Inzicht
- Vrouw, zo sprak hij vastberaden toen hij haar die ochtend aan de ontbijttafel vervoegde: vannacht ben ik mijn geloof definitief kwijtgespeeld!
Ze keek hem wat meewarig aan alsof ze dacht: wat heeft hij nu weer gedroomd?
- Ik meen het, zei hij: ik vraag me af hoe het in gods naam mogelijk is geweest dat ik zo lang blind geweest ben voor de waarheid! Ik verdien eigenlijk de allervreselijkste straf!
- Uw koffie wordt koud, zei ze: eet maar eerst een hap, ge verkeert blijkbaar nog in een andere wereld!
- Maar het is helemaal geen droom! riep hij: het is een inzicht, en het verwondert mij dat ik het niet eerder heb gehad, het is zo simpel!
- Wat dan? vroeg ze.
- Wat ze ons allemaal wijs hebben gemaakt!
- Och, dat, antwoordde ze kort: waar gij u druk om maakt!
- Het is toch ongehoord, zo draafde hij door, dat wij het als kind zijn ingelepeld, die onzin allemaal, die volstrekt onmogelijke zaken die men ons heeft wijsgemaakt! Dat wij het allemaal hebben geloofd, tot daar nog aan toe, we hebben ook geloofd in kabouters en in reuzen. Maar dat we dat zijn blijven geloven, ons leven lang! Dat is toch echt on-ge-hoord!?
- Drink uw koffie op, zeg ik, zo herhaalde ze, kennelijk helemaal niet solidair met de verontwaardiging van haar echtgenoot.
- Ik droomde terwijl ik wakker was, zei hij, over de pastoor die de mis opdroeg, vooraan in de kerk, achter het altaar. Het was koud in de kerk, het was mei maar koud en ik had net mijn plechtige communie gedaan. Dat komt bij dat hoge plafond, dacht ik: die ruimte geraakt nooit verwarmd, maar dit is ook het huis van god, en god is groot, vandaar die poorten, vier meter hoog. Ik had het mij al afgevraagd als kind: er zijn toch zeker wel geen mensen van die lengte? De zuster aan wie ik het vroeg, vertelde mij dat de pastoor toch binnen en buiten moest kunnen gaan met de monstrans, als het ommegang was, en met Onze-Lieve-Vrouw op de draagbaar, en met die hoge kruisen allemaal, en die stokken met lintjes en met trosjes eraan.
- Ze zouden de ommegang beter weer invoeren, repliceerde zijn vrouw, dat was nog eens een bezienswaardigheid!
- Al die verschrikkelijke onzin! riep hij.
- De zuster paste mij een blauw kleedje aan, prachtig bleekblauw was het, van een zachte, fluwelen stof, met goudomzoomde randen, en een rode mantel daar overheen, en een kroon met parels, en in de ene hand hield ik een houten torentje, ik was de heilige Barbara en ik kreeg kramp in mijn hand.
- Ze leerden ons dat de wereld geschapen werd in zeven dagen, zei hij. Helemaal op 't laatste schiep god de mens, en dat was dus de man, uit klei, en uit een van zijn zwevende ribben maakte hij een vrouw opdat hij niet meer alleen zou zijn. Maar herinnert gij u 't Lam Gods? We zijn het eens gaan bezichtigen, weet ge nog? Adam en Eva staan er op afgebeeld, bijna helemaal naakt, en zij hebben godbetert een navel!
- En dan? Alle mensen hebben toch een navel? wierp ze op.
- Wat een verschrikkelijke onzin! herhaalde hij. En dat we dit nooit hebben beseft!
- Onze Gustaaf was de heilige Jozef, ging zij door: hij droeg een staf, hij liep achter mij en als niemand het zag, gaf hij me met die staf een por, de deugniet. Hij is al zestig jaar dood... En ik had een snottebel. Ik dacht: als we passeren aan ons huis, zal moeder daar klaarstaan met de reddende zakdoek! Maar toen passeerden we aan ons huis. Moeder stond aan het hek te kijken en zij bleef staan terwijl we passeerden en zij wuifde alleen maar terwijl de bel aan mijn neus steeds groter werd. Eens de huizenrij voorbij, heb ik mijn neus maar zelf gesnoten, in de zoom van mijn kleed. Tegen de tijd dat de ommegang rond was en wij onze kleren weer moesten afstaan aan de zusters, was de snottebel gelukkiglijk verdroogd...
- Ze maakten ons wijs, zei hij, dat wij na de dood naar de hel zouden gaan als we niet deden wat ze ons opdroegen. Erger nog: we zouden al naar de hel gaan als we niet geloofden dat het waar was wat ze vertelden! Edgar zat naast mij op de bank en hij zei tegen de zuster dat zijn vader had gezegd dat ze hem eens moest tonen waar de hel dan wel was, en hij kreeg een oorveeg.
- Alle mensen strooiden bloemblaadjes op straat waar de ommegang passeerde, zo antwoordde zij. En wij rinkelden de hele tijd met onze fijne belletjes. Achteraan de stoet liepen de mannen van de fanfare, ook iets dat nu niet meer bestaat, ze kunnen niet meer blazen, maar dorst hebben ze wel nog!
- En dan die verhalen over de engelen, zei hij: mensen met vleugels! Maar probeer maar eens te zeggen dat ge er een hebt gezien, een engel! Onmiddellijk steken ze u binnen voor de rest van uw leven!
- Wij hadden prachtige vleugels, zei ze, voor de meisjes en voor de jongens, ze werden met ijzeren haakjes over de schouders gedragen. Ze waren gemaakt uit echte pluimen, witte pluimen van kippen, ganzen en kalkoenen...
- Ik ben eindelijk tot het inzicht gekomen dat het allemaal larie is, zei hij, als in trance.
Ze keek hem aan en dacht: ach ja, hij wordt oud, dit is alleen maar het begin van dementie, en hopelijk blijf ik er nog een poosje van gespaard, zodat we samen onze plan kunnen blijven trekken. Ze ging die middag naar de kerk en ging daar een kaars aansteken voor het beeldje van de heilige Rita, patrones van de hopeloze gevallen.
(J.B., 5 april 2012)