Hoofdstuk 3
Chronologie vanaf de
roeping van Abraham tot aan Izaak en Jakob
Zoals in het vorige
hoofdstuk vermeld trok volgens de Seder Olam Abram nog hetzelfde jaar van de
Belofte naar Kanaän en vervolgens naar Egypte waar hij drie maanden verbleef.
Volgens de Joodse oudheidhistoricus Flavius Josephus was het Abram die aan de
Egyptenaren de kennis van de astronomie en andere wetenschappen doorgaf, wat
weer een ander licht op de ontstaansgeschiedenis van het oude Egypte werpt.
Joodse Oudheden, Boek 1,
hoofdstuk VIII.
2. For whereas the Egyptians were formerly addicted to
different customs, and despised one another's sacred and accustomed rites, and
were very angry one with another on that account, Abram conferred with each of them, and, confuting the reasonings
they made use of, every one for their own practices, demonstrated that such
reasonings were vain and void of truth: whereupon he was admired by them in
those conferences as a very wise man, and one of great sagacity, when he
discoursed on any subject he undertook; and this not only in understanding it,
but in persuading other men also to assent to him. He communicated to them arithmetic, and delivered to them the science
of astronomy; for before Abram came into Egypt they were unacquainted with those parts of learning;
for that science came from the Chaldeans into Egypt, and from thence to the
Greeks also.
Abram was dan ook geen in
lompen geklede nomade (zoals Hollywood e.a. bronnen hem al eens afbeelden) maar
een prins in zijn tijd, die aan de hoven van de nieuw ontstane koninkrijken
ontvangen werd.
De belofte van de HEERE
God aan de dan vijfenzeventig jaar oude Abram (Genesis 12:1-8) betreffende zijn
nageslacht, zou nog vierentwintig jaar op zich laten wachten. In de tussentijd
had Abram op aanraden van zijn tien jaar jongere (maar onvruchtbare) vrouw
Saraï, een kind bij de dienstmaagd van Saraï verwekt: Ismaël.
Genesis 16:1 Doch Sarai,
Abrams huisvrouw, baarde hem niet; en zij had een Egyptische dienstmaagd, welker naam was Hagar. 2 Zo zeide Sarai
tot Abram: Zie toch, de HEERE heeft mij toegesloten, dat ik niet bare; ga toch
in tot mijn dienstmaagd, misschien zal ik uit haar gebouwd worden. En Abram hoorde naar de stem van Sarai.
3 Zo nam Sarai, Abrams huisvrouw, de Egyptische Hagar, haar dienstmaagd, ten einde van tien jaren, welke Abram
in het land Kanaän gewoond had, en zij gaf haar aan Abram, haar man, hem tot
een vrouw. 4 En hij ging in tot Hagar, en zij ontving. Als zij nu zag, dat zij
ontvangen had, zo werd haar vrouw veracht in haar ogen. 5 Toen zeide Sarai tot
Abram: Mijn ongelijk is op u; ik heb mijn dienstmaagd in uw schoot gegeven; nu
zij ziet, dat zij ontvangen heeft, zo ben ik veracht in haar ogen; de HEERE
rechte tussen mij en tussen u! 6 En Abram zeide tot Sarai: Zie uw dienstmaagd
is in uw hand; doe haar, wat goed is in uw ogen. En Sarai vernederde haar, en
zij vluchtte van haar aangezicht. 7 En de Engel des HEEREN vond haar aan een
waterfontein in de woestijn, aan de fontein op den weg van Sur. 8 En hij zeide:
Hagar, gij, dienstmaagd van Sarai! van waar komt gij, en waar zult gij
heengaan? En zij zeide: Ik ben vluchtende van het aangezicht mijner vrouw
Sarai! 9 Toen zeide de Engel des HEEREN tot haar: Keer weder tot uw vrouw, en
verneder u onder haar handen. 10 Voorts zeide de Engel des HEEREN tot haar: Ik
zal uw zaad grotelijks vermenigvuldigen, zodat het vanwege de menigte niet zal
geteld worden. 11 Ook zeide des HEEREN Engel tot haar: Zie, gij zijt zwanger,
en zult een zoon baren, en gij zult zijn naam Ismaël noemen, omdat de HEERE uw verdrukking aangehoord heeft. 12
En hij zal een woudezel van een mens zijn; zijn hand zal tegen allen zijn, en
de hand van allen tegen hem; en hij zal
wonen voor het aangezicht van al zijn broederen. 13 En zij noemde den Naam
des HEEREN, Die tot haar sprak: Gij, God des aanziens! want zij zeide: Heb ik
ook hier gezien naar Dien, Die mij aanziet? 14 Daarom noemde men dien put, den
put Lachai-roi; ziet, hij is tussen Kades en tussen Bered. 15 En Hagar baarde
Abram een zoon; en Abram noemde den naam zijns zoons, die Hagar gebaard had,
Ismaël. 16 En Abram was zes en tachtig
jaren oud, toen Hagar Ismaël aan Abram baarde.

Tijdschema: 1922/1909

Tijdschema 1908/1895
Op de tijdsbalk zitten we
voor het zesentachtigste levensjaar van Abram en de geboorte van Ismaël in het
jaar 1902 v. Chr. of Anno Mundi 2095. Wat chronologisch aan de geboorte van
Ismaël vooraf ging was de beschreven oorlog in Genesis 14:1-24 tussen Amrafel, de koning van Sinear en de
koningen van Sodom en Gomorra. Een strijd waar Abram in betrokken wordt nadat
zijn neef Lot, de zoon van Abrams broeder, door Amrafel gevangen genomen werd
en weggevoerd. Bij de terugkeer uit Egypte in 1913 v. Chr. had Abram zich
afgescheiden van de groep van Lot die zich in de streek van Sodom gevestigd
had. Na diens gevangenneming door Kedor-laomer achtervolgde Abram het leger van
Kedor-laomer en slaagde erin met driehonderdachttien wapendragers uit zijn
clan, Lot en de buitgemaakte goederen terug te halen.
Genesis 14:1 En het
geschiedde in de dagen van Amrafel, den
koning van Sinear, van Arioch, den koning van Ellasar, van Kedor-laomer,
den koning van Elam, en van Tideal, den koning der volken; 2 Dat zij krijg
voerden met Bera, koning van Sodom,
en met Birsa, koning van Gomorra,
Sinab, koning van Adama, en Semeber, koning van Zeboim, en den koning van Bela,
dat is Zoar. 3 Deze allen voegden zich samen in het dal Siddim, dat is de Zoutzee. 4 Twaalf jaren hadden zij Kedor-laomer gediend; maar in het dertiende jaar vielen zij af. 5 Zo
kwam Kedor-laomer in het veertiende jaar, en de koningen, die met hem waren, en
sloegen de Refaieten in Asteroth-karnaim, en de Zuzieten in Ham, en de Emieten
in Schave-kiriathaim; 6 En de Horieten op hun gebergte Seir, tot aan het effen
veld van Paran, hetwelk aan de woestijn is. 7 Daarna keerden zij wederom, en
kwamen tot En-mispat, dat is Kades, en sloegen al het land der Amalekieten, en
ook den Amoriet, die te Hazezon-thamar woonde. 8 Toen toog de koning van Sodom
uit, en de koning van Gomorra, en de koning van Adama, en de koning van Zeboim,
en de koning van Bela, dat is Zoar; en zij stelden tegen hen slagorden in het
dal Siddim, 9 Tegen Kedor-laomer, den koning van Elam, en Tideal, den koning
der volken, en Amrafel, den koning van
Sinear, en Arioch, den koning van Ellasar; vier koningen tegen vijf. 10 Het
dal nu van Siddim was vol lijmputten; en de koningen van Sodom en Gomorra
vluchtten, en vielen aldaar; en de overgeblevenen vluchtten naar het gebergte.
11 En zij namen al de have van Sodom en Gomorra, en al hun spijze, en trokken
weg. 12 Ook namen zij Lot, den zoon van Abrams broeder, en zijn have, en
trokken weg; want hij woonde in Sodom. 13 Toen kwam er een, die ontkomen was,
en boodschapte het aan Abram, den
Hebreër, die woonachtig was aan de eikenbossen van Mamre, den Amoriet,
broeder van Eskol, en broeder van Aner, welke Abrams bondgenoten waren. 14 Als
Abram hoorde, dat zijn broeder gevangen was, zo wapende hij zijn onderwezenen,
de ingeborenen van zijn huis, driehonderd
en achttien, en hij jaagde hen na tot Dan toe. 15 En hij verdeelde zich
tegen hen des nachts, hij en zijn knechten, en sloeg ze; en hij jaagde hen na
tot Hoba toe, hetwelk is ter linkerhand van Damaskus. 16 En hij bracht alle
have weder, en ook Lot zijn broeder en deszelfs have bracht hij weder, als ook
de vrouwen, en het volk. 17 En de koning van Sodom toog uit, hem tegemoet
(nadat hij wedergekeerd was van het slaan van Kedor-laomer, en van de koningen,
die met hem waren), tot het dal Schave, dat is, het dal des konings. 18 En Melchizedek, koning van Salem, bracht
voort brood en wijn; en hij was een priester des allerhoogsten Gods. 19 En hij
zegende hem, en zeide: Gezegend zij Abram Gode, de Allerhoogste, Die hemel en
aarde bezit! 20 En gezegend zij de allerhoogste God, Die uw vijanden in uw hand
geleverd heeft! En hij gaf hem de tiende van alles. 21 En de koning van Sodom
zeide tot Abram: Geef mij de zielen; maar neem de have voor u. 22 Doch Abram
zeide tot den koning van Sodom: Ik heb mijn hand opgeheven tot den HEERE, den allerhoogsten
God, Die hemel en aarde bezit; 23 Zo ik van een draad aan tot een schoenriem
toe, ja, zo ik van alles, dat het uwe is, iets neme! opdat gij niet zegt: Ik
heb Abram rijk gemaakt! 24 Het zij buiten mij; alleen wat de jongelingen
verteerd hebben, en het deel dezer mannen, die met mij getogen zijn, Aner,
Eskol en Mamre, laat die hun deel nemen!
De Bijbel geeft voor de
beschreven oorlog geen exact jaartal op. De tijdspanne waarbinnen de oorlog
gedateerd moet worden valt met zekerheid voor de geboorte van Ismaël in 1902 v.
Chr., en na de roeping van Abram in 1913 v. Chr. De Seder Olam leert dat de
invasie van de koningen van Sinear plaatsvond in hetzelfde jaar van Abram s
terugkeer uit Egypte. Op onze tijdsbalk is dat het najaar van 1913 v. Chr. Volgens
een commentaar op de Seder Olam (Seder Olam, The Rabbinic View of Biblical
Chronology, translated and with commentary by Heinrich W. Guggenheimer, 1998,
page 11) zouden Nimrod en Amrafel één en dezelfde persoon zijn.
Genesis 17:1 Als nu Abram negen en negentig jaren oud was,
zo verscheen de HEERE aan Abram, en zeide tot hem: Ik ben God, de Almachtige!
Wandel voor Mijn aangezicht, en zijt oprecht! 2 En Ik zal Mijn verbond stellen tussen Mij en tussen u, en Ik zal u gans zeer
vermenigvuldigen. 3 Toen viel Abram op zijn aangezicht, en God sprak met hem,
zeggende: 4 Mij aangaande, zie, Mijn verbond is met u; en gij zult tot een
vader van menigte der volken worden! 5 En uw naam zal niet meer genoemd worden Abram; maar uw naam zal wezen Abraham; want Ik heb u gesteld tot een
vader van menigte der volken. 6 En Ik zal u gans zeer vruchtbaar maken, en Ik
zal u tot volken stellen, en koningen zullen uit u voortkomen. 7 En Ik zal Mijn
verbond oprichten tussen Mij en tussen u, en tussen uw zaad na u in hun geslachten,
tot een eeuwig verbond, om u te zijn tot een God, en uw zaad na u. 8 En Ik zal
u, en uw zaad na u, het land uwer vreemdelingschappen geven, het gehele land Kanaän, tot eeuwige
bezitting; en Ik zal hun tot een God zijn. 9 Voorts zeide God tot Abraham:
Gij nu zult Mijn verbond houden, gij, en uw zaad na u, in hun geslachten. 10
Dit is Mijn verbond, dat gijlieden houden zult tussen Mij, en tussen u, en
tussen uw zaad na u: dat al wat mannelijk is, u besneden worde. 11 En gij zult
het vlees uwer voorhuid besnijden; en dat zal tot een teken zijn van het
verbond tussen Mij en tussen u. 12 Een zoontje dan van acht dagen zal u
besneden worden, al wat mannelijk is in uw geslachten: de ingeborene van het
huis, en de gekochte met geld van allen vreemde, welke niet is van uw zaad; 13
De ingeborene van uw huis, en de gekochte met uw geld zal zekerlijk besneden
worden; en Mijn verbond zal zijn in ulieder vlees, tot een eeuwig verbond. 14 En wat mannelijk is, de voorhuid hebbende,
wiens voorhuids vlees niet zal besneden worden, dezelve ziel zal uit haar
volken uitgeroeid worden; hij heeft Mijn verbond gebroken. 15 Nog zeide God tot
Abraham: Gij zult den naam van uw huisvrouw Sarai, niet Sarai noemen; maar haar naam zal zijn Sara. 16 Want Ik zal haar zegenen, en u ook uit haar een zoon
geven; ja, Ik zal haar zegenen, zodat zij tot volken worden zal: koningen der
volken zullen uit haar worden! 17 Toen viel Abraham op zijn aangezicht, en hij lachte; en hij zeide in zijn
hart: Zal een, die honderd jaren oud is, een kind geboren worden; en zal Sara,
die negentig jaren oud is, baren? 18 En Abraham zeide tot God: Och, dat Ismaël
mocht leven voor Uw aangezicht! 19 En God zeide: Voorwaar, Sara, uw huisvrouw,
zal u een zoon baren, en gij zult zijn naam noemen Izak; en Ik zal Mijn verbond
met hem oprichten, tot een eeuwig verbond zijn zade na hem. 20 En aangaande
Ismaël heb Ik u verhoord; zie, Ik heb hem gezegend, en zal hem vruchtbaar
maken, en hem gans zeer vermenigvuldigen; twaalf vorsten zal hij gewinnen, en
Ik zal hem tot een groot volk stellen; 21 Maar
Mijn verbond zal Ik met Izak oprichten, die u Sara op dezen gezetten tijd
in het andere jaar baren zal. 22 En Hij eindigde met hem te spreken, en God
voer op van Abraham. 23 Toen nam Abraham zijn zoon Ismaël, en al de ingeborenen
van zijn huis, en alle gekochten met zijn geld, al wat mannelijk was onder de
lieden van het huis van Abraham, en hij besneed het vlees hunner voorhuid, even
ten zelfden dage, gelijk als God met hem gesproken had. 24 En Abraham was oud negen en negentig jaren,
als hem het vlees zijner voorhuid besneden werd. 25 En Ismaël, zijn zoon, was dertien
jaren oud, als hem het vlees zijner voorhuid besneden werd. 26 Even op
dezen zelfden dag werd Abraham besneden, en Ismaël, zijn zoon. 27 En alle
mannen van zijn huis, de ingeborenen des huizes, en de gekochten met geld, van
den vreemde af, werden met hem besneden.
Een jaar later in 1888 v.
Chr. baarde Sara haar zoon der belofte: Izaak. Wat menselijk gezien onmogelijk
was werd werkelijkheid. Sara staat dan ook bij de geloofshelden in de brief van
Paulus aan de Hebreeën vermeld:
Hebreeën 11:11 Door het
geloof heeft ook Sara zelve kracht
ontvangen, om zaad te geven, en boven den tijd haars ouderdoms heeft zij
gebaard; overmits zij Hem getrouw heeft geacht, Die het beloofd had. 12 Daarom
zijn ook van een, en dat een verstorvene,
zovelen in menigte geboren, als de sterren des hemels, en als het zand, dat aan
den oever der zee is, hetwelk ontallijk is.
De verticale lijn op ons
schema blz. 56 toont de vernietiging van Sodom en Gomorra door vuur vanuit de (kosmische)
hemel.
Genesis 19:24 Toen deed de
HEERE zwavel en vuur over Sodom en Gomorra regenen, van den HEERE uit den
hemel. 25 En Hij keerde deze steden om, en die ganse vlakte, en alle inwoners
dezer steden, ook het gewas des lands. (Statenvertaling)
Voor wijlen Dr. I. Velikovsky behoorde de
vernietiging van Sodom en Gomorra door zwavel en vuur vanuit de hemel, tot een
cyclus van rampen van kosmische oorsprong. Een cyclus die sinds de Zondvloed
periodiek planeet aarde trof. De Sodom-catastrofe geschiedde na de
verbond-sluiting met Abram/Abraham in het najaar van 1889 v. Chr. De spening van Izaak staat op ons
schema 1894/1881, in het voorjaar van 1883 v. Chr. vermeld. Izaak was dan
vierplus, in zijn vijfde levensjaar. Dit jaartal is het resultaat van het
terugrekenen van vierhonderd jaar vanaf de Exodusdatum in 1483 v. Chr. Een
tijdsperiode van vierhonderd jaar verdrukking was eerder aan Abram/Abraham
voorzegt:

Tijdschema 1894/1881

Tijdschema 1880/1867
Genesis 15:13 Toen zeide
Hij tot Abram: Weet voorzeker, dat uw zaad vreemd zal zijn in een land, dat het
hunne niet is, en zij zullen hen dienen, en zij zullen hen verdrukken vierhonderd jaren. 14 Doch Ik zal het
volk ook rechten, hetwelk zij zullen dienen; en daarna zullen zij uittrekken
met grote have. 15 En gij zult tot uw vaderen gaan met vrede; gij zult in
goeden ouderdom begraven worden. 16 En
het vierde geslacht zal herwaarts wederkeren; want de ongerechtigheid der
Amorieten is tot nog toe niet volkomen. (Statenvertaling)
Genesis 21:8 En het kind
werd groot, en werd gespeend; toen maakte Abraham een groten maaltijd op den
dag, als Izak gespeend werd. 9 En Sara zag den
zoon van Hagar, de Egyptische, dien zij Abraham gebaard had, spottende.
De beschreven verdrukking
van Genesis 15:13 rekenen we vanaf de spening van Izaak. De verdrukkingsperiode
van vierhonderd jaar alleen op het verblijf in Egypte betrekken, kan
Bijbel-chronologisch gezien niet. De verdrukking in Egypte begon een tijd na de
dood van Jozef, toen een farao aan de macht kwam die Jozef en zijn weldaden
voor Egypte niet gekend had. De aanvang van de verdrukking kunnen we op de
tijdsbalk verankeren bij de geboorte van Mirjam, een naam die de betekenis van
bitter heeft, in 1568 v. Chr. Mozes, haar broer, zou vijf jaar later in 1563 v.
Chr. geboren worden. De Egyptische verdrukking duurde tot aan de Exodus aldus
vijfentachtig jaar. Vanaf Mozes zijn het ook vier geslachten tot de aartsvader
Levi. Het volgende aandachtspunt op onze reis door de Heilsgeschiedenis is het
stervensjaar van Sara in 1851 v. Chr. of Anno Mundi 2146.

Tijdschema 1866/1853

Tijdschema 1852/1839
Volgens de Seder Olam was
Izaak zevenendertig jaar oud wanneer Abraham hem volgens Genesis hoofdstuk 22
op het altaar vastbond. Dat brengt ons in het sterfjaar van Sara. Volgens
Flavius Josephus (Joodse Oudheden, Boek 1, xiii. 2.) was Izaak in dat cruciale
momentjaar echter vijfentwintig jaar oud. Andere Joodse bronnen hebben een
leeftijd van zesentwintig jaar genoteerd. Met absolute zekerheid kunnen we de
leeftijd van Izaak bij zijn opdragen aan God door Abraham niet duidden,
aangezien de Bijbel hier geen specifiek jaartal opgeeft. Na deze gebeurtenis
werd voor een geschikte bruid voor Izaak gezocht en gevonden. Izaak was dan
veertig jaar oud wanneer hij Rebekka tot vrouw kreeg. Op ons tijdschema is dit
het jaar 1848 v. Chr. Als Izaak zestig jaar oud was baarde Rebekka hem een tweeling:
Ezau en Jakob. Rebekka was dan vijfendertig jaar jong.
Genesis 25:19 Dit nu zijn
de geboorten van Izak, den zoon van Abraham: Abraham gewon Izak. 20 En Izak was veertig jaren oud, als hij Rebekka, de dochter van Bethuël, den
Syriër, uit Paddan-aram, de zuster van Laban, den Syriër, zich ter vrouw nam.
21 En Izak bad den HEERE zeer in de tegenwoordigheid van zijn huisvrouw; want
zij was onvruchtbaar; en de HEERE liet zich van hem verbidden, zodat Rebekka,
zijn huisvrouw, zwanger werd. 22 En de kinderen stieten zich samen in haar
lichaam. Toen zeide zij: Is het zo? waarom ben ik dus? en zij ging om den HEERE
te vragen. 23 En de HEERE zeide tot haar: Twee volken zijn in uw buik, en twee
natiën zullen zich uit uw ingewand van een scheiden; en het ene volk zal
sterker zijn dan het andere volk; en de meerdere zal den mindere dienen. 24 Als
nu haar dagen vervuld waren om te baren, ziet, zo waren tweelingen in haar
buik. 25 En de eerste kwam uit, ros; hij was geheel als een haren kleed; daarom
noemden zij zijn naam Ezau. 26 En daarna kwam zijn broeder uit, wiens hand
Ezau's verzenen hield; daarom noemde men zijn naam Jakob. En Izak was zestig jaren oud, als hij hen gewon.

Tijdschema 1838/1825

Tijdschema 1824/1811
Op ons tijdschema is dit
het jaar 1829 v. Chr. Het volgende hoofdstuk in Genesis na de geschiedenis van
het huwelijk van Izaak met Rebekka, met twintig jaar later de geboorte van Ezau
en Jakob lezen we in Genesis 26 over een hongersnood.
Genesis 26:1 En er was honger in dat land, behalve
den eersten honger, die in de dagen van Abraham geweest was; daarom toog Izak
tot Abimelech, de koning der Filistijnen, naar Gerar. 2 En de HEERE verscheen
hem en zeide: Trek niet af naar Egypte;
woon in het land, dat Ik u aanzeggen zal; 3 Woon als vreemdeling in dat land, en Ik zal met u zijn, en zal u
zegenen; want aan u en uw zaad zal Ik al deze landen geven, en Ik zal den eed
bevestigen, dien Ik Abraham uw vader gezworen heb. 4 En Ik zal uw zaad
vermenigvuldigen, als de sterren des hemels, en zal aan uw zaad al deze landen
geven; en in uw zaad zullen gezegend worden alle volken der aarde, 5 Daarom dat
Abraham Mijn stem gehoorzaam geweest is, en heeft onderhouden Mijn bevel, Mijn
geboden, Mijn inzettingen en Mijn wetten. 6 Alzo woonde Izak te Gerar.

Tijdschema 1810/1797

Tijdschema 1796/1783
De Bijbel geeft geen
jaartal voor de hongersnood op. Het was een hongersnood die de hongersnood ten
tijde van Abram overtrof, want ditmaal werd blijkbaar ook Egypte getroffen.
Daarom ook de instructie van de HEERE God aan Izaak om in Kanaän te blijven en
op Hem voor uitkomst te vertrouwen.
Het is boeiend om via het
revisionisme van de geschiedenis van de oudheid een verwijzing naar een
hongersnood in Egypte te vinden. Er staat namelijk een hongersnood genoteerd
tijdens de regeerperiode van farao Uenephes van de eerste dynastie. Het is
Africanus, één van de kopieerders van het werk van Manetho, die bij de
(Griekse) naam Uenephes de vermelding toevoegde: een grote hongersnood trof Egypte en hij bouwde de piramiden nabij Kokome.
Hongersnoden kwamen in het
anders zo vruchtbare Egypte zelden voor en de enkele verwijzingen er naar
passen chronologisch binnen het Bijbelse tijdschema. Farao Uenephes heeft
volgens mijn revisie van de Egyptologie nu de jaartallen 1868/1845 v. Chr. De hongersnood
dateren we aldus na het huwelijk van Izaak met Rebekka naar het einde toe van
de regeerperiode van farao Uenephes. In mijn studie TIJD en TIJDEN, 2015,
hoofdstuk: het dateren van de eerste dynastie in Egypte, blz. 43, bied ik een
variant aan ter plaatsing van de eerste Egyptische dynastie op de tijdsbalk.

Tijdschema 1782/1769

Tijdschema 1768/1755

Tijdschema 1754/1741

Tijdschema 1740/1727
|