Sterrenkundigen hebben voor de eerste keer waarnemingen voltooid met betrekking tot exoplaneten met een gelijkaardige grootte. Bovendien voldoen ze aan nog een conditie om potentiële levensvormen een overlevingskans te kunnen bieden. De afstand tot hun ster behoort tot de categorie van levensvatbare planeten. Die ster stemt ook nog eens overeen qua eigenschappen en omstandigheden met onze zon.
Het betreft hier meer bepaald de hemellichamen Kepler-62e en Kepler-62f. Om ze waar te nemen, hanteerden de onderzoekers de zogenaamde 'transitmethode'. Er worden namelijk beelden verkregen van een bepaalde planeet, omdat deze zich voortbeweegt langs zijn ster en daardoor een deel van het licht blokkeert. De hoeveelheid die wordt tegengehouden en de lengte van het tijdsinterval tussen twee blokkades bieden de astronomen de mogelijkheid om de grootte van de planeet en de afstand tot de ster op te tekenen.
Er heerst momenteel nog onduidelijkheid over de capaciteiten van de planeten om wel degelijk geschikt te zijn voor leven. Het is nog niet zeker dat de hemellichamen beantwoorden aan 1 voorwaarde: het hebben van een atmosfeer. Er dient wel vermeld te worden dat de afstand te groot is voor de Kepler-telescoop om beelden te verwerven. De resultaten worden gezien als een meerwaarde om te weten op welke locaties de levensvatbare planeten zich bevinden. Indien men deze taak vervuld heeft, kan men een statische analyse opmaken. Vervolgens heeft men gegevens verkregen over de planeten die de sterrenkundigen nauwgezet moeten bestuderen. Tenslotte valt er uit de waarnemingen te besluiten of de planeten omgeven zijn door een dampkring.