Het aloude vraagstuk over de oorsprong van kosmische straling is eindelijk ontknoopt. Het vergde veel moeite, aangezien de protonen, de deeltjes waaruit kosmische straling is opgebouwd, afgebogen worden door het aardmagnetisch veld. Toch stelden de onderzoekers vast met behulp van de Fermi Gamma-ray Telescope dat restanten van een supernova gammastraling vrijgaven. De hypothese die de wetenschappers opstelden, luidt dat deze het resultaat is van het verval van pionen, deeltjes die hun oorsprong vinden indien protonen botsen met gaswolken.
Door bovenstaande opvatting is men in staat om te concluderen dat kosmische straling afkomstig is van hoogenergetische protonen. Ook deed de Very Large Telescope een verifiëring en onderbouwde de hypothese door een supernovarest uit het jaar 1006 aan een studie te onderwerpen. Onderzoeksmethoden met het VIMOS-instrument wezen uit dat de delen (de supernova heeft zich van die gedeelten ontdaan) aan volle snelheid tegen de interstellaire gaswolken rammen. Vervolgens bestaat de mogelijkheid dat de protonen hierdoor versnellen en hebben ze een energetische waarde die gelijkaardig is aan die van de kosmische straling.
Potentiële waarneming van donkere materie verricht
Een team dat behoort tot CERN heeft potentiële sporen aangetroffen van donkere materie. Het is een soort materie in het heelal die voorheen nog niet werd waargenomen. Dit valt toe te schrijven aan de bijzonder hoge moeilijkheidsgraad hiervan. Het hypotetisch gegeven zou voor meer dan een kwart een bestanddeel vormen van ons universum.
Een onderdeel dat deel uitmaakt van het CERN verkreeg positronen (het antideeltje van een elektron), waarschijnlijk afkomstig van donkere materie. De wetenschappers voerden op dat moment onderzoek naar kosmische straling. De bevindingen werden verworven aan boord van het Internationaal Ruimtestation, meer bepaald met de Alpha Magnetic Spectometer (AMS). Er werd ook nog aangegeven dat het een kwestie is van maanden vooraleer ze hun werk gestaafd kunnen zien.
Het bestaan van de donkere materie werd voor het eerst geopperd door de sterrenkundige Vera Rubin. Zij ontdekte dat bepaalde sterren aan de buitenste schil van een sterrenstelsel zich met dezelfde snelheid voortbewegen als sterren aan de binnenkant. Omdat dit niet rijmt met de wetten van de zwaartekracht stelde Rubin dat een andere factor zich aandiende. Het verschijnsel strookt namelijk niet met de werkelijkheid want om juist vermelde reden is er te weinig massa in het sterrenstelsel. De enige overige optie was de hypothese van de donkere materie. Er dient wel vermeld te worden dat de exacte aard en samenstelling ervan nog een raadsel is.
Volgens fysici zou deze theorie een sleutelrol spelen in de verdere analyse van andere theorieën, bijvoorbeeld het multiversum.