De ontraadseling van het tweede luik dat deel uitmaakt van het vermoeden van Goldbach werd werelkundig gemaakt. De mathematische hypothese kon tot nu toe nog niet gestaafd worden. Het is van groot belang om te onderstrepen dat het hier slechts het tweede onderdeel betreft. Het vermoeden bestaat enerzijds uit de eerste stelling die beweert dat elk even getal groter dan 2 de som is van twee priemgetallen. De andere oppert dat elk oneven getal groter dan 5 overeenkomt met de som van drie priemgetallen. Op die manier staat 8 gelijk aan 5+3 (twee priemgetallen). 12 is gelijk aan 7+5+3 (drie priemgetallen). Het bewijs werd nu geleverd voor het zogenaamde zwakke vermoeden van goldbach, waarbij sprake is van de inwerking van drie priemgetallen.
Oude sterren verscheuren hun planeten als gevolg van extreme gravitatie
Recente onderzoeksresultaten hebben een nieuwe hypothese in het leven geroepen aangaande de verscheuring van planeten door extreme gravitatievelden, uitgeoefend door oude sterren.
Astronomen voerden metingen uit op 142 sterren in ons sterrenstelsel. Terwijl waarnemingen werden verricht naar de zogenaamde 'hot jupiters' (planeten die dichter staan bij hun ster dan Mercurius bij onze zon), merkten ze iets heel eigenaardigs op. De oude sterren (subreuzen) hadden bijna geen enkele zulke planeet in een baan rond zich cirkelen. De verouderde hypothese luidt immers dat de grote massa van de hemellichamen aan de oorzaak zou liggen: deze zou de plaats waar de planeetvorming van de hot jupiters plaatsvindt zodanig manipuleren waardoor dit proces aan banden wordt gelegd.
De sterrenkundigen maakten gebruik van sterrenclusters (een grote verzameling sterrenstelsels) om hun hypothese experimenteel te onderbouwen. In clusters zijn er relatief kleine afstanden tussen jonge sterren, maar oude sterren staan verder van elkaar af. Massieve sterren houden het snel voor bekeken, waaruit volgt dat in die oude clusters de hemellichamen heel dicht op elkaar zitten. Vervolgens diende zich een nieuw probleem aan: er waren onderling grote afstanden tussen de subreuzen met planeten, iets dat duidt op het feit dat deze veel ouder waren dan voorheen werd aangenomen. De conclusie verstrekte nieuwe informatie: de sterren moeten een grotere massa hebben omdat ze anders reeds lange tijd een supernova zouden teweeggebracht hebben.
De opstelling van hun hypothese rees uit de waarheid dat jonge sterren (naar astronomische normen) hot jupiters hebben die een baan rond hen vervolledigen, maar subreuzen niet. Hun bewering oppert dat de kwestie zich voordeed toen de ster nog begon aan te dikken tot subreus. Dan traden extreme gravitaire schommelingen in werking, waardoor de plaats van de vorming van de hot jupiters een zodanige invloed onderging en de planeten verhakkelt werden in ontelbare stukken.
Over 6 miljard jaar zal dit scenario op onze aarde van toepassing zijn.
Een verzameling van internationale astronomen heeft observaties verricht in verband met de hoeveelheden lithium in oude sterren. Deze kwanta zouden namelijk dezelfde waarden hebben als die, beschreven door de oerknaltheorie. Minder recente waarnemingen stelden dat de hoeveelheden in een bepaalde tijdspanne kort na de oerknal aanzienlijk hoger moesten zijn.
De theorie van de oerknal duidt op het gegeven dat kort na de oerknal de materie voor 99,99 percent uit waterstof en helium was opgebouwd. Tevens vonden de elementen lithium en beryllium hun oorsprong. De oudere waarnemingen namen aan dat lithium-6 een aandeel had in de opbouw van de 'oude' sterren, het was zo'n 200 keer groter is dan het oerknalmodel oppert. Ook werd de aanwezigheid van lithium-7 3 tot 5 maal onderschat ten opzichte van de bepalingen van de eerdere observaties.
De sterrenkundigen konden accurate informatie vergaren over de oorzaak van de incorrecte bevindingen. De fouten deden zich voor na een slordige combinatie van onnauwkeurige meetgegevens en afrondingen in de verworven data. Het nauwgezet bestuderen van de kwanta lithium in oude sterren vergt heel veel moeite, lithium-6 spant hierbij de kroon van het element. Laatstgenoemde laat zwakke sporen na in het spectrum van de sterren. Door de gemoderniseerde apparatuur kwam de waarheid over de kwestie aan het licht.
Astronomen hebben belangrijke nieuwe inzichten verworven inzake de vorming van sterrenstelsels. Verscheidene computersimulaties werden benut om tot een accuraat beeld te komen, dat aanwijst dat het vormingsproces voortkwam uit koude gassen die zich in zogenaamde filamenten (een spiraalvormige structuur) voortbewegen naar het centrum van het stelsel. Vervolgens beginnen de gaswolken nieuwe sterren te produceren.
Voorheen luidde de gangbare gedachte dat reusachtige verzamelingen van sterren zichzelf vervolledigden door een toevoer van gassen met een hoge temperatuur. Laatstgenoemden verplaatsten zich ook naar de centra van de stelsels. Botsingen traden in werking, met schokgolven en verhitting tot gevolg. Tenslotte koelden ze af en 'zonken' ze naar het centrum. Het proces strekte zich uit over een periode van 8 miljard jaar.
Sterrenkundigen ondersteunen nu andere bevindingen omdat de oude immers irrelevant zijn voor sterrenstelsels met een relatief kleine omvang. Ze riepen daarom een nieuwe hypothese in het leven die hierop toepasbaar is. Koud gas zou hierbij zich voortbewegen door middel van filamenten naar de kern van het object.
Er worden nu 4 supercomputers benut voor berekeningen te verrichten opdat nieuwe oorzaken van de vorming van melkwegen zich zouden aandienen.
Het onderzoek werd hiermee reeds getoetst en de bevestiging werd geleverd dat het gas doorstroomt via filamenten. Ook kon er nog worden opgemaakt dat het tijdens de aantocht zich met een hogere snelheid wendt rond de filamenten dan voorheen werd aanvaard.
Het gas zou bovendien sneller arriveren dan het geval is met de hete gassen, meer bepaald na een tijdspanne van 1 miljard jaar.
Ontdekking exoplaneet, steunende op de algemene relativiteitstheorie
Astronomen hebben een exoplaneet voor het eerst waargenomen met behulp van technieken die onderbouwd zijn door de algemene relativiteitstheorie. De planeet luistert naar de naam Kepler-76b en bestaat vrijwel integraal uit gassen. Hij voltooit zijn omloopbaan rond zijn ster in een hele korte periode.
Het overgrote deel van de planeten buiten ons zonnestelsel wordt gesignaleerd doordat die hemellichamen hun moederster aanzetten tot minimale vibraties. Een andere techniek betreft het waarnemen van blokkades van sterlicht, veroorzaakt door de passerende planeet.
De nieuwste methode komt voort uit zeer kleine veranderingen die zich voordoen van het licht die de ster vrijgeeft. Volgende onderbouwingen bieden hiervoor een verklaring:
De eerste reden heeft betrekking tot de algemene relativiteitstheorie. Aangezien een gravitaire interactie in werking treedt, varieert de afstand tot ons met heel kleine bedragen. Het wordt achterhaald door heldere en zwakkere waarnemingen van dezelfde ster.
Vervolgens bestaan er nog twee redenen die inhouden dat getijdenkrachten verantwoordelijk zijn voor de wijzigingen in de omvang van de planeet. Met als gevolg dat het hemellichaam sterrenlicht reflecteert.
Toch slagen de sterrenkundigen er niet in om constante meetresultaten van de helderheid af te leveren doordat ze het zonnestelsel niet vanuit eenzelfde hoek kunnen benaderen tijdens de omloop van de planeet.
Kepler-76b beslaat voor 25 procent een groter volume dan Jupiter en is circa 2 maal zo zwaar als de gasreus uit ons zonnestelsel. Bovendien blijkt uit metingen dat er hevige stormen woeden en onrustigheden zijn in de atmosfeer van Kepler-76b.
Onderzoek naar de invloed van gravitatie op antimaterie
Experimentele fysici van het CERN hebben voor de eerste maal proeven uitgevoerd met betrekking tot de invloed van de zwaartekracht op antimaterie.
Indien antimaterie in aanraking komt met zichtbare materie volgt een proces, genaamd 'annihilatie'. Meer bepaald worden het deeltje en zijn antideeltje omgezet in energie. Enkel deeltjesversnellers slagen erin om dit te omzeilen. Het project kwam tot stand met behulp van de onderzoeksgroep 'Alpha experiment', die deel uitmaakt van CERN, in samenwerking met natuurkundigen van de Universiteit in Berkeley.
Antiwaterstof werd in vrije val gebracht, een toestand waarin het object in kwestie gewichtloos is. De stof is opgebouwd uit een anti-proton met negatieve lading en een positief positron, de tegenhanger van het elektron.
Deze test is op poten gezet omdat wordt aangenomen dat materie en antimaterie een gelijke massa hebben, maar hiervoor ontbreekt nog het vereiste bewijsmateriaal. Aangezien de grootheid geldt als een belangrijke factor in mathematische onderbouwingen van gravitatie, wordt het gedrag van de deeltjes onder invloed van zwaartekracht ook nauwgezet bestudeerd. Het experiment heeft nog een relatief grote foutmarge en wordt de komende jaren nog meer aangescherpt om nauwkeurige resultaten af te leveren. Er is wel reeds vrijgegeven dat antiwaterstof circa 110 keer zwaarder is dan 'gewone' waterstof. Ook is de hypothese dat antideeltjes een massa met negatieve waarden zouden hebben nog niet ontkracht. Indien die deeltjes inderdaad bijzondere eigenschappen bezitten om in de richting te vallen die tegengesteld is aan de aardse gravitatievector ( dus omhoog vallen), dan doen ze dat onder alle omstandigheden met een snelheid die een waarde heeft van minder dan 65 maal de valversnelling.
Algemene relativiteitstheorie opnieuw aan proeven onderworpen
De algemene relativiteitstheorie van Einstein is nogmaals aan proeven onderworpen waarvan de uitslag al dan niet de correctheid van de theorie zal bevestigen. De experimenten zijn wel van nooit geziene geaardheid. Zo zouden ze namelijk de reikwijdte testen van de theorie in heel extreme omstandigheden (gravitatievelden met enorme waarden).
De astronomen troffen een dubbelster aan, bestaande uit een buiten proportie zware neutronenster (een ster aan het einde van zijn leven) en een witte dwerg (ook een ster die dreigt op te houden met bestaan). De neutronenster draait zo'n 25 keer rond zijn as in 1 seconde. Er worden radiogolven vrijgegeven, die eenmaal ze de aarde bereikt hebben, waargenomen worden door middel van radiotelescopen. Optische telescopen werden benut om straling, afkomstig van de witte dwerg, vast te stellen. Die witte dwerg vervolledigt zijn baan om de pulsar in 2,5 uur. Laatstgenoemde wordt beschouwd als de restanten van een supernova. Een witte dwerg is dan weer een verschrompelde ster die ook als gevolg van een supernova aan zijn einde is gekomen.
De uitbreiding van de speciale relativiteitstheorie met betrekking tot gravitatie, de algemene relativiteitstheorie, schijnt irrelevant indien extreme omstandigheden in werking treden. Een goed voorbeeld daarvan zijn de eigenschappen van zwarte gaten en de situaties die daaruit volgen. Er werden reeds verscheidene wiskundig onderbouwde modellen opgezet met als doel de mathematische illustratie van hun toestanden te bieden. Deze theorieën worden nu nagetrokken met de proef.
Dubbelsterren geven grote kwanta elektromagnetische straling af, met als gevolg dat hun energetische waarde keldert. Hierdoor vermindert de afstand tussen de twee objecten. Volgens de tweede wet van Kepler cirkelen ze dan sneller rond elkaar. Deze opvatting wordt trouwens ondersteund door de algemene relativiteitstheorie en de dergelijke hypotheses.
De sterrenkundigen hebben tezelfdertijd beelden verkregen van de witte dwerg en de elektromagnetische straling ( die in pulsen wordt uitgezonden) opgetekend. De bevindingen zijn zo accuraat dat een minieme wijziging in de omlooptijd van een 8 miljoenste van een seconde per jaar kan gemeten kan worden. Dit komt overeen met de voorspelling die Einstein met zijn algemene relativiteitstheorie deed.
De TU Delft is een stadium dichter bij de ontwikkeling van kwantumcomputers. Ze brachten een kwantumverstrengeling tot stand van twee elektronen. De subatomaire deeltjes werden onderschept in een diamant waardoor ze zich in zo'n toestand bevonden. Hiermee is dan ook de bevestiging geleverd dat diamant een uitstekende stof is voor zo'n experimenten tot een goed einde te brengen.
De afstand tussen de twee elektronen bedroeg 3 meter. Volgens de beschrijving van de kwanumfysica hadden ze elk een tegengestelde spin (draairichting). Het kan gezien worden als een signaal dat een geslaagde kwantumverstrengeling aangeeft.
De experimentele fysici van de TU Delft vermeldden nog dat een volgend stadium kwantumteleportatie zal inhouden. De techniek van de kwantumverstrengeling schept de mogelijkheid om de toestand van een deeltje over te brengen naar een ander deeltje, ook als er een zeer grote afstand te overbruggen valt. Het is immers niet de materie zelf die verplaatst wordt.
Sterrenkundigen hebben voor de eerste keer waarnemingen voltooid met betrekking tot exoplaneten met een gelijkaardige grootte. Bovendien voldoen ze aan nog een conditie om potentiële levensvormen een overlevingskans te kunnen bieden. De afstand tot hun ster behoort tot de categorie van levensvatbare planeten. Die ster stemt ook nog eens overeen qua eigenschappen en omstandigheden met onze zon.
Het betreft hier meer bepaald de hemellichamen Kepler-62e en Kepler-62f. Om ze waar te nemen, hanteerden de onderzoekers de zogenaamde 'transitmethode'. Er worden namelijk beelden verkregen van een bepaalde planeet, omdat deze zich voortbeweegt langs zijn ster en daardoor een deel van het licht blokkeert. De hoeveelheid die wordt tegengehouden en de lengte van het tijdsinterval tussen twee blokkades bieden de astronomen de mogelijkheid om de grootte van de planeet en de afstand tot de ster op te tekenen.
Er heerst momenteel nog onduidelijkheid over de capaciteiten van de planeten om wel degelijk geschikt te zijn voor leven. Het is nog niet zeker dat de hemellichamen beantwoorden aan 1 voorwaarde: het hebben van een atmosfeer. Er dient wel vermeld te worden dat de afstand te groot is voor de Kepler-telescoop om beelden te verwerven. De resultaten worden gezien als een meerwaarde om te weten op welke locaties de levensvatbare planeten zich bevinden. Indien men deze taak vervuld heeft, kan men een statische analyse opmaken. Vervolgens heeft men gegevens verkregen over de planeten die de sterrenkundigen nauwgezet moeten bestuderen. Tenslotte valt er uit de waarnemingen te besluiten of de planeten omgeven zijn door een dampkring.
Magnetisch veld wijzigen door middel van laserstralen
Experimentele fysici met Amerikaanse en Griekse nationaliteit beschrijven een experiment in het vakblad Nature inzake de wijziging van een magnetisch veld door middel van laserstralen. Ze brachten meer bepaald veranderingen aan in een tijdsinterval van 1 femtoseconde, een biljardste deel van een seconde.
Het doel dat de wetenschappers met de proef trachtten te bereiken is de variatie van ferromagnetisme naar antiferromagnetisme. Eerstgenoemde is het verschijnsel waarbij magnetische momenten (een maat die representatief is voor de sterkte en de richting van een zo'n veld) met betrekking tot atomen zich evenwijdig opstellen tegenover elkaar. Vervolgens wordt er een spontaan magnetisch veld gecreërd met een grote capaciteit. Bij antiferromagnetisme vindt de tegengestelde reactie plaats. Daar is er bovendien geen sprake van spontane ontwikkeling van zulke krachten en vormt zich een veld met afgezwakte capaciteit. Hetgeen aan de basis ligt van de overgang is de wijziging van de zogenaamde "aangeslagen toestand". Dit wordt kwantumfysisch omschreven als een verhoging van de energetische waarde doordat een elektron zich verplaatst van de ene schil naar een andere. Er stelt zich wel een conditie: dit moet binnen eenzelfde atoom gebeuren. In bovenstaand vermeld geval werd het proces in gang gezet door de inwerking van licht (fotonen) op het experiment.
De bevindingen laten zich potentieel ook gelden binnen de informatische industrie. Het snel doorvoeren van de overgangsfase tussen de twee magnetismevormen zou de werkingssnelheid van een harde schijf als onderdeel van een computer aanzienlijk kunnen opvoeren. Opgeslagen gegevens zouden dan veel sneller opgehaald kunnen worden.
Het aloude vraagstuk over de oorsprong van kosmische straling is eindelijk ontknoopt. Het vergde veel moeite, aangezien de protonen, de deeltjes waaruit kosmische straling is opgebouwd, afgebogen worden door het aardmagnetisch veld. Toch stelden de onderzoekers vast met behulp van de Fermi Gamma-ray Telescope dat restanten van een supernova gammastraling vrijgaven. De hypothese die de wetenschappers opstelden, luidt dat deze het resultaat is van het verval van pionen, deeltjes die hun oorsprong vinden indien protonen botsen met gaswolken.
Door bovenstaande opvatting is men in staat om te concluderen dat kosmische straling afkomstig is van hoogenergetische protonen. Ook deed de Very Large Telescope een verifiëring en onderbouwde de hypothese door een supernovarest uit het jaar 1006 aan een studie te onderwerpen. Onderzoeksmethoden met het VIMOS-instrument wezen uit dat de delen (de supernova heeft zich van die gedeelten ontdaan) aan volle snelheid tegen de interstellaire gaswolken rammen. Vervolgens bestaat de mogelijkheid dat de protonen hierdoor versnellen en hebben ze een energetische waarde die gelijkaardig is aan die van de kosmische straling.
Potentiële waarneming van donkere materie verricht
Een team dat behoort tot CERN heeft potentiële sporen aangetroffen van donkere materie. Het is een soort materie in het heelal die voorheen nog niet werd waargenomen. Dit valt toe te schrijven aan de bijzonder hoge moeilijkheidsgraad hiervan. Het hypotetisch gegeven zou voor meer dan een kwart een bestanddeel vormen van ons universum.
Een onderdeel dat deel uitmaakt van het CERN verkreeg positronen (het antideeltje van een elektron), waarschijnlijk afkomstig van donkere materie. De wetenschappers voerden op dat moment onderzoek naar kosmische straling. De bevindingen werden verworven aan boord van het Internationaal Ruimtestation, meer bepaald met de Alpha Magnetic Spectometer (AMS). Er werd ook nog aangegeven dat het een kwestie is van maanden vooraleer ze hun werk gestaafd kunnen zien.
Het bestaan van de donkere materie werd voor het eerst geopperd door de sterrenkundige Vera Rubin. Zij ontdekte dat bepaalde sterren aan de buitenste schil van een sterrenstelsel zich met dezelfde snelheid voortbewegen als sterren aan de binnenkant. Omdat dit niet rijmt met de wetten van de zwaartekracht stelde Rubin dat een andere factor zich aandiende. Het verschijnsel strookt namelijk niet met de werkelijkheid want om juist vermelde reden is er te weinig massa in het sterrenstelsel. De enige overige optie was de hypothese van de donkere materie. Er dient wel vermeld te worden dat de exacte aard en samenstelling ervan nog een raadsel is.
Volgens fysici zou deze theorie een sleutelrol spelen in de verdere analyse van andere theorieën, bijvoorbeeld het multiversum.
Belgische mathematicus Pierre Deligne wint Abelprijs voor Wiskunde
De Belgische mathematicus Pierre Deligne werd de Abelprijs voor Wiskunde toegekend. Deze wordt ook wel eens vermeld onder de benaming 'Nobelprijs voor de wiskunde'. De Noorse Academie voor Wetenschappen en Literatuur staat in voor de uitreiking van de prijs. De belg verwerft hiermee ook nog een geldsom van 6 miljoen Noorse kronen. Dit vertegenwoordigt 800 000 euro.
Deligne maakt aanspraak op de prijs voor zijn wiskundige prestaties die betrekking hebben tot de algebraïsche meetkunde. Ook reikt zijn werk tot de domeinen van de getaltheorie, de representatietheorie en dergelijke meer.
Hij was in staat om associaties van die verscheidene domeinen onderling uit te doeken te doen en mathematisch te onderbouwen. Er werden zelfs onder andere een hele reeks technologische bevindingen naar hem genoemd.
Deligne zag voor het eerst het levenslicht in 1944 te Brussel. Hij wendde zich op zijn zestiende tot de ULB om wiskunde te gaan studeren. Er was lange tijd sprake van een nauw samenwerkingsverband tussen hem en het Institut des Hautes Etudes Scientifiques. Hij werkte er met onder meer Alexander Grothendieck aan projecten. Sedert 1948 is Deligne werkzaam aan de universiteit van Princeton.
De wiskundige wordt vooral erkend omwille van zijn bevestiging voor de Weil-vermoedens. Het is een equivalent op de Riemann-hypothese dat benut wordt voor mathematische benaderingen van eindige lichamen. Bernhard Riemann ontwikkelde een hypothese dat zich begeeft op het terrein van oneindige objecten. Pierre Deligne kon reeds genieten van een bekroning met de Fields-medaille en anno 2004 met de Balzanprijs voor wiskunde.
Sterrrenstelsels maakten reeds 2 miljard jaar na de oerknal sterren aan
Sterrenstelsels maakten reeds sterren aan in grote kwanta 2 miljard jaar nadat de oerknal plaatsvond. Tot nu toe werd aangenomen dat dit proces zich pas voltrok circa 1 miljard jaar later.
De sterrenkundigen keken miljarden jaren terug in de tijd om tot bovenstaande conclusie te komen. De waarde van de golflengte van het licht die ze hierbij waarnamen, is sterk vermeerdert door de uitdijing van het universum. Door die waarde vast te stellen, slaagden de wetenschappers erin de afstand van de sterrenstelsels te constateren.
De grote hoeveelheid aan sterren en de hoge sterrenvorming zorgen ervoor dat de stelsels ongeveer 40 biljoen keer zo helder zijn als de zon. Toch zijn deze niet efficiënt te bestuderen omdat ze omheven zijn door dikke stofwolken. De astronomen omzeilden dit probleem door de koolstofmonoxide die deel uitmaakt van de stofwolken te onderzoeken. Die stof vindt zijn oorsprong bij het ontstaan van sterren. Hij neemt het licht, vrijgegeven via de sterren, op en laat het vervolgens vrij. Eenmaal in laatstgenoemd stadium aanbelandt, neemt het licht zeer specifieke golflengten aan.
De meetgegevens werden verkregen met behulp van de ALMA-telescoop in Chili. Er zijn nog maar 16 van de 66 antennes in werking getreden. Indien ze allemaal actief zijn, is de telescoop capabel om nog zwakker licht waar te nemen. De sterrenkundigen hopen nog meer zulke sterrenstelsels aan te treffen en streven naar het verwerven van informatie over de reden die aan de oorzaak ligt van de zeer hoge sterrenproductie kort na de big bang.
Experimentele fysici hebben voor de eerste maal in de geschiedenis het wereldbefaamde 'dubbelspleetexperiment' volledig voltooid. Het is een proef die nauwgezet geïllustreerd is door de theoretische natuurkundige Richard Feynman. Laatstgenoemde voorspelde dat niemand het ooit met de nodige precisie zou kunnen in de praktijk brengen.
Het vergde 3 jaar onderzoek alvorens een Amerikaans-Canadees team van wetenschappers vermeldden dat ze de realisatie van het wereldvermaarde dubbelspleetexperiment op hun naam hadden staan. De proef luidt als volgt:
Men vuurt een reeks elektronen op een enkele spleet en vervolgens op 2 spleten naast elkaar. De meetresultaten die opgetekend worden, duiden op een afzwakking van de energie en op bepaalde locaties juist op een toename van energie. Dit laatste valt voor als enkele ringen in elkaar vloeien en bijgevolg elkaar versterken. Bij de afname van de energetische waarde vertonen de deeltjes ringvormige patronen die elkaar uitdoven gelijkaardige vormen als een steen die in water wordt geworpen. Let wel: deze effecten worden enkel maar verkregen indien beide spleten vrijgemaakt zijn. Als men de elektronen nu één per één afvuurt, valt er geen onderling 'contact' tussen de deeltjes waar te nemen. Men dient dan vast te stellen dat het ringvormig patroon behouden blijft. Fysici zien dit als een bevestiging van de dualiteit van golven en deeltjes. Dit is de theorie dat subatomaire deeltjes zich tezelfdertijd een golfkarakter en een deeltjeskarakter kunnen toekennen. Fotonen gedragen zich bijvoorbeeld enerzijds als een golf maar ook als een deetje. Het is echter wel massaloos, want de relativiteitstheorie stelde dat zich niets met een hogere snelheid kon voortbewegen dan het licht zelf. Dit heeft onder andere betrekking tot het onzekerheidsprincipe van Heisenberg.
Richard Feynman vermoedde destijds dat niemand zijn gedachte-experiment ooit zo realiseren omdat 'de apparatuur op een onmogelijk kleine schaal gebouwd moest worden.'
De betreffende natuurkundigen construeerden de spleten en hanteerden daarbij een breedte van 62 nanometer. Ze maakten ook een schuifje dat de mogelijkheid schiep om geen, één of twee spleten af te sluiten.
Het opmerkelijke is dat er bij deze test geen sprake is van een revolutionaire doorbraak. De onderzoekers zijn op een meer accurate wijze te werk gegaan. Ze zijn namelijk de eerste die de spleten afzonderlijk en samen hebben kunnen sluiten.
CERN maakt officiële ontdekking Higgs-deeltje wereldkundig
Fysici van het Europees Centrum voor Nucleair Onderzoek (CERN) beamen nu eindelijk de detectie van het veelbesproken Higgs-deeltje. Dit doen ze op basis van analyses van hun onderzoeksgegevens dat ze vorig jaar vergaarden bij hun toen nog hypotetische vondst van het deeltje. Sinds hun ontdekking hebben de wetenschappers nog 2,5 keer meer gegevens verkregen.
De natuurkundigen erkennen wel dat ze nog niet weten wat het begrip 'Higgs-boson' exact inhoudt. In die zin dat de theorie van het boson wel heel andere vormen zou kunnen aannemen dan gedacht. Het achterhalen van de precieze aard van het deeltje en zijn eigenschappen vergt in ieder geval nog veel onderzoekswerk.
Belgische onderzoekers treffen meteoriet aan op Antartica
Belgische wetenschappers, die meer bepaald werkzaam zijn op de Princess Elisabeth-basis, hebben een meteoriet aangetroffen op Antartica. Er werd een gewicht opgetekend van circa 18 kilogram. Het stuk ruimtepuin was ingesloten in de omvangrijke ijskap. De International Polar Foundation ziet het als zijnde de grootste meteoriet die gesignaleerd werd in die omgeving sinds 1988.
De ontdekking is toe te schrijven aan vijf wetenschappers die fungeren in opdracht van de ULB en de VUB, de Franstalige en Nederlandstalige universiteiten in Brussel. Ze behoren tot het Samba-project, met als doel het in kaart brengen van de meteorieten die ingeslagen zijn op het gebied rond de Zuidpool. De onderzoekers vertegenwoordigen ons land in het initiatief dat geleid wordt door Japan en de Verenigde Staten.
Er werd onderzoek gevoerd op het Nansen Ice Field. 28 januari 2013 was de datum dat de betreffende ontdekking realiteit werd. Alles samen werden 425 meteorieten gedetecteerd met een totaalgewicht van 75 kilo, waaronder het 18 kilo wegende stuk chondriet (een varitatie binnen de meteorieten). De expeditie liep gedurende 40 dagen en had plaats op een hoogte van 2900 meter, 140 kilometer zuidelijker gelegen dan de Belgische basis.
Het pas aangetroffen ruimtepuin bevindt zich momenteel in Japan, waar door middel van een speciaal ontdooiingsproces analyses worden gedaan naar de eigenschappen en samenstelling ervan. Deze technieken moeten het water weren uit de steen. Er is gepland om de chondriet over te brengen naar België.
Waarschijnlijk eerste maal planeet in ontwikkelingsfase waargenomen
Sterrenkundigen van ESA hebben waarschijnlijk voor de eerste maal een planeet die zich in het ontwikkelingsstadium bevindt, waargenomen.
De potentiële planeet in ontwikkeling werd aanschouwd in een gaswolk rond een jonge ster, genaamd HD100546. De astronomen die de betreffende ontdekking op hun naam hebben staan verklaarden dat de vorming van deze hemellichamen tegenwoordig wordt benaderd met behulp van computersimulaties. Volgens hen moet het status van planeet in beginstadium nog bevestigd worden maar de kans is het riantst. De huidige theorie luidt dat planeten hun oorsprong vinden doordat ze delen van stof en gas doen samenklonteren door hun eigen gravitatie. De delen stof en gas zijn restanten van het ontstaan van de ster, waar ze in een baan rond cirkelen.
De observatie van het zeer recent ontdekte verschijnsel werd verricht met de Very Large Telescope in Chili.
Astronomen hebben voor de eerste maal in de geschiedenis een exoplaneet met minimale grootte waargenomen. De planeet, Kepler-37b neemt meer bepaald een volume in met dezelfde waarde als dat van onze maan.
Er werden reeds exoplaneten in grote aantallen ontdekt. Het overgrote deel daarvan heeft een middelgroot of groot formaat. Er bevindt zich zo een planeet buiten ons zonnestelsel met een radius van 2000 km in een baan rond de ster Kepler-37b. Deze beslaat dus minder dan een derde die het volume van de aarde in beslag neemt. Kepler-37b is dan weer een aanzienlijk stuk kleiner dan Mercurius. De kans is reël dat hij geen atmosfeer heeft en er geen water aan te treffen is op zijn oppervlak. Er dient dus erkend te worden dat er geen potentieel aanwezig is wat betreft buitenaardse levensvormen. De planeet zou een bodem hebben bestaande uit rots.
Er werd eerder geregistreerd met behulp van de Kepler-ruimtetelescoop dat de ster Kepler-37 drie planeten zou hebben die in een baan om haar heen cirkelen. Een internationale groep sterrenkundigen konden de straal optekenen door een analyse uit te voeren van de zogenaamde 'transits'. Dit zijn momenten binnen een bepaald tijdsinterval waarop de planeet het licht van zijn ster blokkeert.
Om de grootte van Kepler-37b te achterhalen, waren de onderzoekers genoodzaakt eerst het volume van de ster, Kepler-37, te gaan vastleggen. Ze konden dit realiseren door de trillingen die het hemellichaam vrijgeeft te bestuderen. Deze vinden hun oorsprong bij het warmtetransport in de buitenste lagen. Hoe groter de ster, des te lagere waarden die gemeten worden qua frequentie.
De wetenschappers hebben ook onderzoekswerk verricht naar de twee overige planeten. De straal van Kepler-37c heeft een bedrag van drie vierde keer de straal van de aarde. Kepler-37d is dubbel zo groot als onze aarde.
De ontdekking van Kepler-37b heeft volgens de astronomen een verregaande revolutionaire waarde omdat de Kepler-telescoop planeten met dit volume enkel bij de helderste sterren kan gadeslaan. Volgens hen levert dit dan ook een bewijs voor de hypothese dat kleine planeten op meer geregelde basis voorkomen dan grotere planeten.