Ik werd geboren in september 1944. Mijn moeder hield niet zo van bloemkolen en ooievaars en heeft mij altijd gezegd dat ik met de Engelsen meegekomen was. Wat er ook van zij, mijn komst betekende nogal wat in het leven van mijn vader. Hij was dirigent van het plaatselijk kerkkoor (Sint-Petrus-Banden in Beringen) en speelde piston in de harmonie. Maar daar moest hij mee stoppen van mijn moeder omdat zijn repetities thuis de baby zouden wakker maken.
Mijn vader was een doorgoede man, die geen vlieg zou kwaad gedaan hebben, behalve ... als hij naast mij zat aan de piano. Van toen ik 4 was, behoorde dit tot het dagelijks ritueel. Een half uur per dag piano spelen, en een tik op mijn vingers krijgen als het weer eens niet wilde lukken, of als ik meer zin had om kikkerdril te gaan zoeken in de beek. Trauma's heb ik er niet van overgehouden. En al heb ik dan Czerny af en toe wellicht verwenst, muziek zou van dan af een passionele plaats in mijn leven gaan innemen.
Ik herinner me nog dat ik bij de voorbereiding van de Eerste Communie het orgel hoorde spelen in de kerk en dat ik als antwoord van de onderpastoor op mijn vraag wat dat wel was, het antwoord kreeg: "Dat is de stem van God". Blijkbaar een standaardantwoord, want 40 jaar later hielp ik bij het regisseren van het toneelstuk "Kinderen van een mindere God", en daar kwam datzelfde zinnetje in voor.
Mijn ouders vonden blijkbaar dat ik als enig kind teveel verwend was en stopten mij aan 12 jaar op het internaat bij de Jezuieten in Turnhout (daar kon gerust boven de poort het woord van Dante staan: gij die hier binnentreedt, laat alle hoop varen). Ondanks alle - echt onterechte -geruchten over de strengheid, heb ik hier de tijd van mijn leven gehad. Een gang met wel vijfentwintig "muziekkamertjes" waar je naar hartelust kon gaan repeteren was mijn dagelijks toevluchtsoord. Om een of andere reden werd ik bovendien uitgekozen om in de dagelijkse verplichte mis de gemeenschapszang te begeleiden eerst op harmonium, later op het grote orgel. "Godd'lijk harte van mijn Jezus" en "Liefde gaf u duizend namen" behoorden tot het standaardrepertorium. Het hing nogal eens af van de pater surveillant of de jonge bende zich geroepen voelde om mee te kwelen of te brommen.
Nog leuker werd het als ik bij de "groten" werd ingedeeld, en de zondagmorgen (jaja, wij bleven drie weken na mekaar op internaat) op het ontiegelijk vroege uur (7 uur), met de fiets van een van de paters naar een buitenparochie mocht rijden om daar de mis te gaan spelen. Ongetwijfeld had mijn enthousiasme met de muziek te maken, maar ook met een meisje van Turnhout dat speciaal kwam "luisteren". Daar is vast en zeker mijn afwijking ontstaan van verliefdheid, liefde, en stormachtige gevoelens te laten samengaan met muziek.
Heerlijke tijden waren dat als er weer eens een optreden was van mijn medestudent Jozef De Beenhouwer, samen met het collegekoor. Of als wij de zondagmorgen na de eerste mis, muziekstudie hadden, waar één van de leerlingen dan mocht gaan putten in de discotheek van Pater Prefect om een reeks platen draaien voor de studerende internen. En dan was er Pater Garmyn, een buitenbeentje, leider van het collegekoor, die ons probeerde te verleiden met zijn uitgebreide collectie Negrospirituals. "Kom eens naar mijn kamer ....". Dat de internen ook naar de optredens van de Turnhoutse Philharmonie mochten, was een welgekomen afwisseling. Wij zaten op het balkon te genieten, de meisjes van het Heilig Graf op de parterre.
Ik ben Carlo (Carlo Claes), geboren op 20 september 1944. Als je goed telt weet je hoe oud / jong ik ben. Enkele jaren geleden gaf ik mijn job als resoc-coördinator van Waas en Dender op om met brugpensioen te gaan. Sindsdien kan ik mij aan mijn echte passie wijden: de koormuziek. Ik dirigeer twee koren: Fiori Musicali uit Sint-Niklaas en het Hanswijkkoor in Mechelen. Zo ontmoet ik iedere week een hoop fijne, lieve mensen. Maar hier is de wereld nog veel groter. Dus kom ik nu ook jou tegen.