Startdatum: om meteen de drempelvrees te verlagen stel ik voor dat iedereen een reactie ventileert over het wegblijven van een birdyreünie; het kan kort in de 'poll'-rubriek en wat uitgebreider in dit communicatievenstertje. Het was Oswald die mij ooit voorstelde ons wat dieper in het internet te nestelen, wat nu via deze blog is gebeurd, weliswaar zonder een referendum te houden. Bij deze nodig ik jullie uit je mening te ventileren, want de bedoeling is een handig alternatief aan te bieden. Tot heel binnenkort …
04/07/08
Happy Birdyday …
Temidden van een levendige en warmhartige woonwijk, ligt een door menselijke bebouwing omzoomde biotoop … een fraaie frisgroene weelderige oase, waar de birdyfans de gevederde tuinbezoekers graag welkom heten en gul onthalen.
Die verwennende gastvrijheid in een gezellig en veilig rustoord, bekoorlijk door landelijke eenvoud en liefelijkheid, prikkelt de vertrouwenwekkende aanhang, de nesteldrang met vrolijk vogelgezang en feestelijke voortgang. We hopen volgend jaar nog meer ‘straatketten’ naar de Kille Meutel te lokken …
04/07/09
Je zoekt, vindt en kiest
een levensweg, die je deelt
met trouwe vrienden …
Precies vandaag bestaat ons“Kille Meutel”Forumpje 2 jaar.
Sinds de wondermooie opnames van onze huisfotografen het “Blogscherm” sieren, loopt het aantal bezoekers gevoelig op.
Een verheugende en hartverwarmende vaststelling, daar eveneens destijds de voor natuurliefhebbers en vogelbeschermers bedoelde nieuwsbrieven, geïllustreerd met tekeningen, een educatieve waarde beoogden.
Sedert kort werd de rubriek“Birdywatch”gelanceerd, initieel opgevat als verzamelbox voor (tuin)observaties van vogelspotters.
Momenteel is een gebruiksvriendelijke observatiefiche, waarin de waarnemer zijn vaststellingen optekent, nog niet beschikbaar.
Met een klik op“Vogelwaarnemingen” nodigt de rubriekenindeling de bezoeker uit een pittige anekdote,een blikvanger,een weetje of een suggestie neer te pennen.
Af en toe duikt over een verschenen artikel een leuke en spontane “Reactie” op of laat men een indruk na in het “Gastenboek”.
In de speurtocht naar kennisdeling en verwondering wekken, blijft de drijfveer“Alles kan altijd beter”…
04/07/10
Vandaag hebben we weer wat te vieren want de blog bestaat 3 jaar.
Onze trouwe huisfotografen Jo en Wim blijven voor merkwaardig beeldmateriaal zorgen en dan is het ook niet verwonderlijk dat het bezoekersaantal gestaag aangroeit.
Met vereende krachten hebben we met ons klein, maar niet minder enthousiast clubje vogelvrienden een mussenteltraject uitgezet om in de streek (Zaventem, Nossegem, Sterrebeek, Kraainem) op 17 verschillende telpunten onze geliefde‘straatketjes’ te tellen.
Hierdoor maken we deel uit van de mussenwerkgroep Vlaanderen die naast het jaarlijks weerkerend mussentelweekend in samenwerking met de universiteit Gent een grootschalig huismussenonderzoek coördineert.
Wij blijven uiteraard ook gefocust op de vliegbewegingen binnen onze tuinenbiotoop. Tijdens de jongste reünie gaven enkele haiku’s mooi weer hoe fel we gehecht zijn aan onze gevederde levensgezel; meteen ook een gelegenheid om de loyale vogelliefhebbers een welverdiendehuismuspin op te spelden …
Dakpan of dakgoot,
voor de huismus is een nest
in Kille Meutel – Georges
Tjilpende huismus,
nest in de Kille Meutel
welkom bij ons hier – Arlette
Kijk Kille Meutel,
veel parende huismussen,
hemel op aarde – Oswald
Kille Meutel vriend,
huismus breng ons samen en
laat het blijven zijn – Chris
Groene oase,
paradijs voor de huismus,
dé Kille Meutel – Franz
04/07/11
Drukke en woelige tijden tasten al eens vaker de drang aan om over de fascinatie voor het vedervolkje te communiceren.Immers in de Brusselse betonnen biotoop beter bestuurlijk beleid geldt de regel: first things first and don't feel free as a bird! Toch is het bezoekersaantal op jaarbasis weer gevoelig toegenomen dit jaar, een eerbetoon dat vooral de huisfotografen toekomt, die voor kwalitatief hoogstaande visuele impressies zorgen.In de loop van volgend jaar zal de Kille Meutel een bijdrage leveren aan de geplande acties van de mussenwerkgroep Vogelbescherming Vlaanderen.
04/07/12
Inmiddels hebben ruim 51 000 bezoekers op de blog 275 artikels en 125 vogelportretten geraadpleegd, alsook 1 100 foto's, waarvan de helft door onze huisfotografen werd aangeleverd. Uit statistieken ter beschikking gesteld door de providers kunnen we afleiden dat 54% Nederlanders en 41% Vlamingen geregeld de blog raadplegen en dan het vaakst gedurende de weekdagen (70%), voornamelijk tussen 13.00 en 18.00 u en 30% tijdens het weekend. Tijdens de maanden juli, augustus en september heeft de blog 'begrijpelijk' minder succes.De Kille Meuel blijft zich samen met Vogelbescherming Vlaanderen inzetten voor het behoud van de huismus.
Vroeger werd het kleinste
fuutje niet groter dan een merel ook wel hagelzakje genoemd. Immers,
dodaars werden geschoten, gevild en binnenstebuiten gekeerd, om als zakje te
worden gebruikt om de hagel voor het geweer te bewaren.
De dodaars is opvallend
schuw; bij onraad laat hij zich snel zakken, zodat alleen zijn kop boven het
water uitsteekt; soms duikt hij zelfs helemaal onder.
Deze vogel zal zich niet
gauw uit het water wagen, daar hij zich moeizaam voortbeweegt op het land.
Tijdens het zoeken naar
voedsel ziet de dodaars eruit als een kleine drijvende bal veren. Geregeld
duikt hij onder, waarna hij als een ondergeduwde kurk weer omhoogschiet.
Het geluid van de dodaars
wordt zelden gehoord. Ze hebben echter een contactroep, die heel merkwaardig is.
Het lijkt of ze lachend en giechelend op de waterplas zitten of tussen de
rietkragen toeven.
Dodaarzen vliegen vaker
dan andere futen, waarbij ze vaak laag scherend over het wateroppervlak opstijgen.
Een paartje broedt bij
voorkeur afzonderlijk van andere dodaarsparen, maar in favoriete gebieden kan
de populatie zo dicht zijn dat het lijkt of ze in kolonies broeden. Beiden
zoeken voornamelijk zoetwaterplassen met veel oeverbegroeiing, tot op kleine
vijvertjes, vennetjes duinmeren. Tijdens de winter zijn hun verenpakken duidelijk
lichter van kleur dan in het broedseizoen.
Het paringsritueel, dat
bij andere futensoorten eindeloos kan duren, neemt bij de dodaars weinig tijd
in beslag. Tijdens het broedseizoen van april tot augustus wordt één- tot
tweemaal en in sommige gebieden zelfs driemaal gebroed. Een legsel bestaat uit
4 tot 6 witte eieren, die echter door de rottende plantendelen in het nest
algauw verkleuren.
Net als andere futen
bedekken de oudervogels het broedsel met waterplanten als er kraaien of andere
roofvogels overvliegen. De jongen verlaten het nest ongeveer na één maand. Ze
zijn zeer klein en hebben een gestreepte kop en rug en hebben witte wangen.
Het snel onafhankelijk
worden van de jonge dodaars biedt de ouders de gelegenheid aan een 2de
of zelfs 3de broedsel te beginnen.
Dat mag ook wel, want
reigers en andere rovers weten wel raad met zon smakelijk hapje.
Een dodaars die zijn
beproefde ontsnappingsstrategie toepast en bij het minste gevaar onderduikt,
kan dan weer in de muil van een snoek belanden.
De dodaars is een
trekvogel en verlaat de noordelijke gebieden (ook ons land) in de winter.
Een leuk filmpje over de
familie dodaars op een drijvend nest van waterplanten.
De grote zilverreiger is
van oorsprong een vogel uit het mediterrane gebied. Toch komt deze markante
verschijning op alle continenten uitgezonderd Antarctica voor. In Europa is
de soort vooral talrijk in het Middellandse Zeegebied en de landen rond de
Zwarte Zee. Het broedgebied wordt ruwweg begrensd door de 20°C juli-isotherm [een
getekende lijn die punten met eenzelfde (lucht- of water)temperatuur verbindt op
een geografische weerkaart].
Veruit de meeste grote
zilverreigers broeden in Oekraïne, gevolgd door Hongarije, Oostenrijk en
Roemenië.
Als hij naast een blauwe
reiger staat, is pas te zien hoe groot deze zilverreiger is.
De hagelwitte steltloper
is slank, hoekig maar elegant en valt vanop grote afstand op.
De grote zilverreiger
bereikt een lichaamslengte die varieert van 85 tot 100cm; hij heeft een
spanwijdte, die wisselt tussen 1.45 en 1.70m en een lichaamsgewicht dat
schommelt tussen 1 tot 1.5 kg.
De vlucht verloopt
langzaam op gebogen vleugels, zwaarder en trager dan deze van de kleine
zilverreiger. De geknikte hals zorgt voor een dikke bult als de vogel met ingetrokken
nek rondvliegt.
Als voedsel- en
broedbiotoop gaat de voorkeur naar rietmoerassen, oeverzones van meren en
plassen, bossen langs rivieren (ooibossen) en aan kusten bij de mondingen van
rivieren
Hij krijgt in het broedseizoen
lange rugveren, echter nooit op de kop zoals dat wél het geval is bij de kleine
zilverreiger; dan wordt ook zijn gele snavel zwart. De poten zijn gemengd zwart
en geel gekleurd; de voeten zijn donker. Kenmerkend ook is de zeer lange hals
en lange puntige gele snavel met een donker uiteinde.
De grote zilverreiger
foerageert vaak op grasoevers, soms met een snelle trilling door zijn hele
lichaam, als hij zijn prooi besluipt. De waadvogel vangt ook nog vis (de driedoornige
stekelbaars is zeer gegeerd), amfibieën, kleine zoogdieren (woelmuizen, mollen)
op natte terreinen en waterinsecten.
In de lente spreidt de
grote zilverreiger zijn lange sierveren in een spectaculair baltsritueel op het
nest. De balts en territoriale strijd behelzen rituele houdingen die hun
verlengde pluimen op hun best doen uitkomen in mooie en dramatische
uitvoeringen. De roep is kort, laag en schor.
s Zomers leven de grote
zilverreigers in groepen en nestelen in kolonies.
De grote zilverreiger
maakt een ondiep nest van takken, gevoerd met dunnere twijgen of met overjarig
riet hoog in een boom, dat een goed uitzicht biedt over het nabijgelegen
moeras.
Het vrouwtje legt tijdens de
periode van april tot juli 1 legsel van 2 tot 5 eieren, die na 25 dagen uitkomen.
De enige plaats waar men
de kleine spierwitte zilverreiger aantreft is in de Zwinstreek; hij heeft er
zijn broed- en slaapplaats.
Daar heeft de soort zich
in een kleine kolonie gevestigd tussen kwakken, lepelaars, aalscholvers en
blauwe reigers. De grootste aantallen langs de kust zijn te zien in de nazomer.
Als hij op zoek is naar
voedsel, loopt hij nerveus rond in ondiep water. Daarbij pikt hij nu eens hier,
dan weer daar in de hoop een kleine vis of worm te verschalken.
De kleine zilverreiger is
een soort van zeer open terreinen. De voorkeur gaat vooral naar slikvlaktes,
moerassen, lagunes en poelen liefst omgeven door ooibossen (een op natuurlijke
wijze ontstaan bos langs rivieren), bestaande uit wilgen en andere boomsoorten
of lage struiken.
In Vlaanderen is de soort
ook te zien in de polders, in overstroomde meersen (laag gelegen weideland) en
op opspuitterreinen.
Kleine zilverreigers jagen
graag in ondiep water; ze sluipen langs de slootkant om plots toe te slaan of
verjagen in de modder verstopte diertjes door met hun poten te trillen.
Volgens sommigen lokken
zilverreigers kleine vissen door met hun opvallend gele tenen te wiebelen.
Net als de grotere blauwe
reiger, vliegt de kleine zilverreiger met ingetrokken hals (letter S).
Zo kan je hem gemakkelijk
onderscheiden van de ooievaar en de lepelaar, die allebei met gestrekte hals
vliegen.
Vroeger werd de kleine
zilverreiger neergeschoten voor lange zijdeachtige veren, de 2 lange kruinveren
aan het achterhoofd en de sierveren op de rug. Die pluimen moesten de hoeden
van de dames meer uitstraling geven.
Duizenden vogels werden om
die reden afgemaakt, zodat de zilverreiger tijdens de 19de E haast
was uitgeroeid.
Gelukkig is hij nu
beschermd en is die hoedenmode geen heersende trend meer.
De levendige en elegante spierwitte
reiger van moerassen, poelen en kusten verspreidt zich in West-Europa steeds
verder naar het noorden. Toch komt hij het talrijkst voor in het warme zuiden.
De kleine zilverreiger is
vaak heel beweeglijk en vliegt als een gek rond boven modderige kreken en met
zeewier begroeide rotsen.
Maar ook hij staat, net
als andere reigers, veel stil en waadt door ondiep water, op zoek naar
prooidieren.
De zilverreiger heeft een
wit verenkleed, met een blauwe schijn op het gezicht, lange kuifveren, een
dunne grijszwarte snavel, een slangenhals, puntige borstveren, zwarte poten met
gele voeten en een waaier van veren boven de staart.
De lichaamslengte reikt
tussen 55 en 65 cm; de spanwijdte wisselt tussen 88 en 106cm en het
lichaamsgewicht schommelt tussen 400 en 600g
De vlucht is direct en
snel met ingetrokken kop en hangende poten; de vleugels zijn slechts licht
gebogen.
De kleine zilverreiger heeft
de gewoonte om op drijvende vegetatie op de uitkijk te staan, terwijl hij met
de vleugels slaat om het evenwicht te bewaren.
De zilverreiger vangt
kleine vissen, kikkers, slakken en andere moerasdiertjes.
Hij rent soms rond met
klapperende vleugels of beweegt zich omzichtig voort.
Kleine zilverreigers
vormen kleine groepen bij het foerageren en slapen op vaste plekken, waar ze
van grote afstanden heen vliegen.
Tijdens de balts maken
kleine zilverreigers volop gebruik van hun sierveren op rug, kop en nek. Ze
maken hierbij een nasaal klinkend gekraai.
Het nest in de bomen bestaat
uit een takkenbos. Kleine zilverreigers nestelen in boomkolonies, vaak met
andere reigers. Het legsel tussen april en juli telt 3 tot 4 eieren en is
uitgebroed na een 25-tal dagen.
Chris Filardi, wetenschapper
en tevens directeur van het museum Center for Biodiversity and Conservation ligt
onder vuur bij dierenvrienden.
Dit kenniscentrum vergaart
kennis vanuit diverse bronnen en perspectieven, verspreid over verschillende
domeinen van het wetenschappelijk onderzoek. Om het behoud van de diversiteit
te vrijwaren, stimuleert het instituut samenwerkingsverbanden met diverse
experts, natuurkundige instellingen, gemeenschappen. De programmas die worden
ontwikkeld, omspannen de volledige cyclus: identificeren van de behoeften
aanpassen van de projectuitvoeringen, volgens de lokale noden bekendmaken van
de leerpunten. Op die manier bouw je uitgeteste modellen uit en lever je
nuttige ervaringslessen, die andere organisaties kunnen benutten.
De man kon als eerste
fotograaf ooit op het afgelegen eiland Guadalcanal in de zuidelijke Stille
Oceaan een mannelijke ijsvogel met snor op beeld vastleggen.
Al is zijn nobel doel de
inheemse biodiversiteit in kaart te brengen en met lokale partners natuurgebieden
te beschermen, toch doodde Filardi na de foto het vogeltje om er verder
onderzoek op te verrichten.
De moustached
kingfisher, ofwel de ijsvogel met snor, komt enkel voor op het
Guadalcanal-eiland, onderdeel van de Salomon eilanden. Er zijn naar schatting
250 tot 1 000 exemplaren in het wild, maar toch werd de mannelijke variant
nooit eerder op foto vastgelegd. Net daarom wordt het vogeltje ook wel eens
spookvogel genoemd.
Na een zoektocht van 20
jaar kwam wetenschapper Chris Filardi eind september eindelijk oog in oog te
staan met de zeldzame ijsvogel. Hij kon het diertje vangen, ging er uitgebreid
mee op de foto, maar doodde de vogel onmiddellijk daarna.
Filardi gaat er immers
vanuit dat het verzamelen van de zeldzame ijsvogel tot belangrijke
wetenschappelijke inzichten zal leiden. Dat de wetenschapper zomaar dit
zeldzaam dier doodde, gaat er bij veel dierenvrienden niet in. De moderne
wetenschap kan fantastisch onderzoek verrichten zonder een dier te moeten
verwonden of doden.
Toch is Filardi is van
geen kwaad bewust, daar hij van mening is dat hoewel de ijsvogel nog nooit
eerder kon worden gefotografeerd en er weinig over hem is geweten, het dier op
zich niet zeldzaam is.
Dat hij het dier doodde na
de fotos is volgens hem een standaardprocedure voor een veldbioloog.
Het baardmannetje, ook wel
eens baardmees genoemd, is een mooie en opvallende verschijning in de
rietlanden.
Baardmannetjes hebben hun
verspreidingsgebied van Mantsjoerije via Centraal-Azië en het Nabije Oosten tot
Europa. De rietvogels broeden ook nog in Engeland, Nederland, Frankrijk,
Spanje, Noord-Duitsland en Oostenrijk. Hun leefgebied bestaat uit rietvelden
langs oevers van meren en met riet begroeide moeraslanden.
Tenzij het baardmannetje
gedwongen wordt het rietveld waar jij geboren is te verlaten vanwege voedselgebrek
of omdat er teveel soortgenoten in een klein moeras zijn na een goed
broedseizoen, is de rietvogel een strikte standvogel in zoet / brakke moerassen
met dichte rietkragen.
Tijdens de broedperiode leven
baardmannetjes in paren. In de winter vormen ze grote groepen. Baardmannetjes
zijn rustige en verdraagzame vogels die deel uitmaken van de familie van de
diksnavelmezen, waartoe ook naast mezen, leeuweriken, grasmussen en rietzangers
behoren.
Opvallend bij deze vogels
is dat ze ongeveer zo groot zijn als een huismus, maar een vrij lange staart
hebben, die zowat de helft van de hele vogellengte beslaat.
Baardmannetjes vlechten
hun nest van rietbladeren en pluimen, doorgaans anderhalve meter boven water.
In de rietvelden moet zegge aanwezig zijn, soms neemt de vogel ook genoegen met
lisdodde. Deze plantensoorten zijn nodig om een stevig nest te kunnen bouwen.
Baardmannetjes eten in de
zomer vooral insecten (dansmuggen), spinnen en kleine slakken. In de winter
worden deze tijdelijk vervangen door zaden van waterplanten. Om deze zaden te
kunnen verteren, verandert de maagwand. Immers voor rietzaad heb je een veel stevigere
maagwand nodig
.
In De Onlanden zijn
steeds meer baardmannetjes te vinden, maar vaak blijft het bij het horen en af
en toe bij een kort ogen-blik als de groep weg vliegt. Meestal weten de
baardmannetjes zich goed te verbergen in het dichte riet, waardoor ze moeilijk
te fotograferen zijn.
Wie in het archief een
eerder verschenen bijdrage over het baardmannetjes wenst te raadplegen, kan in
de zoekrobot terecht bij:
30/04/10De baardman
Dit mannetje liet zich
mooi van dichtbij filmen. Het prachtig verenpak is in dit filmfragment van alle
kanten te bewonderen.
Het goudhaantje en het
vuurgoudhaantje zijn de kleinste Europese bosvogeltjes, die de kenmerken van
zangers en mezen combineren.
Doordat het goudhaantje
het grootste deel van zijn tijd besteedt aan het zoeken van voedsel in de
toppen van naaldbomen, hoort men hem vaker dan dat men hem ziet.
Toch gebeurt het dat hij
op amper een armlengte zit te eten op een lage tak. Dit is geen brutaliteit of
tamheid, maar het mormel is zich niet bewust van de aanwezigheid van mensen en negeert
ze gewoon.
Het goudhaantje houdt van
parken en tuinen met taxussen en andere sierconiferen; ook van bossen met
sparren en zilversparren. Het vogeltje vindt zich minder aangetrokken tot
dennen en lariksen.
Het mannetje heeft twee
lichte vleugelstrepen en een opvallende oranje, met zwart afgezette kruin, die
alleen van dichtbij goed te zien is. De bovendelen zijn olijfgroen en de onderdelen
vuilwit tot vaalgeel. Kenmerkend ook is de brede witte V-vormige streep op de
vleugels. Rond het oog is een witachtige vlek.
Het vogeltje heeft een
lichaamslengte die varieert van 8.5 tot 9cm; een vleugelspanwijdte die wisselt
tussen 13 en 15.5cm en een lichaamsgewicht dat schommelt tussen 5 en 7g.
Rusteloos vliegt hij van
tak naar tak en vaak klimt hij ondersteboven langs de twijgen, terwijl hij deze
op de aanwezigheid van spinnen en insecten inspecteert.
De soort is echter niet
uitsluitend op naaldbomen aangewezen; soms ziet men goudhaantjes ook wel in
klimopstruiken, meidoorn en andere dichtbegroeide en stekelige boomsoorten.
In de winter foerageren
goudhaantjes op uiteenlopende plaatsen, zoals heggen, lage heesters en zelfs doorn-
of braamstruiken. Het pikt insecten, spinnetjes en hun eitjes uit de bladeren,
waarbij het af en toe blijft zweven.
Tijdens de balts, waarbij
de kruinveren worden opgezet, pronkt het mannetje met zijn oranje-gele kuif voor
het wijfje.
Het van korstmos en
spinrag in hoofdzaak door het wijfje geweven nest, hangt aan het uiteinde van
een tak, meestal van een naaldboom.
Het legsel bestaat uit
7-10 eieren, die variëren van wit tot geelbruin, met vooral bij de stompe pool
paarse of bruine spikkels.
Alleen het wijfje broedt
en de eieren komen na 14-17 dagen uit.
De jongen, die op de kop enig
kort dons hebben, zijn bij de geboorte blind; de ogen gaan na circa 1 week
open.
Beide ouders voeden de
jongen tijdens de nestperiode van 16-21 dagen. De jongen, die op de kop enig
kort donshaar hebben, zijn bij de geboorte blind; de ogen gaan open na ca 1
week. Beide ouders voeren hun jongen tijdens de nestperiode gedurende 16 tot 21
dagen.
De zang verraadt meestal
de aanwezigheid van een goudhaantje; deze bestaat uit snel herhaalde reeksen
van bijzonder hoge tonen en eindigt in een piepend gekwetter.
Geraadpleegde bron: Mens & Vogel Vogelbescherming
Vlaanderen
Van alle
eendensoorten bezit de slobeend het meest volmaakte zeefapparaat. Bij het
foerageren beweegt de slobeend zijn snavel heen en weer en zuigt hij
tegelijkertijd water op via een onophoudelijke beweging van tong en kaken. Op
die manier worden de eetbare deeltjes in de lamellen (kleine, dunne, buigzame
plaatjes) vastgehouden, terwijl het gefilterde water aan weerszijden van de
snavel er weer wordt uitgeperst.
Het voedsel
bestaat voornamelijk uit plankton, waterinsecten, kleine kreeftdiertjes, kuit
(visseneitjes), muggenlarven, zoetwaterweekdieren en kikkerdril, allerlei
groenwieren, zowel eendenkroos als vlotgras als zaden van bies, riet en
fonteinkruid.
Wanner de
hoofdschotel uit plankton bestaat, wordt er hoofdzakelijk s nachts geslobberd.
Veel kreeftdiertjes zijn immers lichtschuw en komen dus s nachts in grotere
hoeveelheden aan het wateroppervlak voor dan overdag.
Wanneer je
slobeenden in kleine groepjes op het water ziet, zwemmen ze vaak dicht achter
elkaar. Ondertussen onderzoeken ze de plantaardige en dierlijke resten
(bodemhumus) die door het potenspel van hun voorgangers komen bovendrijven.
In
tegenstelling tot de meeste eenden die aan het wateroppervlak voedsel zoeken,
grondelen slobeenden zelden. Als ze het toch doen, is het om door het losweken
van modder ook voedsel naar het wateroppervlak te brengen.
In het
jachtdecreet voor het Vlaamse Gewest wordt de slobeend tot de categorie waterwild
gerekend, waaronder ook de wilde eenden, krakeenden, kuifeenden, tafeleenden, toppereenden,
pijlstaarten, wintertalingen, zomertalingen, smienten, grauwe ganzen, (kleine)
rietganzen, kolganzen, Canadese ganzen, watersnippen, meerkoeten, waterhoenen,
kieviten, bokjes, goudplevieren en slobeenden.
De jacht op
deze prachtige watervogel is al vele jaren gesloten; dit wil zeggen dat het
bejagen en vervoeren van en de handel in deze vogelsoort verboden zijn.
Sinds 2009
is de slobeend ook opgenomen in het Soortenbesluit van de Vlaamse Regering
met betrekking tot soortenbescherming en soortenbeheer.
Concreet
betekent dit dat de vogels, evenals hun nesten, eieren en jongen
onvoorwaardelijk beschermd zijn.
Dit
persbericht onthult een mooi en voorbeeldig initiatief waar de Kille Meutel
Vogelvrienden wild enthousiast van worden.
Ook
in Zaventem wensen we de krachten van geëngageerde natuurfans en
vogelliefhebbers in nauwe samenwerking met de scholen te bundelen.
Via
dit blog is al vaker gecommuniceerd dat wij met onze acties rond Red de
straatket! een populatiegroei van onze trouwe volgeling willen aanzwengelen en
wij kunnen dat met ons vrijwilligersgroepje niet alleen.
Een
recent overleg met de milieudienst en de bevoegde schepen bracht ons weer een
stuk dichter bij mogelijke hulplijnen om ons bescheiden en kleinschalige actieplan,
gespreid over de 4 deelgemeenten van de luchthavengemeente te realiseren.
Maar
zoals heel terecht is aangegeven door Jan Rodts, algemeen directeur van
Vogelbescherming Vlaanderen, moet je alle nauw betrokken belangenbehartigers
samenbrengen om een realistisch uitvoeringsplan uit te stippelen.
Morgen 21 oktober huldigen
Vogelbescherming Vlaanderen en de stad Antwerpen een huismussenmuur in.
De broedplaats van een
huismussenkolonie verdween in 2013 ten gevolge van een nieuwbouwproject.
Deze huismussenmuur biedt
een veilige en permanente huisvesting voor de ontheemde huismussenkolonie. De
pers is uitgenodigd op de plechtige inhuldiging in de Kattenberg 53 te
Borgerhout. Leerlingen van de Stedelijke Basisschool De Esdoorn zijn aanwezig
om ons te vertellen waarom huismussen voor hen zo belangrijk zijn.
Een
co-creatieve samenwerking
In 2012 namen enkele
bewoners uit de Kattenberg contact op met Vogelbescherming Vlaanderen. Achter
een versleten reclamepaneel aan de zijgevel van een woning, broedde al jaren
een kolonie huismussen. Het publiciteitsbord werd verwijderd, enerzijds omdat
het slordig oogde, anderzijds als voorbereiding op de bouw van een appartement.
De bewoners waren bezorgd om de toekomst van hun huismussenkolonie. Zonder
deze broedplaats zou de zoveelste huismussenkolonie verdwijnen uit het
straatbeeld.
Vogelbescherming nam
contact op met de door de stad Antwerpen aangewezen projectontwikkelaar AG
Vespa en het architectenbureau Broekx-Schiepers, die het nieuwe appartement
zouden bouwen.
Alle betrokken partijen
reageerden enthousiast en boden hun medewerking aan om de huismussenkolonie een
permanente broedlocatie te geven. Er werd beslist om in de zijgevel van het
nieuwe appartement nestlocaties voor acht huismussenkoppels te voorzien. Nu is
de bouw van het appartement voltooid en werd de gevel met de ingebouwde
nestvoorzieningen omgedoopt tot huismussenmuur. Klaar om te worden
goedgekeurd door zowel de omwonenden als de thuisloze huismussen.
Moraal van
het verhaal
Vogelbescherming
Vlaanderen bedankt uitdrukkelijk de partners in dit project en hoopt dat dit
praktische voorbeeld bouwheren, architecten ,gemeentebesturen en particulieren
overtuigt om standaard nestgelegenheden voor huismussen of andere vogelsoorten
te voorzien bij bouw- of renovatieprojecten. Het is een kleine moeite, relatief
goedkoop én het helpt onze stadvogels te overleven in een steeds dichter
bevolkte omgeving.
Heb je vragen rond het
creëren van nestgelegenheden tijdens bouwwerkzaamheden of renovatiewerken,
stuur dan gerust een @-bericht naar info@vogelbescherming.be
De slobeend is een grote
eend met een lange, zware snavel, meestal laag boven het wateroppervlak
gehouden, terwijl hij met de schouders bijna in het water zwemt.
Tijdens de vlucht valt
zijngroteske snavel op. Het kan voorvallen
dat een vrouwtje op redelijke afstand niet meteen opvalt en er eigenlijk
uitziet als een wilde eend.
Een woerd in prachtkleed
is evenwel onmiskenbaar, zelfs op grote afstand met zijn warm gekleurde lichaam
en sterk contrasterend patroon. Vergeleken met de wilde eend, die bijna overal
te vinden is, kent de slobeend een beperkte verspreiding.
s Winters zijn er op
plekken, waar zichhonderdduizenden
eenden verzamelen misschien maar 20 slobeenden te zien. Met uitzondering van
enkele favoriete plekken.
Slobeenden geven de
voorkeur aan voedselrijke meren met veel oevervegetatie, maar ze worden ook
aangetroffen op kwelders en in herfst en winter soms op rustige reservoirs of
afgravingen.
De eend gebruikt zijn
lange, brede snavel om voedsel uit het water te filteren.
Plankton, drijvende zaden,
kreeftachtige en schelpdieren worden gevangen in de fijne filamenten, ook wel
lamellen genoemd aan beide zijden van de snavel, nadat de vogel het water er met
zijn tong uit perst.
Slobeenden zwemmen tijdens
het foerageren langzaam voorwaarts met hun schouders bijna onder water. Soms
verzamelen ze zich in dichte groepen, die als een groot wiel in het rond
draaien.
Ook deze eenden grondelen om
te foerageren, waarbijhun opmerkelijke
lange vleugelpunten, gekruist over de korte staart, te zien zijn.
Paren en kleine groepen
vliegen in de lente over de broedgebieden, waarbij de mannetjes in acrobatische
vluchten achter een vrouwtje aanzitten.
De roep van het mannetje
is een dubbele toon en de roep van het vrouwtje is een korte lage kwaak.
Slobeenden zijn zwijgzame
vogels, maar hun vleugels maken een zoevend geluid bij het opstijgen. De
slobeend broedt nabij water in een holte onder dichte vegetatie, gevoerd met bladeren,
grasstengels en het eigen dons.
De maximaal 12 eieren
worden door het vrouwtje alleen in 2223 dagen uitgebroed. De jongen vliegen na
4045 dagen uit.
Er verscheen
eerder al een artikel van de slobeend op 19/12/2009, dat je via de zoekrobot
snel kan opsnorren.
De woerd laat een nasaal
klinkend geknor horen, vandaar de naam.
Op diverse plaatsen
verblijven de laatste tijd grote groepen krakeenden, al zijn die aantallen pas explosief
beginnen toenemen vanaf de jaren eind 90.
De broedtijd is voorbij en
de eenden ruien nu hun verenkleed. Ze doen dat op veilige en voedselrijke
plaatsen.
Krakeenden broeden langs
meren en kanalen, in hoog opgaande ruigte. Hier zijn de nesten betrekkelijk
veilig en worden ze in vergelijking met andere eenden, niet zo snel weggemaaid.
Zodra de vrouwtjes
broeden, verzamelen de mannetjes zich in juni in groepen waarna ze niet veel
later samentroepen in grote groepen op uitgestrekte, ondiepe meren met veel
voedsel.
Dit zijn eutrofe wateren (bevatten
minerale voedingsstoffen, rijk aan stikstof en fosfor) met veel waterplanten.
Ze eten hier van de bladeren, stengels en zaden.
Maar krakeenden eten ook
dierlijk voedsel, zoals muggenlarven en aasgarnaaltjes.
Krakeenden ruien in deze
periode en kunnen zelfs even niet vliegen omdat ze, net als eenden en ganzen,
al hun slagpennen in één keer kwijt geraken.
Ook het prachtkleed van
het mannetje, dat bij de krakeend niet zo bont is als dat van de meeste andere
eendensoorten, wordt nu vervangen door een zogenaamd eclipskleed.
Dit kleed lijkt sterk op
dat van het vrouwtje. In de herfst wordt dit weer vervangen door een vers
prachtkleed.
Tijdens de winter zoeken
veel krakeenden het zuiden op maar er zijn er ook die, zolang het kan, hier op
het grotere meren blijven, vaak in gezelschap van andere watervogels.
Dit is een grote eend,
maar zichtbaar kleiner, slanker en fijner gebouwd dan de wilde eend.
Het is een sierlijk
getekende, tamelijk fraaie vogel, maar op afstand lijkt hij vaak nogal vaal, vergeleken
met sommige andere levendiger gekleurde eenden.
Krakeenden stammen in veel
gebieden, onder andere in oostelijk Groot-Brittannië, af van uitgezette vogels
bestemd voor de jacht.
Het loslaten van vogels is
de laatste tijd gebonden aan strenge regels en is daardoor meestal illegaal.
Het uitzetten van eenden en ganzen in sommige delen van de wereld, zoals wilde
eenden in Nieuw-Zeeland zorgt voor ernstige problemen, omdat ze zich mengen met
inheemse soorten.
Op een bepaalde manier is
dit een vogel voor kenners, een eend die niet al te gemakkelijk wordt ontdekt
te midden van een groep wilde eenden, en te genieten van zijn subtiele
schoonheid.
Hij is lang niet zo wijd
verspreid als de wilde eend: hij komt weliswaar voor in een groot gebied, maar
niet aaneengesloten. In sommige gebieden is zijn populatie toegenomen door het
uitzetten van vogels. Laaggelegen, open zoetwatergebieden met een ruige,
soortenrijke oevervegetatie hebben de voorkeur. Doorgaans is de soort niet op
zout water aanwezig, maar hij kan foerageren in de brakke gebieden langs
kwelders.
Krakeenden zwemmen
geregeld in de buurt van meerkoeten, wachtend totdat een meerkoet opduikt met
een snavel vol waterplanten. Ze lijken het voedsel van de meerkoeten niet te
stelen, maar ze nemen genoegen met de restjes, die anders zouden wegdrijven.
Het zijn eenden die net
als wilde eenden voedsel van het wateroppervlak slobberen; ze filteren voedsel
uit het water met hun snavel, waarbij ze deze voortdurend openen en sluiten vlak
tegen het wateroppervlak. Zo persen ze het water uit de snavel en blijft het
voedsel achter.
Ze grondelen ook om
voedsel onder de waterspiegel te bereiken; ze eten allerlei waterplanten, zaden
en insecten.
Ze houden ook nogal van
wateren met allerlei kunstmatige dammen, taluds en dergelijke; waarschijnlijk
vormen de draadalgen en wieren welke op het stenige substraat groeien een
geliefde voedselbron.
De balts van krakeenden is
tamelijk onopvallend, maar omvat achtervolgingen in de lucht, waarbij het
mannetje nasaal roept, en allerlei houdingen in het water aanneemt. De roep
bestaat uit korte knor- en fluitklanken.
De vrouwtjes laten een wat
verfijnder gekwaak horen dan de wilde eenden, zachter maar met een iets hogere
toonhoogte.
Het vrouwtje zoekt een
nestlocatie op de grond langs de rand van het water, gewoonlijk goed verborgen
in hoog gras, zeggen of biezen. Ze maakt het nest met grasstengels en bladeren
en voert het met dons van haar borst.
Ze legt maximaal een
dozijn eieren en bebroedt deze 24-26 dagen. De jongen, die de eerste weken
dierlijk voedsel nuttigen en daarna uitsluitend vegetarische spijzen opnemen, kunnen
na 7 weken vliegen.
Wie
een eerder verschenen bijdrage wenst te raadplegen, kan via de zoekrobot in het
archiefhet volgend artikel opsnorren:
Met de verkiezing van de
Vogel van het Jaar zet Vogelbescherming Vlaanderen elk jaar 12 vogelsoorten
in de kijker. Een dozijn soorten waarvan de ene al wat bekender, kleurrijker of
zeldzamer is dan de andere. Maar alle 12 zijn ze een plaats in de schijnwerpers
waard.
Jij bepaalt mee welke
soort in 2016 de titel Vogel van het Jaar mag dragen.
Surf naar www.vogelvanhetjaar.be , leer de genomineerde soorten beter
kennen en breng meteen je ook jouw stem uit! Stemmen kan nog tot en met
20/11/15!
Met jouw stem maak je kans
om een van de vele mooie prijzen te winnen. Het zijn uiteraard stuk voor stuk
natuur gerelateerde producten, aangeboden door Vogelbescherming Vlaanderen, Vivara
en Kosmos Natuur.
Identiteitskaart
De havik is te herkennen
aan zijn grijs-wit gestreepte borst. Zijn zwaardere bouw, stevigere poten en
lichte wenkbrauwstreep maken het mogelijk de havik van de sperwer te
onderscheiden.
De havik is als een
krachtige en imposante roofvogel in staat veel grotere prooien te slaan dan de
sperwer, maar is in aantal wel minder talrijk. Haviken zijn moeilijk te vinden,
wat verrassend is voor zulke grote vogels, behalve tijdens de baltsvluchten in
het voorjaar. Optimistische vogelaars verwarren vaak een vrouwtje sperwer met
een havik, maar als ze voor het eerst echt een havik hebben gezien, zullen ze
zich afvragen waarom ze zich vergisten. Een vrouwtje havik is zo groot en
krachtig dat ze niet verward zou kunnen worden met een sperwer. Haviken treft
men het meest aan in het vroege voorjaar, als ze boven uitgestrekte bossen
zweven om hun territorium te inspecteren.
Mannetjes havik slaan vrij
kleinere prooien, zoal lijsters, maar ook wel duiven, tortels, eksters en
andere middelgrote vogels. Vrouwtjes vangen veel duiven, maar ook grotere
soorten zoals kraaien, fazanten, ruigpoothoenders, steltlopers en zelfs
kleinere roofvogels en uilen. Beide vangen ook eekhoorns, konijnen en zelfs
hazen.
Deze fraaie vogel is een
doeltreffende, snelle doder. Snel maar beheerst, beweegt hij zich tussen de
bomen en zijn tactiek bestaat uit het volkomen overrompelen van zijn prooi, die
meestal op slag dood is, als hij met zijn machtige klauwen toestoot.
De jachtvlucht kan bestaan
uit super wendbare en razendsnelle duikvluchten, zoals bij de slechtvalk. De
relatief korte, acrobatische achtervolgingsvluchten vlak boven de grond of
tussen de bomen door helpen de prooi te verschalken. Ze gebruiken geregeld
plukposten in het bos, die bezaaid geraken met geplukte veren, restjes en witte
uitwerpselen.
Mannetjes zweven met
gespreide staart. Beide geslachten vliegen boven het broedgebied met de witte
onderstaartdekveren opgezet en duidelijk zichtbaar. Ze voeren ook verticale
stortduiken boven het nest uit.
Oude bossen en bosrijke
cultuurlandschappen worden als geschikte biotoop beschouwd, waarbij zowel
naald- als loofbossen in aanmerking komen. De havik heeft een lichte voorkeur
voor naaldbomen om in te nestelen.
De havik bouwt zijn nest
zelf hoog (20 m hoogte) in een boom of gebruikt oude horsten, die hij dan
opknapt. Jaarlijks krijgen de horsten een extra verdieping waardoor ze een
diameter van 1.2 m en een dikte van 1 m kunnen bereiken.
Nesten die enkele jaren
achtereen worden gebruikt zijn enorme, vlakke platformen van takken, geregeld gedecoreerd
met groene takken tijdens het seizoen.
Ze bevinden zich meestal
in hoge naaldbomen of eiken, vaak dicht bij de stam van de boom.
Sommige haviken broeden al
als ze nog in onvolwassen kleed zijn, maar de meeste beginnen op een leeftijd
van 2-3 jaar; paren blijven voor het leven bij elkaar.
De 2-3 blauwachtig witte eieren
worden meestal in april gelegd. Ze komen na 35-38 dagen uit..De jongen vliegen na 35-42 dagen uit.
De kop is bovenop
leigrijs, naar achteren toe worden de bruinachtige eindzomen steeds breder.
Onder de grijze kruin loopt een smalle witachtige band vanaf het voorhoofd
boven langs het oog en de oor-streek naar achter. Een zwarte voorhoofdsband
loopt boven over het oog naar achter door de oor-streek en buigt achter de
wangen en de hals-zijden naar beneden, langs de keel naar de borst, waar beide
banden bij elkaar komen. De zwarte banden worden naar beneden toe steeds
breder.
Aan de basis van de onder-snavel
bevindt zich een zwarte vlek (sikje). Aan de onderzijde van de snavelinplant
bevindt zich eveneens een zwarte vlek. De oor-streek is hoofdzakelijk zwart met
een smal lang roodachtig geel tot bruin streepje.
Bovenlichaam
De schouderveren vertonen
een fel lila tot wijnrode kleur met grijze of bruinachtige randen.
Het gedeelte van de
buitenvanen dicht bij de schacht is leigrijs. De dekveren van de grote
slagpennen hebben grijsbruine buitenvanen met een lichte tekening van
roomkleurige stipjes; de binnenste vanen zijn grijs.
De rest van de dekveren is
blauwgrijs met bruin-violette omzoming. De veren van het bovenste gedeelte van
de rug zijn minder fel lila of wijnrood gekleurd met in de richting van de
beneden-rug steeds breder wordende grijze of bruinachtige randen. Het onderste
gedeelte van de rug, stuit en boven-staart-dekveren is grijs met een bruine
waas.
Onderlichaam
De borst is leigrijs met
lila tot wijnrood gekleurde veerranden. De buik is geelachtig tot roomkleurig
met een bruine waas. De anaalstreek is lichter roomkleurig met een grijze waas.
De flankbevedering is blauwgrijs; het buitenste gedeelte is gebandeerd. Een tot
3mm brede zwarte band wordt afgewisseld door een 13 tot 15mm brede witte tot
roomkleurige strook en een wat bredere zwarte band. De uiteindelijke rand van
de flankveren is ca 7mm breed en kastanjebruin gekleurd.
Kleine en grote slagpennen
Grote bruine slagpennen
met roomkleurige veerschachten en strogele zijstreepjes op de buitenvaan. De
kleine slagpennen zijn grijs tot grijsbruin; het uiteinde van de buitenvanen
heeft een witte tot roomkleurige zoom.
Staart
De staartpennen zijn
roestkleurig; de buitenste zijn aan de basis ca 1/3 van hun lengte asgrijs. De
pennen verder naar het midden toe zijnongeveer voor de helft asgrijs. De twee middelste paren zijn helemaal
asgrijs. De onder-staart-dekveren zijn roomkleurig met een geelachtige tot
bruinachtige waas.
Ogen, snavel, poten
De snavel is dieprood; de
oog-ring en een vlek achter het oog zijn oranjerood tot rood gekleurd. De
oogleden zijn lichtblauw; de iris roodbruin. Poten zijn roodbruin; de
achterzijde van het loopbeen heeft korte sporen.
Zou je het er op wagen een
natuurgetrouwe tekening te maken van de steenpatrijs?
Je kan je laten leiden
door de bovenstaande gedetailleerde beschrijving om het verenpak van de
passende kleuren te voorzien: succes!
Als je van oordeel bent
dat je gekleurde tekening best geslaagd is, stuur dan een digitale versie van
je kunstwerk gerust op, via de drop-box (zie rechter marge, helemaal onderaan).
De mooiste werkjes worden
dan op een later tijdstip op dit blog gepubliceerd!
De steenpatrijs vind je vaak
in heuvel- en berggebieden ten zuiden van de Alpen in Italië en Griekenland.
Buiten de broedperiode
leven de vogels in kleine groepen; in de herfst vormen zich grotere groepen.
Wanneer de broedperiode
aanbreekt, splitsen de groepen op in paren. Het vrouwtje bouwt het nest op de
grond, tussen de stenen, onder een hoop gras of onder een struik en bekleedt
het nest met plantendelen of met bladeren.
Het vrouwtje broedt de
eieren uit; beide ouders zorgen voor de jongen, die vrijwel direct het nest
verlaten. De ouders helpen de jongen bij het zoeken naar voedsel en houden ze
warm.
Soms jagen de mannetjes
elkaar achterna alsof het een bepaald ritueel is.
Hierbij draaien ze zich
geregeld om, zodat de achtervolger de achtervolgde wordt en omgekeerd. Ze
blijven op een afstand van elkaar, bewegen zich met dezelfde snelheid en
draaien zich om, als op een commando. Soms keren ze steeds sneller en sneller
om tot ze elkaar raken en er een gevecht uitbreekt.
Bergeenden broeden inde volledige
kuststrook en vaak ook in poldergebieden. Dit laatste is vooral het geval als
het licht verzilte gebieden betreft met modderige slootkanten.
Plaatselijk wordt ook in boerenschuren
en vervallen gebouwen gebroed. Dieper in het binnenland nestelen bergeenden
ruim verspreid langs rivieren, op vennen, afgravingen en natte weilanden.
Overigens gaat maar een deel, misschien maar de helft, van de aanwezige paren
jaarlijks tot broeden over.
Van oorsprong een kustvogel, heeft de
bergeend decennia geleden zijn broedgebied landinwaarts uitgebreid.
Tegelijkertijd verminderden de aantallen in de duinstrook, waarbij de
decimering van het konijn (levert nestgelegenheid en houdt de vegetatie kort)
en predatie door vossen meespeelt.
De aanwezige aantallen zijn het hoogst
in juli tot en met september. In deze tijd ruien bergeenden hun slagpennen,
waardoor ze veilige open zoute wateren opzoeken. Lange tijd brachten vrijwel
alle West-Europese bergeenden de rui door in de Duitse Waddenzee. Vanaf
ongeveer 1995 doen ze dat in toenemende mate ook in de Nederlandse Waddenzee,
met name voor de Friese kust bij Harlingen. Hier verblijven soms meer dan
100 000 bergeenden in gebieden met veel voedsel (slijkgarnalen) en weinig
scheepvaart (rust).
De Vlaamse populatie telt reeds meer dan
1 000 broedparen waarvan de overgrote meerderheid zich in de kustregios
en het polder- en havengebied ten noorden van Antwerpen bevinden.
De soort overwintert in vrij grote
aantallen, voornamelijk langs de Zeeschelde, in de Gentse kanaalzone en in
enkele kustgebieden.
Wie de identiteitskaart van de bergeend
wenst te raadplegen kan in het archief de bijdrage opsnorren, verschenen op
24/09/2011
Wie de bergeenden in hun biotoop wil
gadeslaan, kan onderstaand filmfragmentje bekijken
De casarca, ook wel
roestgans genoemd, is een grote gansachtige eend nauw verwant aan de
bergeend. Een deel van de waargenomen casarcas is waarschijnlijk afkomstig uit
waterwildcollecties of vogelparken.
Vooral de casarcas die in
Duitsland broeden, zijn oorspronkelijk afkomstig uit gevangenschap en zijn
verwilderd. Dit is ook het geval bij de Zwitserse populatie, waar de vogel overigens
als een exoot wordt bestempeld.
Opvallende kenmerken zijn
het helder oranjebruin lijf, de overwegend kaneel- tot roomkleurige kop en
tijdens de vlucht de verrassend contrastrijke zwart-witte vleugels met het
roestkleurig lichaam.
Het mannetje heeft een
smalle zwarte halsring. De ogen zijn donkerbruin tot pikzwart; de staart en de vrij
lange poten zijn donkergrijs tot zwart.
De lichaamslengte varieert
tussen 61 en 67cm; de spanwijdte reikt tussen 110 en 140cm; het lichaamsgewicht
schommelt tussen 750g en 1.2kg
De eend maakt een nasaal
gakkend geluid!
Deze watervogels zijn
altijd in de nabijheid van open water, meren en zoutmoerassen te vinden, waar
ze hun voedsel bij elkaar grondelen.
Het voedsel bestaat
hoofdzakelijk uit waterplanten, grassen en zaden die ze vinden op natte
graslanden en in moerassen rond meren en estuaria (rivierdeltas).
Casarcas trekken
doorgaans paarsgewijs op, want zij sluiten een monogaam, hecht en langdurig
huwelijk. Ze worden vaak gezien in gezelschap van nijlganzen.
De belangrijkste
broedgebieden liggen in centraal Azië (Kazakstan), maar ook Turkije, Bulgarije
en Oekraïne herbergen casarcas.
Ze broeden in open
landschappen, rond steppenmeren, maar ook in kloven en in hooggebergten.
Het nest is een natuurlijke
of een kunstmatige holte in een oever, gebouw of een boom, gevoerd met dons en
wat gras.
De 8 tot 12 witte eieren
worden door het vrouwtje uitgebroed in 28 tot 29 dagen.
De jongen worden door
beide ouders verzorgd en vliegen uit als ze 8 weken oud zijn.
Er is in de late zomer en
herfst slechts sprake van een beperkte trek en sommige vogels komen dan in
Noord- en West-Europa terecht.
Zoals weer blijkt uit de
recente cijfers (2015) van het huismussentelweekend van Vogelbescherming
Vlaanderen blijft de huismus, net zoals in andere landen van Europa, achteruit
gaan.
Zowel deze jaarlijks
terugkerende telling als de tuinvogeltelling van Natuurpunt tonen het belang
aan om nog vaker amateurwaarnemers te sensibiliseren om waardevolle informatie
over vogelpopulaties in te zamelen.
Deze citizen-science-campagnes,
waarbij een breed publiek wordt opgeroepen om vogels in de tuin te tellen of ze
binnen bredere observatiezones te spotten, genieten terug wat meer bijval.
Georganiseerd
inventarisatieonderzoek
Huismussen lijken, precies
omdat ze zo algemeen voorkomen, moeilijk te inventariseren.
De kans om een kolonie
over het hoofd te zien is groot, waarbij zomaar tientallen en soms zelfs
honderden vogels kunnen worden gemist.
Ook het maken van een
juiste schatting van de omvang van een kolonie is lastig. Huismussengroepen
verplaatsen zich geregeld en ravotten van de ene tuin naar de andere.
Daarnaast zijn er altijd
wel exemplaren net even uit beeld omdat ze juist op dat moment onder een dakpan
verdwijnen. In tegenstelling tot veel andere zangvogelsoorten hebben
huismusmannetjes geen vaste zangpost. Ze lijken nonchalant zomaar wat te zitten
tsjilpen op een dakrand, wat ook al geen betrouwbare gegevens oplevert.
Bovendien bevinden de nesten zich vaak op moeilijk bereikbare plaatsen onder de
daken.
Er werd reeds eerder en
vaker via dit blog (raadpleeg zoekrobot voor vroeger verschenen artikels)
toegelicht wat de intenties zijn van de Kille Meutel Vogelvrienden.
Bondig samengevat komt het
hierop neer: om een natuurgetrouw beeld te verwerven van de
huismussenpopulaties in de deelgemeenten van Groot Zaventem, bedacht de lokale
huismussenwerkgroep een eigen waarnemingsmethode.
Veldwerk van de Zaventemse
huismussenwerkgroep
Op basis van eigen
onderzoek, eigen bevindingen en opgedane ervaring tijdens de veelvuldige
waarnemingen, stelden we in de loop der jaren onze aanpak en strategie telkens
bij.
Zo evolueerde het
observatiesysteem, van het 1-telpunt tot 8-punttelparcours, bedacht door
Vogelbescherming Vlaanderen naar een diepgaandere (en meer tijd vergende)
methodiek.
Hierbij werden zichtbaar
tsjilpende huismusmannetjes op hun zangpost gefotografeerd, werd via Google
Streetview de biotoop, via Google Maps de milieukenmerken en
landschapselementen en via stafkaart (schaal 1 / 10 000) de geografische
spreiding in kaart gebracht.
Al dit beeldmateriaal werd
in templates (sjabloon met vast patroon) met een bondige toelichting erbij
geïnventariseerd.
Hoe waardevol deze wijze
van werken ook is, het is inmiddels duidelijk dat zon veld-biologisch
onderzoek pas relevant is als ze betrouwbare gegevens oplevert.
Om van een representatieve
huismussenaanwezigheid te kunnen spreken, dient men dit te staven aan de hand
van herhaalde observaties.
Zo kwam de idee om alle
waarnemingen te bundelen in tweemaandelijkse observatieperiodes (maart april
/ mei juni / juli augustus / september oktober) waarbij de regel geldt
dat een locatie slechts als een verblijfplaats wordt gevalideerd wanneer
tijdens verschillende maanden de huismussen op dezelfde plek zijn gezien.
Ondertussen is het
zonneklaar dat als men de bovenvermelde operationeel uitgeteste
observatiemethodiek wenst waar te maken wat nog steeds onze ambitie is het
waarnemingsgebied in wijk gebonden observatiezones dient opgedeeld.
Vanzelfsprekend vergt dit ook de werving van vrijwillige tellers, die bereid zijn
zich te engageren frequent relevante telgegevens in te zamelen.
Red de Zaventemse
straatket!
In partnerschap met Vogelbescherming
Vlaanderen en Vivara (natuurbeschermingsproducten) werd de actie Proefproject
Huismussennestkast opgezet, waarbij op een 12-tal locaties in Zaventem,
Sint-Stevens-Woluwe, Sterrebeek en Nossegem drie diverse nestkastmodellen aan
de gevel onder de dakgoot werden opgehangen.
De 3 types uit houbeton
vervaardigde nestkasten verschillen in die zin dat de vorm van de
invliegopening in de scheidingswand tussen het platform en de effectieve
broedruimte telkens anders is.
Na twee broedseizoenen
blijkt het groen gemerkt nestkastje met het omgekeerd kerkvenstertje (half
ovalen opening in de scheidingswand) het vaakst in de smaak te vallen.
Uiteraard spelen nog meer
cruciale factoren een rol voor het kiezen van een geschikte nestelplaats.
Huismussen zien de
terreintjes waar ze volop voedsel wisten te vinden, langzamerhand verdwijnen.
Daar huismussen slechts een actieradius van 600m hebben, kunnen ze voor de
voedselbevoorrading niet uitwijken naar andere plaatsen. Vaak bevinden
stadsranden en platteland, waar kruiden en insecten nog wel ruim voorhanden zijn,
zich in de meeste gevallen te ver weg. In het openbaar groen maken heggen en
struikgewas meer en meer plaats voor grasperkjes. Na de coniferen- en vijvercultuur
verschuift de trend naar strakke, steriele tuinen met siertegels en
voorbewerkte houten doe-het-zelf-schuttingen, wat makkelijk is in onderhoud en
altijd netjes opgeruimd oogt.
Juist een wat rommelige
tuin met bodem-bedekkende planten, bladeren op de grond en hier en daar een
struik of boom biedt huismussen een ideale pleisterplek.
Het weghalen van heggen en
hagen (dicht begroeid struikgewas) zou wel eens grote gevolgen voor ons
huismussenbestand kunnen hebben.
Uit
veiligheidsoverwegingen foerageren huismussen het liefst van een struik of lage
boom.
Is die meer dan 2.50m van
een voederplaats verwijderd, dan vindt menig voorzichtige huismus dat al te
ver.
Toekomstplannen
Inmiddels hebben de Kille
Meutel Vogelvrienden nog scherper ingezoomd op een structureel uitgebouwd
monitoringsproject en hoofdzakelijk gefocust op Zaventem.
Oswald Vanhaelen, onze
squadronleader wat het veldwerk betreft en het in kaart brengen van
observatiegegevens, werkt samen met Robert Podevyn en Michèle Thienpont als
trouwe verkenners, aan een verfijnd inventariseringssysteem.
Om van deze ambitie een
succesverhaal te maken, is recent beslist om samen te werken met een rasechte
natuurambassadeur uit Koksijde, die heel wat acties onderneemt en er ook werk van
maakt (geen woorden, maar daden, zingen de West-Vlamingen).
Raakpunt met ons
strategisch plan is dat Eddy Vandenbouhede, een man met een gouden hart, voor
Natuurpunt nestkasten bouwt.
Daar het voor Vivara inmiddels
duidelijk is welke voor de huismussen de favoriete nestkastmodule is, wenst de materiaalleverancier
dat type als een inbouwsteen te modelleren en te commercialiseren.
Om ons monitoringproject,
gekoppeld aan de lange termijn actie Red de Straatket! verder uit te rollen,
waren we genoodzaakt creatieve oplossingen te bedenken.
We hebben ondertussen de directies
van de Zaventemse basisscholen aangeschreven met de bedoeling leraren en
leerlingen nauw te betrekken bij deze actie.
Mogelijk zien de
schoolteams in het aanbod troeven die ze in een ruimer milieu-educatief project
kunnen kaderen.
Ook krijgen we via Michèle
Thienpont de kans 2 Repair Café-sessies in de cultuurhoeve van het Mariadal-kasteel
te koppelen aan het thema huismussennestkasten bouwen, waarbij Eddy
Vandenbouhede onze inspirator was.
Om van huismussendichtheden
in diverse woonwijken een dekkend beeld te verkrijgen, rekent onze plaatselijke
huismussenwerkgroep op een ruimere groep tellers. Wie prefereert de observatie van
in de eigen tuin, de eigen school, het eigen bedrijf te doen op voorwaarde
dat aan de criteria voor een ideale nestelgelegenheid wordt voldaan kan er
dan voor kiezen een set huismussennestkasten op een geschikte plaats te hangen.
Onderstaande fotoreeks is
getrokken in mijn tuin Watertorenlaan 59 1930 Zaventem
De mannetjes van deze
grote gors zijn gemakkelijk te herkennen aan hun gitzwarte kap, gele kin,
rossige kastanjebruine rug en gele buik en zwart-beige vleugels.
De lichaamslengte varieert
tussen de 16 en 17 cm; de spanwijdte reikt tussen 26 en 30 cm; het
lichaamsgewicht schommelt tussen 25 en 35 g.
De zwartkopgors houdt van
open, luchtige plekken waar de warmte van de zon door de open olijf- en
wijngaarden, boomgaarden en akkers met omringende heggen, overgroeide muren en
kleine bosschages dringt. Hoofdzakelijk zoekt hij laaglandgebieden op, maar
geregeld wordt hij gespot tot op 2 100 m.
Hij eet in de zomer
insecten en tijdens de rest van het jaar zaden die hij van de grond of tussen
de schaduwrijke vegetatie oppikt.
De zwartkopgors broedt in
Zuid-Italië langs de Adriatische kusten van de Balkan, Kroatië, Albanië, in Bulgarije,
Griekenland, Turkije en op Cyprus. Tijdens de zomerperiode dwaalt hij rond in
Noordwest Europa.
Mannetjes zingen vanaf
zangposten vanop allerlei hoogtes, de hele dag door en soms ook tijdens de
vlucht; de zang is kort, maar ontwikkelt zich tot een volle, schorre riedel.
Hij nestelt in een
doornige struik of wijnrank en het legsel bestaat uit 4 5 bruin gespikkelde
blauwe eieren, die na 14 dagen uitkomen. Na 13 tot 16 dagen vliegen de jongen
uit.
De zwartkopgors bouwt zijn
komvormig nest op de bodem of maximaal 1 m boven de grond in een struik.
Ze trekken vroeg in de
herfst naar India, Iran en Pakistan en keren laat in de lente terug.
Wie de zwartkopgors in actie
wenst te zien tijdens een zangconcert, kan onderstaande weblink aanklikken.
De zwarte ooievaar is een
opvallende vogel, veel groter dan een blauwe reiger, rustiger en rechtopstaand.
In de vlucht is hij net zo
meesterlijk als de ooievaar, maar vormt zelden grote groepen.
Hij zweeft op vlakke,
gevingerde vleugels met regelmatige zware slagen en lange glijvluchten.
In het voorjaar kan worden
waargenomen dat hij in spiralen hoogte wint om bergketens, zoals de Pyreneeën
te passeren, wanneer hij op weg is naar het noorden.
Hierbij schieten sommige ooievaars
te ver door en komen op onverwachte plaatsen opduiken.
Hij komt minder algemeen voor
dan de iets grotere ooievaar.
Hij is schuwer en
prefereert woester land met grote bossen, moerassen en hier en daar een steile
rots. De zwarte ooievaar is een trekvogel die grote afstanden kan afleggen naar
zijn winterbestemming en terug. Dit gebeurt via 2 hoofdroutes.
Een aantal vogels vliegen
langs de westelijk route over Spanje en Marokko naar Mauretanië en het westen
van Afrika.
De meeste vogels trekken
echter via Turkije en het Midden-Oosten naar Israël en het midden van Afrika. De
piek van de najaarstrek ligt tussen half september en half oktober.
Het verenkleed is aan de
bovenzijde zwart met een groen paarse gloed.
Tijdens de vlucht toont de
kop en de nek in uitgestrekte stand groot maar slanker en eleganter dan bij de
ooievaar. De zwarte ooievaar vertoont op het onderlichaam alleen wit op de
oksels, buik en stuit.
De zwarte staart kan
schuilgaan achter gespreide dekveren. De typische ooievaarsvlucht eindigt in een lange dalende glijvlucht op
uitgestrekte vleugels die bewegen om de draagkracht te verminderen; de lange
rode poten worden op het laatste neergelaten. Een rode huid rondom het oog,
accentueert de doordringende blik.
De zwarte ooievaar broedt
voornamelijk in de uitgestrekte bosgebieden van Oost-Europa, maar broedt ook in
delen van Zweden, Duitsland, Frankrijk, en het Iberisch schiereiland.
De balts bestaat
hoofdzakelijk uit snavelgeklepper en allerlei imponeerhoudingen op het nest.
Doorgaans is de zwarte
ooievaar zwijgzaam, maar soms brengt hij wat raspende tonen uit op het nest.
Het nest is een groot
bouwwerk van takken op een rotsrichel of hoog in een boomkruin, dat telkenjare
opnieuw door hetzelfde paartje wordt benut. Hierdoor wordt jaarlijks het nest
weer wat groter gemaakt, waardoor het behoorlijk omvangrijk kan worden.
De lichaamslengte varieert
van 95 tot 120cm; de vleugelspanwijdte wisselt tussen 1,6 en 1,8m; het gewicht
schommelt tussen 2.5 en 3kg.
Het legsel (mei juli)
bestaat uit 2 tot 4 eieren; de jongen vliegen uit het nest als ze 35 dagen oud
zijn.
De zwarte ooievaar eet
voornamelijk vis, jagend in ondiep water en natte weilanden.
Jaagt ook wel op kikkers,
watersalamanders, padden en waterinsecten; hij vangt ze met zijn lange dunne
snavel. In het filmpje hieronder zie je hoe een visje wordt verschalkt.
Vanaf de jaren70 crashte
de populatie woudaapjes o.a. door verslechterde waterkwaliteit en verlies aan
geschikte leefgebieden. Vanaf het einde van de jaren 80 tot midden de jaren
90 zat het aantal broedpaartjes zowel in België als in de rest van Europa in
een zware dip.
De sterke terugval werd
lange tijd toegeschreven aan bedreigingen op de trekroutes of in de
overwinteringsgebieden.
Uitbreiding van de Sahelzone
en jacht op de trekroutes (op Malta worden jaarlijks ca 1 500 woudaapjes
afgeschoten) bracht de soort in de gevarenzone.
Ook de slechte milieu- en
waterkwaliteit in de Europese broedgebieden deden de soort de das om.
De enorme inspanningen die
natuurverenigingen leverden om moerasgebieden met rietvegetaties optimaal te
beheren, leverden echter langzaam resultaat op.
Op een aantal plaatsen
doken terug woudaapjes op en tegen de eeuwwisseling had de soort enkele van
haar oude bastions opnieuw ingenomen.
Vooral het Vijvergebied
Midden-Limburg (met o.a. De Maten nabij Genk) scoorde goed.
De Gavers in Harelbeke en
het Vijvergebied Midden-Limburg zijn intussen een vaste broedstek geworden met
een kleine, maar stabiele populatie.
In Wallonië blijft de
populatie beperkt tot enkele broedgevallen in de moerassen van Harchies
(Henegouwen), maar het aantal kansrijke moerasgebieden is in Wallonië dan ook
beperkt.
Specifiek voor de
moerasvogeldoelen is het realiseren van open vijverlandschappen.
In dit kader dient
boomopslag op de dijken tussen vijvers verwijderd. Daarnaast dient de
realisatie en het behoud van recreatieluwe zones te worden gewaarborgd.
Naast het verbeteren van
de waterkwaliteit zijn het invoeren van een actief peilbeheer, eventueel het
verwijderen van de sliblaag en een gepast visstandsbeheer noodzakelijk om
herstel mogelijk te maken.
Om een waterkwaliteit te
bekomen die voldoende is voor de waterrijke habitats en de daarbij horende
fauna, dient de waterkwaliteit van de aanvoerbeken een gemiddeld laag gehalte ortho-fosfaten
(anorganische fosforverbindingen) en een hoog gehalte opgeloste zuurstof te
bevatten. Zo heeft een massale wierbloei of ontwikkeling van eendenkroos een
negatief effect op de waterkwaliteit.
Ook maatregelen om de
uitspoeling van meststoffen en chemische bestrijdingsmiddelen op te heffen zijn
noodzakelijk.
Door gefaseerd de vijvers
droog te leggen (winter) ontstaan telkens opnieuw geschikte pionierscondities
(met weinig vis) waardoor grote populaties van bv. boomkikker, knoflookpad en
poelkikker zich kunnen ontwikkelen.
Het tegengaan van uitheemse,
invasieve vissoorten is tevens belangrijk ten voordele van meer natuurlijke
visbestanden in relatief helder water, die als geschikte foerageergronden voor
o.a. roerdomp en woudaap kunnen fungeren.
Dit vijverbeheer zal
bovendien bijdragen tot het verkrijgen van geschikte condities voor drijvende
watervegetaties, zoals waterweegbree bv.
We sluiten met deze 4de
reeks juveniele woudaapjes van natuurfotograaf Wim Dekelver het hoofdstuk over de reigerachtige af.
Net zoals vele andere vogelsoorten
van moerassen en rietlanden met zuiver water is de woudaap spectaculair
achteruit gegaan de laatste 30 jaar.
Het
broedverspreidingsgebied van de woudaap is in Europa verbrokkeld; het heeft
zwaartepunten in Midden- en vooral Zuid-Europa.
De broedbiotoop van de
woudaap omvat met riet omzoomde oevers van zoetwatermeren en plassen, stille
bochten van langzaam stromende rivieren. De vogel nestelt in moerassen met open
water en overgangen tussen dichte riet- of lisdoddenvegetaties en verspreide
opslag. Het zijn bv. oude rivierstrangen, kleiputten, visvijvers,
laagveenmoerassen en voedselrijke vennen.
Het leefgebied van de
woudaap wordt aangetast door vermesting en gebrek aan natuurlijke peildynamiek
(waterpeilschommelingen). Vermesting versnelt de verlanding en verslechtert
vermoedelijk de voedselsituatie. Gebrek aan natuurlijke peildynamiek leidt tot
afname van de vitaliteit van het waterriet en achteruitgang van natuurlijke
moerasverjonging.
Daarnaast heeft de afname
van wetlands en de toenemende woestijnvorming in de Afrikaanse
overwinteringsgebieden van de vogel ongetwijfeld invloed.
Aanwijzingen hiervoor zijn
het vroege begin van de achteruitgang van de soort en de schaal van
achteruitgang in grote delen van Europa.
Naast een goed beheer van
de huidige broedgebieden moet men in potentiële broedplaatsen met ondiepe
moerassen streven naar rietzones van minstens 3m breed en het herstel van de
moerasvegetatie aanpakken.
Vanuit populatie-ecologische
optiek zijn voor een duurzame sleutelpopulatie van de woudaap ten minsteparen vereist. Voor een duurzame populatie op
nationale schaal zijn ten minstesleutelpopulaties
vereist(> 400 paren).
Het is een ogenschijnlijk
een banale taak vlinders te tellen en streepjes te zetten. Maar niet als de
beestjes ons zoveel leren over de biodiversiteit en de opwarming van de aarde.
Als er iets in een leefomgeving gebeurt, zijn de vlinders de eerste die het
opmerken en meteen weg vallen. Daarom zijn ze zon belangrijke graadmeters
(maatstaven); ze zeggen iets over de kwaliteit van de plaats waar je woont.
Jaarlijks organiseert
Natuurpunt het Grote vlindertelweekend, een groots opgezet burgeronderzoek, met
als doel de vlinderpopulatie in kaart tebrengen.
Ortwin Hoffmann
(Waasmunster), gewapend met een klembord in de hand, fototoestel rond de hals en
een verrekijker in de aanslag, zag voor het eerst in 30 jaar tijd een
keizersmantel.
De relatief hoge
temperaturen en mindere neerslag van de voorbije maanden zouden lagere
aantallen van de gewone vlindersoorten opleveren, maar meer meldingen van
zeldzame zwervende vlinders.
Volgens de
natuurliefhebber zou het best leuk zijn om in onze contreien ook de
braamparelmoervlinder te kunnen spotten? Toch zou hem dit niet vrolijk stemmen,
daar hij veel liever de hier levende soorten in stand wenst te zien houden.
Behalve een
burgeronderzoek is het vlindertelweekend ook een slimme
sensibiliseringscampagne. Immers, het gaat niet goed met de vlinders in
Vlaanderen;vandaag telt men nog amper
48 vlindersoorten terwijl er dat vroeger 69 waren.
Ongeveer 1/3 van het
aanbod aan nectar is verdwenen: distels, braamstruiken, brandnetels, die
gelden als voedingsleveranciers voor o.m. vlinders, beschouwen mensen als
storend onkruid. Ook is het jammer dat de bermen zo kort worden gemaaid.Overdreven bemesting en het gebruik van pesticiden
helpen evenmin.
Mensen overtuigen dat zij
iets moeten terug doen voor de natuur om een gezonde balans tussen economie en
ecologie te bewerkstelligen, is de boodschap!
Je kan de inventarisering
van de telling op de voet volgen via de weblink onderaan.
Inmiddels na ca 8
150 tellingen ziet de top 5 er als volgt uit:
Na 6 480
geregistreerde tellingen van 69 vlindersoorten blijkt volgens onze
natuurfotograaf Pieter Cox de
top 5 zich momenteel als volgt af te tekenen:
Woudapen leven in dichte
riet- lissen- en lisdoddevegetaties, die de overgang vormen van min of meer
open water naar verlandingsmoeras. Ondiep water met veel plantengroei vormt een
ideaal jachtgebied voor woudapen, omdat ze dan niet opvallen tot ze wegvliegen.
Ze zijn het meest actief
in de avondschemering, zich verplaatsend naar rijke foerageerplekken langs de
oever. Als deze kleine moerasvogel voedsel zoekt, trekt hij naar de rand van
het riet om daar te jagen op visjes, kikkers, salamanders en grote waterinsecten,
die hij onopvallend opwacht en dan plotseling grijpt met zijn dunne dolkvormige
snavel.
De zeer kleine schuwe reigers
broeden in dichte rietkragen en ruigtes met wilgen en biezen en zijn daarin
moeilijk waar te nemen. Bij gevaar neemt de woudaap net zoals de roerdomp een
paalhouding aan, waarbij de kop gestrekt omhoog wordt gehouden. Woudapen leiden
een zeer verborgen leven en klauteren liever als een aap een stuk door het
riet dan een eind te vliegen. Door het gering formaat kan de woudaap behendig
tussen het riet door klauteren, waarbij de lange tenen vaak meervoudige
rietstengels tegelijk omvatten. Toch klautert hij soms naar de top van de
rietstengels om dan moeizaam op te vliegen.
Tijdens de vlucht is de
woudaap opvallend; vooral de roomkleurige ovalen vleugelvlekken zijn zeer
karakteristiek en een verwarring met een andere soort is dan ook vrijwel
uitgesloten.
De woudaap vliegt met
snelle rukkende vleugelslagen.
De woudaap is met een
lengte van snavelpunt tot staartpunt, variërend tussen 33 en 38 cm de kleinste
reigersoort van Europa, nauwelijks zo groot als een meerkoet.
De vleugelspanwijdte
varieert van 49 tot 58cm en het lichaamsgewicht schommelt tussen 140 en 150g.
Volwassen mannetjes hebben
een zwarte kruin en rug, die een groene gloed vertonen en een beige gekleurd
lichaam; een lichtgele hals. De grote vleugelvlek is eveneens beige-kleurig; de
lange snavel is strogeel van kleur. De poten zijn grijsgeel tot grijsgroen.
De wintermaanden worden
doorgebracht in tropisch Afrika. De woudapen verschijnen in mei op de
broedplaats en verlaten deze vrijwel ongemerkt in augustus of september.
Tijdens de balts
produceert het mannetje een monotone roep, die lijkt op een baffende hond,
waardoor ze al eens vaker hun locatie verraden.
De woudaap maakt een klein
nest van stengels in dichte rietkragen, in wilgen of struiken.
Het enige legsel tussen
mei en juli telt 2 tot 7 eieren, die na 17 tot 19 dagen uitkomen.
De aantallen woudapen
fluctueren met de hoeveelheid neerslag in het overwinterings- en broedgebied.
Woudapen verlatenEuropa tussen augustus en oktober en brengen
de winter door ten zuiden van de Sahara. Ze keren in maart-april terug uit
Afrika.
begin een moestuin (braam, framboos, aardbei, peulvruchten,
zoals erwten en tuinbonen, doorgeschoten radijzen, koolgewassen, loof van
wortels, dille en venkel, )
laat
brandnetels staan (je kan ze net zoals een buxus in een vorm snijden)
Hieronder vind je een
reeks inheemse en uitheemse vlinders
Het is een paradijs voor
bedreigde moeras- en zangvogels (blauwborst, bruine kiekendief, roerdomp,
baardmannetje, kleine karekiet, rietzanger, ) die een nest maken in het riet.
De aangrenzende Vlakte van
Zwijndrecht (57 ha) is een opgespoten terrein met een gevarieerd landschap: zandige
gronden, zompige moerassen en ondiepe plassen.
Dit gebied valt bijzonder
in de smaak van strand- en koloniebroeders. Beide natuurgebieden, die op de
oude Melselepolder liggen, zorgen voor rust in de Waaslandhaven en zijn een
groene buffer voor het economisch centrum. Vandaag zijn beide gebieden
beschermd omwille van de grote ecologische waarde. Ze zijn een compensatie voor
natuurwaarden die bij de grote infrastructuurwerken in en rond de haven
verloren zijn gegaan.
Broedvogelonderzoek
Het Agentschap Natuur en
Bos (ANB) is belast met de monitoring. Sinds 2003 worden voor de broedvogels
jaarlijks territoriumkarteringen uitgevoerd door medewerkers van het Instituut
voor Natuur- en BosOnderzoek (INBO) . Voor het veldwerk wordt in een aantal
gebieden beroep gedaan op vrijwilligers. De coördinatie voor Vlaanderen wordt
gedragen door Natuurpunt Studie i.s.m. INBO.
Wie meer info wenst over
de groene gordel rond Kallo, kan onderstaand document raadplegen
In de tel-zone wordt
minstens een 7-tal keren een telling van de broedvogels verricht in een periode
van begin april tot eind juli. Tijdens het observatietraject worden alle
waarnemingen op een dagkaart genoteerd met vermelding van de broedstatus.
De gegevens van de
dagkaarten worden overgezet op een soortkaart. Op deze kaart worden alle
waarnemingen van alle inventarisatierondes per vogelsoort ingetekend.
Sinds 2012 worden de
relevante waarnemingen ingegeven en verwerkt via de online broedvogelmodule
Avimap
Avimap is een
softwaremodule van SOVON met als doel broedvogelinventarisaties te stroomlijnen
en de gegevensverwerking te vergemakkelijken. Verschillende Nederlandse en
Belgische terreinbeheerders en onderzoeksgroepen hebben besloten voortaan allen
met deze tool te zullen gaan werken. Het is m.a.w. dé inventarisatiemethode van
de toekomst.
Wel wordt van elke
vogelspotter verwacht dat die voldoende kennis heeft van geluiden en
gedragingen van de broedvogels. Een grondige kartering van een zelfgekozen
gebied vergt wel een behoorlijke tijdsinvestering.
Nog meer info tref je aan
op deze weblinkwww.avimap.be
Deze elegante zwartachtige
moerasvogel met een slank lichaam, lange vleugels, ranke poten en een kromme
snavel, afkomstig uit de Balkan, is familie van de ibissen en lepelaars, maar
ook verwant aan de reigers. Qua uiterlijk vertoont hij veel gelijkenis met een (zwarte,
mocht die bestaan) wulp.
Hij is goed herkenbaar
door het donkerbruine verenkleed, dat in volle zonlicht een opvallend glanzend
mengsel van paarse, groene en bronskleurige tinten vertoont. De kop, nek en
borst zijn karmijnrood. Tijdens de vlucht, waarbij snelle vleugelslagen worden
afgewisseld met glijvluchten, is de helder koperrode voorvleugel duidelijk te
zien, net als de uitgestrekte nek en de uitstekende grijze poten.
De zwarte ibis heeft lichaamslengte
die wisselt tussen 55 en 56cm; zijn vleugelspanwijdte varieert tussen 88 en
105cm; zijn gewicht schommelt tussen 550 en 750g.
De zwarte ibis is een
moerasvogel van meren, deltas, rivieren, lagunes, vloedlanden, omzoomd door
moerassen, natte weilanden, ondiepe poelen en doorweekte vegetatie.
De zwarte ibis houdt wel
van natte voeten, maar het water mag niet al te diep zijn. Immers ze houden
niet van een nat verenpak. Ondiepe moerasgebieden met veel waterplanten
genieten de voorkeur.
Zwarte ibissen broeden in
kolonies vooral langs de noordkust van de Middellandse Zee.
Vormde lange tijd de
Balkan het bolwerk van de soort, toch lijkt hij hoe langer hoe vaker een
dwaalgast. De jongste jaren explodeerde de vrij recente Spaanse en Franse
populatie echter dermate, dat ze nu noodgedwongen moesten uitwijken naar nieuwe
vestigingsplaatsen. Schijnbaar lieten ze hun oog ook vallen op ons land.
Af en toe wordt hij in
onze streken gezien, maar het bijzondere is wel dat dit vaak gebeurt in het
najaar en winter en dat hij dan ook wekenlang op dezelfde plek blijft
rondhangen.
Het lijkt erop dat hij dan
helemaal geen last heeft van de kou of de regen.
De zwarte ibis gebruikt zijn
lange dunne omlaag gebogen snavel om in ondiep water, natte modder en slijk al
wadend naar voedsel te speuren. Op het menu staan voornamelijk insecten en hun
larven (vliegen, kevers, sprinkhanen, krekels, libellen, ), maar ook
bloedzuigers, wormen, slakken, schelpdieren en amfibieën.
Ieder jaar opnieuw bouwen zwarte
ibissen een nest van dunne takken tussen riet, struiken of hogere bomen.
De broedperiode valt
tussen mei en juli en het legsel telt 3 tot 6 diep groenblauwe of lichtblauwe eieren,
die na ongeveer 3 weken uitkomen. De hulpeloze kuikentjes worden door beide
ouders gevoed en verzorgd. Na een maand kunnen de juvenielen het nest verlaten.
Nog een maand later dienen
ze zelfstandig naar voedsel te zoeken.
De vogels vliegen vaak
tussen foerageer- en slaapgebieden in de ochtend- en avondschemering, doorgaans
in gemengde groepen met zilverreigers.
Zwarte ibissen op de
slaapplaats Vogelplas Starrevaart Raveleyn Films
In onze contreien duiken
het laatste decennium af en toe gieren op. Meestal zijn dat vale gieren, de
meest algemene soort in het Middellandse Zeegebied (Spanje, Portugal,
Zuid-Frankrijk, Sardinië en minder frequent in de Balkan).
Met een vleugelspanwijdte
variërend tussen 2.30 en 2.65m is de vale gier één van de grootste en zwaarste
(7 tot 10kg) Europese roofvogels.
Het verenkleed is
hoofdzakelijk donkerbruin van kleur; de vleugels zijn lang, breed en gevingerd
(diep ingekeepte vleugeluiteinden).
De staart- en slagpennen
zijn zwart; tussen hals en lichaam bevindt zich een verenkraag. De nek lijkt
kaal, maar is dichtbegroeid met erg korte veertjes.
De combinatie van het
bruine verenkleed met de zwarte staart- en slagpennen geeft de vogel in de
vlucht een tweekleurig silhouet.
De vale gier onderscheidt
zich van andere roofvogels precies door die licht bevederde hals en de minder
krachtig ontwikkelde poten, wat typische kenmerken zijn van een aaseter. Met de
lange hals is ook het vlees uit het binnenste van een karkas bereikbaar,
terwijl de kop niet vast kan komen te zitten doordat de veren achter de botten
blijven haken.
De vale gier zweeft in
wijde, stijgende cirkels of glijdt over lange afstand direct naar een
foerageerplek of slaapplaats. Op koude winderige dagen is hij al vroeg in de
lucht en stijgt hij op tegen de wind in, maar op windstille warme dagen wacht
hij tot zich warme luchtstromingen hebben gevormd boven de kale grond en
rotsen. Bij deze thermiek in de ochtend stijgen de aaseters op tot grote hoogte
om al zwevend te speuren naar dode dieren.
Zij maken die glijvluchten
met iets omhoog gehouden vleugels, waarvan de achterste rand wat gebogen is,
zodat zij bij het rondcirkelen van vorm lijken te veranderen.
Beide vliegtechnieken
stellen de vale gier in staat hoogte te winnen zodat hij daarna zonder energie
te verbruiken grote afstanden kan overbruggen. De vogels vliegen hierbij
redelijk ver uit elkaar, al blijven ze hun soortgenoten in de gaten houden.
Zodra een vale gier een vers karkas heeft gelokaliseerd, moet deze doorgaans al
snel plaats maken voor zijn soortgenoten.
De vale gier bewoont open
gebieden, kale bergen en ravijnen met steile rotswanden. Doorgaans broedt hij
op rotsige richels en in nissen in de rotswand. Het op een ontoegankelijke plaats
gelegen nest bestaat gewoonlijk uit niets meer dan enkele takjes en veren. Soms
echter bouwen de vogels een ferm nest van takken in een boom of gebruiken ze een
oude horst van een andere roofvogel.
Wanneer een hele verzameling
gieren rond een kadaver neerstrijken, geldt een door de honger bepaalde
rangorde. De vale gier zoekt voornamelijk naar dode schapen, geiten of andere
kleine zoogdieren.
Het is een standvogel die
in Europa alleen in het zuidoosten en rond de Middellandse Zee in kolonies broedt.
Het vrouwtje legt slechts één roodbruin gevlekt ei dat gedurende 48 tot 50
dagen vrijwel alleen door haar wordt uitgebroed. Beide ouders voeren het jong
met een uitgebraakte voedselbrij. Het voedsel bestaat uitsluitend uit het vlees
en de ingewanden van de kadavers. Op het nest maken ze sissende geluiden, maar
zijn verder zwijgzaam.
Het jong ontwikkelt zich
traag. Het vliegt pas uit als het 20 weken oud is en broedt niet voor haar
vierde levensjaar.
Tijdens de afgelopen weken
werden opvallend veel gieren in ons land waargenomen, meer bepaald een groep
van 45 vale gieren die boven Geel rondcirkelden. Vale gieren zakken bijna elke
zomer af naar onze contreien en ook al lijken het er soms veel het is nog maar
een fractie in vergelijking met de invasie in 2007 toen er een vlucht van bijna
100 gieren werd waargenomen. Het gaat dan om jonge vogels die niets uit te
broeden hebben en op avontuur trekken, zo vernemen we van Gerald Driesen
(Natuurpunt). Na enkele dagen keren ze terug omdat er in ons land weinig
karkassen te rapen vallen.
Verrassender is het feit
dat de 3 andere Europese giersoorten (monniksgier, lammergier en aasgier) ook
zijn gespot in ons land. Doorgaans betreft het vogels die de verkeerde kant
opvliegen, omdat ze zonder partner op de dool zijn.
Je kan in het archief een
kort artikel gewijd aan deze waarneming nu reeds 8 jaar geleden
raadplegen:
17/11/2007Dolende
gieren of toeristen
Een beeldreportage over de
Monté Gorramendi (Spanje), een 5 000 ha groot, gedeeltelijk beschermd
jachtgebied, waar vale gieren zich thuis voelen.
De kleine donkere
roestbruine zanger van struiken en struikgewas langs de waterkant heeft een
rumoerige voorjaarszang en een opvallende brede witte wenkbrauwstreep.
In de lente en zomer
worden stroken zeggen, brandnetels, wilgenroosjes, meidoornstruiken en
rietbedden verlevendigd door volop zingende rietzangers.
De naam is enigszins
misleidend want deze kleine vogel heeft geen bijzondere voorkeur voor riet,
maar komt vooral in het verruigd rietland, broekbosjes, oevervegetaties van
kanalen en sloten, laagveenmoerassen, grienden, vochtig kreupelhout voor.
Zijn aantrekkelijke zang,
die hij soms s nachts ten gehore brengt, lijkt op die van de kleine karekiet,
maar is gevarieerder een voortdurende gehaaste opeenvolging van tonen;
sommige raspend, andere muzikaal en meestal enkele malen herhaald. Het eigen
geluid wordt vermengd met knappe imitaties van dat van andere vogels.
Ondanks zijn talrijke
aanwezigheid is het niet eenvoudig de rietzanger te strikken, want hij
verschuilt zich in de onderbegroeiing, waar hij op insecten jaagt. Als hij
tevoorschijn komt rept hij zich in rechte lijn naar het volgend bosje.
Rietzangers zijn
trekvogels die hoofdzakelijk overwinteren in de Sahel bezuiden de Sahara. Vóór
de trektocht verdubbelt de rietzanger zijn gewicht door intensief te foerageren
waardoor die haast bolrond wordt. Zij maken immers de tocht tot voorbij de
Sahara in één keer, waarbij alle vetreserves worden opgebrand.
Momentum 8 â Eervolle vermelding aan wie de eer ook toekomt
Inmiddels is het weer zo
ver. De blog Birdyfans bestaat vandaag 8 jaar, telt 450 artikels en 1 450
fotos.
Momenteel staat de
bezoekersteller op 91 460: 48% zijn vogelaars van Nederland; 46,5% zijn
vogelliefhebbers van België
Dan volgen met kleine
bezoekersaantallen de Verenigde Staten, Duitsland, Verenigd Koninkrijk,
Frankrijk, Israël, Italië, Spanje en Zweden.
Geregeld haalt de blog in
de categorie educatieve blogs (5 620) de top 20 en tijdens
vakantieperiodes vaak de top 10.
Dit is niet in het minst
ook de verdienste van onze huisfotografen
Pieter
Cox & Wim Dekelver die, ieder vanuit een persoonlijke
invalshoek, het knappe beeldmateriaal aanreiken om de vogelportretten of
natuurthemas aantrekkelijk te illustreren.
Recent wordt ook gebruik
gemaakt van de sociale media Twitter en Face Book (doorgaans op de FB-pagina van
Vogelbescherming Vlaanderen) om de blogposts (de gepubliceerde artikels) aan te
kondigen, wat allicht de actieradius van ons bereik weer wat uitbreidt.
Vanaf nu zullen we al eens
vaker fotos publiceren gekoppeld aan de huismussennestkasten, omdat de actie
Red de Straatket! of help mee de huismussenpopulaties in stand te houden op
eigen houtje wordt verdergezet, ondanks de achterstand die we met de Kille
Meutel Vogelvrienden opliepen door hinderende omstandigheden (woningbrand zie
artikel Terug van weggeweest, gepost op 14/01/15) en privéaangelegenheden.
Fotograaf
Verscholen
in het groen,
een
camera geklemd in je hand,
je
glimmende flits gericht op een vogel
aan
de waterkant.
Uiterlijk
zo rustig, maar van binnen slaat je hart
De kleine dagroofvogel,
ook wel klamper genoemd, komt heel het jaar overal voor, liefst op het
platteland maar ook aan bosranden en soms zelfs in stedelijke omgevingen.
Torenvalken, wiens
favoriete jachtplekjes weilanden en grasbermen zijn, kunnen in de lucht stil
hangen door hun vleugels snel te bewegen (bidden) en hun staart te spreiden.
Als er voldoende wind is, hoeven ze helemaal niet met de vleugels te slaan en
hangen ze gewoon stil op de wind.
Tijdens het bidden kijken
ze naar de grond op zoek naar een prooi. Dank zij een extreem goed ontwikkeld
gezichtsvermogen (ultraviolet zicht) zien ze de meest verse urinesporen van
muizen en weten ze hierdoor perfect waar de knaagdiertjes recent het meest
actief waren. Eens ze die in het vizier hebben duiken ze erop af.
Torenvalken bouwen geen
nest, maar kiezen vaak een oud kraaiennest uit om in te broeden. Ook zijn ze
fan van nestkasten, waar ze zicht hebben op een open ruimte zodat ze vanuit hun
nest naar voedsel kunnen speuren.
Bezit je een lap grond dat
grenst aan een open terrein of aan grasvelden maak dan eens een torenvalk
gelukkig met een instapklare woning, die je tot 4 m hoog hangt; als
bodembedekking kunnen houtspaanders of gekapt stro worden gebruikt.
Oswald, staflid van de
Kille Meutel Vogelvrienden en werkzaam in het luchthavengebied van Zaventem,
had gesignaleerd dat er een nestkast aan Loods 8 van Sabena Technics werd
bewoond door slechtvalken. Enkele luchthavenarbeiders vertelden ook dat er tot
enkele weken geleden een gedurig aan- en afvliegen was van de ouders,
waarschijnlijk met voedsel.
Huisfotograaf Wim Dekelver
trok met Oswald naar de bewuste plek om voor beeldmateriaal te zorgen al waren
de weersomstandigheden allesbehalve gunstig.
Er zaten nog 2 jongen in
de nestkast; er zouden er volgens Oswald 4 hebben gezeten.
Na analyse van de gemaakte
fotos bleken de juvenielen geen slecht- maar torenvalken te zijn.
Om wat meer informatie
te vergaren verwees oud-leerling Erik Watzeels, Airside
Services Deputy-Manager op Brussels Airport naar Jan Geeraerts, Bird & Wildlife
Coordinator Operations.
Volgens Jan hebben de
techniekers van Sabena dit kastje daar destijds gehangen met de bedoeling om
duiven af te schrikken en zo te vermijden dat deze in de hangars zouden komen
wonen.
Of dit veel succes heeft
gekend, is twijfelachtig. Heden krijgt Jan geregeld aanvragen om duiven uit de
hangars te verwijderen, vooral voor hygiënische redenen. Medewerkers en/of duur
materiaal onder duivenpoep is niet gewenst.
Hoelang dit kastje er al
hangt, zou wellicht een oud-Sabenien kunnen onthullen.
Er hing een gelijkaardige
nestkast aan Loods 41, doch dit werd een 2-tal jaar geleden verwijderd. Hoog
tijd want dit was totaal vermolmd en dreigde naar beneden te vallen.
Zelfs met de verrekijker
kon Jan niet duidelijk zien welke roofvogelsoort het betrof, maar dacht
aanvankelijk eerder aan een buizerd.
Toch bleek na secure
determinatie dat het wel degelijk om jonge torenvalken gaat, die niet op duiven
jagen, maar wél als muizenverdelgers bekend staan.
Of de nestkast geregeld is
bewoond en of er vaak wordt gebroed, wordt niet echt opgevolgd.
Zolang de bewoners geen
last of schade veroorzaken en op een voor ons veilige plaats blijven, laten
wij ze ook met rust. Ingeval er een risico ontstaat op bird strikes,
verwittigen wij Vogelopvangcentrum Malderen om ze te komen verwijderen. Met
deze mensen hebben wij ondertussen een heel goede samenwerking voor dit soort
problemen, aldus Jan Geeraerts.
Dodaarzen danken hun naam
aan hun korte, witte achterwerk.
Deze markante kleinste
fuutachtige is een broedvogel die ondiepe en beschutte wateren, zoals
duinmeren, vennen en brede sloten opzoekt. Het drijvende nest, gemaakt met
zeggen, rietgras, lisdodde en gele lis, ligt in riet of ruigte aan de
waterkant.
Toepasselijke naam
De watervogel heeft
opvallend veel veren (een dot) van achteren, maar vrijwel geen staart. Zijn
korte nek en snavel versterken dit beeld nog eens en sommigen beweren dat de
benaming zijn oorsprong vindt in de gelijkenis van zijn stuitje met een
uitgebloeide lisdodde, de rietsigaren langs de waterkant. Vroeger werd de
dodaars ook wel hagelzakje genoemd. Ze werden geschoten, gevild en
binnenstebuiten gekeerd, om als zakje te worden gebruikt om de hagel voor het
geweer in te bewaren.
Waterkwaliteit is waar het
om draait voor de dodaars
Hoe zuiverder het water,
hoe rijker het is aan waterinsecten. Bovendien is het belangrijk dat het water voldoende
helder is; immers dodaarzen zijn oogjagers.
De belangrijkste oorzaken
van de afname van de dodaars zijn dan ook de slechte waterkwaliteit als gevolg
van insijpelen van meststoffen en verstoring ten gevolge van water- en
oeverrecreatie.
Verbetering van de waterkwaliteit
is de belangrijkste maatregel. Het uiterst voedselrijke water dat via de
landbouwgronden in sloten, vaarten en meren terecht komt, leidt tot een sterke
toename van voor dodaarzen als voedselbron ongeschikte witvis-soorten.
Bovendien verarmt de
onderwatervegetatie en de daarbij horende rijkdom aan waterinsecten en
weekdieren. De vertroebeling van het water (vaak verergerd door karpers) maakt
het voor een oogjager als de dodaars extra moeilijk om de toch al minder
talrijke aanwezige prooien op te sporen.
Ook een onnatuurlijk
waterpeilbeheer (laag in de winter en hoog in de zomer) leidt tot een afname
van geschikte broedgelegenheid. In en aantal regios lopen projecten van
milieufederaties en/of waterschappen, die verbetering van de waterkwaliteit tot
doel hebben. Het zuiveren van sloten en vaarten en het branden of maaien van
oevervegetatie vlak voor of in de broedtijd dient voorkomen te worden.
De gierzwaluw is geen lid
van de zwaluwenfamilie, maar van een aparte groep: Apodidae, wat poten
ontberend betekent. Toch klopt dit laatste niet helemaal, want de gierzwaluw
heeft kleine bevederde pootjes met 4 naar voren gerichte scherpe nageltjes,
waarmee hij zich kan vastklampen aan muren en dakranden.
De allergrootste
bedreiging voor de gierzwaluw vormt het verdwijnen van steeds meer
nestgelegenheid. Door het slopen en renoveren van oude gebouwen, soms van hele
stadswijken, verdwijnen elk jaar meer nesten.
We mogen dan toejuichen
zij het via een kleinschalig, maar daarom niet minder belangrijk initiatief
dat er toch mensen aandacht schenken aan deze insecten-opruimers.
De restauratiewerken aan
de Sint-Petrus en Sint-Martinuskerk in het Oost-Vlaamse Assenede worden op
01/08/15 stilgelegd vanwege broedende gierzwaluwen, althans zo laat het
gemeentebestuur weten.
Een aannemer die
stellingen aan de zuidgevel opbouwde, trof een 5-tal nesten van gierzwaluwen
aan. Minstens 2 daarvan worden momenteel als broedplaats gebruikt. Omdat de
gierzwaluw een beschermde diersoort is, werd contact opgenomen met de mensen
van het Agentschap voor Natuur en Bos. Die raadden aan tot eind juni geen
werken uit te voeren in de buurt van de nesten; het einde van de broedperiode
van de gierzwaluw.
In onderling overleg
tussen de bouwheer, aannemer en het architectenbureau werd besloten om de
werken vóór augustus niet meer op te starten.
Begin mei verschijnen de
donkere, sikkelvormige silhouetten van de gierzwaluwen aan de hemel. Ze komen
dan terug van hun winterverblijf in Afrika, ten zuiden van de evenaar. Na een
tocht van duizenden km komen de eerste vogels aan. Dit zijn meestal de
mannetjes die eerder al hebben gebroed. Zij zoeken onmiddellijk het nest van
het vorige jaar op en na enkele dagen komen ook de vrouwtjes aan. Dan wordt het
nest opgeknapt met haartjes, sprietjes, zaadpluis, donsveertjes en dergelijke.
Het geheel wordt met
speeksel aan elkaar gekleefd tot een klein hard kommetje.
Hierin worden half mei 2
tot 3 witte eitjes gelegd, welke beurtelings door het mannetje en het vrouwtje
worden bebroed.
Na ongeveer 20 dagen komen
de eitjes uit; de jongen zijn de eerste 10 dagen blind en kaal.
De ouders vangen insecten
in de lucht, die in de keelzak tot een bal worden gevormd; hiermee worden de
jongen gevoerd. Op mooie zomerdagen brengen de ouders 10-tallen van deze
voederballen naar het nest. Tijdens slechte zomers, als er weinig insecten
zijn, vliegen de ouders soms honderden km ver om voedsel te vinden.
Wil de gierzwaluw wegvliegen,
dan laat hij zich eerst vallen; het opstijgen vanaf de grond is voor de
gierzwaluw immers een moeizame klus. Lopen is ook niet echt nodig, want hij
brengt haast zijn hele leven vliegend door.
Tegen de avond verzamelen
de gierzwaluwen, die geen nest hebben, zich in groepen en stijgen dan op tot
een hoogte van 3 tot 5 km; daarna laten ze zich in een soort halfslaap
meevoeren op thermiek en cirkelen langzaam naar beneden.
Wie een eerder verschenen
bijdrage wenst te raadplegen, kan via de zoekrobot in het archief onderstaand
artikel terugvinden:
Deze soort heeft een
slanke vorm en lange poten als hij staat. De oogringetje, snavelkleur en het
vleugelpatroon zijn kenmerkend.
De kleine plevier is een
echte raspionier met dien verstande dat hij op plekken broedt die tijdelijk
geschikt zijn om te broeden (afgravingen, bouwwerven, opspuitingen in het kader
van zandwinningsprojecten, grindgaten of bodems waaruit grind en zand wordt
gewonnen) en een jaar later weer verkast omdat de omstandigheden op de oude
broedplaats in die mate zijn veranderd dat de plevieren ze niet meer als een
geschikte broedplaats beschouwen.
Kleine plevieren worden
nog wel eens verward met de bontbekplevieren, maar deze hebben een oranje
snavelbasis, oranje poten en geen geel oogringetje.
Bovendien is de bontbekplevier
veel meer aan de kust te vinden dan de kleine plevier, die meer van het
binnenland houdt.
De kleine plevier heeft
een voorkeur voor zoetwatermilieus, zoals slikranden langs grindgaten,
tijdelijke plassen bij afgravingen en bouwwerven. Hij broedt in de buurt van
water op zanderige of kiezelachtige terreinen.
In april, begin mei komen
de vogels weer terug uit Afrika. Al snel na aankomst in het voorjaar beginnen
de mannetjes met zangvluchten en baltsen ze met het uitschrapen van diverse nestkuiltjes.
Het nest stelt niet zoveel
voor en is een klein kuiltje bij voorkeur tussen steentjes of schelpen.
Eens het wijfje haar keuze
heeft gemaakt en het uitverkoren nest nadert, draait het mannetje zich om en
steekt hij zijn uitgespreide staart omhoog. Het vrouwtje loopt dan onder de
staart van het mannetje door en gaat in het nestkuiltje zitten. De paring wordt
voorafgegaan door het naderbij komen in een horizontale houding van het mannetje,
dat geleidelijk meer rechtop met steeds snellere en kortere stapjes loopt en
vervolgens met hoog opgeheven poten om tenslotte rechtop naast het vrouwtje met
de borst vooruit te gaan staan. Als het vrouwtje een gebukte houdingaanneemt, klimt het mannetje op haar rug en
vindt de paring plaats.
Wie een reeds
eerder verschenen bijdrage over deze pionier wil lezen, kan in het archief
terecht op:
14/05/10 De kleine plevier met een fotoreeks van
Wim en zoon Jo
Wie een leuk
verhelderend filmpje wenst, kan onderstaande weblink activeren
De rode wouw, broedde voor het eerst in het Dijleland
De rode wouw is
één van de grootste roofvogels, ongeveer even groot als de buizerd maar zeer
verschillend in bouw. Het slanke lichaam, de lange smalle vleugels en lange, diep
gevorkte staart geven de soort een sierlijk uiterlijk.
De rode wouw is
een roofvogel van allerlei open tot halfopen, licht golvende
cultuurlandschappen met een afwisseling van open bossen, heiden, kleinschalige,
agrarische gebieden met bomenrijen of -aanplantingen en parklandschappen.
Afgelopen zomer
(2014) heeft een koppeltje rode wouwen met succes jongen grootgebracht in het
Dijleland. Het was sinds 1998 geleden dat er zich nog eens een geslaagd
broedgeval voordeed. De kronkelende Dijle, het Heverleebos en Meerdaalwoud, het
lappendeken van vijvers, weilanden en bosjes in de valleien, de talrijke holle
wegen, alsook de vele paden om uren te wandelen en van dit alles te genieten
is het Dijleland!
In het voorjaar
van 2014 werden in het Dijleland geregeld rode wouwen waargenomen en tijdens de
tweede helft van april werden vogels gezien die baltsgedrag vertoonden en een
nest bouwden.
Vanuit de
lokale natuurstudiegroep werd de nestplaats gelokaliseerd en werden contacten
gelegd met de eigenaar en terreinbeheerder teneinde toevallige verstoring van
de nestsite te voorkomen.
Met Natuurpunt
Studie werd overeengekomen om de gegevens uit de ruime omgeving op www.waarnemingen.be onder embargo te plaatsen, zodat de
vogels niet onnodig werden gestoord.
Die strategie
had succes, want in mei werd een broedende vogel gezien en een maand later
zaten 2 forse donsjongen in het nest, waarvan er zeker één uitvloog in
augustus.
Ook in Nederland broedt de
rode wouw slechts sporadisch.
Waar die wel frequent
broedt is in grote delen van Centraal en Zuid-Europa en vooral in Frankrijk en
Duitsland leeft een grote populatie.
Daarnaast komen rode
wouwen ook voor in de Kaukasus, Wit-Rusland en Noord-Amerika.
Wim Dekelver
maakte al eens eerder een knappe reeks fotos van de rode wouw, weliswaar in
gevangenschap
In zijn voorjaarskleed is het mannetje kemphaan één van de
opmerkelijkste Europese vogels.
Toch is hij het best bekend als een relatief vale, bruine vogel in de
herfst.
Zijn biotoop bestaat uit gras- en uitgestrekte weilanden, inter-getijdenzones
en lagunes, lage veenpolders, langs de kust heeft hij een voorkeur voor modderige
kreken in zoutwatermoerassen.
Deze spectaculaire weidevogel broedt bij voorkeur in schrale, vochtige
bloemrijke graslanden, vrijwel uitsluitend in boreale en subarctische
klimaatzones van Engeland via Scandinavië tot aan de Beringzee en op de
Siberische toendras.
De enorme kraag die de kemphaan tijdens het baltsritueel uitzet met rechtopstaande
oorpluimen kunnen effen zwart, roodbruin, paars, wit roomkleurig of geelbruin
zijn, maar ook gestreept, geband of gevlekt.
De rug en de donkerbruine veren vertonen schubvormige dekveren met lichtgele
rand.
Kop en borst zijn fel okergeel. De snavel is kort en lichtjes gebogen. De
lange poten zijn licht okergeel, soms oranjerood. Het haantje heeft altijd een
witte vleugelstreep, een witte stuit en witte staartvlekken. Ook de
ondervleugels zijn helemaal wit.
De lichaamslengte varieert tussen 20 en 32cm; de spanwijdte reikt
tussen 46 en 58cm en het lichaamsgewicht schommelt tussen 70 en 230g.
Kemphanen houden van zoet water en foerageren langs de randen van
waterbekkens, op ondergelopen akkers of in vochtig grasland in de vorm van
ouderwetse, ruige, slecht gedraineerde weilanden, die echter zeldzaam zijn
geworden inWest-Europa. Soms voegen ze
zich bij kieviten en goudplevieren op geploegde akkers.
Kemphanen voeden zich met insecten (vooral vliegen en kevers) en
insectenlarven.
Buiten het broedseizoen wordt het menu aangevuld met kreeftachtigen,
wormen, slakjes.
Tijdens de winter in de Sahel eten ze ook rijst en granen.
Kemphanen zijn vooral bekend door de fraaie voorjaarstooi van de
mannetjes, die op de wat hoger en droger gelegen toernooiveldjes
schijngevechten houden om de gunst van de vrouwtjes te veroveren. Hierbij
worden dreigende buigingen met flitsende vleugelbewegingen gemaakt; eens de
rivaal zich gewonnen geeft, neemt hij neerbuigend een onderworpen houding aan.
De hennen bewegen zich tussen de hanen door en kruipen, als uitnodiging
tot paren, net tot vlak bij de uitverkoren haan op de grond. Helaas is dit
schouwspel in onze contreien vrijwel verdwenen. Kemphanen zijn in onze streken
nog te zien tijdens de trektijd, soms ook wel in de winter.
Na de paring op het toernooiveld draaien de hennen op voor de zorg van
het broedsel.
De hen legt begin mei-juni doorgaans 4 eieren in een door grashalmen
gecamoufleerd kuiltje, verborgen tussen dichte begroeiing, aan de rand van een
moeras.
Deze komen na 20-21 dagen uit. De jongen vliegen na 25-28 dagen.
De belangrijkste overwinteringslanden zijn Senegal en Mali (binnen-delta
van de Niger)
Wie even het baltsritueel wil gadeslaan, kan hier het filmpje van
Jos Vroegrijk bekijken.
Al blijven het maar schijngevechten, toch gaat het er behoorlijk
fel aan toe!
Sommige steltlopers lijken
de naam steltloper niet te verdienen: een Temmincks strandloper bv. heeft erg
korte pootjes.
Waadvogel is geen betere
naam, want net de kortpotige soorten foerageren op de droge delen van de oevers
of zelfs op grasland, waar van waden geen sprake is.
Ook bij plevieren zien we
kortere poten; ze hebben bovendien geen behoefte aan een lange priemsnavel om
diep in de modder naar voedsel te boren en zijn compact gebouwd.
De
groenpootruiter is wellicht onze meest statische en karikaturale ruiter.
Geografisch vallen we
helaas net buiten de prijzen: Nederland heeft met de Delta en het waddengebied
machtige getijdengebieden die als een magneet werken op ontelbare steltlopers.
Deze passeren ons land dus wel maar steltlopers trekken nu eenmaal via vaste
routes en stopplaatsen.
Onze noorderburen gaan
zeker aan de haal met de grootste aantallen.
De meeste steltlopers zijn
zeer goede vliegers die vaak enorme afstanden overbruggen naar het
overwinteringsgebied en zijn daarom extreem gestroomlijnd.
Dat geldt niet voor alle
steltlopers; de meer geblokte soorten zoals scholekster of houtsnip hebben een
zwaardere lading onder de vleugels en zijn ofwel standvogels ofwel
korte-afstandstrekkers.
Broeden gebeurt meestal
solitair, vaak in de Arctische toendra, maar buiten het broedseizoen, tijdens
de trek en het overwinteren, zijn de meeste soorten zeer sociaal en verzamelen
in gigantische groepen.
Vooral de voor- en
najaar-dagen met ongunstig weer, dus met veel wolken en talrijke regenbuien,
zijn de uitgelezen steltloperdagen. Frequent bezoek aan een drassig gebied
biedt je dan zeker een extra kans om een groepje bosruiters, groenpootruiters,
kanoeten of franjepoten te spotten.
April-mei en
augustus-september zijn uitgelezen steltlopermaanden.
In België is het aanbod
aan grote geschikte gebieden wel beperkt: met Het Zwin in Knokke, de IJzermonding
in Nieuwpoort en het Antwerpse havengebied heb je het zowat gehad.Steltlopers strijken echter ook neer op
geïsoleerde plassen:
Met zijn lange, groene
poten en slank lichaam is de groenpootruiter één van de sierlijkste Europese
steltlopers. Het is een bewoner van afgelegen gebieden en broedt in Schotland,
Scandinavië, Noord-Rusland en Siberië op toendras, in open moerassen en
veengebieden.
Bij ons trekt hij vrij
talrijk door in kleine groepen tijdens voor- en najaar, terwijl sommige
exemplaren overwinteren of tijdens de zomer in onze streken toeven. Het
merendeel brengt de winter door in het Middellandse Zeegebied en in Afrika.
Tijdens deze trektochten
kan de groenpootruiter vrijwel overal langs zoet water opduiken, waar hij in de
herfst enkele dagen kan blijven op favoriete plekken, zoals moddervlaktes en
slikranden of ondiepe lagunes; ook modderige getijdegebieden aan de kust
genieten de voorkeur. De meesten zijn wel erg schuw en haast onbenaderbaar.
De groenpootruiter heeft
in prachtkleed grijsbruine bovendelen met een witte wig op de onderrug en
stuit en effen bovenvleugels; de staart is wit met zwarte dwarsbanden; kop, nek
en borst zijn grijswit met bruinzwarte streepjes en spikkels; de onderdelen
zijn helderwit met zwarte vlekken en strepen; de poten en de iets opgewipte
snavel zijn groen.
De elegante waadvogel
haalt een lichaamslengte, die varieert tussen 30 en 35cm; de spanwijdte reikt
tussen 53 en 60cm en het lichaamsgewicht schommelt tussen 140 en 270g.
De vlucht wordt gekenmerkt
door snelle, krachtige regelmatige vleugelslagen.
Om aan voedsel te geraken,
prikt de groenpootruiter met snelle bewegingen van zijn snavel in de bodem al
wadend door ondiep water; rent achter visjes aan, maar eet ook wormen,
schaaldieren en insecten.
De roep van de
groenpootruiter lijkt op die van de verwante tureluur, maar is korter, meer
staccato en minder muzikaal een laag en helder tjuu-tjuu-tjuu
Het nest is een met
plantaardig afval gevoerd kuiltje in de grond op een woest terrein en bevindt
zich dikwijls in de buurt van een of ander groot voorwerp, zoals een stapel keistenen
of een dode houtstronk.
De 3 tot 5 eieren zijn
roomkleurig met donkerbruine of grijze vlekken en komen na ca3 ½ week uit.
Buiten het broedseizoen
verschijnt de groenpootruiter hoofdzakelijk bij rivieroevers, moerassen en
riviermondingen.
Wie de groenpootruiter in
actie wenst te zien, kan onderstaand filmpje (2 min.) bekijken
Het
ware leven van de velduil is zwerven over ruige ongeschonden natuurlijke
vlaktes.
Hij
lijkt gemaakt te zijn voor de jacht in weer en wind. Zijn vleugels zijn langer
dan die van andere in het bos wonende uilen. Hij kan er mee balanceren in de
luchtstromingen.
Op
zijn breed gespreide wieken zeilt hij op zon 2 tot 3 m hoogte over de velden.
Soms even biddend als een torenvalk en neervallend op zijn prooi, door zijn
vleugels recht omhoog te strekken. Moeilijker is hem te spotten als hij rustig
vanaf een laag paaltje op de uitkijk de omgeving afspeurt.
Velduilen
eten niets liever dan woelmuizen. Om die te vinden, vliegen ze algauw een paar
duizend km om. Zodoende hebben ze zich over grote delen van de wereld
verspreid.
De
velduil is nergens echt thuis, maar zwerft daar waar zijn prooidier bij uitstek
aanwezig is. Dat is in Scandinavië de lemming; in Centraal-Azië de steppemuis.
Deze
knaagdiertjes leven onder de strooisellaag in gangen en zelfgebouwde holletjes,
kraam-, slaap- en voorraadkamers.
Woelmuizen
woelen natuurlijk heel wat af in hun ondergrondse behuizing, maar ze zouden net
zo goed klimmuizen mogen heten. Hartje winter bestijgen ze als alpinisten een
meidoorn om ook de allerlaatst overgebleven bes te bemachtigen. Dit soort
momenten zijn echter fataal met een velduil in de buurt. Geduldig zittend op
een paaltje wacht die het moment af waarop hij kan toeslaan met één van zijn
behaarde klauwen. Dit gebeurt meestal in de vooravond; immers overdag is zijn
jachtterritorium bezet door kiekendieven.
Van
geen andere vogels is zoveel bekend over hun eetgewoontes als van uilen. Dat
komt doordat ze hun prooien met huid en haar verslinden. Hun maag sorteert wat
wél en niet verteerbaar is. Haren, veren, snavel, tanden, botjes en schedel
worden samen gekneed tot een gladde bal, die verpakt in een laagje slijm eens
in de zoveel tijd wordt uitgebraakt.
De
onderzoeker die gewapend met kennis van zaken zon braakbal uitpluist, kan daar
zijn conclusies uit trekken. Ter vergelijking wordt zo nu en dan de maaginhoud
van een dood gevonden uil onderzocht.
Het
totale menu is verbijsterend veelzijdig.
Muizen
zijn natuurlijk de ideale jachtbuit.
Maar
de uil lust even goed: mollen, vleermuizen, vogels, jonge konijnen en hazen,
eekhoorns, hermelijnen, kikkers, hazelwormen, sprinkhanen, kevers, libellen,
nacht- en dagvlinders, oorwormen, mieren, spinnen, duizendpoten, krabben,
slakken, bessen en zelfs mosselen.
Waar
velduilen zomaar op de grond of laag bij de grond hun nest hebben, ondervinden
ze wel een nadeel. Iedereen kan zomaar binnen komen stappen. Daarom beschikken
de oudervogels over een heel repertoire van aanstellerij om indringers op een
afstand te houden.
Dat
varieert van uiterst luguber kijken tot sissen, snavelkappen, stampvoeten,
kunstvliegen en volkstoneel, waarbij de uil de invalide uithangt.
In
ieder geval waarschuwt hij met een snerpende kreet de jongen die dan weten dat
ze stil moeten zijn.
De velduil is wijd
verbreid in Europa, overwegend in het noorden, maar dwaalgast in het zuiden,
sterk afhankelijk van fluctuaties in prooipopulaties.
Men treft hem aan in alle
soorten ruig grasland, drassige gebieden en hooggelegen veenmoerassen.
De velduil heeft een grote
ronde kop met kleine oor-pluimen, die zelden zichtbaar zijn.
De gele ogen in het wit-beige
gezicht vertonen een zeer donkere rand, wat hem een strenge blik oplevert.
De lange, dwars gebande
vleugels hebben aan boven- en onderzijde donkere polsvlekken, die fel
contrasteren met de lichter gekleurde slagpennen; de boven-vleugels zijn vaalgeel
gemarmerd, de buitenvleugels zijn licht oranje met donkere vleugelpunten. De
onderdelen zijn aan de voorzijde donker, aan de achterzijde lichter. Langs de
rug is een rij lichte vlekjes en ook de achtervleugel en de staart vertonen een
witte eindrand.
De velduil heeft een
lichaamslengte die varieert tussen de 34 en 42cm; een spanwijdte die wisselt
tussen 90 en 105cm en een lichaamsgewicht dat schommelt tussen 260 en 350g.
Met zijn lange vleugels en
lichte lijf is de velduil een opmerkelijk behendige jager. Zijn vlucht wordt
gekenmerkt door trage vleugelslagen met stijve vleugels, in een vrij diepe V-vorm
en met golvende glijvluchten.
De velduil jaagt door laag
vliegend (als een kiekendief) de bodem af te speuren, waarbij zijn scherp
gehoor het minste geritsel van een prooidier opvangt.
Hij is onmiddellijk te
herkennen aan zijn vliegwijze als van een enorme nachtvlinder, waarbij de
vleugels een grote boog beschrijven.
Hij jaagt overdag of in de
ochtendschemering in schaars begroeide, moerassige streken, duinen, polders en
andere weinig door mensen bezochte laaggelegen gebieden.
Op uitkijkposten neemt hij
vaak haast een verticale houding aan.
De velduil klapwiekt luid
tijdens de baltsvluchten, waarbij de vleugeltoppen elkaar onder het lichaam
raken. Vanaf april wordt er gebroed.
De velduil is de enige van
onze uilen die een soort nest bouwt; het is een schaars met plantendelen
bekleed kuiltje in de grond tussen lang gras, op heidevelden, rietvelden.
De 4 tot 8 eieren worden
met tussenpozen van 2 of meer dagen gelegd; vanaf het eerste ei wordt met
broeden begonnen en dit duurt 24 tot 28 dagen.
De met dicht, geelbruin
dons bedekte jongen worden door het wijfje met veld-, woel- en spitsmuizen,
maar ook met vogeltjes en insecten gevoerd, die door het mannetje worden aangesleept.
De jongen vliegen als zij 24 tot 27 dagen oud zijn.
Gewoonlijk is de velduil
vrij zwijgzaam, maar als het nest te dicht wordt genaderd, laat hij een schril
geluid horen. De stand van de zeldzame broedvogel wordt vooral bepaald door de veldmuizenpopulatie.
De zwarte ruiter (familie
snipachtigen) lijkt in zijn winterkleed heel sterk op de tureluur.
De helderrode poten maken
de verwarring compleet, al zijn de poten van de zwarte ruiter langer. Ook is
hij groter, meestal grijzer met fijn gebande en gespikkelde bovendelen en heeft
hij een langere snavel.
Het prachkleed is geheel
zwart, met enkele witte vlekken. De bovenzijde van de snavel is zwart en de
onderzijde is rood. De bovenkant van het verenpak is grijs; de kop is
lichtgrijs met een witte wenkbrauwstreep en een zwarte streep tot bij het oog.
De borst is lichtgrijs en de buik helderwit.
De lichaamslengte varieert
van 29 tot 32cm; de spanwijdte wisselt tussen 48 en 52cm; het gewicht schommelt
tussen 135 en 250g.
Tijdens de vlucht zijn de
witte wigvormige stuit en staartbasis opvallend.
De zwarte ruiter zwemt
beter dan de meeste andere waadvogels
Zwarte ruiters broeden in
open arctische hoogvenen in taiga en toendra. Zij die hier de zomer doorbrengen
tijdens de trek zoeken solitair of in kleine groepjes de moerasgebieden,
kwelders en inlagen op, op zoek naar voedsel. Het zijn drukke baasjes die al
wadend door het ondiep water wild prikken naar kreeftjes, waterinsecten,
slakjes, visjes, wormen, garnalen en zelfs kleine kikkers.
De cirkelende, duikende of
dippende baltsvluchten worden begeleid door raspende, fluitende roepen. Het
nest is een schaars bekleed kuiltje in de grond, bedekt met dorre bladeren en
dennennaalden, meestal gemaakt in de buurt van een kei of dode tak in een
naaldbos.
Tijdens de broedperiode
mei juni is er 1 legsel van 4 eieren, die vooral door het mannetje wordt
bebroed. Na 22 à 25 dagen komen de jongen uit.
De zwarte ruiter broedt in
het noorden van Scandinavië en Rusland en trekt in de winter naar het
Middellandse Zeegebied of Afrika.
De sierlijke kluut,
eenvoudig te herkennen aan het zwart-witte verenkleed, de omhoog gebogen snavel
en de lange blauwe poten, komt voor in
Europa langs de Noordzeekust en in Zuidoost Engeland. Ook in Zuid-Frankrijk,
Sardinië, Italië, Griekenland en langs de Zwarte Zee.
Kluten zijn kenmerkende
pioniervogels die leven op de grens van land en zout of brak water.
Vooral zilte kreken,
schorren, inlaagdijken en zandplaten zijn als broedgebied in trek.
De nabijheid van ondiep
water (10 cm) en losse, slikrijke bodems is een vereiste, daar kluten liefst
daarin naar voedsel zoeken.
De oogst bestaat uit
kleine weekdieren, kreeftachtige (garnalen), insecten (larven) en wormen. Deze
prooien worden gezocht op de tast: met snelle maaibewegingen wordt de snavel
als een zeis door het water bewogen, de beide snavelhelften een stukje over
elkaar. Voelt de kluut daar iets tussen komen, dan sluit hij zijn snavel en heeft
hij de buit vast. Op deze manier kan de kluut ook voedsel zoeken in troebel
water, wat een groot voordeel is, gezien zijn voorkeur voor een drassig
leefgebied.
Kluten stellen hoge eisen
aan broed- en foerageergebieden. Het broedgebied moet in principe door zout
water worden beïnvloed en net boven de hoogtewaterlijn liggen. Mocht zon gebied
niet voorhanden zijn, dan doet de kluut het met minder, zolang er dan wel
geschikte gebieden in de buurt zijn die jonge kluten toelaten op te groeien.
Vooral recreatie kan een
factor zijn waardoor opgroeigebieden ongeschikt blijken te zijn.
De gevoeligheid voor
verstoring maakt de kluut tot een indicator voor het effect van verstoring op
de kwaliteit van het zeemilieu.
Om bedreigde vogelsoorten
beter te beschermen, wordt er almaar vaker gezocht naar inrichtingsmaatregelen
die de leefomgeving en broedgebieden kunnen verbeteren.
De verkenning wordt
uitgevoerd op basis van vogeltellingen en voedsel-ecologisch onderzoek.
Die zoektocht brengt
knelpunten en kansen aan het licht die beleidsmakers en lokale beheerders met
passende maatregelen gericht kunnen aanpakken.
In de winter trekken de
noordelijke vogels naar beschutte riviermondingen in West-Europa, terwijl
andere naar Noord-Afrika doorvliegen.
De zwarte tekening op de
verder witte kop heeft veel weg van een capuchon (kap). Zijn Engelse naam avocet
is dan ook afgeleid van het woord advocaat, naar de Europese pleitbezorgers die
vroeger capuchons droegen.
Wie de
gedetailleerde identiteitskaart van de kluut wenst te raadplegen, kan via de
zoekrobot in het archief een vorige bijdrage opvissen
03/09/09 De kluut
Hieronder kan je een
filmpje over een foeragerende kluut bekijken
Geraadpleegde bronnen: de Standaard Vogelbescherming
Vlaanderen
Nadat de huismussentelling
van Vogelbescherming Vlaanderen en ABBLO ( ) vorig jaar te kampen had met
softwareproblemen en een hacking, lanceren de organisaties dit jaar een
gloednieuwe gebruiksvriendelijke website www.mussenwerkgroep.be
De jaarlijkse telling
vindt plaats op zaterdag 11 en zondag 12 april.
Met 3 simpele stapjes kan
iedereen de mussenwerkgroep vooruit helpen in het verzamelen van observatiegegevens
over het al dan niet voorkomen van de huismus.
Via een eenvoudig,
rechtstreeks in te vullen telformulier, kan elke huismussenteller zijn of haar
waarnemingen doorsturen.
Ook als je geen huismussen
hoort tsjilpen, is je getuigenis even waardevol. Het is immers de bedoeling
tijdens het telweekend de tsjilpende huismusmannetjes te tellen, daar een
tsjilpend mussenmannetje gelijk is aan één broedgeval.
Wie twijfelt hoe er een
mannetje uitziet, wordt met behulp van tekeningen en fotos op weg geholpen.
Via beeld- en geluidsfragmenten leren kandidaat-tellers zang onderscheiden.
In de afgelopen 40 jaar is
het aantal broedparen in Vlaanderen met 30% verminderd.
De huismus ondervindt een
drastische achteruitgang. Zowel de grootte van de kolonies alsook het aantal
kolonies daalt. Niet enkel in Vlaanderen, maar in heel Europa en zelfs in Azië
bemerkt men deze zorgwekkende trend.
Al vaker werd op dit blog
gewezen op de oorzaken, die door vogelspotters/kenners meer dan bekend zijn.
Gebrek aan nest- &
schuilgelegenheid en voedselbronnen, al speelt ook de luchtkwaliteit (toename stikstofoxide)
ook een grote rol.
Door de woonkernen
leefbaarder te maken voor stadsvogels, maken we ook onze eigen woonomgeving
levenskrachtiger.
Immers, er is opvallend steeds
minder groen in de woonkernen. Vooral hagen, dichte struiken en
muurbegroeiingen ontbreken, waardoor heel wat beschuttingsplekjes verdwijnen.
Er zijn steeds minder ruige plekjes waar veel zaadjes worden geproduceerd.
Renovatie van daken en nieuwbouw doen de nestgelegenheden teniet; alle spleten
en holtes worden opgevuld.
Met het huismussennestkastenproject,
vorig jaar uitgerold in Zaventem in samenwerking met Vogelbescherming
Vlaanderen en Vivara, wensen de Kille Meutel Vogelvrienden met vereende krachten
de ambities neergeschreven in de brochure uitgegeven naar aanleiding van ons
10-jarig bestaan verder vorm te geven
Hoe tel ik?
Stap 1Ga tijdens het huismussentelweekend gedurende 5
tot 10 minuutjes buiten staan, bij voorkeur in de ochtend, omdat huismussen dan
het meest actief zijn; het is zelfs helemaal niet nodig om zaterdag én zondag
te tellen; één waarneming is meer dan voldoende.
Stap 2Luister zeer aandachtig! Tel hoeveel
huismussenmannetjes je gelijktijdig hoort tsjilpen, ook diegenen in de struik
of klimop van de buren. Hoor je geen huismussen? Laat het dan ook weten; ook
deze informatie is uiterst belangrijk om de verspreiding van
huismussenpopulaties in kaart te brengen.
in en beantwoord de bijkomende vragen. Jouw
antwoorden zijn van essentieel belang voor het onderzoek!
In enkele minuutjes is het
formulier ingevuld! Je bewijst er Vogelbescherming Vlaanderen én de huismus een
grote dienst mee.
Hou deze website of de FB-pagina
https://www.facebook.com/vogelbescherming
in de gaten voor de resultaten van het huismussentelweekend of schrijf je
gratis in op de digitale nieuwsbrief Vogelnieuws
Aan de haren van een
ongeïdentificeerd lijk zijn recente verblijfplaats achterhalen; opsporen of een
whisky wel écht uit Schotland komt; of de migratie van dieren volgen isotopen
registreren het verleden van elke biologische stof.
Van die kennis maken
steeds meer wetenschappers gebruik.
Geen regio die zo trots is
op zijn streekproduct als de Schotten op hun whisky.
Die hoog alcoholische
drank kreeg van de EU een beschermde status, wat impliceert dat het product Scotch
whisky mag heten als de drank wel degelijk in Schotland is gestookt.
Maar met die regels wordt
gesjoemeld. Door namaakdranken die op de markt circuleren, loopt de
whiskyindustrie naar schatting 670 miljoen euro mis, 10% van de hele verkoop.
Toch mogen de Schotten
zich gelukkig achten daar weldra de nepproducenten sneller zullen worden
gedetecteerd.
Dankzij isotopenonderzoek,
dat de laatste 10 jaar een hoge vlucht heeft genomen, kunnen wetenschappers
straks echte Scotch whisky identificeren door aan te tonen dat het water in de
drank wel degelijk of helemaal niet afkomstig is uit Schotland.
Water bestaat uit de
chemische elementen waterstof en zuurstof.
De toepassingen van
isotopenverhoudingen gaan verder dan de detectie van namaakdranken en voedsel.
De methode staat in de
belangstelling bij de politie om misdrijven te helpen oplossen; archeologen
proberen er de geografische oorsprong van vroege mensen mee te achterhalen en
ecologen zetten de techniek in om de migratie van wilde dieren te volgen.
Gegevens verzamelen over
de verhouding waarin isotopen voorkomen in de natuur is niet nieuw. Maar door
verbeterde technieken zijn wel steeds meer data beschikbaar over de wereldwijde
variatie in isotopenverhoudingen.
Ecologen gebruiken de
isotopen-signatuur in weefsels, waarin informatie over de verblijfplaatsen uit
het verleden ligt opgeslagen, om de migratie van wilde dieren te volgen.
Hoe flexibel
zijn trekschemas?
Ecologische omstandigheden
kunnen de uitvoering van een trekschema flink in de weg staan.
Niet alleen het trekgedrag
kan hierdoor worden beïnvloed, maar ook de overleving en voortplanting in
daaropvolgende seizoenen.
Bioloog Janne Ouwehandvan de
Rijksuniversiteit Groningen bestudeert in Nederland de bonte vliegenvanger, een
trekvogel die s winters in West-Afrika verblijft en in het voorjaar naar
Europa terugvliegt. Ze wil erachter komen of de plaats en de omstandigheden van
de overwinteringsplek van invloed zijn op hoe het de vogels in hun latere leven
vergaat.
Door de klimaatverandering
zijn de voorjaarstemperaturen in West-Europa gestegen.
De eikenbomen staan eerder
in blad en de rupsen van de wintervlinder, die deze bladeren eten, ontwikkelen
zich vroeger in het jaar. Dat betekent dat als de vogels niet eerder
terugkomen, ze die voedselpiek missen die belangrijk is om hun jongen groot te
brengen.
Het lijkt erop dat niet
alle vogels zich weten aan te passen door vroeger hun winterverblijf te
verlaten. Vandaar ook het doel van dit onderzoek dat poogt te achterhalen wat de
bonte vliegenvangers in Afrika doen en of dat van invloed is op het tijdstip
waarop wordt beslist de terugtocht aan te vangen om het broedgebied te bereiken.
Daarom zullen de komende
jaren in Ghana in detail de overwinteringsomstandigheden worden beschreven door
metingen van de voedselbeschikbaarheid, foerageergedrag, habitatkeuze en vogeldichtheden.
Isotopen
helpen echter zulke raadsels te ontrafelen
In Afrika verruilen de
vogels een deel van hun veertjes om plaats te maken voor een mooi broedkleed.
De nieuwe veren, die aangroeien in Afrika, bouwen een isotopenprofiel met de stempel
van de plaatselijke leefomgeving.
Er is een behoorlijke
variatie tussen de isotopenverhoudingen binnen het overwinteringsgebied. Die
variatie is onder andere het resultaat van de planten die daar groeien.
Als je in West-Afrika een
lijn zou trekken vanuit de woestijn, bv. van het midden van de Sahara tot aan
de kust van Ghana, dan verandert het landschap langzamerhand van droge woestijn
via savanne naar regenwoud.
Alle planten halen CO² met
behulp van zonlicht (fotosynthese) uit de lucht.
In de natuur komen 2
soorten koolstof veelvuldig voor: 12C & 13C.
Afhankelijk van de
plantensoort komen deze 2 koolstofisotopen in een iets andere verhouding
terecht in de plant.
Een mooi vb. is het verschil
tussen riet- en bietsuiker. Alle planten hebben een voorkeur voor C12, maar vooral
deze die (zoals suikerbiet) in gematigde streken groeien. Bij planten die in
tropische gebieden voorkomen, is dat significant minder het geval.
In de savanne zijn planten
die verhoudingsgewijs meer 13C inbouwen talrijker.
Hoe meer richting
regenwoud, hoe lager het aandeel 13C in de planten. Die signatuur van de plant
is ook zichtbaar in de insecten die ervan eten. Vogels die meer van die
insecten eten, bouwen in hun groeiende veren ook datzelfde signaal in.
Op het moment dat de
vogels in Nederland terugkomen, trekt men één veertje uit om de
isotopenverhouding te analyseren. Dat onthult of de bonte vliegenvangers op
open, droge of vochtige plekken in de bossavanne overwinteren. Van alle vogels
uit de onderzoekspopulatie wordt nauwkeurig bijgehouden wanneer ze aankomen,
broeden en hoeveel jongen ze voortbrengen.
Het onderzoek spitst zich
toe op de samenhang tussen de omstandigheden tijdens de overwintering en het
broedsucces.
Het is een elegante
methode om informatie te krijgen over de situatie in Afrika.
Daarvoor hoef je dus geen
dure zender (datalogger) op de rug van de vogel te binden, waarbij het altijd
de vraag is of de dieren nog hun natuurlijke gedrag vertonen.
De bonte
vliegenvanger
De bonte vliegenvanger is
geen vogel voor de tuin en hij is niet zo vaak te zien als de grauwe
vliegenvanger.
Anders dan deze
soortgenoot, die wijdverbreid in heel Afrika ten zuiden van de Sahara overwintert,
trekken de meeste Europese vliegenvangers in de herfst naar het westen en
daarna naar het zuiden om in Spanje en Portugal nog flink te foerageren,
voordat ze vertrekken naar een klein gebied in West-Afrika langs de kust van de
Golf van Guinee.
In het voorjaar kunnen ze
kortstondig een territorium in Spanje verdedigen, alvorens ze naar het noorden
verder trekken.
De bonte vliegenvanger huist
in bossen met open ruimte onder het bladerdek; begraasde hellingen onder eiken
zonder begroeiing onder de schaduwrijke kruin zijn ideaal.
Zij vangen vliegen in de lucht,
plukken insecten van de blaadjes of pikken ze weg via een snelle uitval vanaf
een zitpost op de grond; ook eten ze zaden en bessen.
Het fraai contrasterend vederkleed
van het mannetje vertoont op de rug een zwart-wit-patroon (zeer kleine witte
vlekken op de basis van de handpennen, onder de dekveren) en een lichtgrijs
veld. Op het voorhoofd is een grote enkelvoudige witte vlek (soms opgedeeld in
2 kleinere vlekjes) te zien; de buikzijde is vaalwit; de staart heeft witte
zijkanten; de zwarte poten zijn kort en het oog is opvallend groot en donker.
De lichaamslengte reikt
tot 13cm, de spanwijdte wisselt tussen 21 en 24cm; het lichaamsgewicht
schommelt tussen 12 en 15g.
De bonte vliegenvanger
verorbert grote hoeveelheden rupsen en andere insecten. Boomstompen en dode
takken, vormen ideale zangposten en bieden ook holten om te nestelen. Vaak is er
een groot gebrek aan zulke geschikte holen. Gelukkig reageert de vogel goed op
het alternatief: nestkasten! Door herbebossing en vooral ook door het plaatsen van
nestkasten weet de soort zich nu weer uit te breiden.
Het mannetje zoekt, zodra
hij uit Afrika terug is, een nestplaats uit en het iets later volgend wijfje
bouwt het nest. Ze voert dit kommetje met bladeren, wortels en bast en bekleedt
het met haren, wol en veren.
Het ene legsel bestaat uit
4 tot 7 lichtblauwe eitjes, die zelden enkel zeer fijne roodbruine spikkels
vertoont. Het broedende wijfje wordt door het mannetje gevoerd. De jongen
verschijnen na ca 14 dagen en kunnen na nog eens 2 weken uitvliegen.
Twee
leerrijke filmfragmenten verhelderen hoe de bonte vliegenvanger wordt geringd
Geraadpleegde
bron: EOS Hoogleraar gedragsecologie Hans Van Dyck (UCL)
Volgens de mythologische
verhalen konden de goden er niet genoeg van krijgen. Op hun bacchanalen (een
feest ter ere van Bacchus, de Griekse god van de extase en de wijn) waren de
gouden kelken rijkelijk gevuld met nectar.
Maar tijden, goden en hun
favoriete sapjes veranderen. Nectar van wilde bloemen is in ons moderne
landschap een opvallend schaars goed geworden. Voor vele bloem bezoekende
insecten, zoals dagvlinders en bijen, is dat erg slecht nieuws. Bloemen zijn levensnoodzakelijke
tankstations. Als ze bij deze energiebronnen niet kunnen bijtanken, zijn zulke
insecten snel uitgezoemd of uitgefladderd.
De hongersnood onder
insecten slaat vooral toe in de steden en in landbouwgebied.
Als we met experimentele
voedertafels rijkelijk getooid met wilde bloemen het veld in trekken, wordt
veel duidelijk. In bloemrijke graslanden, zoals in natuurreservaten, kijken
vlinders niet echt op van ons extra nectaraanbod. Maar in graslanden in
landbouwgebied laten de vlinders er geen gras over groeien. Al zijn ze daar
minder talrijk, ze vinden snel de weg naar onze voedertafel. Bovendien blijven
ze opvallend lang nectar slurpen. Een landschap op mensenmaat zorgt kennelijk
voor honger bij dit kleine grut.
Maar wat is
nectar?
Het zoete suikerhoudend
plantensap dat zich in een bloemkelk bevindt, natuurlijk.
Planten produceren suikers
als gevolg van de fotosynthese. Dat proces is mogelijk dank zij het feit dat de
planten zonne-energie kunnen opnemen en vastleggen.
Andere hulpstoffen hierbij
zijn water en koolzuurgas, die de planten respectievelijk uit de bodem en uit
de lucht halen, waarbij bladgroen een specifieke rol vervult.
Aan het einde van het
proces ontstaan suikers en zuurstof. De plant slaat de gevormde suikers op en
scheidt de zuivere zuurstof af. In ons klimaat zijn de intensiteit van het
zonlicht en de bodemvochtigheid aan schommelingen onderhevig. De vorming van
suikers in de plant is hierdoor heel veranderlijk. Uiteraard bepaalt dit ook
het suikergehalte van de afgescheiden nectar. Bijen bezoeken geen planten
waarvan het suikergehalte minder dan 15% bedraagt. Behalve water en suikers
bevat nectar nog andere componenten in kleine hoeveelheden: aminozuren,
organische zuren, proteïnen, vetten, anti-oxidantia, dextrine, vitaminen,
mineralen en enzymen
Toch schuilt er meer
biologische ingewikkeldheid achter deze zoete brij en zijn verbruikers. Nectar
is ook een chemisch communicatiemiddel; een lok- en beloningsspijs om vlinders
en bijen op bezoek te krijgen. Dat is de biologische agenda van de plant.
Insecten hebben andere
belangen. Immers, zij willen gepaste voeding energie om te vliegen. Nectar
zorgt voor een complexe relatie met wederzijds voordeel.
Bloemsoorten verschillen
in de suikersamenstelling van hun nectar. Ook insectenverschillen in hun voorkeuren om soorten
nectar te tanken. Entomologen de biologen die zich toeleggen op de studie van
insecten hebben lang gedacht dat vlinders en bijen eerder opportunisten waren
als het op bloembezoek aankwam.
Nieuw onderzoek corrigeert
dit inzicht. Bij sommige vlindersoorten zien we mannetjes voor elk type van
fastfoodnectar gaan; veel suiker, weinig eiwitten.
Vrouwtjes blijken
kieskeuriger en hebben niet alleen brandstof nodig, maar liefst ook nectar met
waardevolle bouwstenen voor de eieren. Zij gaan op zoek naar bloemen die ook
aminozuren in hun nectar stoppen. Geen fastfood, maar voedzame kost dus.
In ons intensief gebruikt
landschap zien we almaar minder bloemen en vooral de bloemen met prima nectar
laten het afweten.
Zo zijn de distels een
favoriete voedingsbron voor bijen en vlinders.
Zorgwekkend
cijfermateriaal
De Vlinderstichting en de
Universiteit van Wageningen berekenden dat het gemiddelde Nederlandse landschap
nu 1/3 minder wilde bloemen telt dan amper 25 jaar geleden.
Vlinders, die erg
afhankelijk zijn van bepaalde bloemen, gaan sterker in aantal achteruit dan
andere soorten. Soortgelijke verhalen treffen hommels en andere wilde bijen.
Zijn er
soorten die deze dans ontspringen?
Toch wel. Enkele winnaars kunnen
ondanks de nectar-schaarste fraaie groeicijfers voorleggen. Neem nu het bont
zandoogje. Deze vlinder is in menig opzicht een flexibele soort. Zo zweert hij
niet bij nectar en gaat andere zoetigheid er ook vlot in. Rotte vruchten (bv.
bramen), boomsappen en zelfs de ontlasting van bladluizen doen voor deze
vlinder dienst als alternatieve brandstof.
Door hun rol van bestuiver
zijn we bloem bezoekende insecten liever rijk dan kwijt.
De overleving van vele
planten hangt immers af van de noeste arbeid van deze kleine fladderaars. Ook
meerdere van onze cultuurgewassen rekenen op insectenbestuiving.
Denk bv. aan je kopje
koffie. Hoe meer divers de lokale bende van bestuivers is, hoe hoger de koffie-opbrengst,
zo leert ons de wetenschap.
Ook in een wereld op maat
van de homo sapiens doen we er goed aan om onze landschappen dichtbij en ver
weg vlinder- en bij-vriendelijk te houden of opnieuw te maken.
En dat laat best niet te
lang op zich wachten.
Of om in het bijentaal te
zeggen:
time is honey
Wie eerder verschenen
bijdragen wenst te raadplegen, kan via de zoekrobot in het archief volgende
artikels opsnorren:
18/08/10De mysterieuze verdwijnziekte
(bijenexpert Frans Jacob)
23/10/10Aanpassen of opkrassen
(klimaatbiologen over biodiversiteit)
Bron: de
Standaard / Willy van Strien / fotos Markus Unsöld / Frank Wouters
Samenwerken,
allemaal prima, maar profiteren van een ander hoort niet. Dat is niet alleen in
de wielerkoers zo; ook vogels denken er zo over.
Het is een
heikel probleem in de evolutietheorie en in de economische theorie hoe
verklaar je dat individuen iemand anders helpen, ook al worden ze daar zelf
niet meteen beter van?
In beide
gevallen kun je daar met wat intellectuele lenigheid wel een verklaring voor
bedenken, maar het laatste woord is er zeker nog niet over gezegd. Biologen
doen er nog volop onderzoek naar.
Bernhard Voelkl
en collegas volgden 14 jonge heremietibissen (of kaalkopibissen) tijdens hun najaarstrek.
De vogels vlogen netjes in een V-formatie. Achter een vliegende vogel ontstaat
immers aan weerszijden een opwaartse luchtstroom. Hierdoor profiteert elke
vogel van het kielzog van de vogel voor hem. Wat betekent dat de vogel aan de
kop veel harder moet zwoegen dan zijn metgezellen.
Dat is ook zo in het
wielrennen, waar de renner op kop veel meer wind pakt dan de rest van het peloton.
Wielrenners lossen dat op door geregeld over te nemen, toch als ze een
gemeenschappelijk doel hebben: uitlopen op de rest.
De frustraties lopen al
snel hoog op als eentje zijn werk niet doet. Als het gebrek aan medewerking te
groot wordt, stort de groepstactiek vanzelf in.
Wederkerigheid
Bij de vogels bleek het
niet anders: de tijd dat ze de kop namen, stond in nauw verband met de tijd dat
ze uit de wind mochten gaan vliegen. Als een heremietibis op trekvlucht een
ander op sleeptouw neemt, wordt die dienst onmiddellijk vergoed met een even
grote wederdienst.
Als iedereen zijn deel
doet, wint de hele groep. Dan zit iedereen meer uit de wind dan in de wind en
kost de reis minder energie dan wanneer je die alleen zou uitvoeren. Daarom
zien we geregeld groepen vogels in een V-vorm vliegen en renners in groepjes
ontsnappen.
Maar zodra iemand het
subtiele evenwicht breekt en onder zijn deel van het werk probeert uit te
komen, is het voor de anderen niet leuk meer en zijn ze ook niet bereid om meer
te doen dan de wieltjeszuiger. Hoe minder de vogels geneigd waren tot
wederkerigheid, hoe kleiner en minder stabiel de groepjes waren, waarin ze
vlogen.
Zoiets is gemakkelijker
verteld dan vastgesteld. Voor de koers hebben we een heel systeem van cameras,
zeppelins en volgmotors. Maar hoe kun je urenlang de onderlinge posities van
een groep identiek uitziende vogels in volle vlucht volgen?
De onderzoekers pakten het
grondig aan. Ze kweekten een groep heremietibissen, een bedreigde diersoort met
de hand op en leerden ze wennen aan een ultralicht vliegtuigje (paramotor).
De vogels waren zelfs
bereid hun verzorgers in het vliegtuigje te volgen. Die namen de rol van oudere
vogel op zich en leerden de jonkies de weg op tijdens de herfstmigratie. Elke
vogel droeg ook een datalogger met gps.
Hierdoor konden de onderzoekers achteraf precies zien welke plaats elke vogel
in de groep had ingenomen.
De kaalkopibissen vlogen
niet in de strakke V-formatie, die je ziet bij grotere vogels zoals ganzen.
Ibissen zijn middelgroot en daarom misschien niet sterk geneigd om een mooie V
te vormen.
Hoe dan ook: de
onderzochte groep vloog in los verband met een steeds wisselend patroon waarin
hooguit soms een slordige V te herkennen was.
De vogels veranderden om
de paar seconden van positie zon 250 keer tijdens een vlucht van 39km en
vlogen in formaties van 2 tot 12 vogels, waarbij ze hun vleugelslagen zo synchroniseerden
dat hun vliegtuigtip precies hetzelfde op- en neergaande spoor door de lucht
trok, als de vleugeltip vanhun
voorligger.
In het algemeen zaten ze 1/3
van de tijd in het kielzog van een andere vogel, maar dat was een gemiddelde.
Hun individuele kielzogtijden lagen uit elkaar, maar hingen voor elke vogel wel
nauw samen met zijn tijd aan de kop.
Boekhouding
De vogels wisselden heel
vaak van positie en bij elke vluchtgenoot hielden ze goed de boekhouding bij
van hoeveel tijd die voor en achter hen had gespendeerd. Precies die frequente
wissels zorgden ervoor dat ze de balans van dienst- en wederdienst goed in
evenwicht konden houden. Iedereen in de groep perfect evenveel laten doen, was
moeilijk.
Van alle vluchtformaties
onderweg bestond zon 60% uit groepjes van slechts 2 vogels, die netjes met
elkaar afwisselden en slechts 8.5% van
de formaties waren kwartetten of groter. Het maakte daarbij weinig uit of de
vogels aan elkaar verwant waren of al dan niet in hetzelfde nest waren grootgebracht.
De bereidheid tot geven en nemen was het belangrijkste. Een vogel die een ander
op sleeptouw neemt, heeft dus de zekerheid dat hij meteen daarna even lang met
hem mag meeliften.
De weg naar
de vergetelheid
Uitsterven gebeurt meestal
in fases en een soort kan al ten dode zijn opgeschreven lang voordat de laatste
individuen verdwijnen.
De eerste fase is het
lokaal uitsterven, waardoor een soort wordt opgesplitst in losse populaties.
Als de groepen kleiner worden,
raken ze nog meer geïsoleerd, er treedt inteelt op en allerlei bedreigingen
van voedseltekort tot habitatverandering worden belangrijker.
Veel bedreigde soorten
zitten momenteel in deze fase.
De heremietibis was ooit
wijd verspreid in de Alpen, Noord-Afrika en het Midden-Oosten, maar is nu
beperkt tot enkele ver uit elkaar liggende woongebieden met in totaal niet meer
dan 400 vogels.
Als de achteruitgang al zo
ver is, bestaat het risico dat de aantallen beneden een bepaald minimum komen
dat noodzakelijk is voor een levensvatbare populatie, die op lange termijn kan
overleven.
De heremietibis is een
unieke vogel en toch ook wel een aparte verschijning.
Wanneer de heremietibis
net uit het ei is gekropen, heeft hij veren op zijn kop, maar naarmate hij
ouder wordt, wordt zijn kop steeds kaler, de reden overigens waarom hij ook wel
kaalkopibis wordt genoemd.
De rest van zijn lijf is
bedekt met zwarte veren die in het zonlicht een bronsgroene en paarse gloed
krijgen. Zijn huid is met uitzondering van zijn kruin rood. Verder heeft hij
een rode snavel en lange zwarte nekveren. De lange snavel is omlaaggebogen.
De heremietibis broedt op
kliffen in droge, afgelegen gebieden en vaak in de buurt van rivierbeddingen of
de kust. Vrouwtjes kunnen per jaar 1 tot 3 eieren leggen en broeden dan zon 4
weken. Heremietibissen hebben een bijzonder kenmerk; ze blijven hun hele leven
bij dezelfde partner. Als de ene vogels sterft, rouwt de andere om het verlies.
Zo is het vaak voorgekomen dat de overlevende vogel zich doodhongerde of zich
zelfs van een hoge rotswand stortte en stierf.
De kaalkopibis foerageert
zowel op droge, rotsige bodems als op wetlands en in rivierbeddingen. Hij eet
vrijwel al het beschikbare dierlijk voedsel, variërende van insecten tot hagedissen,
slangen en vissen; hij eet ook plantaardig voedsel zoals bessen en waterplanten.
Geregeld signaleren Oswald
en Arlette, alsook Robert, drie actieve observators en spotters van de Kille
Meutel de aanwezigheid van huismussen en andere gevederde tuinbezoekers, waaronder
de minder geliefde sperwer.
De sperwer is een algemeen
voorkomende roofvogel. Hij is een snelle jager die laag over de grond, struiken
en daken scheert en kleine vogels bij verrassing verschalkt.
Opmerkelijk bij deze soort
is het verschil in grootte tussen beide geslachten; het vrouwtje is tweemaal zo
zwaar als het mannetje.
Zo hoeven ze elkaar niet
in eenzelfde jachtgebied te beconcurreren.
Terwijl het mannetje zich
tevreden stelt met de vangst van kleine zangvogels, zoals vinken en mussen, kan
het vrouwtje zich merels en zelfs tortelduiven veroorloven.
Al leven sperwers in
beboste gebieden, jagen doen ze overal, ook in open terrein en in tuinen in de
bebouwde kom, dus ook in de Kille Meutel, waar heel wat omwonenden de populaire
gevederde bezoekers in vogelvriendelijke tuinen verwelkomen.
De jachttechniek van de
sperwer evenaart deze van de havik en ook hun leefgebieden overlappen elkaar
gedeeltelijk. Toch zijn de prooidieren vaak verschillend; zo wordt de merel
grotendeels door de sperwer geslagen en de patrijs door de havik.
Hoewel sperwers zich
vrijwel uitsluitend voeden met vogels (98 %) hebben vogelpopulaties echter niet
te lijden van sperwers.
Hun territoria zijn zo
uitgestrekt (9 tot 20 km²) dat ze per koppel nooit veel invloed hebben op
schommelingen van het aantal aanwezige zangvogels.
Voorwaarde evenwel is dat de
zangvogeltjes in hun woongebied over voldoende broedgelegenheid beschikken in
de vorm van hagen en houtkanten.
De dagelijkse kost omvat doorgaans
2 prooien ter grootte van een huismus.
Al heeft de sperwer korte
ronde vleugels en een lange staart, waardoor hij erg wendbaar is, haalt hij
tijdens de genadeloze achtervolgingsvluchten zelden een snelheid van meer dan
50km/u.
Toch gebeurt het wel eens dat
een sperwer tijdens die wilde achtervolging tegen een spiegelende ruit aanvliegt,
vaak met de dood tot gevolg. Ooit zag Oswald hoe de sperwer in volle duikvlucht
Dat de sperwer om zijn
prooidier op te peuzelen vaak min of meer voor een vaste plukplaats kiest, kan
Oswald wel bevestigen. Kenmerkend zijn de slanke dunne poten met lange tenen,
waarvan de middelste opvallend langwerpig is en die strakke doordringende blik
met oranje-gele tot oranjerode iris.
Vandaar dat we de rover al
eens vaker kapitein Haak of kapitein Geel-oog noemen.
Heel recent kwam de schrik
van de Kille Meutel weer langs om de buurt te verkennen, om wat later weer eens
toe te slaan.
Oswald signaleerde de
jongste 3 jaar al een 10-tal keer de aanwezigheid van de onverbiddelijke rover
en zag hem reeds een 6-tal keer een mees of huismus oppeuzelen.
Eerder verschenen artikels kan je met de zoekrobot in het
archief terugvinden:
02/05/08De sperwer,
the killer
11/12/10De
sperwer
29/04/12Rover geeloog
zaait paniek in de Kille Meutel
De buidelmees is een klein
sierlijk, fraai getekend vogeltje, dat je moeilijk kan vinden, maar gemakkelijk
kan horen. De buidelmees, die niet verwant is met de mezenfamilie, brengt
immers een markant hoog, vérdragend gefluit voort.
De buidelmees heeft een
onregelmatige verspreiding over Zuid- en Midden-Europa. De soort komt voor van
zuidelijk Zweden tot Marokko, maar ontbreekt vrijwel volledig in Frankrijk.
Buidelmezen kiezen vooral
voor plekken op de overgang van ooibos (bomenrijen langs natte weiden, sloten, rivieren)
naar rietland, ook in hoge populieren en wilgen- of berkenstruweel (dichte
vegetatie van struiken 1 tot 5 m hoog) of nog in de buurt van
(recreatie)plassen of zandopspuitingen.
De rug is gedeeltelijk
roodbruin; de onderzijde is vaalgeel; de kop is lichtgrijs met een opvallend
zwart gezichtsmasker (voorhoofd, ogen en wangen); de driehoekige snavel is dun
en spits; de staart is effen donkerbruin; de poten zijn zwart.
De lichaamslengte varieert
tussen 10 en 11 cm; de spanwijdte reikt tot 20 cm en het lichaamsgewicht
schommelt tussen 8 en 10 g.
De vlucht wordt gekenmerkt
door een snelle, onregelmatige, stuiterende golfbeweging met korte reeksen
vleugelslagen.
Het vogeltje voedt zich
met kleine insecten en rietzaden.
Deze Europese vogel heeft
zo zijn eigen unieke opvattingen over relaties en dit leidt er vaak toe dat
bevruchte eieren in de steek worden gelaten en dat de ouders scheiden.
De paarband is niet
bijzonder hecht; vrouwtjes besluiten soms om er met de buurman van door te
gaan en laten het mannetje met nest en eieren achter om uit te broeden.
Mannetjes trachten op hun beurt het ook met andere vrouwtjes aan te leggen.
Het mannetje begint in de
paarperiode (april-mei) met het bouwen van een opmerkelijk nest dat als een
grote buidel aan het uiteinde van een gevorkte tak in een boom (meestal wilg)
hangt.
Het flesvormig nest heeft
een tuitvormige invliegopening hoog opzij van het nest, een waar kunstwerk gemaakt
van pluisachtige plantenedelen (lisdodde-sigaren, wilgenpluis of brandnetel).
Het is bijzonder stevig en oude nesten blijven soms jarenlang in weer en wind
intact.
De broedperiode start
vanaf begin mei en doorgaans is er één legsel, uitzonderlijk twee.
Als het wijfje haar 5-8
witte eitjes heeft gelegd en zit te broeden, bouwt het mannetje soms nog een 2de
nest en probeert weer een nieuw wijfje tot nestelen over te halen.
Geraadpleegde
bronnen: de Standaard / Vogelbescherming Vlaanderen / Newsweek
Elke herfst trekken zon 5
miljard vogels naar het zuiden, waarvan één miljard uit de lucht wordt
geschoten.
Onthoofd, gevild en
ingevroren komen ze terecht op de zwarte markt.
Niet zelden eindigen ze op
een bord in een keurig Italiaans restaurant.
Je leert het op de lagere
school: elke herfst trekken vogels naar Afrika om er te overwinteren. De tocht
is gevaarlijk. De vogels kunnen tijdens hun lange trekroute immers ten prooi
vallen van roofvogels of het zuiden kwijt geraken door noodweer boven zee of in
de bergen. Natuurlijke selectie heet dat!
Niet
natuurlijk is de slachting, die elk jaar door de jagende mens wordt aangericht
Volgens Vogelbescherming
Vlaanderen laat een kwart van alle vogels het leven omdat ze in landen rond de
Middellandse Zee uit de lucht worden geschoten.
De jacht op trekvogels
heet een massasport te zijn in Griekenland, Turkije, Malta en Cyprus.
De laatste twee landen
traden toe tot de EU in 2004 en onderschreven daarbij de al sinds 1979 van
kracht zijnde Europese Vogelrichtlijn, die de bescherming en instandhouding op
lange termijn van alle natuurlijk in het wild levende vogelsoorten op het
Europese grondgebied van de lidstaten garandeert.
Eigenlijk schiet de wet in
beide landen tekort.
Malta werd in 2009 voor de
lentejacht veroordeeld door het Europese Hof van Justitie.
Toch kreeg het land van de
Europese Commissie 2 jaar later een afwijking op het beschermbeginsel van de
richtlijn.
De slachting van onder
meer kwartels
en zomertortels
vindt zowel plaats op de heenreis in het najaar, als tijdens de terugreis in de
lente.
Officieel verbood Cyprus
al in 1974 de jacht op zangvogels.
Desondanks komen ook daar
bv. het roodborstje
en de zwartkop
nog elk jaar massaal op het bord als een delicatesse, genaamd ambelopoulia,
bij voorkeur gefrituurd.
In zijn boek Verder weg
uit 2012 beschrijft de Amerikaanse schrijver Jonathan Franzen hoe behalve
vogels ook activisten, die tegen de stroperij protesteren, het mikpunt zijn van
de vele tienduizenden jagers op Malta en Cyprus.
Ook de Italiaanse laars noemt
Franzen één langgerekte slachtbank voor gevederde trekkers. Vogels die deze
moordpartij en ook de trek over Malta en Cyprus overleven, riskeren verder hun
leven boven Libanon en Egypte.
Volgens Vogelbescherming
Vlaanderen vliegen miljoenen vogels zich dood in netten, die zich over een
lengte van 700 km uitstrekken van de Libische kust over Egypte tot aan de
Sinaï.
Het probleem beperkt zich
evenwel niet tot de doortocht van vogels over de Middellandse Zee. Ook boven de
Adriatische en de Zwarte Zee laten jaarlijks vele miljoenen vogels het leven.
De val van
de Muur opent de weg voor wanpraktijken
Meer dan een sport, zo
blijkt uit een reportage van Newsweek, is de jacht op trekvogels een miljoenen
business. Elk jaar liggen tienduizenden, hoofdzakelijk Italiaanse jagers, op de
loer in natuurgebieden in landen als Roemenië, Servië, Albanië en Bulgarije,
waar trekvogels tussenstops houden om te rusten en te foerageren.
Door de val van de Muur
en het openen van de grenzen is er een lucratieve markt ontstaan.
Italiaanse
jachtreisbureaus en de plaatselijke bevolking die een graantje meepikt, slaan
de handen in elkaar.
In het vroegere Oostblok
vind je met name aan de Zwarte en de Kaspische Zee een grote concentratie van roodhalsganzen.
Het is vrijwel de enige
plek waar het grootste deel van de wereldpopulatie nog kan overwinteren. Het is
vooral daar dat de Italiaanse jagers zich concentreren.
De trekvogels worden uit
de lucht geschoten, met elektronische lokgeluiden, in netten gelokt of komen
door vergiftigde prooi, lijmstokken, strikken en andere boobytraps aan hun
einde. Italiaanse bedrijfjes promoten dat jachttoerisme en voorzien alle nodige
attributen: van picknickstoeltjes tot jachtgeweren en elektronica.
Niet zelden etaleren de trotse
jagers hun buit op FaceBook.
De jacht is
een turboversie van eeuwenoude tradities
Ze doden voor de fun, maar
ook voor het geld. Elke geschoten of gevangen vogel kan worden verkocht.
Water- en zangvogels gaan
naar restaurants; opgezette roofvogels worden via internet verkocht als pronkstuk.
Een Servisch
milieu-inspecteur meldt dat de jacht populair is bij mondaine, succesvolle
personen, bijna altijd Italianen: politieagenten, militairen, diplomaten,
zakenlui, dokters.
Volgens een conservatieve
schatting is de smokkelhandel in trekvogels jaarlijks goed voor een omzet van
10 miljoen euro.
De diertjes halen op de
zwarte markt prijzen tussen 5 en 150 euro het stuk, afhankelijk van de soort.
Om de wetgeving ter
bescherming van zeldzame vogelsoorten, die van land tot land variëren, te
ontlopen worden de vogels veelal onherkenbaar over de grens gesmokkeld:
onthoofd, gevild en ingevroren.
Italië zelf heeft strenge
richtlijnen, maar het belet niet dat er in Oost-Europa geschoten leeuweriken,
lijsters,
kwikstaarten
en kwartels
op het bord belanden.
Contradictorisch verschaft
de Europese Vogelrichtlijn zelf een wettelijke basis aan het afschieten van
miljoenen bedreigde vogels. Immers de richtlijn bevat 2 bijlagen met lijsten
van respectievelijk bedreigde en bejaagbare vogelsoorten.
Van die eerste worden in
landen zoals Cyprus en Malta minstens 40 soorten wel degelijk illegaal bejaagd.
Tot de 2de
lijst behoren onder meer de kwartel, de zomertortel, veldleeuwerik, pijlstaart
en zomertaling. Van de eerste 2 soorten worden er jaarlijks respectievelijk 2.6
en 2.3 miljoen stuks neergehaald.
De Europese Commissie
erkent dat de afname van die vogelsoorten ongunstig is, maar ze blijven wel
op de bejaagbare lijst staan.
Het al dan niet bedreigd
zijn van een vogelsoort kan snel gaan. Kijk naar onze huismus; 20 jaar geleden
een pest, vandaag bijna op de rode lijst.
De evolutie
in jachttechnieken
Gejaagd is er altijd, maar
de schaal is veranderd. De wapens zijn gesofisticeerd geworden; men gebruikt
zelfs semiautomatische vuurwapens. De precisie is toegenomen en ook de
vangmaterialen, van MP3-spelers tot mistnetten.
Vogels kunnen veel
verdragen. Natuurlijke verliezen door noodweer in bergketens zijn
ingecalculeerd, maar niet de massale jacht en vogelvangst.
Op de vraag waarom
hiertegen niet strenger wordt opgetreden, repliceert de Europese Commissie
laconiek dat de handhaving een bevoegdheid van de lidstaten is.
In Malta is er sprake van
een positieve kentering onder druk van de groenen die een referendum
organiseren voor een verbod op de lentejacht. Jagers worden er tegenwoordig ook
al iets zwaarder bestraft.
Maar elders blijft de hoop
op verbetering eerder beperkt.
In Cyprus loopt de
handhaving mank omdat er teveel geld mee gemoeid is. Ook in de vroegere
Oostbloklanden blijft de jaarlijkse slachting gewoon doorgaan.
Een Servische
regeringsbron geeft toe dat de overheid machteloos toekijkt.
De Italiaanse jagers
hebben goede contacten met lokale Serviërs, die hen behalve de interessante
pleisterplekken ook de mensen aanwijzen, waarvan ze weten dat ze de andere kant
opkijken.
Wie in het
archief nog meer bijdragen wenst te raadplegen over levensbedreigende
wanpraktijken die het vedervolkje moet doorstaan, kan via de zoekrobot terecht
op volgende verschijningsdata:
Geraadpleegde
bronnen: de Standaard: Natuurpunt (Studiedienst: Gerald Driesen) / Tuinadvies
Grotere vogels, zoals
kauwen en eksters, doen het opvallend goed in Vlaamse tuinen, terwijl heel wat
kleinere vogelsoorten de laatste decennia achteruit boeren.
Het één heeft geen verband
met het ander; wel zit onder meer de huiskat er voor iets tussen.
Onze tuinvogels hebben het
moeilijk in Vlaanderen. Immers geschikt leef- en broedgebied gaat verloren. Er
is vervuiling en het aantal insecten neemt flink af.
Die factoren leiden ertoe
dat kleinere soorten al jarenlang zich moeilijk in stand weten te houden.
Voor tuinvogels, die in de
zomer bij ons broeden en s winters naar het zuiden trekken, komen daar nog
problemen in de overwinteringsgebieden of tijdens hun trektocht bij.
Het is omwille van al die
uitdagingen dat het zo cruciaal is om vogels s winters bij te voederen.
Grotere soorten, zoals
kraaiachtigen, zitten in de lift in Vlaamse tuinen omwille van hun enorme
aanpassingsvermogen.
Kraaiachtigen zijn immers erg
slimme opportunisten, die zich gemakkelijk aanpassen aan de mens en aan de
veranderingen in het landschap. Ze stellen relatief weinig eisen aan hun
broedplaats of passen die zelfs aan. Ze leven vaak in groep, zijn minder schuw
en vinden daarom ook vlak bij mensen voedsel. Bovendien vallen ze door hun
grootte minder ten prooi aan jagers, als de huiskat of de sperwer.
Er is evenwel geen verband
tussen het stijgend aantal grotere vogels en het dalend aantal kleinere vogels.
Grotere vogels eten kleinere soorten niet massaal op en er is maar
uitzonderlijk voedselconcurrentie.
Een veel groter probleem
voor de kleinere vogels is de huiskat. Vooral van de verwilderde katten zonder
eigenaar is de impact gigantisch.
Beschermde
voederplaatsen
Het lokken van grote
groepen vogels rond een voederplaats vergroot het gevaar voor de zangvogeltjes.
De sperwer jaagt
hoofdzakelijk in het bos maar tijdens de winter zal deze prachtige elegante
roofvogel zijn kans niet laten liggen om een zangvogel van de voedertafel weg
te plukken.
Gun de sperwer zijn prooi
want ook roofvogels hebben hun dagelijkse portie voeding nodig, zeker tijdens
de koude wintermaanden.
Onaangename concurrentie
aan de voedertafel kan ook tot problemen leiden.
Grotere gulzige
vogelsoorten zoals de gaai, de kauw of de ekster roven de voedertafel in geen
tijd leeg en gaan zelfs aan de haal met volledige voederbollen en netjes. Om
dit te voorkomen kan je een voederkooi plaatsen die de voederplaats afdekt,
zodat enkel de kleine vogelsoorten (mezen, mussen, vinken, ) het vogelvoer
kunnen bereiken.
Er bestaan ook tal van
voedersystemen die voorzien zijn van een draadkooi, die enkel kleine tuinvogels
toegang biedt tot het voeder.
De voederkooi beschermt
het voeder niet alleen tegen grote vogels maar ook tegen gulzige eekhoorns. Op
hun beurt zijn de kleine vogels gedeeltelijk beschermd tegen aanvallen van
roofvogels of katten.
De kat de
bel aanbinden
Het kattenkwaad in de
natuur wordt enorm onderschat. Ruim 2 miljoen katten in ons land doden meer
vogels en kleine zoogdieren dan alle vossen, eksters en uilen samen.
De huiskat is en blijft
een roofdier en ook al heeft ze net haar luxe portie kattenvoer naar binnen
gewerkt, eenmaal buiten zal ze geen gelegenheid voorbij laten gaan om een prooi
te bemachtigen.
Katten volgen nu eenmaal
hun jachtinstinct, ook als ze geen honger hebben.
Engelse onderzoekers
hebben in 2005 met medewerking van de eigenaren het jachtgedrag van 618
huiskatten tussen 1 april en 31 augustus in beeld gebracht. Omgerekend naar de
naar schatting 9 miljoen katten, die het land rijk is, betekent dit dat er in 5
maanden tijd 92 miljoen prooien mee naar huis zijn gebracht: 57 miljoen muizen
en vleermuizen, 27 miljoen zangvogels en 5 miljoen reptielen en amfibieën. En
dan te weten dat lang niet alle prooien bij het baasje op de deurmat worden
gelegd.
Hoeveel worden er onderweg
opgegeten of blijven er in het veld achter?
Onderzoekers in
Zwitserland hebben in 2007 een aantal katten met een navigatiesysteem uitgerust
om hun activiteiten buiten te kunnen volgen. Na enig rekenwerk kwam men tot de
conclusie dat de 1,35 miljoen Zwitserse katten in één maand meer dan een
miljoen muizen hebben gedood en ook nog eens 350 000 vogels, 50 000
amfibieën en ruim 400 000 grote insecten hebben gevangen.
In beide onderzoeken
betreft het katten die nog thuis komen. Wat te denken van de boerderijkatten en
de verwilderde katten die buiten de deur aan de kost moeten zien te komen.
Verwilderde katten eten
niet alleen muizen en vogels, maar zij maken ook marterachtigen, zoals wezel en
hermelijn, jonge konijnen en hazen en zelfs reekalfjes buit.
De meeste
kattenliefhebbers wuiven dergelijke berichten weg en zeggen: dat is nu eenmaal
de natuur! Niks natuur! Katten horen huisdier te zijn en dus niet
buiten rond te struinen.
Onlangs vond er in het
Engelse Chicheley een bijeenkomst plaats van vogelzintuigkundigen:
wetenschappers van nochtans diverse pluimage, die zich allemaal hetzelfde
afvragen: hoe voelt het om een vogel te zijn?
Bioloog Tim Birkhead,
die tijdens zijn studententijd niet geboeid was door de lessen sensoriële
biologie, koos voor een loopbaan als gedragsecoloog. Dit liet hem toe zich te
verdiepen in de spannende strijd om het voortbestaan en het fascinerende
steekspel der seksuele selectie bij de vogels.
Veertig jaar lang was
Birkhead bijna elke zomer te vinden op het Welshe eiland Skomer, waar hij zich
vergaapte aan het liefdesleven van de gewone zeekoet.
Al zag de observator vaak
erg herkenbare taferelen weer opduiken, toch zag jij ook gedragspatronen die
hij niet begreep.
Soms stond een broedende
zeekoet plots op en maakte het geluid waarmee de vogels elkaar verwelkomen, ook
al was de partner in de verste verte niet te bespeuren of toch?
Aan de einder zag Birkhead
dan uiteindelijk telkens een zwart stipje opdoemen, dat na verloop van tijd
inderdaad de enthousiast onthaalde partner bleek te zijn.
Birkhead kon nauwelijks
geloven dat zeekoeten elkaar van zo ver zagen aankomen, laat staan konden
herkennen.
Deze en vele andere
waarnemingen stimuleerden Birkhead om bij wijze van zelfstudie een boek te
schrijven, bij ons verschenen onder de titel: De zintuigen van vogels.
En dat heeft wat op gang
getrokken.
Gezichtsvermogen
Ornitholoog Graham Martin van de universiteit van Birmingham heeft in de
afgelopen decennia het gezichtsveld van tientallen vogelsoorten onderzocht.
Je kan de vogels in 3
categorieën indelen:
De meeste vogels, waaronder
de zangvogels, zien vooral zijdelings goed en ook een beetje voor zich uit,
doorgaans onvoldoende om de tip van hun eigen snavel te zien, maar net genoeg
om een nest te bouwen en hun krijsende jongen eten te geven.
Dan zijn er de eenden en
nogal wat waadvogels, waarbij de ogen hoger op de kop staan. Daardoor zien ze
nog minder van hun snavel, maar omdat ze op de tast naar voedsel zoeken, zoals
de snip of het voedsel uit het water filteren, zoals de slobeend, maakt dat
niet uit.
Door de hoge stand van hun
kijkers zien ze zowat alles wat er zich boven hun hoofd afspeelt.
Ze bewegen dus niet zoals
wij naar hun gezichtsveld toe, maar ze bewegen er doorheen als door een tunnel.
Dat maakt het voor
roofdieren veel moeilijker om hen te verschalken. Nadeel is dat de zon
voortdurend in hun ogen schijnt. Dat speelt vooral vogels met grote ogen parten,
daar hoe groter het oog, hoe meer licht er binnenvalt. Zij hebben dus vaak een
kleine blinde zone boven de kop met wenkbrauw- en wimperachtige structuren, die
het licht uit de rand van het gezichtsveld verdoezelen.
Grote ogen hebben ook
grote voordelen; ze werpen een groter beeld op het netvlies en leveren dus een
hogere resolutie. Vooral roofvogels hebben verhoudingsgewijs erg grote ogen en
sommige onder hen zien scherper dan eender welke andere diersoort.
Dat verklaart waarom ogen
van uilen de 3de categorie vooraan staan.
Uilen hebben zulke enorme
oren, waarmee ze feilloos het geritsel van potentiële prooien weten te
lokaliseren, dat er voor ogen die groot genoeg zijn om in het donker te zien
enkel vooraan op de kop nog plaats is.
Eyetracker
Om te achterhalen waar
vogels naar kijken, ontwikkelde visueel ecoloog Esteban Fernandez-Juricic van de universiteit Purdue een eyetracker, die de
bewegingen van de pupil volgt en zo onthult waarop de vogel zijn oog laat op
vallen.
Dat vogels voornamelijk
hun aandacht richten op voedsel, roofdieren en naderende soortgenoten, verbaast
niemand.
Toch zal de verfijnde
onderzoekstechniek in de toekomst toelaten de vogelblik te volgen in situaties
waarin de uitkomst moeilijker te voorspellen is.
Vogels houden zelf ook
rekening met het gezichtsveld van hun soortgenoten, wat blijkt uit een
onderzoek van gedragsbioloog Laura Kelly (Universiteit
Cambridge), die al jaren pronkende prieelvogels spot.
De mannetjes van deze
zangvogelfamilie bakenen met zorgvuldig geschikte takken een paadje af dat
nieuwsgierige wijfjes langs de zuidkant betreden.
Aan de noordkant stallen
de heren zon gebleekte stenen, slakkenhuisjes en botjes uit, die als
achtergrond fungeren voor een paringsdans waarin het mannetje zijn verzameling kleurrijke
ornamenten showt.
Zelfs felgekleurde
mannetjes zonder collectie blikvangers zijn doorgaans populaire vogels.
Voor prooien geldt
gewoonlijk het omgekeerde.
Felgekleurde insecten
smaken vaak erg bitter, zoals het lieveheersbeestje of ze delen giftige steken
uit, zoals de wesp.
Ook planten die hun zaden
of stuifmeel proberen te verspreiden, weten wat hun dierlijke klanten lekker
of juist vreselijk vinden en zijn vaak zo geëvolueerd dat alleen dieren, die
doen wat zij willen, van hun aanbod kunnen profiteren.
Zo zijn vogels geheel
ongevoelig voor capsaïcine, de stof die ervoor zorgt dat chilipepers onze mond
in vuuren vlam zetten.
Dorothy McKeegan(Glasgow
University) verklaart de branderige gewaarwording.
Omdat de receptor in de
wand van hun cellen, die bij ons een pijnlijke sensatie veroorzaakt, bij hen
een andere structuur heeft, bindt die zich niet met capsaïscine.
Dat komt de plant goed uit
want vogels verspreiden de zaden veel vlotter dan wij.
Ruiken
Lang werd er gedacht dat
vogels nauwelijks of niet kunnen ruiken.
Gedragsecoloog Francesco
Bonadonna (universiteit
Montpellier) licht toe.
Deze misvatting berust op
twee vooronderstellingen:
enerzijds
omdat wij mensen zelf vooral op gezicht en gehoor gefocust zijn en ons dus
lieten afleiden door hun prachtige kleuren en opmerkelijk gezang;
anderzijds
omdat ze met hun onbuigzame snavel niet merkbaar snuffelen zoals zoogdieren
doen.
Maar sinds een jaar of 15
wordt duidelijk dat veel vogels uitstekend ruiken, vaak veel beter dan wij.
Gedragsfysioloog Aline Bertin (National Institute for Agricultural Research in
Frankrijk) merkt op dat dit al begint in het ei.
Als kuikens onbekend
voedsel voorgeschoteld krijgen, kiezen ze bij voorkeur voedsel met een geur, waaraan
ze al in het ei werden blootgesteld.
Uit Bonadonnas eigen
onderzoek bleek dan weer dat stormvogels in het donker hun nest terugvinden aan
de hand van de erg doordringende geur, die het verspreidt.
Veel zeevogels, die vaak
kriskras door elkaar broeden, gebruiken daarnaast ook geuren om soortgenoten te
herkennen en om een partner te kiezen die genetisch niet te veel op hen lijkt,
waardoor ze samen gezondere jongen krijgen.
Daarnaast gebruiken
zeevogels als albatrossen en stormvogels geuren om boven de eindeloze
zeespiegel hun weg te zoeken en voedsel te vinden.
Daar maken algen vaak
handig gebruik van, licht ecoloog Gabrielle Nevitt (California
University) toe.
Algen dienen als voedsel
voor krill, kleine garnaalachtige ongewervelde dieren waarmee baleinwalvissen
maar ook heel wat zeevogels zich voeden.
Als zon algje wordt
opgegeten, komt er dimethylsulfide (DMS) vrij, een stinkende stof die je ruikt
bij het koken van kool tot zeevruchten en een belangrijke component van de
typische geur van zeelucht.
Albatrossen volgen het
spoor van DMS en ontdekken zo waar er veel krill voorkomt.
Zo houden ze niet alleen
de onderzeese voedselketen in balans, maar via hun uitwerpselen leveren ze ook
voedingsstoffen voor de algen, vooral ijzer.
In plaats van dat zelf in
de zee te gieten om de opname van CO² te stimuleren, zouden we dus beter de
vogels beschermen.
Recent Nederlands
onderzoek van ecoloog Marcel Visser (Universiteit
Wageningen) suggereert dat mezen iets vergelijkbaars doen; ze worden
aangetrokken door vluchtige stoffen als appelbomen door rupsen worden
aangevreten.
Ook trekduiven laten zich
onderweg inspireren door geuren, meldt Anna Gagliardo (Universiteit
Pisa).
Dat idee werd al 40 jaar
geleden geopperd, maar pas in de laatste jaren laat de satelliettechnologie ook
toe om de vogels nauwkeurig te traceren.
Uit onderzoek blijkt dat duiven
waarbij één neusgat met een rubberen plug werd afgesloten, deze vaker moeten
stoppen om zich te heroriënteren.
Voelen
Wetenschappers verwerven
steeds meer inzicht in de manieren waarop vogels de wereld waarnemen, maar
geeft dat ook een antwoord op de vraag hoe het voelt om een vogel te zijn?
Wanneer voelen vogels
pijn?
Kennen ze emoties zoals
wij?
Genieten ze van seks?
Ook al dat soort vragen
zongen in het rond op de meeting, al zijn ze natuurlijk nog iets moeilijker te
beantwoorden.
Dierenwelzijnsexpert
Dorothy McKeegan merkt op dat pijngewaarwording wel degelijk bestaat.
Allerlei methodes in de
pluimveeteelt zijn gebaseerd op het idee dat de stijve snavel en de geschubde
poten van kippen niet zo gevoelig zijn.
In het onderzoek bleek dat
kippen waarbij als kuiken met infraroodlicht de snavelpunt werd verwijderd om
te vermijden dat ze elkaar zouden pikken daar op latere leeftijd geen pijn
meer van ondervinden. Dat is, gezien het leed dat het voorkomt, een te
verdedigen ingreep.
Daarnaast suggereren de
onderzoekers een diervriendelijkere manier om kippen te verdoven voor ze worden
geslacht. Nu worden veel kippen nog steeds aan hun poten opgehangen en dan
geëlektrocuteerd. Vermoedelijk veroorzaakt dit wel heel wat pijn.
Veel beter is om langzaam
de luchtdruk te verlagen, zodat de vogels steeds minder zuurstof krijgen en
uiteindelijk vrijwel geruisloos het bewustzijn verliezen.
Uit Melissa Batesons (Newcastle University) onderzoek blijkt dat
sommige spreeuwen pessimistischer zijn dan andere, in die zin dat ze
dubbelzinnige informatie, die nu eens veelbelovend, dan weer onheilspellend is,
verschillend interpreteren.
Al leert ons dat
natuurlijk niet of ze zich daarbij ook depri voelen.
Wel bleek onlangs dat
spreeuwen die zich voeden met diertjes die in de waterzuiveringsinstallaties
leven en tegenwoordig steeds meer het antidepressivum Prozac bevatten in de
schemering minder fanatiek naar voedsel zoeken.
Dat is in de winter
nochtans van levensbelang.
Er verscheen al eerder een
bijdrage over de kuifleeuwerik op:
Geraadpleegde
bronnen: EOS-magazine Hoogleraar gedragsecologie Hans Van Dyck persbericht Vogelbescherming
Vlaanderen
Ze staan symbool voor
vrede en liefde. Sommige zijn topsporters en meesterlijk als het op navigatie
aankomt. Op de duiventil kan je ze in diverse formaten en kleuren aanschouwen.
Van blauw geschelpt, over vosbruin tot hagelwit. Er zijn er met kuifjes, met pauwenstaarten
of met een potsierlijke dikke krop. Domesticatie haalt frivoolheid boven die
wilde vormen zich niet kunnen veroorloven.
Domesticatie
is evolutie op speed
Charles Darwin was
gebiologeerd door de diversiteit van gekweekte duiven en de overerving van hun
kenmerken. Hij leerde meer van duiven dan van het om even welke andere
vogelsoort.
De menselijk impact
beperkt zich niet tot de tamme duiven.
Wereldwijd zijn er meer
dan 300 soorten, waarvan 20% wereldwijd met uitsterven zijn bedreigd. Een weinig
fraai palmares voor het symbool van de hoop. Vooral tropische soorten en
eilandbewoners zitten in nesten.
Het verdwijnen van
geschikt leefgebied, sterke druk door de jacht en handige rovers, zoals katten
en ratten, brachten deze elegante vogels in het kamp van de verliezers van de
biodiversiteit.
Dat soorten met een
bescheiden populatiegrootte sneller in de problemen raken, verbaast niet. Ook
grotere groepen bieden niet altijd een levensverzekering.
De Amerikaanse trekduif is
een spectaculair vb. Al een eeuw werd de soort uitgeroeid.
Dat leek onmogelijk want
trekduiven leefden in vluchten (zwermen) die aan Afrikaanse sprinkhanen deden
denken.
Oude rapporten spreken van
kilometerslange groepen. Misschien enige dichterlijke vrijheid, maar dat het er
erg veel waren, staat buiten kijf.
En toch ging
het from hero to zero
De trekduif voedde zich
haast exclusief met beukennoten en eikels. Een nomadische levensstijl in
sociaal verband bleek de sleutel van het succes. Tot de mens de spelregels
veranderde.
De Europese kolonisten
veranderden het boslandschap in een agrarisch landschap en bejoegen de
trekduiven. Afzonderlijke paartjes of paartjes in kleine groepen bleken niet
goed te functioneren om hun verspreid voedsel efficiënt te vinden.
Er werden minder jongen
per jaar voortgebracht dan bij de paartjes in de grote bendes van weleer. De
negatieve spiraal werd ingezet en het kwam niet meer goed.
Forse verliezers vinden we
ook dichter bij huis. Neem de zomertortel. Deze fraaie, bruin gevlamde tortelduif
was sinds mensenheugenis een doodgewone verschijning in onze contreien. Nu moet
je ze hard zoeken om dit duifje te spotten.
Sinds 1970 het 1ste
Europees jaar van het Leefmilieu nam de populatie bij ons meer dan 70% af.
Een crash van formaat. De oorzaak? Er zijn er verschillende!
Zo wordt de zomertortel
niet bepaald vrolijk van toenemende woestijnvorming in de Sahel, waar deze
trekvogel over moet. Onderweg getrakteerd worden op jagerssalvos en de
ingrijpende veranderingen in het agrarisch landschap zorgen verder voor forse
druk op de spreekwoordelijke ketel.
Hoekjes en kanten in het
landschap met een overvloed aan onkruidzaden zijn een zeldzaamheid geworden in
ons steriele agrarische landschap, net als rommelige heggen om in te broeden.
En toch bulkt ons land van de tortelduiven. In de naoorlogse jaren kreeg een
andere soort hier voet aan wal: vaalgrijs van kleur en met zwarte halsband: de
Turkse tortel. Vanuit het Aziatische deel van Turkije trok ze over de Balkan en
veroverde heel Europa. Ze heeft een heel andere levensstijl dan de zomertortel.
Geen trekgedrag en voor voedsel en leefgebied richt ze zich helemaal op de
mens. Dat blijkt een succesformule. In België broedde de Turkse tortel voor het
eerst in 1955 in Knokke-Heist. Ondertussen telt de nieuwkomer vele miljoenen
broedpaartjes in Europa. De soort werd ook in de jaren 1970 ook op de Bahamas
geïntroduceerd. Van daaruit palmde ze Midden- en Noord-Amerika in. De Turkse
tortel is een biologische wereldhit.
De houtduif
wordt een stadsduif
Duiven hebben nog andere
flexibele rakkers in hun rangen. De culinair gegeerde houtduif is een vb.
Hoewel haar oorspronkelijke levensstijl aan de trekduif deed denken, heeft ze
voor een ecologische koerswijziging geopteerd. Ze profiteert van landbouwgewassen
en voedertafels en kwam erachter dat de stad een veilig broedgebied kan zijn.
Houtduiven brengen in de stad meer jongen per jaar voort dan in het
buitengebied met zijn talrijke (nest)rovers. De houtduif werd ook een
stadsduif. Daar hoort een creatief dieet bij. In studentsteden als Leuven
bieden de uitgangsbuurten rijkelijk buffetten van braaksel. Over smaak valt
niet te redetwisten
Vorig weekend namen in de
West-Vlaamse gemeente Staden 50 jagers deel aan een door het Algemeen
Boerensyndicaat georganiseerde duivenslachting. Er werden naar verluidt 360
houtduiven naar de eeuwige jachtvelden geschoten.
Vogelbescherming
Vlaanderen schiet deze onzinnige jachtactiviteit resoluut af!
Vogelbescherming Vlaanderen
is van mening dat het massale afschot van houtduiven geen invloed heeft op de
broedvogelpopulatie in Vlaanderen en dus ook niet op het beschermen van land-
en tuinbouwgewassen tegen vraatschade later op het jaar. Het grote aantal
houtduiven in het (landbouw)landschap is overigens door de landbouw zelf
veroorzaakt door een overaanbod aan oogstresten van maïs.
In deze periode is
daarenboven minder dan één houtduif op tien in Vlaanderen een vogel van de
plaatselijke broedpopulatie. Vermits de schadegevoelige teelten houtduiven
aantrekken, impliceert dit dat de schade maar kan worden voorkomen via de
bestrijding op populatieniveau, dus wanneer bijna totale uitroeiing van de
houtduif zou worden beoogd.
Eind januari is bovendien
ook de periode wanneer de voorjaarstrek van de houtduif op gang komt.
Die trekperiode loopt tot
in mei. Tijdens de winter zijn er tien maal meer houtduiven in Vlaanderen dan
in de zomer. Het aantal houtduiven dat aan het eind van de winter in Vlaanderen
verblijft en van eind januari tot in mei door Vlaanderen zal trekken, beloopt
meerder miljoenen vogels. Het heeft totaal geen zin om trots te poseren met een
jachttrofee van 360 duiven. Deze ondoordachte handelswijze bewijst alleen een
gebrek aan inzicht in de natuurwetten van een schepen van milieu, die enkel beoogt
in the picture te komen.
De blonde tapuit die slanker, lichter en minder compact is
dan een tapuit, komt in twee vormen voor met een zwarte en met een witte keel
waardoor beide nauw verwante soorten (bonte en blonde tapuit) niet altijd gemakkelijk
van elkaar te onderscheiden zijn.
Al is de blonde tapuit moeilijk te determineren, het
mannetje draagt een onmiskenbaar karakteristiek verenkleed in de lente.
De blonde tapuit leeft in het Middellandse Zeegebied. Hij
geeft de voorkeur aan laaggelegen landschappen met verspreide struiken, rotsige
hellingen en kale aarde. Stenige akkers, greppels, heide en wijngaarden en open
mediterraan struikgewas zijn geschikt. Doorgaans zit hij op lage bosjes en hoge
stengels. De vogel is slank en door zijn lage gewicht kan hij op vrij dunne
stengels zitten.
Het vogeltje haalt een lichaamslengte van 14.5 cm; de
spanwijdte wisselt tussen 25 en 30 cm; het lichaamsgewicht schommelt tussen 15
en 25 g. Het verenpak bestaat uit zwartige vleugels, een zwart gezicht en keel,
een helder lichte onderkant met zwarte zijzomen in het staartpatroon.
Om zich te voeden kijkt de blonde tapuit uit vanaf een
struik of steen, een zitpost om neerwaarts in een doelgerichte
achtervolgingsvlucht insecten achterna te zitten, waarheen hij weer snel
terugkeert. Ook eet hij kleine zaden.
Mannetjes zingen langdurig vanaf rotsen, muren, struiktoppen
en draden. Ze hebben een zangvlucht, spreiden hun staart om de grote witte
delen te tonen en duiken dan steil naar de grond.
De zang bestaat uit een reeks korte, luide, riedelende
frasen met een krasserige klank. De roep is een droge klikkende klank met korte
ratels.
De broedplaats is een komvormig nest van mos en een fijnere
voering op de grond in een holte onder keien of aan de voet van een bosje. Een
stapeltje fijne twijgen bij de toegang vormt een aanvliegplatform. De legsels
(1 of 2) tussen april en juni brengen 4 tot 5 eitjes voort, die gedurende 13
tot 14 dagen worden bebroed.
Wie even de Oostelijke blonde tapuit in levende lijve
wenst waar te nemen, kan onderstaand filmpje raadplegen:
Nog teveel mensen halen een uil of andere roofvogel in huis.
Toch horen die dieren echt niet in gevangenschap. Speciaal voor al wie toch een
uil in huis wil halen, heeft Vogelbescherming Vlaanderen een webshop vol uilen
geopend op Pinterest:
Daar vind je allesbehalve echte uilen: van klokken over
kussens tot mutsen en oortjes. Zo maakt Vogelbescherming Vlaanderen op een
ludieke manier duidelijk dat alleen uilen echte uilen kopen.
Al meer dan 37 jaar ijvert de kerkuilenwerkgroep, afdeling
van Vogelbescherming Vlaanderen, voor het behoud van de prachtige nachtroofvogel
als natuurlijke broedvogel in ons land. Dat blijkt hard nodig want zonder hulp
lijkt dit niet meer te lukken.
In Vlaanderen leven nog amper 2 000 kerkuilen in de
vrije natuur. De vogel is erg gevoelig aan koude winters en heeft lang te
lijden gehad aan een nijpend tekort aan geschikte broedplaatsen. Vandaag woont
85% van de Vlaamse populatie in speciale nestkasten die door de werkgroep
werden geplaatst.
Doodsoorzaak nummer 1 bij de kerkuil is het wegverkeer; de
helft van alle uitvliegende jongen sneuvelt binnen het jaar op onze wegen. Nog
een kwart sterft door allerlei andereoorzaken zoals obstakels, opsluiting, verdrinking, vergiftiging, slechte
conditie Slechts 1 op 4 haalt de leeftijd van 1 jaar en neemt zelf deel aan
het broedproces.
Nieuwe problemen steken vandaag de kop op, meer en meer
geschikt jachtgebied verdwijnt zienderogen door oprukkende ruilverkavelingen
voor industriegebieden, KMO-zones en sociale woningbouw. Hiervoor worden grote
percelen geëgaliseerd en de grondwatertafel gevoelig verlaagt. Dit laatste
heeft nog eens een bijkomende negatieve impact op de muizenstand, het
stapelvoedsel van de kerkuil. Ook in onze buitengebieden verdwijnen heel wat
geschikte percelen door het massaal omzetten van grasland in maïsteelt.
Het omzetten van een terrein tot een geschikte biotoop duurt 3 tot 4 jaar.
Tijdens het Grote Vogelweekend van 2014 telden meer dan 20 000
waarnemers in ruim 14 000 tuinen 372 411 vogels.
Zoals uit de voorlopige resultaten al bleek, heeft de zachte
winter voor verschuivingen gezorgd in de finale einduitkomst. Voor het eerst
sinds 2011 is niet de vink, maar de huismus de meest getelde vogel in de
Vlaamse tuinen. Op 2 staat de vink en de koolmees sluit de top 3.
Tellen doe je in 3 eenvoudige stappen:
Maak je tuin of terras vogelvriendelijk: voorzie
goed vogelvoer, veilige schuilplaatsen en proper water.
Neem je folder, tellijst en je verrekijker (niet
perse noodzakelijk) bij de hand en tel op zaterdag 17 of op zondag 18 januari
de vogels in je tuin of op je terras. Doe dit minstens gedurende 30 minuten.
Overvliegende vogels tellen niet mee.
Bron: Vogelbescherming Vlaanderen gaf via infografieken
ook eerder al nuttige tips vervat in een bessenkalendertabel, voederzoneschets en wintervoedertabel
Vooreerst wens ik jullie en al wie
je dierbaar is van harte een voorspoedig en gelukkig nieuwjaar met een stralende
gezondheid er bovenop, alsook rustgevende en deugddoende momenten in nog meer
groene ruimten.
Tevens wens ik jullie allen nog
meer succes met jullie knap bedachte initiatieven en lovenswaardige
engagementen.
Door onze krachten te bundelen en
ons te verbinden kunnen we positieve wendingen in ons milieubehoud een extra
boost geven, hoe klein ook de bijdrage; alle steunbetuigingen groeien uit tot
een waardevolle beweging die aanstekelijk werkt en de groene golf nog meer aan
het rollen brengt.
Wellicht
hebben sommigen onder jullie gemerkt dat ik plots op 25/12/14 van het radarscherm
verdween en ook op deze blog tot vandaag inactief bleef.
Een
woningbrand kwam letterlijk roet in het eten gooien op de vooravond van
kerstdag!
We zijn met
zn allen mijn echtgenote, onze twee kinderen met hun partner en onze
viervoeter nipt ontsnapt aan een hevige brand, die is ontstaan in de stook-
en waskelder door een nog steeds duistere oorzaak.
Dank zij de
snelle en moedige interventie van de brandweerlieden kon de brand in de
oververhitte stook- en waskelder nog in extremis worden bedongen en een
dreigende gasontploffing worden vermeden.
Dat we door
het oog van de naald zijn gekropen, werd ons snel duidelijk toen we aan de
overkant van de straat, machteloos toekeken hoe de walmende rookpluimen vanuit
de voordeur en uit alle andere vensters opbolden.
De woning werd
onbewoonbaar verklaard daar alle nutsinstallaties en-leidingen werden vernield.
Vanaf dan (21 dagen geleden), begon tijdens de bruisende feestperiode de
samenstelling van het schadedossier met het neerschrijven van een bestek
bedoeld voor de verzekeringsexpert.
Fotos maken
van de aangerichte schade in alle kamers, opzoeken van de facturen, offertes
(3) van installateurs centraliseren, contactpersonen opzoeken, een heel
inventariseringswerk.
Tot zondag verbleven
mijn vrouw en ik met onze dochter bij mijn ouders, maar aangezien er heel wat
herstellingswerken dienen verricht, hebben we inmiddels beslist elders onderdak
te vinden. Van mijn ouders 88 en 87 en zelf behoevend kan je niet
verwachten dat ze ons nog langer herbergen. Wellicht duurt het maanden alvorens
we opnieuw in onze opgekalefaterde woning kunnen.
Inmiddels
verblijven wij in een appartement te Sterrebeek. Het zal heel wat creatief
planningswerk vergen om ons door deze lastige periode heen te worstelen. Het
wordt ook een uitdagende evenwichtsoefening op professioneel en persoonlijk vlak.
Toch zit er niets anders op dan er ons doorheen te slaan! We houden er alvast
de moed in en proberen nu ik na die 21 dagen radiostilte weer op het
internet kan surfen de draad weer op te pikken.
Ik ben Franz Pieters
Ik ben een man en woon in Zaventem (België) en mijn beroep is 25 jaar lkr, 2 jaar kabinetsadviseur, 2 jaar adviseur DVO, 2 jaar TOS21-projectmedew..
Ik ben geboren op 08/05/1954 en ben nu dus 71 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: onderwijs - wetenschap & techniek - geschiedenis - natuur - muziek - lectuur - gastronomie - sport.
2 jaar TOS21-coördinator, 3 jaar projectcoördinator ESF-projecten KOMMA, WERK PRO-OPER, LINK en nu op RUST
Privacyverklaring van de Kille Meutel Vogelvrienden
Algemene privacyverklaring van onze vereniging: de Kille Meutel Vogelvrienden
De Kille Meutel Vogelvrienden hechten veel waarde aan de bescherming van uw persoonsgegevens.
In deze privacyverklaring willen we heldere en transparante informatie geven over welke gegevens we verzamelen en hoe wij omgaan met persoonsgegevens. Wij doen er alles aan om uw privacy te waarborgen en gaan daarom zorgvuldig om met persoonsgegevens.
Onze vereniging houdt zich in alle gevallen aan de toepasselijke wet- en regelgeving, waaronder de Algemene Verordening Gegevensbescherming.
Dit brengt met zich mee dat wij in ieder geval:
• uw persoonsgegevens verwerken in overeenstemming met het doel waarvoor deze zijn verstrekt, deze doelen en type persoonsgegevens zijn beschreven in deze Privacy verklaring;
• verwerking van uw persoonsgegevens beperkt is tot enkel die gegevens welke minimaal nodig zijn voor de doeleinden waarvoor ze worden verwerkt;
• vragen om uw uitdrukkelijke toestemming als wij deze nodig hebben voor de verwerking van uw persoonsgegevens;
• passende technische en organisatorische maatregelen hebben genomen zodat de beveiliging van uw persoonsgegevens gewaarborgd is;
• geen persoonsgegevens doorgeven aan andere partijen, tenzij dit nodig is voor uitvoering van de doeleinden waarvoor zij zijn verstrekt;
• op de hoogte zijn van uw rechten omtrent uw persoonsgegevens, u hierop willen wijzen en deze respecteren.
Als Kille Meutel Vogelvrienden zijn wij verantwoordelijk voor de verwerking van uw persoonsgegevens. Indien u na het doornemen van onze privacy verklaring, of in algemenere zin, vragen heeft hierover of contact met ons wenst op te nemen kan dit via onderstaande contactgegevens:
Kille Meutel Vogelvrienden
Watertorenlaan 59
1930 Zaventem
franz.pieters@telenet.be
Mobiel: 0478 55 34 59
Waarom verwerken wij persoonsgegevens?
Uw persoonsgegevens worden door onze vereniging verwerkt ten behoeve van de volgende doeleinden en rechtsgronden:
• om te kunnen deelnemen aan de activiteiten van de Kille Meutel Vogelvrienden;
• om de uitnodigingen, verslagen, nieuwsmeldingen, … te versturen (met toestemming van de betrokken sympathisanten);
• om een brede en vlotte communicatie te verzorgen binnen het netwerk van de diverse partners;
• om de jaarlijkse subsidiëring door de overheid te bekomen (wettelijke verplichting);
Voor de bovenstaande doelstellingen houden we volgende gegevens bij:
naam, voornaam, adres, telefoon/gsm-nummer (indien beschikbaar), e-mail (indien aan ons doorgegeven)
We gebruiken de verzamelde gegevens alleen voor de doeleinden waarvoor we de gegevens hebben verkregen.
Verstrekking aan derden
Wij geven nooit persoonsgegevens door aan andere partijen waarmee we geen verwerkersovereenkomst hebben afgesloten, tenzij we hiertoe wettelijk worden verplicht (bv. politioneel onderzoek)
Bewaartermijn
De Kille Meutel Vogelvrienden bewaren persoonsgegevens niet langer dan 5 jaar op hun informaticasystemen.
Beveiliging van de gegevens
Wij hebben passende technische en organisatorische maatregelen genomen om persoonsgegevens van u te beschermen tegen onrechtmatige verwerking, zo hebben we bv. de volgende maatregelen genomen:
• we hanteren een gebruikersnaam en wachtwoordbeleid op al onze systemen en cloud-toegangen;
• de toegang tot de persoonsgegevens is beperkt tot de bestuursleden;
• wij maken back-ups van de persoonsgegevens om deze te kunnen herstellen bij fysieke of technische incidenten;
• onze bestuursleden zijn geïnformeerd over het belang van de bescherming van persoonsgegevens.
Uw rechten omtrent uw gegevens
U heeft recht op inzage en recht op correctie of verwijdering van de persoonsgegeven welke wij van u ontvangen hebben. Bovenaan dit privacy statement staat hoe je contact met ons kan opnemen.
Tevens kunt u verzet aantekenen tegen de verwerking van uw persoonsgegevens (of een deel hiervan) door ons of door één van onze verwerkers.
Klachten
Mocht u een klacht hebben over de verwerking van uw persoonsgegevens dan vragen wij u hierover direct met ons contact op te nemen. U heeft altijd het recht een klacht in te dienen bij de Privacy Commissie, dit is de toezichthoudende autoriteit op het gebied van privacy bescherming.
Wijziging privacy statement
Onze vereniging de ‘Kille Meutel Vogelvrienden’ kan zijn privacy statement wijzigen. Van deze wijziging zullen we een aankondiging doen op onze website. De laatste wijziging gebeurde op 22 mei 2018. Oudere versies van ons privacy statement zullen in ons archief worden opgeslagen. Stuur ons een e-mail als u deze wilt raadplegen.