Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
E-mail mij

Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.

Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto

Momentum

04/07/07

Beste vogelvriend …

Startdatum: om meteen de drempelvrees te verlagen stel ik voor dat iedereen een reactie ventileert over het wegblijven van een birdyreünie; het kan kort in de 'poll'-rubriek en wat uitgebreider in dit communicatievenstertje.
Het was Oswald die mij ooit voorstelde ons wat dieper in het internet te nestelen, wat nu via deze blog is gebeurd, weliswaar zonder een referendum te houden.
Bij deze nodig ik jullie uit je mening te ventileren, want de bedoeling is een handig alternatief aan te bieden.
Tot heel binnenkort …

04/07/08

Happy Birdyday …

 

Temidden van een levendige en warmhartige woonwijk, ligt een door menselijke bebouwing omzoomde biotoop … een fraaie frisgroene weelderige oase, waar de birdyfans de gevederde tuinbezoekers graag welkom heten en gul onthalen.

Die verwennende gastvrijheid in een gezellig en veilig rustoord, bekoorlijk door landelijke eenvoud en liefelijkheid, prikkelt de vertrouwenwekkende aanhang, de nesteldrang met vrolijk vogelgezang en feestelijke voortgang. We hopen volgend jaar nog meer ‘straatketten’ naar de Kille Meutel te lokken …

 

04/07/09

 

Je zoekt, vindt en kiest

een levensweg, die je deelt

met trouwe vrienden …

 

Precies vandaag bestaat ons“Kille Meutel”Forumpje 2 jaar.

Sinds de wondermooie opnames van onze huisfotografen het “Blogscherm” sieren, loopt het aantal bezoekers gevoelig op.

Een verheugende en hartverwarmende vaststelling, daar eveneens destijds de voor natuurliefhebbers en vogelbeschermers bedoelde nieuwsbrieven, geïllustreerd met tekeningen, een educatieve waarde beoogden.

Sedert kort werd de rubriek“Birdywatch”gelanceerd, initieel opgevat als verzamelbox voor (tuin)observaties van vogelspotters.

Momenteel is een gebruiksvriendelijke observatiefiche, waarin de waarnemer zijn vaststellingen optekent, nog niet beschikbaar.

Met een klik op“Vogelwaarnemingen” nodigt de rubriekenindeling de bezoeker uit een pittige anekdote,een blikvanger,een weetje of een suggestie neer te pennen.

Af en toe duikt over een verschenen artikel een leuke en spontane “Reactie” op of laat men een indruk na in het “Gastenboek”.

In de speurtocht naar kennisdeling en verwondering wekken, blijft de drijfveer“Alles kan altijd beter”…

04/07/10

 

Vandaag hebben we weer wat te vieren want de blog bestaat 3 jaar.

Onze trouwe huisfotografen Jo en Wim blijven voor merkwaardig beeldmateriaal zorgen en dan is het ook niet verwonderlijk dat het bezoekersaantal gestaag aangroeit.

Met vereende krachten hebben we met ons klein, maar niet minder enthousiast clubje vogelvrienden een mussenteltraject uitgezet om in de streek (Zaventem, Nossegem, Sterrebeek, Kraainem) op 17 verschillende telpunten onze geliefde‘straatketjes’ te tellen.

Hierdoor maken we deel uit van de mussenwerkgroep Vlaanderen die naast het jaarlijks weerkerend mussentelweekend in samenwerking met de universiteit Gent een grootschalig huismussenonderzoek coördineert.

Wij blijven uiteraard ook gefocust op de vliegbewegingen binnen onze tuinenbiotoop. Tijdens de jongste reünie gaven enkele haiku’s mooi weer hoe fel we gehecht zijn aan onze gevederde levensgezel; meteen ook een gelegenheid om de loyale vogelliefhebbers een welverdiende  huismuspin op te spelden …

Dakpan of dakgoot,

voor de huismus is een nest

in Kille Meutel – Georges

Tjilpende huismus,

nest in de Kille Meutel

welkom bij ons hier – Arlette

Kijk Kille Meutel,

veel parende huismussen,

hemel op aarde – Oswald

Kille Meutel vriend,

huismus breng ons samen en

laat het blijven zijn – Chris

Groene oase,

paradijs voor de huismus,

dé Kille Meutel – Franz

04/07/11

Drukke en woelige tijden tasten al eens vaker de drang aan om over de fascinatie voor het
vedervolkje te communiceren.Immers in de Brusselse betonnen biotoop beter bestuurlijk beleid geldt de regel: first things first and don't feel free as a bird!
Toch is het bezoekersaantal op jaarbasis weer gevoelig toegenomen dit jaar, een eerbetoon dat vooral de huisfotografen toekomt, die voor kwalitatief hoogstaande visuele impressies zorgen.In de loop van volgend jaar zal de Kille Meutel een bijdrage leveren aan de geplande acties van de mussenwerkgroep Vogelbescherming Vlaanderen.

04/07/12

Inmiddels hebben ruim 51 000 bezoekers op de blog 275 artikels en 125 vogelportretten geraadpleegd, alsook 1 100 foto's, waarvan de helft door onze huisfotografen werd aangeleverd. Uit statistieken ter beschikking gesteld door de providers kunnen we afleiden 
dat 54% Nederlanders en 41% Vlamingen geregeld de blog raadplegen en dan het vaakst gedurende de weekdagen (70%), voornamelijk tussen 13.00 en 18.00 u en 30% tijdens het weekend. Tijdens de maanden juli, augustus en september heeft de blog 'begrijpelijk' minder succes.De Kille Meuel blijft zich samen met Vogelbescherming Vlaanderen inzetten voor het behoud van de huismus.  

Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Mijn favorieten reeks 1
  • bloggen.be
  • Natuurpunt
  • National Geographic
  • Natuurfotograaf Mineur
  • Vogelbescherming Vlaanderen
  • Vogelportretten Birdpix
  • Vogelportretten Birdfocus
  • Vogelbescherming Nederland
  • Belgium Digital
  • Vogelzang
    Mijn favorieten reeks 2
  • Favoriete vogel 2014
  • Instituut voor natuur- en bosbouw
  • Mussenwerkgroep
  • Natuurfotograaf Laura Sperber
  • Vogelencyclopedie
  • Natuurfotgrafen Monique & Luc Bogaerts
  • Natuurfotograaf Pieter Cox
  • Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    TO DO - List

    Kille Meutel Meetings Overlegmomenten Vogelbescherming Vlaanderen Overlegmomenten Natuurpunt Overlegmomenten WWF Overlegmomenten Greenpeace Overlegmomenten INBO

    KILLE MEUTEL
    Vogelvrienden
    31-12-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Eerbetoon aan de natuurfotografen

    Natuurfotografie is een van de meest populaire vormen van fotografie en dat is begrijpelijk ook daar je twee hobby’s combineert: digitale fotografie en genieten van ongerepte natuurgebieden.

     

    Aan de hand van wat cijfermateriaal is duidelijk dat de knappe illustraties van onze huisfotografen en beeldend materiaal van gelegenheidsfotografen een groeiend aantal bezoekers aantrekt.

    Sedert de start van de weblog op 04/07/07 zijn in de publicatiekolom ruim 200 bijdragen verschenen in 1 276 dagen of gemiddeld haast 1 artikel per week.

    Geïllustreerd met fantastisch mooie foto’s van onze gedreven amateur-fotografen Jo en Wim is het dan ook niet verwonderlijk dat in de categorie educatieve weblogs [3 245 op 31/12/10] Birdyfans steeds meer kijklustigen lokt.

     

    Topsport in de schuilhut

     

    Vaak heeft men geen idee van de omstandigheden waaronder de foto’s zijn gemaakt, hoe lang men op vinkenslag zit, staat, ligt, hangt om dat scala aan schitterende foto’s op de gevoelige plaat te krijgen. Sommige blikvangers vergden bewonderenswaardige krachttoeren, staaltjes van geduld, doorzettingsvermogen, vakmanschap en ja … ook dat tikkeltje … geluk.

    Het vergt enige lichamelijke conditie om enkele uren met een digitale spiegelreflexcamera uitgerust met zware teleobjectieven rond te zeulen. Het gevederd schepseltje laat zich ook niet zomaar gewillig met het zoomobjectief dicht naderen. Immers zelfs met een serieuze telelens dien je het gekozen onderwerp heel dicht te benaderen, wil je een beeldvullende foto verkrijgen. Teleconvertors helpen het zoombereik te vergroten, evenwel met lichtverlies. Tevens zijn statief en rijstzakje geen overbodige luxe om zo’n kanjer van een telelens te stabiliseren. Vanuit de hand foto’s schieten met zo’n gevaarte brengt trillingen mee die leiden tot bewegingsonscherpte. Het is dan nuttig objectieven met beeldstabilisatie aan te schaffen.

    Fotobewerkingsprogramma’s helpen de compositie te verbeteren en het eindresultaat te verfijnen. Er komt dus heel wat bij kijken eer een foto op de weblog verschijnt.

     

    Jo & Wim, beiden boogschutters, aarzelen niet de daad bij het woord te voegen.

     

    Dekelver Junior weet zijn ondoorgrondelijke maar levendige en energieke persoonlijkheid doorgaans te verhullen in een humoristische verpakking, maar genereus als hij is, wil hij zijn wetenschap delen met diegenen die hem het nauwst aan het hart liggen en het dierbaarst zijn.

    De eenvoudigste dingen in het leven acht hij doorgaans als het belangrijkste.

     

    Dekelver Senior kiest voor het groot avontuur gekleurd met gedurfde ondernemingen en verrassingen. Uitdagingen aangaan en obstakels overwinnen, makkelijk geven en nemen, omstandigheden aanvaarden zoals ze zich aandienen zonder er een drama van te maken, kenmerkt deze romantische, vurige, energieke, strenge, maar rechtvaardige boogschutter.

     

    Ze verdienen beiden dit huldebetoon voor hun lovenswaardig werk. Zij helpen de doelstellingen van deze blog te verwezenlijken: de schoonheid van de natuur laten zien, het belang deze te behouden, met prikkelende beelden van dieren in hun [bijna altijd] natuurlijke habitat, het besef opwekken van de natuurwaarden die deze momentopnames onthullen.


    Natuurliefhebbers,

    hoeders van het vedervolk,

    Voorspoedig Nieuwjaar











    31-12-2010 om 17:53 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    28-12-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Samentroepende eksters

    De eksters, ook wel pauwen van het noorden genoemd vanwege hun mooie glanzende verenpracht, verzamelen in het voorjaar in grote troepen.

    Gisteren rond het middaguur troepten wel 30 eksters samen in de kruin van de hoge berk op de Kille Meutel [herkomst van de benaming van onze observatiebiotoop kan je nalezen in de bijdrage op 27/01/08]. Ondanks de elegante uitstraling van de lange groene staart- en purperen vleugelveren landden de sierlijke vogels één na één met een zwierige vlucht en wat houterige air in de hoge uitkijkpost.

    Veel mensen haten de ekster vanwege zijn reputatie zangvogels te doden, hun eieren of jongen te roven, al wordt dit vaak overdreven. Heel wat observaties van onderzoekers tonen aan dat de inhoud van vogelnesten eerder een toevallige voedselbron is. Systematische zoektochten kosten veel tijd en moeite en leveren relatief weinig op: een handvol eieren of jonge vogels heeft niet zoveel voedingswaarde. In hun totale voedingsspectrum is het minder dan 10 %.

    Toch is het een actieve, intelligente en zeer fraaie vogel met het talent voor een goed leven in moderne stedelijke omgevingen die tevens een belangrijke rol vervult in de biologische ongediertebestrijding en opruiming van kadavers.

    Het is bekend dat tijdens de winter eksters slaapgemeenschappen vormen. Als groep is men veiliger voor vijanden [havik, kraai, marter, vos], ieders sociale status kan er worden bepaald; door andere ontdekte foerageerplaatsen kunnen worden bezocht en er kan kennis worden gemaakt met potentiële partners.

    Wie de vorige verschenen bijdrage over de ekster wenst te raadplegen kan in het archief terecht op 09/06/09

     





    28-12-2010 om 14:17 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (4 Stemmen)
    24-12-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kersthaiku
    Warme Joelviering
    op winterzonnewende
    rond het levenslicht






    24-12-2010 om 17:44 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    23-12-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De bosuil

    Bron: Vogelbescherming Vlaanderen

     

    De bosuil volgt het winterkoninkje op als gevederde ambassadeur van het jaar. Omdat 2011 door de Verenigde Naties is uitgeroepen tot internationaal jaar van het bos, waren voor deze editie een dozijn bosvogels geselecteerd. De genomineerde soorten voor de verkiezing van de ’Vogel van het jaar 2011’ bleken aan elkaar gewaagd.

    Nooit was het verschil in de top 3 zo klein. De Bosuil haalde het nipt van de groene specht en het goudhaantje behaalde een eervolle 3de plaats op het podium.

     

    De grootste troef waarover de bosuil beschikt, is zijn aanpassingsvermogen en de standvastige manier waarop het broedpaar het territorium verdedigt, want de bosuil is een hevige concurrent voor andere uilensoorten, zoals ransuil en steenuil.

    De bosuil is zelden te zien want hij wacht totdat het donker is alvorens hij roept en jaagt. Overdag zit hij bewegingloos tussen de klimop, in een hoge boom, slechts verraden door wat witte uitwerpselen. Hij kan ook worden verraden door zangvogels die hem van veilige afstand lastig vallen.

     

    Bosuilen voelen zich in allerlei landschappen thuis, van open loof- en naaldbossen tot parken en bosrijke woonwijken. Open gebieden waar verspreide bospercelen voorkomen, worden niet gemeden op voorwaarde dat er maar grote, oude bomen aanwezig zijn. Bosuilen nestelen soms zelfs in een konijnenpijp of tussen een wortelvoet van een grillige boom.

    Doorgaans heeft de bosuil een warmbruin verenpak vermengd met grijze en zelfs roodbruine kleuren; hij heeft witte schoudervlekken en een lijn met witte vlekken op de dekveren. Kenmerkend bij alle uilen is de zware kop met rond afgeplat gezicht, in dit geval zónder oorpluimen. Karakteristiek ook zijn de opvallende zwarte naar voren gerichte ogen met hoge wenkbrauwen. Uilen hebben een haaksnavel en krachtige klauwen aan hun poten.

    De lichaamslengte van de bosuil wisselt van 37 tot 43 cm; de spanwijdte bereikt een lengte van 94 tot 104 cm; het gewicht schommelt tussen 330 en 590 g.

     

    De bosuil is evenmin kieskeurig wat de voedselkeuze betreft. Het menu is erg gevarieerd qua soortenspectrum en prooigrootte.

    Onder de zoogdieren worden zowel jonge konijnen als dwergspitsmuizen bejaagd. Wat vogels betreft vormt alles tot de omvang van een holenduif een potentiële bosuilenmaaltijd.

    De bosuil vangt de meeste prooien op de grond, vooral muizen, spitsmuizen, mollen, ratten, aardwormen en kevers, maar hij vangt ’s nachts ook vogels en achtervolgt zelfs vleermuizen in een verbazingwekkende, wendbare vlucht.

    Doorgaans jaagt de bosuil vanaf een uitkijkpost en speurt nauwlettend de omgeving af om zich dan trefzeker en geruisloos op zijn prooi te storten. Zijn vleugels maken daarbij geen geluid dankzij de zachte veren en de getande punten aan de eerste slagpennen.

    Het gehoor is zo scherp dat hij zijn buit zelfs in het pikkedonker weet te lokaliseren.

     

    Een bosuilkoppel is honkvast. In het vroege voorjaar slaapt het vrouwtje de gehele dag op het nest, vermoedelijk om te ervaren of de broedplaats wel degelijk veilig is. ’s Nachts verlaat zij het nest en laat zich door het mannetje voeren. Zo ervaart zij of haar partner in staat is voldoende prooien te vangen om straks het hele uilengezinnetje in stand te houden.

    Het vrouwtje legt 2 tot 5 witte eieren in een holte van een oude boom, ook wel in een spleet van een muur of zelfs in leegstaande nesten [vaak in kraaien- of eksternesten met een ‘beschermend dak’] van andere vogels. Soms laten bosuilen zich zelfs verleiden om in nestkasten te nestelen.

    Het vrouwtje broedt de eieren uit in 28 tot 30 dagen en verlaat enkel het nest om braakballen en ontlasting kwijt te geraken. De jongen verlaten na ongeveer 5 weken het nest; ze worden dan nog wel door hun ouders bijgevoerd tot ze circa 2 tot 3 maanden oud zijn.

     

    De Bosuil wordt in dit internationaal jaar van het bos een symbool van de noodzaak om gevarieerde bosbiotopen – onmisbaar voor de inheemse soortenrijkdom of biodiversiteit – te behouden.






    23-12-2010 om 18:54 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (3 Stemmen)
    11-12-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De sperwer

    Met zijn ongelooflijke snelheid, wendbaarheid en acceleratievermogen is hij alle prooien te snel af.

    De snelle behendige roofvogel is de belangrijkste predator van kleine bosvogels zoals mezen en vinken, hoewel hij ook goed in staat is zijn voordeel te halen met groepen prooivogels op akkers, in tuinen en zelfs op kwelders en andere open terreinen.

     

    Mannetjes slaan kleine prooien, vooral mezen en mussen, terwijl vrouwtjes die veel groter en krachtiger zijn prooien kunnen slaan ter grootte van lijsters en zelfs zo groot als Turkse tortels en houtduiven. Men denkt dat het paar door dit verschil in prooigrootte genoeg heeft aan een kleiner territorium, omdat ze niet met elkaar hoeven te concurreren om voedsel.

     

    Met zijn lange staart en kleine afgeronde vleugels is hij ieder zangvogeltje te snel af. Naast mezen en vinken ontbreken ook insecten en kleine zoogdieren niet aan zijn gevarieerde dieet.

    Een sperwer jaagt door zijn prooi laagvliegend te overrompelen: zo kan hij bv. van de ene zijde van de heg naar de andere schieten om een niets vermoedende groep vinken te verrassen.

    Hij jaagt ook door zittend te wachten op een prooi die binnen bereik komt. Hij kan zeer beslist zijn en prooien over een lange afstand achtervolgen, soms op aanzienlijke hoogte of zelfs vogels achtervolgen tot in dichte struiken en de jacht te voet voortzetten tussen de takken. Sommige sperwers liggen zelfs op de loer in heggen om foeragerende mezen in de val te lokken. Andere hebben zich gespecialiseerd in het jagen rondom voederapparaten, waarbij ze geregeld in botsing komen met ramen of hekken.

     

    In het voorjaar zijn ze te zien als ze door het broedgebied vliegen met een vrij kiekendiefachtige actie, patrouillerend boven hun beboste territorium. Beide geslachten voeren ook opmerkelijke golvende vluchten uit; de golven zijn zo diep dat de vogel op het laagste punt van zo’n golf bijna omhoog lijkt te stuiteren. Ze voeren stortduiken uit met geheel gesloten vleugels, waarbij ze op volle snelheid het bladerdek van het bos in duiken.

    In het algemeen zijn sperwers monogaam. Toch wordt geregeld waargenomen dat één mannetje er in zijn jachtgebied 2 wijfjes op na houdt, allebei met een eigen nest. Het mannetje haalt zich dan wel een hels karwei op de hals. Hij neemt namelijk het leeuwendeel van de voedselvoorziening voor beide nesten voor zijn rekening.

     

    Sperwers nestelen in bomen, vaak dicht bij de centrale stam op en vlakke tak. Het nest is een vlak platform van twijgen. De maximaal 7 eieren komen na 33 tot 35 dagen uit; de aanvankelijk hagelwitte donzige jongen verlaten het nest na 24 à 30 dagen.

     

    Wie een eerder verschenen identiteitskaart wenst te raadplegen, kan deze in het archief terugvinden op 02/05/08











    11-12-2010 om 19:00 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (5 Stemmen)
    06-12-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De lepelaar

    De lepelaar komt voornamelijk voor in Oost-Europa, maar plaatselijk ook in West-Europa. Hij broedt rond met riet omrande meren en veel struikgewas, maar foerageert op grote afstand van de broedplaats op uitgestrekte zoutpannen, kustmoerassen en ander brakke ondiepe waters. Het is een stevig gebouwde waadvogel die ‘s winters ook in riviermondingen wordt aangetroffen.

     

    Karakteristiek bij de lepelaar zijn de afgeplatte, breed uitlopende snavel, het krachtig postuur met het formaat van een blauwe reiger, maar met de kleur van een spierwitte zilverreiger.

    Formaties lepelaars wisselen synchrone glijvluchten af met regelmatige vleugelslagen.

    In tegenstelling tot reigers houdt de lepelaar zijn hals gestrekt tijdens de vlucht.

    Het geheel wit verenpak vertoont een kuif met een aantal verlengde geelachtige kopveren en een geelbruine vlek op de keelhuid [bef]; de spatelvormige zwarte snavel eindigt in een gele punt en de dikke stevige poten zijn zwart.

    De lepelaar bereikt een lichaamslengte van 80 tot 93 cm, een spanwijdte van 1.20 tot 1.35 cm en een lichaamsgewicht dat schommelt tussen 1 en 1.5 kg.

    De lepelsnavel blijkt uit het voortdurend ‘gekke bekken trekken’ niet echt een handig instrument om de veren op te poetsen.

     

    De lepelaar loopt kenmerkend langzaam voorwaarts door het ondiepe water, de snavel iets geopend, half onder water en zwaait hem heen en weer om vissen, week- en schaaldieren [stekelbaarsjes, kikkervisjes, garnalen, waterinsecten, … ] te vangen.

    De karakteristieke sneb is bedoeld om ’s nachts op de tast visjes mee te verschalken. Al wordt er ook wel eens overdag naar eten gezocht, zijn lepelaars hoofdzakelijk nachtdieren, die vaak bij het invallen van de schemering hun broedgebied verlaten om in boerenslootjes of op schorren en slikken hun buit te vangen. De snavel en tong van een lepelaar zijn uiterst gevoelig. Wanneer de waadvogel met geopende bek zachtjes door het water maait, voelt hij meteen als er een kikker of een stekelbaarsje tussendoor glipt. Dan klapt hij zijn snavel snel dicht en zit de prooi onherroepelijk gevangen. Voor de nog onervaren puber-jongen is het zoeken naar voedsel nog een heel inspannende klus. Niet zelden glipt zo’n glibberig visje op het laatste moment nog tussen de snavelhelften weg.

     

    Het ondiep takkennest doorvlochten met rietstengels wordt gebouwd in een rietveld of in een boom; vaak broeden de lepelaars in kolonies, zelden samen met andere soorten.

    In maart – april keren de lepelaars vanuit de winterkwartieren in Mauretanië en Senegal terug.

    Het legsel omvat 3 tot 4 witte eieren met een onregelmatige bruine vlektekening. Beide ouders bebroeden de eieren en verzorgen de jongen. De eieren komen na ca 21 dagen uit. Na 3 tot 4 weken verlaten de jongen het nest en 2 tot 3 weken later zijn ze zelfstandig, alhoewel … de jongen mekkeren voortdurend om eten. Meestal krijgen ze het van hun ouders ook nog gedaan  als ze maar lang genoeg zeuren. Maar eigenlijk zijn ze al te groot om nog te worden gevoerd. Soms zie je dat een jong zijn kop bij pa of ma helemaal naar binnen steekt om die met alle geweld zo ver te krijgen dat ze het voedsel in de krop opbraken.

     

    Wanneer het broedseizoen is afgelopen zo ongeveer rond half juli, scharrelen ze hier dan twee maanden lang rond om zich lekker vol te proppen voordat ze naar de zonnigere Afrikaanse winterbestemmingen trekken. 

     

    Wie de lepelaar in actie wenst te zien, kan de onderstaande weblink raadplegen:

     

    http://www.youtube.com/watch?v=11ezRtGnIqQ

     











    06-12-2010 om 15:32 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (4 Stemmen)
    30-11-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De vos

    Bron: Vogelbescherming Vlaanderen: “De vos in Vlaanderen”       

    Voorkomen en verspreiding


    De vos komt over heel Europa voor. Alleen IJsland, Kreta en enkele andere kleine eilanden in de Middellandse Zee zijn vossenvrij. In het begin van de 19de eeuw was de vos zeer algemeen in België. Kort hierna crashte de populatie grondig. Vossen werden, als gevolg van opeenvolgende voedselcrisissen voor de mens, onverbiddelijk uit de weg geruimd.

    Eigen pluimvee of een wild konijn waren in die jaren te kostbare voedselbronnen om te verliezen.

    In combinatie met sterke landschapswijzigingen door ontbossing zorgde de mens ervoor dat westelijk Vlaanderen bijna vossenvrij werd. De meer natuurrijke Kempen en bossen van Vlaams-Brabant vormden gelukkig een bufferzone waar kleine populaties in stand bleven.

     

    Vanaf de tweede wereldoorlog steeg het vossenaantal terug om tijdens de jaren zestig van de 20ste eeuw opnieuw onder druk te staan ten gevolge van hondsdolheid (rabiës). Een strengere regelgeving met betrekking tot de vossenjacht en een geslaagde vaccinatiecampagne tegen rabiës – België is sinds 2001 officieel rabiësvrij – zorgden ervoor dat de vossenpopulatie opnieuw toenam. Waar de vos voorheen reeds voorkwam, nam de dichtheid toe, waar hij ontbrak, breidde het verspreidingsareaal uit. Een trend die in heel West-Europa merkbaar is. Hiermee kwam een einde aan zijn onnatuurlijke afwezigheid, daar waar hij door de mens werd uitgeroeid.


    Populatie-ecologie en –dynamiek


    Vossen zijn zeer territoriaal. Ze bakenen de grenzen van hun territorium zorgvuldig af met behulp van visuele signalen en geurvlaggen. De grootte van een territorium is afhankelijk van vele factoren – voedselrijkdom, populatiedichtheid en dekkingsmogelijkheden – en kan variëren van minder dan 0,5 km² tot 10 à 15 km². Afhankelijk van het natuurlijk draagvlak leeft de vos alleen of in een kleine groep. Tijdens gunstige jaren deelt een mannetje (rekel) het gehele jaar zijn territorium met een wijfje (moervos). Soms kunnen er meerdere moertjes aanwezig zijn maar alleen de dominante moervos zal één maal per jaar jongen krijgen.

    De onderdanige moervossen helpen wel met het opvoeden van de vossenwelpen en het aanbrengen van voedsel. Er is dus slechts één nest per territorium, hoewel er meerdere burchten en schuilplaatsen worden gebruikt. Samen met het feit dat de nesten soms binnen hetzelfde seizoen verplaatst worden, is het niet altijd eenvoudig om het werkelijk aantal territoria te bepalen.


    De welpen worden na een draagtijd van ongeveer 51 dagen tussen half maart en eind april geboren. Hoewel er meestal 4 à 5 welpen worden geboren, kan de worpgrootte zeer sterk variëren naargelang de omstandigheden. Kom meer te weten over het
    snoei-geeft-bloei-principe. Vanaf een leeftijd van 6 maanden gaan vossen op zoek naar een eigen territorium, uitgezonderd enkele jonge wijfjes die de rol van ondergeschikte moervos op zich nemen.

    De jonge vossen kunnen tot 35 kilometer afleggen om een eigen territorium te vinden.

    Een volwassen vos zal, als de omstandigheden het toelaten, ongeveer hetzelfde territorium behouden. Hoe groter het aandeel jonge vossen in een populatie hoe meer dispersie (verspreiding), hoe meer territoriumgrenzen worden hertekend.


    Voedselecologie van de vos


    Hoewel vossen soms met meerdere een territorium bedekken, zijn ze solitaire jagers. Ze zijn echte voedselopportunisten, ze hebben een zeer gevarieerd menu en passen een andere jachttechniek toe naargelang het voedselaanbod. Door zijn voedselkeuze is de vos een goede partner in het beperken van schade aan landbouwgewassen door o.a. ratten, muizen en konijnen. Als aaseter ruimen ze eveneens heel wat kadavers waarvan er langs onze Vlaamse wegen veel te vinden zijn.


    De vos heeft geen natuurlijke vijand!


    Heel vaak wordt gesteld dat men als mens vossen moet bejagen en wel moét ingrijpen in de vossenstand omdat de vos zelf geen ‘natuurlijke vijanden’ (wolf, beer, arend) meer heeft. Dit is een fundamenteel verkeerde opvatting.

     

     











    30-11-2010 om 19:06 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (4 Stemmen)
    26-11-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De rode wouw

    De in onze streken zeldzame doortrekker komt hoofdzakelijk voor in Spanje, Portugal, Frankrijk, delen van Zuid-Europa en noordwaarts tot het Oostzeegebied.

    De rode wouw verkiest het open landschap en beboste valleien, afgewisseld met weiden en velden omzoomd met dicht struikgewas waar veel knaagdieren leven.

    In de winter tref je hem ook wel eens aan in de buurt van steden en vuilnisbelten.

    Waar hij algemeen voorkomt, verzamelt hij zich in groepen van 10 tot maar liefst 40, op voorwaarde dat er voldoende voedsel voorradig is.

     

    Snelheid en luchtacrobatiek horen van nature bij de rode wouw; hij is overigens gemakkelijk te onderscheiden van de zwaardere, minder elegante buizerd, omdat hij de lichtheid van een kiekendief bezit, maar nóg soepeler en wendbaarder is.

    Hij glijdt met gebogen smalle vleugels en draait zijn lange staart heen en weer om de luchtstromingen ten volle te benutten. De directe vlucht is langzaam en stabiel met soepele diepe vleugelslagen.

     

    Het helder kleed is geelbruin tot roestrood met lichtgerande veren; de bovenvleugels vertonen een lichtbruine band en op de ondervleugels contrasteert een egaal wit veld met een zwarte polsvlek. Kenmerkend is de licht roodbruine diep gevorkte staart, wittig tot lichtrood aan de onderkant; opvallend heldergele ogen kleuren de grijswitte fijn gestreepte kop.

    De lichaamslengte wisselt tussen 60 en 65 cm; de spanwijdte reikt van 140 tot 170 cm; het lichaamsgewicht schommelt tussen 750 g en 1,3 kg.

     

    Hoewel grotendeels aaseter [dierenkrengen] voedt de rode wouw zich ook met kleine zoogdieren, zoals konijnen, ratten, woelmuizen; hij vangt vogels ter grootte van een kraai of een kokmeeuw na een korte verrassingsaanval; ook wel vissen, amfibieën, hagedissen en insecten staan op het menu. Als hij de kans ziet, steelt hij de buit van andere roofvogels.

     

    Baltsvluchten komen in het voorjaar veelvuldig voor; wouwen laten een langgerekte trillende roep horen, minder krachtig en melodieus dan die van buizerds.

    Het grote ondiepe takkennest zit goed verborgen tussen loofbomen. In de horst bezet met lompen, modder en allerlei afval, zoals papier, plastic, botten worden 2 tot 4 dofwitte eieren met roodbruine vlekken en strepen gedeponeerd. Ze komen uit na 31 tot 32 dagen. De jongen vliegen na 40 tot 45 dagen uit.











    26-11-2010 om 19:00 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (3 Stemmen)
    20-11-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Reinaert in het vizier

    Bronnen: Dirk Draulans / Jan Rodts / Koen Van Den Berge / Thomas Ceulemans

     

    De vossenproblematiek kwam uitvoerig aan bod in het populaire TV-programma VOLT op één.

    Het debat werd gevoerd tussen Thomas Ceulemans, directeur van de Hubertus Vereniging Vlaanderen [de jachtlobby] en Jan Rodts, algemeen directeur van Vogelbescherming Vlaanderen [de natuurbeschermingslobby]

    Men wou te weten komen of een extra bejaging van de vos noodzakelijk is.

    Op de VOLT-vraag van de week: “Mag er het hele jaar door op de vos worden gejaagd?”, volgden een 700-tal reacties.  

     

    Wie het vossendebat miste, kan onderstaande weblink aanklikken:  http://vimeo.com/16687669

     

    De jagers ruiken méér bloed en voelen aan dat de sfeer zich zozeer tegen de vos aan het keren is dat een uitbreiding van de jachtmogelijkheden er misschien wel in zit.

    De jagers stellen de vos al te graag voor als een drager van vreselijke ziektes die de volksgezondheid kunnen bedreigen en als een uitroeier van menige kippenpopulaties in privétuinen.

    Momenteel is de jacht op de vos geopend van 1 oktober tot 14 februari en in uitzonderlijke gevallen kunnen er extra bestrijdingsmaatregelen worden toegelaten.

    Cijfers verzameld door het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek [INBO] tonen aan dat het aantal locaties tussen 1998 en 2007 waar vossen worden geschoten, meer dan verdubbeld is.

    In Vlaanderen telt men in het voorjaar gemiddeld 1 vos per km² al kan de dichtheid variëren van 1 tot 15 dieren per km². In het najaar wanneer de populatie op zijn hoogst is, zouden er ongeveer 30 000 vossen in Vlaanderen zijn. Jagers schieten 1/3 van de populatie af, wat verhoudingsgewijs een gigantisch aantal is.

     

    Er wordt nu bepleit om de vos alleen te beschermen tijdens het voortplantingsseizoen van 15 maart tot 1 juli. Er wordt ook betoogd om vanuit terreinwagens met kunstlicht ’s nachts te jagen, daar het gemakkelijker is vossen te schieten dan overdag. Er wordt dan wel met kogels en niet met hagel geschoten, waarbij men zich de vraag kan stellen hoe veilig dit voorstel is in het dichtbevolkte Vlaanderen als scouts of andere jeugdbewegingen op dropping door de bossen trekken?

     

    Het argument dat de populatiegrootte van op de grond broedende vogels negatief wordt beïnvloed is een nepargument, meent Jan Rodts. De vos is het grootste natuurlijke roofdier in Vlaanderen en daardoor een geduchte concurrent van de jagers. Onze enige natuurlijke predator van dit formaat speelt een belangrijke rol in het ecosysteem. De vos zorgt immers voor de natuurlijke selectie onder zijn prooidieren; hij is de bondgenoot van de landbouwer, want voor een groot deel eet hij knaagdieren die schade kunnen berokkenen aan landbouwgewassen.

    De vossenpopulatie in Vlaanderen heeft zich gestabiliseerd; heel lang geleden is die populatie kunstmatig laag gehouden enerzijds door de hoge jachtdruk en het gebruik van onethische middelen zoals klemmen, stroppen en gif. Anderzijds was vóór het jaar 2 000 rabiës [hondsdolheid, ook overdraagbaar door vossen] nog een bedreiging, maar nu gelden deze argumenten niet meer daar in onze streken de ziekte voor goed is uitgeroeid.

    Er zijn niet teveel vossen, daar de draagkracht van de biotoop het aantal vossen bepaalt dat er kan leven; de voedselbeschikbaarheid geldt als een regulerende factor.

     

    Schade voorkomen aan pluimvee

     

    De heer Thomas Ceulemans merkt op dat in grootsteden men wel 10 keer meer vossen aantreft dan op het platteland, waar ze wel degelijk in aantal spectaculair zijn toegenomen; men voorspelt overigens nog een aanzienlijke aangroei in de komende jaren. Bovendien passen deze rovende ‘opportunisten’, die zich zelfs tot in achtertuinen van Brusselse woningen wagen [Canvas- reportage], niet in het predator – prooi model, waar de vos als ‘specialist’ inderdaad de voedselketen domineert. Broedpopulaties [bv. wulpen] hebben nood aan bescherming in functie van de biodiversiteit en burgers die klachten hebben, dienen geholpen als zij hun kippen in vrijheid willen laten rondscharrelen. Bovendien treedt de vos op als concurrent die de gegeerde stukjes wildbraad van onze borden rooft.

     

    Wat mensen een ‘vossenplaag’ noemen, is dikwijls echter niet meer dan één dier dat in een buurt systematisch kippenhokken afschuimt. Zodra je die ene vos schiet die met je kippen gaat lopen, wordt binnen de kortste keren dat leeg gekomen territorium ingenomen door een andere vos die er nog geen had.

    Vogelbescherming Vlaanderen heeft een folder uitgebracht: “Slimmer dan de vos”, waarin tips aangeven hoe je rooftochten kan verhinderen. Al bekommert de natuurvereniging zich primordiaal om de in het wild levende vogels, toch toont ze uiteraard begrip voor kippenhouders die hun kippen kwijt geraken. Extra vossen schieten om de schade aan pluimvee te voorkomen, is geen oplossing.

    Vossen kunnen in natuurgebieden voor overlast zorgen, maar over het algemeen lijkt het nogal mee te vallen. Door extra bejaging bereik je geen duurzame oplossing, wel door het hermetisch afsluiten van de hokken waarin kippen ’s nachts slapen. Uiteindelijk zal de vos dan de jonge konijnen, hazen en fazanten bejagen, wat de ‘wildbeheerders’ die vrezen voor hun hobby, niet op prijs stellen.

    Desondanks al deze tegenargumenten is een onderzoek gestart naar mogelijkheden om vooralsnog de jacht op de vos uit te breiden.

     

    Fort Fox

     

    Koen Van Den Berge [INBO] poneert al jaren dat het geen zin heeft om de jacht op de vos op te drijven, als men schade wil vermijden. Hij vergelijkt de zware jachtdruk die er nu al op de vossenpopulatie is, met ‘snoeien’: men houdt de populatie kunstmatig jong en dus sterk groeiend. Jacht werkt ook verspreiding in de hand, want afgeschoten dieren worden vervangen door andere, door zwervers. Jonge vossen verplaatsen zich gemakkelijk over afstanden tot 35 km en als één van de redenen voor intensere jacht de strijd tegen mogelijk door vossen overdraagbare ziektes zou zijn, verhoog je door het promoten van verspreidingskansen ook de kans dat je ziektes verspreidt.

    In feite is er wat de vos betreft slechts één wetenschappelijk verantwoorde stellingname: verhoging van de jachtdruk zal de populatiegrootte niet beïnvloeden tenzij men opnieuw zou overgaan tot vergassen en vergiftigen op grote schaal, maar dat is niet meer van deze tijd.

     

    Schadelijke exoten

     

    De Canadese gans ooit als drijvend sierraad voor kasteel- en parkvijvers in Europa ingevoerd, voelde zich niet te beroerd om zodra ze de kans zag uit te vliegen en andere wateren te koloniseren. Vooral vanaf de jaren negentig van de vorige eeuw palmde de exoot heel Vlaanderen in.

    Elk koppel brengt gemiddeld 4 tot 7 jongen groot. De winterpopulatie van de gans, die slechts weinig grote verplaatsingen onderneemt, wordt in Vlaanderen geschat op 9 000 exemplaren. Jammer genoeg hebben de dieren de neiging zich te concentreren op waterrijke gebieden, waar ze een catastrofe kunnen zijn voor de lokale fauna en flora. Ze zijn zo agressief dat ze weinig andere dieren in hun omgeving duiden. Hierdoor beperken ze de broedmogelijkheden voor andere vogelsoorten. Bovendien scheiden ze zoveel mest af dat ze de natuurlijke begroeiing van water en oever onmogelijk maken.

    Daarom heeft het Agentschap voor Natuur en Bos het initiatief genomen om de ganzen actief te bestrijden. De actie bestaat erin de eieren tijdens het broedseizoen te schudden. Daardoor worden die onvruchtbaar. Toch zullen de ganzen niet aan een nieuw legsel beginnen.

    Ook de ruiperiode van 2 weken tijdens de zomer wanneer de gans niet kan vliegen, wordt benut om ze uit te roeien. Tijdens een aantal vangsessies werden zo reeds 2 500 ganzen gedood met een spuitje in de kop.

     

    Het is jammer dat de gans naar verluidt niet lekker is, anders zouden jagers waarschijnlijk meer inspanningen leveren om ze te schieten. Nu is ze de minst geviseerde soort van alle bejaagbare soorten in ons land. Pech ook dat vossen weinig of geen Canadese ganzen vangen. De ganzen zijn nogal agressief voor een vos en broeden dikwijls op moeilijk bereikbare waterpartijen.

    In tegenstelling tot de vos is de Canadese gans een exoot in ons land: een dier dat hier in feite niet thuishoort.

    Het lijkt logischer exoten te bestrijden om hun effect op de lokale fauna en flora te beperken dan een dier zoals de vos, die altijd een regulerende rol in ons ecosysteem heeft gespeeld, naar het leven te staan.

     

     











    20-11-2010 om 10:55 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (3 Stemmen)
    14-11-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De witoogeend

    De schaarse broedvogel heeft de laatste jaren een snelle achteruitgang doorgemaakt: de witoogeend stelt duidelijk specialistische eisen die hij moeilijk kan vinden doordat de ondiepe, voedselrijke meren waar hij de voorkeur aan geeft, worden ontwaterd, verstoord en vervuild.

     

    In eerste instantie lijkt het een saaie vogel, maar van dichtbij gezien, is het een fijn gebouwde, elegante eend met een zeer warm donker gekleurd verenkleed. Borst en flanken zijn warm mahoniebruin; de bovendelen zijn zwartbruin en het wit achterlijf is zwart omrand; de vleugels hebben een zacht groene glans. De puntige kop met karakteristiek hoog voorhoofd loopt uit in de grijsblauwachtige snavel met kleine zwarte punt; woerden hebben een wit oog.

    De donker gekleurde vleugels vertonen brede fel witte vleugelbanen die doorlopen tot de vleugelpunt; de ondervleugels hebben een zeer groot wit veld.

    Nog kenmerkend is de scherp afgetekende witte buikvlek en de zwarte poten.

    De duikeend heeft een lichaamslengte van 38 tot 42 cm; een spanwijdte van 60 tot 67 cm en een lichaamsgewicht dat schommelt rond de 500 en 600 g.

     

    De witoogeend duikt onder water op zoek naar zaden en plantaardig materiaal [onder meer algen] en een veel kleiner aandeel aan dierlijk voedsel [kleine vissen, kikkervisjes, insectenlarven, weekdieren, …]

     

    Kleine groepen baltsen onopvallend op het water. Ze broeden in moerassige zones langs laaggelegen zoetwaterplassen en meren met een overvloed aan waterplanten, waar ze het in een klein nestkuiltje gevoerd met gras, verbergen tussen het riet. De 8 à 10 gladde geelbruine eieren komen uit na 25 to 27 dagen.











    14-11-2010 om 17:31 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (3 Stemmen)
    07-11-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vrouwen, het sterke geslacht

    Bron: Scientific American

    Als je helemaal zelf mocht bepalen hoe je laatste weken, dagen, uren en minuten eruit zouden zien – waar zou je dan voor kiezen?

    Zou je bv. tot op het laatste moment lichamelijk en geestelijk fit willen blijven en dan snel heengaan? Veel mensen geven de voorkeur aan dat scenario, maar zo simpel is het allemaal niet.

    Als je je het ene moment nog uitstekend voelt, heb je natuurlijk helemaal geen zin om het volgende moment dood neer te vallen. Trouwens voor je familie en vrienden zou je plotselinge overlijden een schok zijn. Aan de andere kant is het ook geen pretje om jarenlang tergend langzaam te worden gesloopt door een terminale ziekte of te moeten aanzien hoe de persoonlijkheid van een dierbare geleidelijk oplost in de nevelen van de dementie.

     

    In de afgelopen eeuw zijn de sanitaire voorzieningen, de kwaliteit van het drinkwater en de medische zorg zo sterk verbeterd dat nog maar weinig mensen sterven op jonge leeftijd.

    Het gevolg is dat de bevolking als geheel ouder is dan ooit tevoren en wereldwijd neemt de levensverwachting nog steeds toe. De belangrijkste doodsoorzaak is tegenwoordig het verouderingsproces zelf en de diverse ziekten waarmee dat gepaard gaat.

     

    Wat weet de wetenschap eigenlijk over het verouderingsproces?

     

    Veroudering is het gevolg van de gestage opeenhoping van diverse beschadigingen die de cellen en moleculen in de loop van het leven hebben opgelopen en niet zijn gerepareerd wat er uiteindelijk toe zal leiden dat gezonde lichaamsfuncties niet meer goed werken.

    Elk individu veroudert en gaat dood maar er zijn grote verschillen in het verloop en de snelheid van dat proces – een duidelijk bewijs dat veroudering niet wordt teweeggebracht door een ingebouwd genetisch programma dat voorschrijft hoe snel we aftakelen en sterven.

     

    Tot 10 jaar geleden was het erg moeilijk om de stempel van de natuurlijke selectie op de menselijke soort op te sporen; men beschikte gewoonweg niet over de juiste tools.

    Dat veranderde toen het menselijke genoom werd ontrafeld en genetische variaties werden gecatalogiseerd. De genoomsequentie bestaat uit zowat 3 miljard DNA-nucleotiden of ‘letters’, die zich laten lezen als een handleiding voor de bouw van een mens. Er zitten naar schatting 20 000 van die dubbele snoeren vol met DNA-letters in de handleiding van het menselijke bouwpakket.

     

    Uit recent onderzoek blijkt dat elke cel over een heel verfijnd moleculair systeem beschikt dat in de gaten houdt hoeveel schade er is aangericht in het DNA en in de mitochondriën, ‘de energiefabriekjes’ van de cel. Als de beschadigingen een bepaalde drempelwaarde overschrijden, schakelt de cel over naar een toestand waarin zij nog steeds nuttige functies kan verrichten, maar zich nooit meer kan delen.

     

    Omdat de vrouw biologisch voorbestemd is ouder te worden dan de man, herstellen vrouwelijke cellen zich vlotter wanneer ze beschadigd zijn.

     

    Volgens de recentste cijfers wordt een Vlaams meisje gemiddeld 83.1 jaar; bij jongens is de levensverwachting 78.1 jaar. De mens is daarenboven niet het enige dier waar vrouwen ouder worden.

     

    Iedereen weet dat de levensverwachting van dieren sterk varieert: er zijn eendagsvliegen en aan het andere uiterste de Galápagos reuzenschildpadden die wel 150 jaar oud kunnen worden.

    Bij orka’s overleven de vrouwtjes de mannetjes met gemiddeld 35 jaar en een vrouwelijk mug sterft na een maand, terwijl het mannelijke exemplaar het amper één week volhoudt.

    Lange tijd werd de verklaring gezocht in externe ‘schadelijke’ factoren,  zoals roken, bovenmatig alcoholverbruik, slechte eetgewoonten, weinig lichaamsbeweging, … maar deze factoren hebben niet zo’n ingrijpend impact, blijkt na grondig onderzoek.

    Thomas Kirkwood, hoogleraar geneeskunde en directeur van het Instituut voor Veroudering en Gezondheid van de Universiteit van Newcastle, is via een indrukwekkend onderzoek een genetische verklaring op het spoor gekomen voor langer levende soorten, die een beter mechanisme hebben om hun organisme te onderhouden en te herstellen. Ook blijkt uit studies dat vrouwelijke cellen er gemakkelijker in slagen de opgelopen schade te herstellen.

    Volgens Kirkwood dient de verklaring gezocht bij de evolutie. Het mannelijke dier vervult een reproductieve rol. Na de paring is niet noodzakelijk een blijvende goede gezondheid vereist. Het vrouwelijk dier daarentegen dient als drager van de vrucht in prima conditie te verkeren wil ze gezonde nakomelingen ter wereld brengen.   











    07-11-2010 om 17:42 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    30-10-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De scholekster

    Met zijn onberispelijk zwart-wit verenkleed, oranjerode beitelvormige snavel [7 tot 8 cm lang], roze tot oranje poten en rode kraaloogjes met een zwarte stip en met een oranjerode kring eromheen is de scholekster één van onze fraaiste kustvogels, die zich echter almaar vaker verder landinwaarts vestigt.

    Daar kokkels steeds moeilijker te vinden zijn, zoeken scholeksters frequenter hun heil op weilanden, landbouwgronden en braakliggende terreinen. De scholekster bereikt een lichaamslengte van 40 tot 45 cm; een spanwijdte van 80 tot 85 cm en een gewicht dat schommelt tussen 400 en 700 g. Tijdens de vlucht vallen de zwarte staartband, witte stuit en witte vleugelstreep op.

     

    Scholeksters beheersen vaak een gehele riviermonding met hun drukke aanwezigheid.

    De scholekster wordt ook wel de ‘Bonte Piet’ genoemd want als hij boos is roept hij heel luid ‘te-piet, te-piet’ en boos wordt die heel gauw. Vooral in het voorjaar zijn er veel burenruzies en zie je scholeksterpaartjes met veel kabaal achter indringers aanrennen, wat de huwelijksband alleen maar versterkt. Opvallend ook is dat scholeksters vaak allemaal dezelfde kant op zitten, zodat ze elkaar niet hinderen wanneer dient gevlucht voor naderend gevaar.

     

    Van het einde van de zomer tot het voorjaar zoeken grote zwermen wintergasten in de getijdenzones naar voedsel. Wanneer bij eb het spoelend water een keur aan gerechten heeft uitgestald, strijken horden scholeksters in een wolk van zwart-witte warreling neer op het zilte voedingssalon.

    Misschien eet de scholekster wel eens een jong scholletje, maar doorgaans staat er wat anders op het culinair verlanglijstje: bleekwitte skeletten van zeeappels, dode strandkrabben, waarop zeepokken – kleine kreeftachtige zeediertjes – zich tussen de kalkplaten hebben verschanst, mosselen die ze van rotsen breken, bolronde heremietkreeften, tepelhoorns, wulken, kokkels, garnalen, zeepieren, zeesterren, wormen, zeewier, …  

    Een gesloten mossel wordt stuk gehamerd. Soms steken de scholeksters hun beitelvormige snavel tussen de twee schelphelften om de sluitspieren van de mossel of kokkel door te snijden. In sommige streken van Europa worden scholeksters als schadelijk beschouwd voor de mosselculturen.

     

    De laat broedende scholeksters zijn solitair, maar vormen paren die waarschijnlijk voor het leven bijeen blijven. Ze zoeken noordelijke kusten, rivieren en agrarische gebieden op.

    Het baltsgedrag is bijzonder luidruchtig. Opgewonden loopt een aantal vogels met stijve poten, koppen naar beneden en snavels halfopen heen en weer onder luid gepiep.

    De eerste eieren worden meestal pas in de loop van de maand april gelegd in een ondiep kuiltje, vaak tussen stenen of graspollen. Soms is het nest spaarzaam versierd met stukjes plant, kiezels of konijnenkeutels. Behalve op het strand wordt ook in duinen, weilanden of spoorbanen en zelfs op grinddaken genesteld.

    De 2 tot 4 zandkleurige, geelbruine eieren vertonen zwartbruine vlekken, spikkels en strepen. Beide ouders broeden de eieren in 24 tot 28 dagen uit en verzorgen de kuikens bijna twee maanden lang, wat ongewoon lang is voor steltlopers.











    30-10-2010 om 17:15 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (3 Stemmen)
    23-10-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Aanpassen of opkrassen

    Bron: EOS: Marc Herremans [studiedienst Natuurpunt]

     

    Als diersoorten de klimaatverandering niet meer kunnen bijhouden, blijven er nog maar twee opties over: gewend geraken of ophoepelen.

     

    Dat wennen gaat erg langzaam. Er zijn nog maar heel weinig soorten waarvan kan worden aangetoond dat ze aan het evolueren zijn. Meestal gaat het dan om insecten die het voordeel hebben in aantal vaak met erg veel te zijn. De minder goed aangepaste dieren zullen het loodje leggen zonder dat de populatie daar al te veel last van zal ondervinden.

    Er zijn al verschillende studies gepubliceerd over de ontregelende invloed van de klimaatverandering op de timing van fenomenen, zoals het openen van de bladknoppen en het uitkomen van de eieren.

     

    Wetenschappelijke onderzoekers trachten de genetica van mezen te doorgronden om te weten te komen welke genen een rol spelen bij de timing van de voortplanting.

    Men hoopt te achterhalen aan welke mechanismen de evolutie vermoedelijk zal sleutelen om het tempo bij te stellen. Het onderzoek spitst zich toe op het bepalen van SNP’s [Single Nucleotide Polymorphisms] of verschillen van één letter in de DNA-sequentie.

    SNP’s fungeren als een soort vlaggetjes, als referentiepunten voor genetische variatie, die je in staat stellen te onderzoeken hoe vogels met bv. een sterk verschillende legdatum genetisch van elkaar verschillen. Vervolgens kan je dan inzoomen om te kijken welke genen mogelijk een rol spelen en waar die voor instaan, zoals pakweg bepaalde aspecten van de lichtperceptie of van de hormonale regulatie.

     

    Soorten die er niet in slagen zich aan te passen, rest niks anders te verhuizen.

    Vaak wordt het voorgesteld alsof de zuidelijke habitats en de bijhorende soorten gewoon wat naar het noorden zullen verschuiven, maar zo simpel is het niet. Door de klimaatverandering krijg je eigenlijk allemaal nieuwe combinaties – verschillende soorten schuiven met verschillende snelheden – en alle habitats zullen dus veranderen in plaats van verschuiven.

    De biodiversiteit in onze streken zal waarschijnlijk toenemen omdat er vanuit het soortenrijke zuiden heel wat nieuwe soorten hierheen zullen komen.

    Men stelt nu reeds vast dat vogels zoals de graszanger en de bijeneter, vlinders zoals de Spaanse vlag, het kaaskruiddikkopje en de kleine parelmoervlinder hun verspreidingsgebied uitbreiden naar het noorden. De nieuwe soorten die zich hier zullen vestigen, zullen algemene soorten zijn die zich gemakkelijk verspreiden en geen al te specifieke eisen stellen aan hun omgeving.

    Soorten die enkel in heel precieze omstandigheden zullen overleven, zullen het steeds moeilijker krijgen.

    Vogels en vlinders kunnen wel vliegen, maar vele andere organismen zullen er door de verregaande versnippering van hun leefgebied waarschijnlijk niet in slagen om een geschikte biotoop te bereiken.

    Sommige klimaatbiologen pleiten ervoor bedreigde soorten eigenhandig te verhuizen naar betere oorden: een ‘geassisteerde migratie’ waarbij men bedreigde soorten naar gebieden met een beter klimaat verplaatst.

    De heer Marc Herremans staat huiverachtig tegen dergelijke ingrepen. Er zijn overigens internationale richtlijnen voor de re-introductie van soorten die elders al voorkwamen, maar soorten verhuizen naar nieuwe leefgebieden, kan niet zomaar.

    Overigens zouden we beter zorgen voor samenhang tussen natuurgebieden, zodat dieren zelf naar andere oorden kunnen trekken. Maar nog beter is de CO²-uitstoot terugdringen.

     

    Een hieraan gerelateerd verschenen artikel: Geschiedenis van het leven [13/04/10]

     











    23-10-2010 om 13:10 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (3 Stemmen)
    16-10-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De grote bonte specht

    De grote bonte specht is meer een bosvogel [zowel in naald- als loofbossen] dan de groene of de kleine bonte specht. Hij komt ook wel voor in villawijken met veel bomen of in stadsparken.

     

    Vaak duidt een karakteristiek, snel geroffel [10 tot 15 slagen / seconde] op de aanwezigheid van de grote bonte specht. Hij maakt zich in de lente bekend door een luid, snel getrommel dat hij voortbrengt door met zijn snavel op resonerende boomstammen of -takken te hameren, dit met de bedoeling zijn territorium af te bakenen en indruk te maken op zijn buren en soortgenoten. Met zijn drumroffels lokt hij ook wijfjes die vaak slaags geraken om in de gunst van het mannetje te vallen.

     

    Karakteristiek aan het verenpak is de grote felrode onderstaart, de zwarte rug met witte schoudervlekken, de zwarte wangvlek en de rode vlek op het achterhoofd [kardinaalmutsje] en de felgele onderkant. De specht heeft een harde lange wigvormige snavel.

    Ze hebben poten met twee naar voren en twee naar achteren gerichte tenen uitgerust met spitse, gebogen klauwen, waadoor ze zich goed kunnen vastgrijpen aan boomstammen en gemakkelijk op en af kunnen klimmen.

    Zij gebruiken de stevige staartpennen met versterkte schacht als steun, zodat ze een tak kunnen beetpakken terwijl ze er rechtop tegen aan steunen. Hun greep is zo klemvast dat ze enige tijd zonder hulp van de staart onder een tak kunnen blijven hangen. De grote bonte specht haalt een lengte van 22 tot 23 cm; de spanwijdte varieert tussen 34 en 39 cm en het gewicht schommelt tussen 70 en 90 g.

     

    De grote bonte specht heeft een uitgebreid baltsvertoon. Vaak achtervolgt het mannetje het wijfje in een spiraalvormige vlucht rond de boomtakken, waarbij beide vogels met korte, beverige vleugelslag van boom tot boom vliegen.

    De meestal minstens 3 m boven de grond gelegen nestholte [25 tot 30 cm diep en 15 cm breed] met een rond vlieggat van 5 tot 6 cm doorsnede in een boom [zachte houtsoort zoals deze van de berk] of dikke vertakking, wordt hoofdzakelijk door het mannetje uitgehakt.

     

    De grote bonte specht peutert in spleten, waar hij naar insecten en larven onder de schors zoekt en hakt ze uit hardhout met zijn forse, krachtige snavel. Met zijn lange kleverige tong voorzien van een hoornachtige punt bezet met kleine borsteltjes die als weerhaakjes dienst doen, weet hij zijn favoriete prooidieren uit schuilhoeken en vraatgangen te verschalken.

    Hij eet ook zaden en bessen en landt wel vaker in tuinen op zoek naar hazelnoten, pindakaas of vet [vetbollen]. Het gebeurt ook vaak dat hij tijdens wintermaanden een gat in een boom hakt om er een dennenappel in vast te klemmen [spechtensmidse]. Op deze manier heeft hij lange tijd een voorraad aan naaldboomzaden.

     

    Het wijfje legt de 3 tot 8 zuiver witte, glanzende eieren in een met losse spaanders beklede nestkamer en broedt deze hoofdzakelijk alleen in circa 16 dagen uit. Beide ouders voeren hun kroost met insecten uit de snavel. Na circa 3 weken vliegen de jongen het nest uit, maar zelfs nadat ze de ouderlijke woning hebben verlaten, blijven de kleintjes nog om voedsel bedelen en dat lukt ook nog gedurende 8 tot 14 dagen. Als er te weinig rupsen en larven voorradig zijn, hakt de grote bonte specht wel eens nestkasten open om pasgeboren jonge meesjes aan de jongen te voeren. Grootste vijand van de jongen is de sperwer.

     

    Tijdens de vlucht voert de grote bonte specht snelle springerige bewegingen uit, diep golvend met korte reeksen snorrende vleugelslagen.

    De grote bonte specht gaat op een vast tijdstip slapen dat afhankelijk is van de lengte van de dag. De tijd tussen het verdwijnen in zijn slaaphol bij het invallen van de duisternis en het ontwaken is telkens even lang. Hij zet zich ook niet neer, maar hangt zich tegen de binnenwand, juist onder het vlieggat. Dan zet hij zijn veren op en steekt zijn kop onder zijn vleugels en slaapt tot het ochtendgloren. Bij het eerste daglicht steekt hij voorzichtig zijn kop uit het vlieggat en verkent hij geruime tijd eerst de omgeving. Als alles veilig lijkt, klimt hij uit het hol, maakt dan zeer uitgebreid zijn ochtendtoilet en vliegt dan luid roepend zijn gebied in.

     

    In het filmfragmentje zie je hoe een jong wordt gevoerd.

     

    http://www.youtube.com/watch?v=ruAbQG8xeig&feature=related









    16-10-2010 om 17:55 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    13-10-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kies de bosvogel van 2011!

    Bron: digitale nieuwsbrief Vogelbescherming Vlaanderen

                                               

    2011 is door de Verenigde Naties uitgeroepen tot ‘Internationaal Jaar van het Bos’

    De doelstellingen zijn bewustwording, duurzaam bosbeheer, uitbreiding van het bosoppervlak en een goede samenwerking tussen verschillende regionale, landelijke en wereldwijde organisaties.

    Een bos is een belangrijk ecosysteem, momenteel misschien zelfs één van de belangrijkste op aarde. Zonder bossen zou er voor mens en dier geen leven mogelijk zijn.

     

    Een vogelvriendelijk bos, bestaande uit inheemse soorten, huisvest 10-tallen vogelsoorten.

    De voortplantingscyclus van de inheemse vogels, insecten, bomen en planten hebben zich in de loop van de evolutie afgestemd op ons klimaat en op elkaar. Dit verklaart waarom er bv. in de nabije omgeving van een Amerikaanse eik – een uitheemse soort – tot 20 keer minder insectensoorten voorkomen dan rond een zomereik, die wel inheems is.

    De uitheemse bomen vormen hierdoor een zwakke schakel in de voedselketen.

    Inheemse bomen zijn eveneens minder dan uitheemse bomen vatbaar voor ziektes.

    Hoewel ziektes vaak ongewenst zijn, zijn daarentegen in een vogelvriendelijk bos dode bomen van cruciaal belang.

    Spechten hakken nestholtes uit in de stammen waar later mezen, spreeuwen en boomklevers, maar ook eekhoorns, boommarters, uilen en vleermuizen in nestelen of overwinteren.

    Dood hout biedt een grote ecologische meerwaarde aan een bos.

    Meer dan 2 000 soorten ongewervelde dieren – waaronder pissebedden, oorwormen, slakken, miljoenenpoten, springstaartjes en mieren – leven tijdens een of meerdere stadia in stronken en afgebroken takken. Ze lokken op hun beurt vele kleine roofdieren, zoals loopkevers, spinnen, duizendpoten en hooiwagens. Vogels vinden op die manier een gigantisch buffet in de omgeving van dood hout.

     

    Rijkelijk gevarieerd menu

     

    Natuurlijk overleven niet alle vogelsoorten op insecten.

    Een vogelvriendelijk bos voorziet eveneens een variatie aan bessen, zaden en noten. Deze zijn vooral tijdens de wintermaanden van levensbelang voor standvogels zoals goudhaan of zwarte mees. In ruil daarvoor zorgen sommige vogels voor de verspreiding van zaden. Een vergeten voedselvoorraad optimaal ondergestopt in de strooisellaag of onverteerde zaden die met de uitwerpselen in een dankbaar hoopje humus belanden, blijken later klaar om te kiemen. Niet alleen de aanwezige boomsoorten maar ook de structuur van het bos bepaalt de soortenrijkdom.

    Zo verkiezen de nachtegaal en andere kleine zangvogels zoals de fitis jonge bomen en struikgewas om voedsel te zoeken en te schuilen.

    Spechten, boomkruipers en boomklevers onderzoeken liever de dikke stammen van oude bomen. Een havik vertoeft in bomen met een open aanvliegroute en een houtsnip schuilt in bossen met een dichte onderbegroeiing.

    Verder vormen open plekken en zomende bosranden kleine eilandjes van licht en warmte.

    De weinige zonnestralen die toch tot de bosbodem kunnen doordringen, zorgen ervoor dat zaden kiemen, struiken weelderig bloeien en bessen rijpen. Zowel de warmte als de nectarrijke bloemen trekken insecten aan waardoor vogels op deze plekken weer nieuwe voedselbronnen ontdekken.

     

    Bosvogelambassadeur

     

    Tot 05/12/10 kan iedereen zijn stem uitbrengen op de vogel die volgens hem/haar in 2011 de rijkdom van onze inheemse bossen kan symboliseren.

    Vogelbescherming Vlaanderen maakte alvast een selectie van 12 soorten die hiervoor in aanmerking komen.

    Tijdens de slothappening van de ‘Week van het Bos’ op 17/10/10 zet Vogelbescherming Vlaanderen deze soorten in de kijker.

     

    Surf alvast naar www.vogelvanhetjaar.be maak van nabij kennis met de genomineerde vogelsoorten en breng online je stem uit.

    Wie niet in de mogelijkheid verkeert digitaal te stemmen, kan de flyer aanvragen door een briefje te schrijven naar Vogelbescherming Vlaanderen – Vogel van het Jaar – Schuttershof 14 – 9100 Sint-Niklaas.

     

    Wie vóór 05/12/10 stemt, maakt kans op één van de vele prachtige prijzen!

     

    Foto’s  van Monique & Luc Bogaerts : het bos gehuld in prachtige herfstkleuren.





    13-10-2010 om 00:00 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (4 Stemmen)
    12-10-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Inzetten op duurzaamheid om de biodiversiteit te handhaven

    Bronnen: MO: kritische beschouwingen van Duitse bioloog, ecoloog en econoom Joachim Spangenberg / 10 jaar National Geographic Nederland-België / Agentschap voor Natuur en Bos

     

    De soortenrijkdom op aarde gaat schrikbarend achteruit. Dat heeft een directe impact op de menselijke leefomgeving. Om het verlies aan biodiversiteit tegen 2010 drastisch af te remmen, lanceerde de Internationale Unie voor Natuurbehoud 10 jaar geleden de campagne ‘Countdown 2010’.

    Europa wilde het verlies zelfs helemaal een halt toe roepen. Ambitieus, maar het is niet gelukt: 1 op 5 zoogdieren, 1 op 3 amfibieën en 1 op 7 vogels zijn uitgestorven of met uitsterven bedreigd.

     

    Het recente rapport ‘Global Biodiversity Outlook’ toont hoe ernstig de situatie is en hoe ingrijpend de impact is van ondoordachte wijzigingen in ecosystemen:

     

    ·         de verdere ontbossing van de Amazone die door bosbranden, droogtes en verandering in weerpatronen voor een grondige omslag in de ecosystemen en het klimaat kan zorgen;

    ·         de toename van fosfaten en nitraten in zoetwaterreservoirs, veroorzaakt door overvloedige stromen afvalwater en bemesting uit de landbouw;

    ·         de koraalriffen die dreigen af te sterven door verzuring van de oceanen. Ze vormen op zich een ecologisch en economisch systeem waar honderden miljoenen mensen van afhangen voor hun overleven en zijn een buffer tegen orkanen en overstromingen.

    We beseffen maar niet hoe afhankelijk we zijn van wat de natuur en de ecosystemen ons geven.

     

     

    Van 18 tot 29 oktober verzamelen wereldleiders in het Japanse Nagoya om het verlies van biodiversiteit aan te pakken. Heel wat milieu-economen pleiten ervoor een prijskaartje te plakken op de natuur. Ze gaan ervan uit dat een hoge prijs automatisch leidt tot een betere bescherming, een gevaarlijke benadering volgens Joachim Spangenberg.

     

    … “De grootste bedreiging voor biodiversiteit is menselijke dwaasheid. Als we ons echt zouden realiseren dat biodiversiteit de basis is van ons overleven, dan zouden we wel om aandacht schreeuwen. De manier waarop mensen met het landschap omgaan – overmatig gebruik van ecosystemen en een steeds verdergaande fragmentering ervan – is de belangrijkste drijvende kracht achter het verlies van biodiversiteit. Sommige soorten hebben en minimum aan habitat nodig om zich te kunnen voortplanten. Een andere factor is de invasie van vreemde soorten, die lokale soorten overwoekeren. Vrijhandel brengt die soorten binnen en ondermijnt de basis van het leven in de eigen streek.

    Politici laten hun beslissingen beïnvloeden door economische overwegingen, maar alleen als het gaat over reële markten. Milieu-economen willen biodiversiteit een prijs, een ‘economische waarde’ toekennen omdat ze denken dat die dan beter zal worden beschermd, hetzij door de markt, hetzij door het beleid. Biodiversiteit hoort niet in het rijtje van de zaken waarop je een prijs kan zetten. Als je iets op de markt wil brengen, moet je de prijs bepalen. Daarvoor heb je een maateenheid en een meetinstrument nodig, maar biodiversiteit is niet aangepast aan de instrumenten en methodes van de markt. Het is als de lengte van een liter water willen bepalen. Biodiversiteit heeft een waardigheid, een intrinsieke, unieke en onverhandelbare waarde. Wat in Nagoya voorligt is strengere doelstellingen formuleren om tegen 2020 het verlies te stabiliseren en vervolgens aan herstel en revitalisering werken. De conferentie zal zich ook buigen over de studie ‘Economie van ecosystemen en biodiversiteit’, een initiatief van het VN-Milieuprogramma.

    Mijn vrees is dat in de bespreking van die studie teveel de nadruk zal liggen op de ecosysteemdiensten en de utilitaire waarde van de natuur” …

     

     

    10 jaar Nederlandstalige editie van National Geographic

     

    De afgelopen 10 jaar is een bont palet van onderwerpen aan bod gekomen. Er werd overeenkomstig de missie – inspiring people to care about the planet – ruim aandacht besteed aan de pracht en veelzijdigheid van onze kwetsbare aarde, zonder voorbij te gaan aan de vele bedreigingen waaraan ze bloot staat.

    Als rode draad door het jubileumnummer loopt de vraag die werd voorgelegd aan bekende opiniemakers: wat maakt uw wereld groter?

     

    Tien uittreksels uit de citaten:

     

    …”We moeten ons beter realiseren welke consequenties onze gedragingen hebben voor de planeet die we doorgeven aan de volgende generatie. Dat zal dus vaak inhouden dat we een beetje minder egoïstisch en egocentrisch moeten handelen!” … [Neelie Kroes – 1941 – eurocommissaris portefeuille Digitale Agenda]

     

    …”Als cradle-to-cradle, een biologische manier van produceren waarbij het afval kan worden hergebruikt, meer blijkt te zijn dan een hype en ook het bedrijfsleven bereid is duurzaamheid serieus te nemen, dan zouden we er over 100 jaar beter voor kunnen staan dan ooit. We berokkenen heel wat schade aan de natuur; denk aan de ongebreidelde houtkap en de plastic soup, de enorme concentraties plasticafval in de oceanen; dit soort schade lijkt onherstelbaar”... [Wilco van Rooijen – 1967 – beroepsavonturier]

     

    …”In de toekomst zal er nog een nauwere band ontstaan tussen mens en technologie. Door alle productieprocessen te verduurzamen en creatief en efficiënt gebruik te maken van onze  energiebronnen, zoals dankbare energieleverancier de zon, kunnen we voor onze planeet zorgen” ... [Louise O. Fresco – 1952 – landbouwwetenschapper / universiteitshoogleraar]

     

    …”Vooral het noordpoolgebied is een fragiel ecosysteem, een barometer van wat er met het klimaat op aarde zal gebeuren. We moeten het dynamisch evenwicht herstellen door gecoördineerde acties te ondernemen. Op het hoogste niveau wordt er te veel gepraat en te weinig gedaan. Ik ondersteun educatieve programma’s die zich inzetten voor natuurbehoud” ... [Dixie Dansercoer – 1962 – poolreiziger en avonturier]

     

    …”We leven vaak gedreven door onscrupuleus winstbejag, absoluut niet in evenwicht met de planeet. De mensen moeten zich bewust worden van de gevaren van het verlies van biodiversiteit en van de vernietiging van ecosystemen. Ik denk dat reizen naar niet-westerse culturen en naar niet of nauwelijks bewoonde gebieden belangrijk is om te beseffen dat onze wereld meer is dan ons dagelijkse, gecultiveerde veilige wereldje vol techniek” ... [André Kuipers – 1958 – medicus / ESA-ruimtevaarder]

     

     

    …”Ik heb vertrouwen in de menselijke vindingrijkheid en geloof dat alternatieve energie en energiebesparende technieken er zeker zullen komen, waardoor heel wat problemen zullen worden opgelost. We moeten de kinderen aan de hand van educatieve pakketten dichter bij de natuur brengen. Hoe kunnen ze in onze planeet geïnteresseerd zijn als ze zo weinig contact hebben met de natuur?” …[Frans B.M. de Waal – 1948 – hoogleraar psychologie]

     

    … “Veel pessimisme over de toekomst gaat uit van bestaande technologische kennis en bestaande gedragspatronen. Ik denk dat we beide kunnen veranderen, waarbij technologie misschien wel de makkelijkste van de twee is. Bewustwording kan ontstaan op basis van een open, intelligent debat. Meningsvorming moet door de media zodanig worden gestimuleerd dat hoofd- en bijzaken kunnen worden gescheiden” … [Robber Dijkgraaf – 1960 – mathematische fysicus / universiteitshoogleraar]

     

    … “Ik geloof in Europa: dankzij de Europese gedachte leven wij nu al meer dan 60 jaar in vrede.

    Ik heb een rotsvast vertrouwen in de ontwikkeling van de technologie. Mensen komen langzaam tot het bewustzijn dat het zo niet verder kan en dat we flink moeten investeren in hernieuwbare energie. Het is daarom noodzakelijk technische oplossingen te vinden die het mogelijk maken dat we onze levensstandaard kunnen behouden, zonder dat die belastend zijn voor de wereld. We moeten daarom blijven innoveren en exploreren, gezamenlijk en zodanig dat de resultaten ervan voor iedereen op deze wereld beschikbaar zijn. Wij moeten ervoor zorgen dat alle kinderen, waar ze ook ter wereld wonen, dezelfde kansen krijgen. We kunnen de armoede op deze wereld alleen maar oplossen door te investeren in betere ontplooiingsmogelijkheden voor de jeugd, waarbij onderwijs essentieel is” … [Frank De Winne – 1961 – ingenieur en luchtmachtpiloot / ESA-ruimtevaarder]

     

    … “De aarde is het probleem niet. Zij kan prima zonder de mens, dat met een klein beetje rede begaafde wezen, wiens overlevingshorizon is ingesteld op één enkele generatie. De natuur is niet buiten ons. De wereld wordt elke dag iets kleiner, in figuurlijke zin. Er komt een moment dat tot ons allemaal doordringt dat het beschermen van leven en biodiversiteit geen luxe of een nobel tijdverdrijf voor een handjevol gedrevenen is, maar gelijkstaat aan de zorg voor onszelf. Ik zie de meest spectaculaire uithoeken van de planeet, terwijl ik aan het werk ben. Op al die reizen nam mijn vastberadenheid alleen maar toe: die aarde geven we niet op, we geven haar door” … [Johan van de Gronden – 1963 – filosoof / directeur van het Wereld Natuur Fonds Nederland]

     

    … “Binnen 100 jaar zullen we van onze verslaving aan fossiele brandstoffen moeten genezen zijn. Daarvoor komen technische oplossingen. Het echte probleem is de bedrading in ons hoofd: we hebben ons gedrag niet bijtijds aangepast aan de gevolgen van waartoe wij in staat zijn. We kunnen de planeet ecologisch verwoesten, we kunnen onze medemens militair vernietigen. We zijn als geëvolueerde diersoort in staat voor 2 tot 3 miljard mensen op aarde het leven aangenaam te maken, maar om dat te bereiken hebben we een sociaal mechanisme nodig dat nu ontbreekt” … [Vincent Icke – 1946 – hoogleraar theoretische sterrenkunde / beeldend kunstenaar en grafisch ontwerper]

     

     

    Week van het Bos in teken van biodiversiteit

     

    Vlaanderen heeft er 3 nieuwe bosreservaten bij. Het gaat over een gedeelte van het Zoerselbos in Zoersel, het Zwarte Leen in Ieper en een uitbreiding van het bosreservaat J. Zwanepoel in het Zoniënwoud in Hoeilaart en Sint-Genesius-Rode. Daarmee overschrijden de 64 bosreservaten die Vlaanderen nu telt de kaap van 3 000 hectare of 2 % van de hele bosoppervlakte. Dat lijkt niet veel, maar daarmee moet Vlaanderen in Europa alleen Finland en Zweden laten voorgaan.

    In bosreservaten ligt de klemtoon op het toelaten van natuurlijke processen of het behoud van bijzondere bostypes. Er worden geen bomen meer gekapt of geplant en de natuur kan er volledig haar gang gaan. Net zoals in oerbossen kunnen bomen verouderen en afsterven.

    In hun plaats schieten nieuwe bomen en struiken op. Het dood hout blijft liggen in het bos en vormt een geschikte biotoop voor onder andere paddenstoelen, insecten en mossen. Daartoe behoren ook zeer kieskeurige soorten die alleen kunnen leven in vermolmd hout van dikke boomstammen, die jaren nodig hebben om te verteren.

    Bosreservaten hebben ook een zeer belangrijke wetenschappelijke functie. Het zijn gebieden voor onderzoek naar natuurlijke processen in bosecosystemen. Aangezien onbeheerde oude bossen in gans West-Europa zeer zeldzaam zijn, kunnen de Vlaamse bosreservaten ook een belangrijke bijdrage leveren aan wetenschappelijk onderzoek op internationaal niveau.

     

    Wie meer informatie wenst, kan volgende weblinks raadplegen:

     

    http://www.natuurenbos.be/

     

    http://vbv.be/weekvanhetbos/scholen.php/0/home-scholen              

     

    Eerder op dit blog verschenen artikels:

     

    Herstel de natuurdynamiek [31/11/08]

     

    Faunaranden herbergen een verhoogde biodiversiteit [06/09/09]

    12-10-2010 om 15:17 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (3 Stemmen)
    09-10-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het waterhoentje

    Het waterhoentje is een bekende vogel die in vrijwel geheel Europa in de buurt van met riet begroeide sloten, vaarten, vijvers en andere niet al te grote wateren broedt.

    Het waterhoentje heeft een hoofdzakelijk donkerbruin en zwart verenkleed met witte onderstaart; een leigrijze kop met rood oog, rode bles [voorhoofdschild] en helderrode snavel met gele punt. De onderkant is leigrijs en opzij vertoont het verenpak een diagonale witte flankstreep. De groene poten zijn voorzien van zeer lange en slanke tenen met scherpe nagels.

    Kleine groepjes bewegen zich langzaam voort over vochtige weilanden en rennen bij de minste verstoring weg om dekking te zoeken in de oevervegetatie; na een lange aanloop vliegen ze soms laag met fladderende vleugels en bengelde poten over het territorium. Ze zijn aardig behendig om in bomen of dicht struikgewas te klimmen.

    De zeer gevarieerde samenstelling van het menu weerspiegelt de habitat: scheuten, zaden, knoppen en bessen van waterplanten, waterkevers, slakken, kikkervisjes, jonge vis, eendeneieren, wormen, spinnen, hooiwagens, eendagsvliegen en bijna al het andere eetbare dat op de oever kan worden bijeengescharreld.

    Bij de balts, begin maart, worden de witte flankstrepen en witte velden aan weerszijden van de opgeheven wipstaart in kort verende beweginkjes getoond, zowel op het water als op het land. De witte reflectoren benut het mannetje om het vrouwtje te imponeren, maar ook als een ‘volg-mij’-signaal voor de jongen. Zwemt met de kop naar voren ritmisch bewegend met staart en vleugelpunten hoger dan de rug. Vaak kennen mannetje en vrouwtje elkaar nog van vorig seizoen. Als de avances aanslaan, wordt er woest en hartstochtelijk over het water achter elkaar gerend.

    De rode neus als statussymbool

    Tijdens de voedseltochtjes tussen de weelderig begroeide oevers helpen de felgekleurde snoetjes snel de jongen te lokaliseren. Eenmaal volwassen is de rode bles het statussymbool. Het hele jaar door leveren de vogels territoriumgevechten; ’s zomers rond het nest en ’s winters in de groepjes die ze in plassen en sloten met wintergasten uit Scandinavië vormen. Daarbij geldt een sociale rangorde. De mannetjes zijn hoger in rang dan de iets kleinere vrouwtjes en grotere blessen hebben overwicht over kleinere.

    Net zoals de meerkoet is het waterhoentje een agressieve territoriumverdediger en grensgeschillen leiden dan vaak tot wederzijds pikken en uitdelen van trappen. Zijn tenen zijn bijzonder lang en stellen hem door de gewichtsverdeling in staat over drijfplanten te lopen. Het waterhoentje heeft geen zwemvliezen, wellicht de reden waarom het zo moeizaam lijkt te zwemmen. Bij onraad blijft de vogel bewegingloos onder water met alleen de snavel boven het wateroppervlak.

    Het nest is een tussen oeverplanten gebouwd ondiepe kom van fijne plantenstengels en bladeren in de beplanting van laag riet, dat meestal op het land ligt of op het water drijft daar waar een overhangende tak het water van een beek of vijver raakt.

    In het nest worden 5 tot 10 lichtbruine eieren met fijne roodachtige tot bruine spikkels gelegd. Het kan wel 20 eieren bevatten, die dan van verscheidene wijfjes afkomstig zijn. Ze komen uit na 21 tot 22 dagen. De jongen worden 40 tot 50 dagen met grote zorg en gevoeligheid grootgebracht voordat ze kunnen vliegen. Gewoonlijk volgt nog een tweede broedsel, waarvan de kuikens soms door de oudere broertjes en zusjes worden gevoerd.











    09-10-2010 om 15:33 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    06-10-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Nederland wil ontpoldering heroverwegen
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    In het Nederlandse regeerakkoord wordt gesteld dat de afspraak over natuurherstel in de Westerschelde, het ontpolderen van de Hedwigepolder, wordt heroverwogen.

    Daarmee komt de Nederlandse regering (nog maar eens) terug op een besluit dat is goedgekeurd door de eerste en de tweede kamer en vastgelegd in een internationaal verdrag met Vlaanderen.

    De afgelopen jaren is keer op keer gebleken dat Nederland niet onder deze voor de natuur cruciale afspraak uit kan en dat alternatieven voor effectief natuurherstel ontbreken. De natuur van de Westerschelde is immers zwaar aangetast door de opeenvolgende inpolderingen en vaargeulverruimingen en wacht al jaren op een positieve impuls om zo haar natuurlijk systeem te kunnen herstellen.  

    De reactie van Vlaams Minister-president Kris Peeters was alvast duidelijk: “Er is een verdrag tussen Vlaanderen en Nederland, waarvan ik uitga dat het wordt uitgevoerd. We rekenen op een correcte en vlotte samenwerking met de nieuwe Nederlandse regering”.

    Bron: persbericht Natuurpunt

    Eerder verschenen artikel op deze weblog: Ecologie en economie verzoenen, een evenwichtsoefening [11/10/09]

    06-10-2010 om 16:27 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    03-10-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De oeverzwaluw

      

    De oeverzwaluw, de kleinste telg uit de zwaluwenfamilie, dankt zijn naam aan zijn gewoonte 60 tot 90 cm lange horizontale tunnels in afgekalfde zanderige oeverkanten, in steile afgravingen van oude of nog gebruikte zandgroeven of in loodrechte leemwanden uit te graven, die hij aan het eind vergroot tot een nestkamer. Deze woonruimte wordt gevoerd met strootjes, pluizen, worteldraadjes en donsveertjes. Al deze inspannende graafwerken worden uitgevoerd met de snavel en de pootjes. Mannetje en vrouwtje werken noest samen en soms is de nestpijp na 3 dagen al klaar.

    De vogel broedt in kolonies waarbij de nesten vaak in rijen naast elkaar worden gebouwd.

    Het gebeurt vaker dat oeverzwaluwen nestelen in kunstmatige omgevingen, zoals zandontginningen op bouwwerven, ontgrondingen of grote bouwputten.

    Wil men zelf in nestwanden voorzien om oeverzwaluwen broedplaatsen aan te bieden, dan kan een steile wand in leem of zand van ongeveer 1 m hoogte op een bouwterrein al volstaan, zolang in de buurt niet wordt gewerkt tijdens de broedperiode.

    De aanwezigheid van een waterplas aan de voet van de wand kan de toegankelijkheid voor mensen en vijanden verminderen en het veiligheidsgevoel voor de vogels verhogen.

    Die verticale wanden moeten jaarlijks recht worden afgestoken om de wand vrij te houden van vegetatie, want een begroeide wand wordt niet gebruikt door de vogels.

    Natuurlijke broedwanden in oevers kunnen door erosie afkalven. Met het afsteken, bekom je eenzelfde resultaat; een gunstige nestlocatie. De nestingang is bij voorkeur gericht naar het zuiden of het oosten. Een noordelijke oriëntatie is wegens koude minder geschikt en een westelijke oriëntatie is meer onderhevig aan erosie door wind en regen.

     

    Veilig verborgen voor roofdieren brengt de oeverzwaluw zijn jongen groot in de nestpijp. Daarbinnen heerst een constante temperatuur van 10°C. In het begin blijven de jonge zwaluwen in de komvormige nestkamer, maar later, eenmaal ze in de veren zitten, komen ze naar de nestingang om door hun ouders te worden gevoerd.

    Het legsel bestaat uit 4 tot 5 spierwitte eitjes; beide ouders broeden ze uit gedurende 12 tot 16 dagen. Na circa 19 dagen vliegen de jongen uit.

     

    Oeverzwaluwen behoren tot de eerste trekvogels die in het voorjaar terugkeren. De eerste kunnen al in maart arriveren, vaak als er nog [natte] sneeuw ligt. Ze verzamelen zich boven meren en waterreservoirs waar ze insecten [muggen bv.] zoeken, maar sommige zullen door voedselgebrek omkomen.

    In september trekken de oeverzwaluwen naar equatoriaal West-Afrika.

    Voordat ze vertrekken, verzamelen ze zich bij duizenden op gemeenschappelijke roestplaatsen. Samen met boerenzwaluwen betrekken ze ook massaal bevolkte slaapplaatsen die zich in rietvelden bevinden, maar ook in lisdoddenvelden, maïsvelden, graanakkers, lage struiken, griendhoutcomplexen of vegetaties met ruigtekruiden.

     

    Kenmerkend voor het verenpak is de muisbruine bovenkant en de bruine vleugels; de vaalwitte onderzijde met een bruine borstband.

    De oeverzwaluw vangt meestal laagvliegend met veelvuldige bochten en zwenkingen insecten in de vlucht, vaak rakelings scherend langs het wateroppervlak. Groepen vliegen vaak hoog boven de kolonie waarbij de korte, droge kwetterende vluchtroep te horen is, vooral als een vijand zoals de boomvalk in de buurt is. Oeverzwaluwen zitten vaak op draden, in dode bomen of op rietstengels, soms op de vlakke grond of op kiezelbanken.

    Deze kleine beweeglijke zwaluw heeft een scherp gevorkte staart en vleugels met een brede basis met smallere punten die naar achter wijzen. De kleine stuntvlieger haalt maximaal een lengte van 12 cm en heeft een spanwijdte die varieert van 26 tot 29 cm en een gewicht dat schommelt van 13 tot 14 g.

     

    Hoe maken oeverzwaluwen hun nest(gang)? 

     

    Zie weblink:  http://www.youtube.com/watch?v=A7FlHBNAk5E

     

     

     











    03-10-2010 om 17:23 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (3 Stemmen)
    01-10-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vleermuizen spotten

     

    Half september werd in 10 Antwerpse forten simultaan onderzoek gedaan naar zwermgedrag van vleermuizen. Waar deze forten al jaren bekend staan als internationaal belangrijke plaatsen voor overwinterende vleermuizen, werd nu ook aangetoond dat de bedreigde dieren de forten in het najaar gebruiken als zwermplaats.

     

     

    Tot nu spitste het onderzoek in de Antwerpse fortengordel zich vrijwel enkel toe op de opvolging van winterslapende dieren. Vleermuizen gebruiken de vestigingswerken niet uitsluitend als overwinteringplaats, maar ook als zomerverblijf, foerageerplaats, rustplaats tijdens vlieg- of trekroute of als zwermplaats.

    Tijdens het zwermen verkennen de vleermuizen het winterverblijf. Er wordt dan tevens gebaltst en gepaard, wat van levensbelang is voor het voortbestaan van de populaties.

     

    De vleermuizenwerkgroep van Natuurpunt vzw stelde een onderzoek in naar de functie van een 10-tal forten. Met speciale mistnetten werden zwermende vleermuizen gevangen en na het noteren van de nodige gegevens ongedeerd weer vrijgelaten.

     

    De resultaten waren verrassend. Er werden in het totaal bijna 600 zwervende vleermuizen gevangen, verdeeld over 8 soorten.

    De bekendste vleermuisforten [Oelegem, Borsbeek, Steendorp, …] telden aanzienlijke aantallen, maar ook kleinere forten [Kapellen, Duffel, …] bleken belangrijke zwermplaatsen.

    In deze forten werd overigens voor het eerst de zeldzame en ernstig bedreigde ingekorven vleermuis [wimpervleermuis] aangetroffen. Voor sommige soorten overstegen de populaties zwermende vleermuizen zelfs de aantallen overwinterende vleermuizen.

     

     

    Verder werd vastgesteld dat de zwermlocaties vaak worden aangetroffen in de meer tochtige ruimten van het fort, terwijl de warmere plaatsen eerder als overwinteringplaats de voorkeur genieten.

    De ingezamelde zwermgegevens zijn erg nuttig om voor bedreigde diersoorten gepaste beschermingsmaatregelen te treffen; ze geven onder meer aan waar en wanneer rondleidingen of verbouwingen wel of niet toegelaten of wenselijk zijn, waar er mag worden verlicht of niet.

    Enkel op die manier kunnen de vleermuizen in hun Antwerpse fortenbolwerk met een gerust hart de toekomst tegemoet zien.

     

    Men onderscheidt 2 grote families in onze vleermuizenfauna.

     

    Hoefijzerneuzen danken hun naam aan hun ‘neusblad’, een vaak grillig gevormd aanhangsel op de neus dat uit drie hoefijzervormige lappen bestaat. Voor de echolocatie stoten ze ultrasone geluiden [buiten het menselijk gehoorbereik] uit via de neus. De neusgaten zijn trechtervormig en geschikt om het geluid in een bepaalde richting te sturen. Hun oren, die ze onafhankelijk van elkaar kunnen bewegen, hebben een brede basis en zijn spits toelopend naar boven toe. Hun staart is vrij kort en volledig opgenomen in de staartvlieghuid en lijkt zo één geheel te vormen met de vleugels.

     

    De gladneuzen vormen een familie van kleinere vleermuizen die geen ‘neusuitsteeksels’ hebben en helemaal geen staart. Zij stoten hun sonarpulsen uit via de mond.

     

    Om in het donker de weg te vinden en op prooien te jagen, hebben vleermuizen een uiterst gesofisticeerd sonarsysteem ontwikkeld. Via hun strottenhoofd genereren ze korte geluidspulsen welke via mond of neus worden uitgestoten. De echo van deze pulsen wordt via de oren opgevangen en in de hersenen verwerkt tot een beeld van de omgeving. Dit beeld ontstaat dus niet uit visuele waarnemingen, maar wordt opgebouwd op basis van akoestische gegevens. Het geluidsbeeld moet de vleermuis alle mogelijke informatie verschaffen over zijn omgeving.

     

     

    De wimpervleermuis

     

    Deze middelgrote vleermuis [gladneus] met een spanwijdte van 22 tot 24.5 cm en een gewicht tussen 7 en 15 g heeft een lange losse vacht, die een warrige indruk maakt.

    De rugharen zijn driekleurig:  aan de basis grijs; het midden is strogeel en de punten zijn opvallend roestbruin tot vosrood; de buik is gelig grijs. De snuit is roodbruin en hun oren en vlieghuid zijn donker grijs tot bruin. Bovenop de vrije rand van de staartvlieghuid hebben ze enkele korte uit de rand stekende gebogen haartjes “wimpers”, vanwaar ook de naam ‘wimpervleermuis’.

    ‘s Zomers verblijven ze, in tegenstelling tot de meeste vleermuizen die de totale duisternis verkiezen, op schemerige, warme [25 tot 30°C] zolders, waar ze aan zolderbalken of in de nok hangen.

    Tijdens de winter vestigen ze zich in vochtige grotten, groeven en kelders met een temperatuur tussen 6 en 9°C, zelden lager. Doorgaans hangen ze alleen, maar soms ook in groepjes aan plafond, muren of in spleten. De winterslaap begint in oktober en eindigt in april, soms pas in mei.

     

     

    Reeds in hun eerste levensjaar kunnen vrouwtjes paren. De paartijd begint in de herfst net vóór de winterslaap. De mannetjes lokken de vrouwtjes met en speciale roep, waarna ze paren. Het sperma van de mannetjes wordt opgeslagen in de baarmoeder. De bevruchting zelf gebeurt pas nà de winterslaap. Tijdens de winter hebben de vrouwtjes immers niet genoeg energie om een jong te laten groeien in hun buik.

    Rond mei worden de kraamkolonies gevormd, die vaak worden gedeeld met hoefijzerneuzen. Vanaf midden/eind juni tot juli worden de jongen geboren en als ze 4 weken oud zijn kunnen ze op eigen vleugels rondfladderen.

     

    Zo’n uur na zonsondergang vliegen wimpervleermuizen volgens vaste vliegroutes naar hun jachtgebied. De vliegroutes tussen verblijfplaats en jachtdomein liggen zoveel mogelijk langs lijnvormige structuren in het landschap zoals bomenrijen, heggen, singels en overhangende oeverbegroeiing. Het jachtgebied bestaat uit kleinschalig bosrijk landschap, nabij boerderijen [stallen], kerken, abdijen en parken.

    Ingekorven vleermuizen jagen op een hoogte van 1 tot 5 m langs bosranden of boven water.

    Ze voeden zich hoofdzakelijk met tweevleugeligen en daarbij gaat hun voorkeur uit naar overdag actieve vliegen en muggen: daarnaast eten ze ook nachtvlinders, rupsen en spinnen.

     

    Bron: persbericht Natuurpunt

    01-10-2010 om 18:59 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (3 Stemmen)
    24-09-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De rietgors

     

    De naam rietgors is tegenwoordig minder terecht dan vroeger, aangezien hij de laatste tijd zijn woongebied van rietlanden heeft uitgebreid met drogere plaatsen, zoals graanvelden en zelfs heidegebieden. De mannetjesrietgors lijkt net op een mus met een gitzwarte kop en een witte kraag.

     

    De rietgors is een warm gekleurde vogel met roodbruine en zwart doorstreepte bovendelen, rossige voorvleugels en witte buitenste staartpennen. Kenmerkend zijn de opvallend zwarte kop en wangen, witte halsband en zwarte baardstreep; er komen nog lichte strepen voor boven het oog [vale oogring] en onder de wang. De onderkant is wittig gestreept wittig en de poten zijn flets roodbruin gekleurd. De stevige snavel heeft een kleinere bovenhelft die netjes past in een diepere, bredere onderhelft, voorzien van een opmerkelijk gekartelde snijrand.

     

    De rietgors houdt van gemengde oevers met zeggen, lisdodden en kattenstaart begroeid met riet. Wilgen langs rivieren en kanalen of langs ondergelopen afgravingen vormen ook een acceptabele habitat. In sommige gebieden kunnen rietgorzen broeden op natte plekken op hoger gelegen heuvels, met biezen en hoge graspollen.

     

    ’s Winters blijven rietgorzen dicht bij natte plekken, maar foerageren ook wel op stoppelvelden, wat verder weg. Ze komen in tuinen ook geregeld in gezelschap van grauwe en geelgorzen, vinken en mussen.

    Ze pikken het meeste voedsel op van de grond, vaak tussen de stengels en de takken van struiken en hoge moerasplanten, vaak ook op open weiland nabij water.

    Ze eten vooral zaden en knoppen, maar ’s zomers jagen ze ook veel op insecten, larven en spinnen.

     

    Mannetjes zingen herhaaldelijk hun korte, jengelende zang vanaf lage zangposten in het voorjaar en de in de zomer. De typische rietgorszang is een korte reeks afzonderlijke noten gevolgd door een triller.

    Zich vastklemmend aan een rietstengel laat de vogel zijn tsjilpende zang horen. Hierbij knikt hij af en toe met de staart en zijn vleugels, voordat hij in een onregelmatige golvende vlucht naar een volgende pol riet vliegt.

    Favoriete nestelplaatsen blijven rietkragen en moerassen, waar het wijfje goed verborgen in een biezen- of zeggenpol of tussen dichte vegetatie aan de voet van een struik het nest bouwt. In het komvormige nest van gras en mos, gevoerd met heel fijn gras, rietpluimen, pluisjes  en haar worden de 4 tot 5 bruinzwarte gevlekte en gestreepte eitjes 13 dagen bebroed; de jongen vliegen uit als ze 10 tot 12 dagen oud zijn.

    Het vogeltje wordt maximaal 15 tot 16.5 cm groot, haalt een spanwijdte die varieert tussen 21 en 26 cm en een gewicht dat schommelt tussen 15 en 22 g.

     

    Rietvogels spotten

     

    Na de rechttrekking van de Schelde tussen Wetteren en Schellebelle verlandde de oorspronkelijke bedding van de Schelde vrij snel. Een aantal jaar later werden er Canadese populieren aangeplant. In de jaren ’90 kon Natuurpunt het grootste deel van de oude Scheldemeander aankopen en al snel ontwikkelde er zich een moeras met ruigtes en een stevige rietkraag. De afwisseling van ruigte, natte stukken, dikke rietkragen en wilgenstruiken trekt heel wat typische rietvogels aan zoals blauwborst, bruine kiekendief, rietgors, waterral en bosrietzanger aan. Tijdens de winter vormt het geregeld de slaapplaats van blauwe kiekendief, smelleken, groepen rietgorzen en waterpiepers. In de plasjes langs de oude Schelde treft men geregeld steltlopers en meeuwen aan.

    De Oude Schelde is heel moeilijk te betreden en gelukkig maar, want broedende rietvogels zijn zeer kwetsbaar voor verstoring.

    Een kijkje vanuit de lucht

     

    http://maps.google.be/maps?um=1&hl=nl&biw=1276&bih=853&rlz=1R2ADSA_nlBE386&q=Oude+Schelde&ie=UTF-8&sa=N&tab=il











    24-09-2010 om 18:00 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    19-09-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het paapje

     

    De kleine zangvogel die tegenwoordig in onze streken een zeldzame verschijning is, vertoont sterke gelijkenissen met de nauw verwante roodborsttapuit.

     

    Het verenkleed heeft een donkerbruine bovenzijde; de borst is abrikooskleurig, de buik vaalgeel; kenmerkend zijn de witte driehoekige vlekjes aan de zijkanten van de korte staart; een opvallende witte wenkbrauwstreep, bijna zwarte wangen en een oranjewitte keel.

    Het vogeltje haalt een lichaamslengte van 12.5 cm; de spanwijdte varieert tussen 21 en 24 cm en het gewicht schommelt tussen 16 en 24 g.

     

    Als broedbiotoop verkiest het vogeltje kruidenrijke vegetaties met geringe begroeiing van struiken en bomen, waardoor die in onze regionen aangewezen is op vochtige duinenvalleien, kruidenrijke gras- en hooilanden, braakliggende terreintjes, jonge naaldboomplantages of open kapvlakten die rijk zijn aan insectenleven.

     

    De doortrek van de zomergast vindt plaats tussen mei en september, waarbij men hem vaak in de buurt van ruige terreinen en rietland aantreft. Het overwinteringgebied ligt ten zuiden van de Sahara en in tropisch Oost-Afrika.

    Belangrijk in hun leefgebied is een voldoende bodembegroeiing, een goed ontwikkelde kruidlaag [akkerdistel, ridderzuring en schermbloemigen] om het nest in te verstoppen.

    Er moeten ook voldoende hoge uitkijkposten, zoals bomen of weipalen, aanwezig zijn.

    Zittend op deze uitkijkposten wordt de omgeving afgespeurd naar insecten. Het paapje kijkt van bovenaf uit en duikt naar de grond om insecten en wormen te vangen; ook sommige zaden en bessen vallen in de smaak.

     

    De uitkijkposten worden door het mannetje eveneens gebruikt om al zingend het territorium af te bakenen. Tijdens het broedseizoen vertonen beide vogels vaak een opmerkelijk gezamenlijk gedrag; mannetje en vrouwtje zijn voortdurend in elkaars nabijheid.

    Het nest is van mos en gras gemaakt en ligt zorgvuldig onder dichte grassprieten en varens verborgen, vaak in perceelsranden, bermen, greppels en slootranden.

    In mei legt het wijfje 5 tot 7 lichtblauwe eitjes met fijn roodachtige spikkels. Deze komen na 2 weken uit en 14 tot 17 dagen later kunnen de jongen vliegen.











    19-09-2010 om 15:00 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (4 Stemmen)
    17-09-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De keizerpinguïn

     

    In de streken van de Zuidpool waar de keizerpinguïns [gemiddelde lichaamslengte van 115 cm] huizen, wordt het in de winter nooit warmer dan – 20 ° C. In die extreme koude [soms tot – 60 ° C] broeden de mannetjes de eieren uit.
    Hun lichaamsgewicht [schommelend tussen 25 en 45 kg] bestaat uit 1/3 vet [vandaar ook de naam ‘vetgans’], dat niet enkel fungeert als isolatielaag, maar tevens als brandstofvoorraad.

    Per cm² heeft de keizerpinguïn 12 veren van 4 cm lang. Aan het begin van de veer, dichtbij de huid zitten donsveren, die dienst doen als een wollige vest. Een luchtlaag wordt gevangen gehouden tussen de huid en die donsveertjes, waardoor er een isolatielaag ontstaat.

    De zwarte veren op de rug absorberen de zonnewarmte. Het zwart-wit verenpak biedt eveneens een beschutting tegen vijanden. De witte buik is door het felle zonnelicht van onder water niet te zien en de zwarte rug zorgt ervoor dat de pinguïn van bovenaf in het donkere water niet te onderscheiden is.

    Vanaf het moment dat de mannetjes de zee verlaten om te gaan broeden in de kolonie totdat ze na de geboorte van het jong terugkeren naar zee, verlopen ongeveer 3 maanden. Al die tijd eet het mannetje niets, waardoor die soms de helft aan gewicht verliest.

    Als de keizerpinguïns allemaal arriveren in het begin van de Zuidpoolherfst, herkennen merkwaardig genoeg de partners van vorig jaar elkaar aan hun karakteristiek stemgeluid, te midden van tienduizenden andere pinguïns die ook elkaar lopen te roepen.

    De ontmoetingen worden uitbundig gevierd met luidruchtige rituelen. Ruzies om een stukje grond komen in de kolonie niet voor, want keizerpinguïns bouwen geen nesten.

     

     

    De broedzorg van de mannetjes wordt gevoed door een mysterieuze passie. Eenmaal de jongen geboren, speelt weer het jonge stemgeluid een levensbelangrijke rol. Ouders en jongen moeten elkaar leren herkennen, daar dit een kwestie is van leven of dood. Immers als de ouders terugkeren van zee met een krop vol krill, vis en [pijl]inktvis, moeten ze hun eigen jong in die enorme massa zien terug te vinden.

    De jongen, verpakt in een unieke dikke donsmantel, lijken beter toegerust om de kou te trotseren dan hun ouders in hun gladde verenpak. Aanvankelijk is er altijd één van de ouders aanwezig om het jong tegen de kou te beschermen, maar eens het vaker gevoed en groter wordt, zijn beide ouders ver weg op zee om voedsel te vergaren. In die periode zoeken de snel opgroeiende donskuikens elkaars beschutting op om zich op te warmen. Gelukkig zijn in dit barre binnenland weinig vijanden te bekennen en is bewaking dan ook overbodig.

     

     

    Indrukwekkend zijn de afstanden die keizerpinguïns afleggen van zee naar hun broedkolonie, die soms meer dan 100 km lang zijn. Die afstand lopen de vogels diverse keren per broedseizoen, al glijden ze op rechte stukken ook op hun buiken over de sneeuw.

    De eerste keer in het begin van de herfst; na het leggen van het ei wandelen de vrouwtjes terug naar zee om 6 weken later weer terug te komen met voedsel voor hun jong. Deze afstand wordt nog enige malen afgelegd maar in hartje winter blijven de mannetjes alleen achter en broeden ze het ei in ongeveer 64 dagen uit.

    Het enige ei ligt op hun voeten en wordt bedekt door een huidplooi van de buik, die in contact staat met een onbehaard stuk huid dat het warm houdt. Nadat het ei is uitgekomen, vormt de afscheiding uit de slokdarm van vader de enige voedselbron van het kuiken.

    Als de lente in aantocht is, brokkelt het pakijs af. Dat is ook de reden van de haast waarmee de jongen moeten worden grootgebracht. Ze moeten namelijk hun dons kwijt zijn en echte veren hebben als het pakijs in december onder hun voeten begint te breken. Soms lukt het niet en wordt het spannend, daar de eerste rui op een drijvende schots dient te geschieden. Ook liggen dan de zeeluipaarden op de loer. In volle zee kan ze weinig gebeuren; het zijn geweldige duikers en met hun vlerken vliegen ze onder water met flitsende snelheid.

     

     

    Penguins from space

    De Franse ecologe Stéphanie Jenouvrier voorspelt dat deze fraaie keizerpinguïn waarschijnlijk over honderd jaar nauwelijks nog zal te vinden zijn. Deze conclusie leidt ze af enerzijds uit sinds 1962 verzamelde observatiegegevens van de kolonie keizerpinguïns op Terre Adélie op loopafstand van het Franse onderzoeksstation; anderzijds uit klimaatmodellen van de Verenigde Naties die voorspellen dat het smelten van het ijs de komende jaren zich sneller zal voltrekken. Het aantal broedparen op Terre Adélie zal van 6 000 drastisch slinken tot 400. Voorlopig zijn meer zuidelijk nestelende populaties keizerpinguïns ter hoogte van de Ross-ijszee nog vrij stabiel in aantal, maar ook daar zal de opwarming later haar tol eisen.

     

     

    Het is de opwarming van het klimaat die het treurige lot van de keizer onder de 18 verschillende pinguïnsoorten bepaalt. Zijn leefgebied smelt onheilspellend snel; bovendien is de keizerpinguïn extreem gevoelig voor temperatuurstijgingen. Immers het uitbroeden van het ei in de Antarctische winter en het grootbrengen van het jong is zo’n delicaat proces dat de verstoring van het milieu fatale gevolgen heeft.

    Britse biologen van de British Antarctic Survey hebben wegens de moeilijke toegankelijkheid via satellietfoto’s met hoge resolutie 43 kolonies van de keizerpinguïn [200 000 tot 300 000 broedparen] in kaart gebracht, waarbij ze zochten naar gebieden met karakteristieke bruine poepsporen in de meestal sneeuwwitte wereld van de Zuidpool.

     

     

    Stéphanie Jenouvrier koppelde als eerste demografische informatie over de vogelpopulatie aan gegevens over klimaatverandering. Zij acht het hoogst onwaarschijnlijk dat de keizerpinguïn zich aan de warmere temperatuur op aarde weet aan te passen; de gedragsverandering van de vogel gaat veel langzamer dan de snelheid waarmee de opwarming van de aarde zich voltrekt. De grootste pinguïn wacht volgens haar hetzelfde lot als de reuzenalk [de ‘pinguïn’ van het noordelijke halfrond] die 150 jaar geleden het loodje legde en de dodo, die ruim 300 jaar geleden op Mauritius voor het laatst werd waargenomen.

    Smelten van zee-ijs betekent voor de keizerpinguïn niet alleen het verlies van zijn woongebied, maar het verstoort ook de voedselketen. Onder het ijs groeien algen die worden gegeten door krill [kleine garnaaltjes]. Vissen eten krill en de pinguïns leven van beide diersoorten. Door het smelten van het ijs komen bovendien de net geboren pinguïns al in zee terecht, terwijl hun verenkleed nog niet waterdicht is, waardoor ze sterven.

     

    Weblink

     

    Door gebruik te maken van een klein meetapparaatje bevestigd aan een keizerpinguïn hebben onderzoekers gemeten dat de vogel een diepte kan bereiken van 550 m. Dat is 5 keer zo diep als wat een mens ooit zonder hulp van duikapparatuur zou kunnen overleven. Het is ook veel dieper dan wetenschappers hadden verwacht.

    Mocht men achterhalen hoe deze knappe duikers de decompressie omzeilen, zou dat wel eens kunnen bijdragen tot de verbetering van anesthesie technieken of weefselschade ten gevolge van zuurstofgebrek [bij een drenkeling] kunnen helpen voorkomen.

     

    http://www.livescience.com/common/media/video/player.php?videoRef=Penguins

     

    17-09-2010 om 17:30 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (8 Stemmen)
    12-09-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Juvenielen op de gevoelige plaat

    Deze vaak in weideland en in de buurt van boerderijen voorkomend lichtgrijze vogel met zwak gezichtspatroon [ze missen de zwart afgetekende borstrand en vertonen een zwarte wenkbrauwstreep die later grijs wordt], is een jonge witte kwikstaart die al eens nestelt op droge plekjes zoals in  bloempotten, in fietstassen, tussen een stapel kisten of houtstronken.

    De witte kwikstaarten zijn zeer nauwgezette vogels: iedere lente komen ze op dezelfde dag terug uit hun winterverblijf als het jaar daarvoor, altijd een paar dagen vroeger dan de zwaluw.

    Voor de identiteitskaart, gelieve het eerder verschenen artikel [22/05/10: de witte kwikstaart] te raadplegen.

    De blauwborstjes, die dichte, moerassige bosjes en rietvelden langs riviertjes verkiezen, hebben ook nog niet het markante kleurrijk verenpak [het opvallend metalige blauw op de keel ontbreekt]. Het verenkleed is licht gekleurd met donkerbruine streeptekening; soms vertoont de donkere borstrand al blauwe spikkels; de roodbruine vlekken aan weerszijden van de staart zijn echter reeds zichtbaar.

    Voor de identiteitskaart, gelieve het eerder verschenen artikel [04/06/10: de witster blauwborst] te raadplegen.











    12-09-2010 om 18:57 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (5 Stemmen)
    03-09-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het visdiefje

     

    Sternen zijn in het algemeen kleiner, slanker, meer gestroomlijnd en hebben langere vleugels en staart dan meeuwen. Van alle sternen is het visdiefje het minst aan de kust gebonden.

    In de herfst trekken de visdiefjes naar het zuiden en brengen de winter door langs de westkust van Afrika.

    Nabij de zee zijn visdiefjes te vinden langs ondiepe lagunes met zand- of kiezelstrandjes of op droogvallende zand- en kiezelbanken.

    In het binnenland zijn ze de afgelopen jaren flink in aantal toegenomen door ondergelopen afgravingen en nieuwe natuurgebieden langs de rivieren te koloniseren.

     

    Karakteristiek zijn de inktzwarte kap, witte wangen en hals en de zwartgepunte felrode scherpe snavel; kenmerkend ook is het lichtgrijze verenpak met enerzijds langwerpige buitenste staartpennen en lange donkere handpennen, anderzijds met opvallend korte helrode poten.

    Het visdiefje haalt van snavel- tot staartpunt een lengte van 31 tot 35 cm; bereikt een lengte van vleugeltip tot vleugeltip die varieert van 82 tot 95 cm en een gewicht dat schommelt tussen 90 en 150 g. Tijdens de elastische verende vlucht vormen de slanke vleugels en de gevorkte staart een sierlijke silhouet.

     

    Hoewel visdiefjes vaak kreeftachtigen en insecten eten, zijn ze in essentie viseters; onder meer spiering valt erg in de smaak.

    Meestal vangen ze met een duik in het water vanuit de vlucht een vis, waarna de prooi meteen wordt doorgeslikt of in de snavel wordt meegenomen voor de partner of de jongen in het nest. Net als een torenvalk bidden ze vaak even vóór de duik.

    In het binnenland foerageren visdiefjes vaker op vislarven en insecten die ze van het wateroppervlak pikken.

     

    Het visdiefje broedt vaak in gemengde kolonies met andere sternen, maar ook met kokmeeuwen en kluten bv.

    Paren vliegen hoog boven hun territorium in een mooie gesynchroniseerde vlucht, waarbij ze zij aan zij kantelen. Mannetjes voeren de vrouwtjes vaak vis in de periode dat de eieren worden gelegd.

    Indringers in de kolonie worden met duikvluchten verjaagd. Hoewel hun aanvallen minder agressief zijn dan deze van de Noordse stern, verwondt ook soms het visdiefje ongewenste bezoekers met zijn snavel.

     

    Het nest is een onbekleed of met enkele plantenresten gevoerd kuiltje in zand, kiezels of op kunstmatige eilandjes.

    Van eind mei tot begin juni worden 2 tot 3 eieren gelegd. De achtergrondkleur varieert van geel- tot bruinachtig en vertoont een donkerbruine tot asgrijze vlektekening. De eieren komen na 21 tot 22 dagen uit en de jongen verlaten het nest als ze 25 tot 26 dagen oud zijn.

     

    Hun roep is rauw, met een irriterende krassende of raspende klank. Soms verstomt het lawaai van een kolonie visdiefjes en stijgen alle vogels in een stille, sierlijke wolk op om na enkele minuten weer neer te strijken.

     

    Het kort natuurfilmpje op deze weblink illustreert hoe stootsgewijs met een snelle duik het visdiefje een vis vangt.

     

    http://www.zideo.nl/index.php?playzideo=6b3447576e466477&zideo=6d5961566e513d3d

     











    03-09-2010 om 07:37 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (6 Stemmen)
    20-08-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De waterrietzanger

     

    Dit kleine opvallend zangertje van rietbedden en nat struikgewas is één van de meest bedreigde broedvogels in Europa. Tegenwoordig is de broedverspreiding beperkt tot Polen en Oost-Europa [grootste populatie in Wit-Rusland] en duiken waterrietzangers bij ons alleen nog op tijdens de trek in augustus en september. In ons land is hij een schaarse tot zeldzame doortrekker met hooguit enkele exemplaren per jaar.

     

    De waterrietzanger heeft een contrastrijker verenkleed dan de rietzanger: helder oranje velden op de dekveren, duidelijk gemarkeerde donkere strepen afgewisseld met crèmekleurige stroken op de rug, stuit en staartdekveren; een centrale kruinstreep. De onderdelen zijn wittig met lichtgestreepte borst en de buik is wit. Puntige staartpennen.

     

    Het vogeltje heeft een ronder lichaam, maar is minder gedrongen dan de rietzanger en heeft langere poten. Het bereikt een lengte van 13 cm; haalt een spanwijdte die varieert van 17 tot 19 cm en een gewicht dat schommelt tussen 10 en 15 g. Waterrietzangers zijn speciaal aangepast aan het leven tussen zeggen- en rietstengels; ze hebben een extra lange middenteen, wat ze in de mogelijkheid stelt meerdere stengels in één keer te grijpen.

     

    Waterrietzangers broeden in natte zeggenmoerassen [zeggen zijn zowel bladverliezende als groenblijvende kruidachtige planten] en irisvelden. Het verdwijnen van de zeggenmoerassen, alsook het in onbruik raken van traditionele landbouwmethodes en veranderingen in de waterhuishouding leidden in de afgelopen eeuw tot een enorme afname.

    In ons land worden waterrietzangers gezien in relatief lage vegetaties van zegge en in mindere mate van riet, meestal dicht bij open water.

    Tijdens de trek zijn rietbedden met een rijk insectenleven van levensbelang voor de soort.

     

    Het vogeltje is heel schuw en verschuilt zich vaak, behalve tijdens de balts. Mannetjes vliegen van plek naar plek terwijl ze een hoge zangpost kiezen of nemen een stijgende vlucht om dan met geheven kop en opgerichte staart zingend neer te dalen. Ze nestelen in zeggen en leggen 4–6 eieren, die na 12 tot 15 dagen uitkomen.

     

    In onze regio’s zijn verschillende ringers actief. Het ringen van vogels wordt gedaan voor wetenschappelijk onderzoek onder leiding van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen [KBIN]. Bij elke geringde vogel wordt minstens de ringnummer, de soort, de leeftijd en de vindplaats genoteerd. Meestal worden nog bijkomende gegevens opgetekend zoals vleugellengte, gewicht, staartlengte, lengte van de inkeping op de handpen, … Er zijn verschillende manieren om vogels te voorzien van een ring, maar in onze regio’s worden de grootste aantallen op trek geringd door gebruik te maken van mistnetten.

    Het gebruik van mistnetten is enkel toegelaten voor ringers die een officiële vergunning hebben en hebben aangetoond via praktische proeven dat zij over de voldoende ervaring beschikken om dit werk uit te voeren.

    De netten worden geregeld gecontroleerd om te voorkomen dat vogels er te lang zouden in hangen.

    Door het ringen van vogels is het mogelijk om bij een volgende vangst na te gaan vanwaar de vogel afkomstig is. Al deze gegevens worden dan ook verzameld in een centrale databank van het KBIN. Het ringwerk levert hierdoor een belangrijke bijdrage om bv. trekbewegingen van vogels te ontrafelen.

     

    Eventueel kan je eerder verschenen artikels raadplegen:

     

    01/02/09: ‘Vogelvangst bestraffen’

    18/10/09: ‘Rietvogels’







    20-08-2010 om 18:45 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (3 Stemmen)
    13-08-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De mysterieuze ‘verdwijnziekte’

    Hoofdbron: docent zoöfysiologie en bijenexpert, Frans Jacobs, van de Gentse universiteit

     

    De bijengezondheid is bedreigd. Als men niets onderneemt dan zou de bijenpopulatie –wereldwijd zelfs – wel eens rampzalig kunnen dalen.

    De nuttige insecten, die ervoor zorgen dat bloemen worden bestoven waardoor vruchten en zaden ontstaan, hebben het zwaar te verduren als gevolg van de ‘verdwijnziekte’. 

    Hele kolonies bijen overleven de winter niet of keren niet meer terug naar hun kast.

     

     

    Eén bepalende factor is het weer van de komende weken. Daar waar 15 jaar geleden één bijenvolk op de 10 het einde van de winter niet haalde, zitten we nu reeds aan een verhouding van 3 op 10 kolonies die bezwijken.

    Mocht het de volgende weken kouder worden en blijven regenen, dan dreigt de komende wintersterfte nog groter te worden en riskeert men 8 op 10 kolonies kwijt te geraken.

     

    Toch is er geen sluitende wetenschappelijke verklaring voor de massale sterfte.

    Voorlopig wordt ze toegeschreven aan de verdwijnziekte, eigenlijk een combinatie van factoren.

     

    De eerste signalen

     

    De eerste onheilstijdingen kwamen eind 2006 uit de Verenigde Staten. Toen meldden de imkers grote verliezen die opliepen tot één vierde van alle bijenkolonies of tientallen miljarden bijen.

    Het ontbreken van exacte oorzaken van deze mysterieuze verdwijnziekte, lokt allerlei hypothesen uit.

     

     

    Toch wordt de varroamijt, een spinachtige parasiet die leeft van het bloed van volwassen bijen of voedersappen (hemolymfe] van larven, vrijwel door iedere wetenschapper als de hoofdschuldige bestempeld. Deze mijt kan in 3 jaar tijd een heel bijenvolkje aantasten en uitroeien. Onderzoekers stellen dat het immuunsysteem van de bijen die nog in de verlaten bijenkasten worden teruggevonden, volledig verzwakt zijn door ziekte.

    De bijen maken cellen in de raten en de bijenkoningin legt daar haar eitjes in. Een bevrucht eitje wordt een gewone werk- of haalbij; een onbevrucht eitje wordt een mannetjesbij, een dar. Eerst ontstaat een larve, die door de bijen in de cel worden opgesloten, zodat die rustig kan verpoppen tot werksterbij of dar.

     

    Geïmmigreerde parasiet

     

    Net voordien glipt de varraomijt de cel in. De mijt leeft van de verpoppende larve en plant zich in de cel voort. Mijten kruipen het liefst in cellen waarin een dar opgroeit, daar die langer afgesloten blijven; dan komen er geen 2 maar wel 5 mijten ter wereld.

    Daarna klimmen ze op de rug van de bij om zo naar nieuwe cellen te worden gevoerd.  

    De bijen uit besmette broedcellen zijn misvormd en hebben een verkort achterlijf, vleugelstompjes, onvoldoende ontwikkelde vliegspieren of afwijkingen aan de poten. Ook zijn ze erg kwetsbaar voor ziektekiemen.

     

     

    De varraomijt, oorspronkelijk afkomstig uit tropisch en subtropisch Zuidoost-Azië, kon via transport van besmette bijenvolken zich verder wereldwijd verspreiden, behalve in Australië. Tot overmaat van ramp is de boosdoener resistent geworden voor chemische bestrijding.

    Onderzoekers menen dat men biologische middelen moet aanwenden en een betere manier van imkeren moet aanmoedigen in ieder geval anders dan in de Verenigde Staten waar standaard met antibiotica wordt gewerkt en waar de grootschaligheid [sommige imkers hebben duizenden bijenkasten] belet nauwkeurig de ontwikkelingscycli op te volgen. 

    Er zijn milieuvriendelijke sproeistoffen zoals oxaalzuuroplossingen, het verdampen van mierenzuur of tijmolie.

    Het succes bestaat erin deze methodes te combineren en toe te passen als er geen broed is [oxaalzuur = organisch zuur dat bv voorkomt in rabarber, spinazie of uien ], dus geen gesloten cellen waarin de mijten zich kunnen schuilhouden of juist als er wel broed  is [mierenzuur en thymol].

     

    Er worden nog andere factoren opgesomd die de verdwijnziekte in de hand werken:  virussen en schimmels, alsook pesticiden en zeker ook het gebrek aan diversiteit.

    Zelfs het gebruik van bestrijdingsmiddelen voor het behoud van gezonde maïs, die wordt gebruikt voor de suikerglucose die de bijen als vervanging voor de aan hen ontrokken honing krijgen, wordt als mogelijke oorzaak geduid.

    Verder is waarschijnlijk de opwarming van de aarde eveneens een belangrijke factor. Insecten zouden zich niet kunnen aanpassen aan de ongewone temperatuurschommelingen. Als de winter ongewoon zacht is, groeit natuurlijk ook de parasietenpopulatie.

     

    Tegenstrijdige remedies

     

    De Amerikaanse landbouw zou nooit haar huidige productiecapaciteit kunnen volhouden met alleen maar bestuiving door wilde insecten, zoals vlinders, motten of solitaire bijen.

    Daarom worden zogenaamde commerciële bijenkolonies ingeschakeld. Dat houdt concreet in dat de imkers hun honderden kasten op een truck laden en ze duizenden km ver, van het ene uiteinde van het land naar het andere vervoeren om overal gewassen te bestuiven.

     

    Waar experts het unaniem wel over eens zijn, is dat de afname van het bijenbestand dramatische gevolgen heeft. Het directe effect van de bijensterfte is dat er nu al een tekort aan honing is, waardoor de prijzen op de wereldmarkt fenomenaal zijn gestegen.

    Maar onnoemelijk veel belangrijker dan de honingproductie is de onschatbare waarde van bijen voor de landbouw. Bijen zijn verantwoordelijk voor niet minder dan 30 tot 35 % van onze voedselketen. Ze bestuiven een kleine honderd oogsten, waaronder de meeste soorten fruit en groenten, zoals appels, sinaasappels, aardbeien, kiwi’s, perziken, noten, broccoli, uien, wortelen, asperges, selder, zonnebloemen, koolzaad, koffie, soyabonen, klaversoorten [belangrijk voor veevoer] … 

    In essentie hebben alle bloeiende planten bijen nodig om te overleven en dan hebben we het over 2/3 van de totale vegetatie. Immers bijen staan op de 2de plaats in de rangorde van dieren die een toegevoegde waarde voor de economie betekenen, na de runderen.

     

    De imkersbond vraagt met aandrang dat er over de mijt, die de bij met uitroeiing bedreigt, meer wetenschappelijk onderzoek wordt verricht en de overheid plantendiversiteit stimuleert door bv. bloemenweiden aan te leggen.

     

     

    Twee interessante weblinks:

     

    YouTube: Honey Bees Life Cycle 24/11/2006  

     

    http://www.youtube.com/watch?v=sSk_ev1eZec&feature=fvw

     

    NOVA Den Haag Vandaag 06/06/2009 [2de nieuwsitem]

     

    http://player.omroep.nl/?aflID=9617150

    13-08-2010 om 18:57 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (3 Stemmen)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Atalanta gespot

    Nog twee knappe opnames van de opvallende ‘admiraalvlinder’ gemaakt door Wim.





    13-08-2010 om 18:37 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (3 Stemmen)
    04-08-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Tuinvlindertelling

    Het eerste voorlopig resultaat [analyse van 1 500 telformulieren] van het 4de vlindertelweekend, georganiseerd door Natuurpunt en Waalse tegenhanger Natagora, levert per Vlaamse tuin een gemiddelde van 19 vlinders op, die 6 soorten vertegenwoordigen.

    Vorig jaar telde men wel 25 vlinders per tuin, maar dat was het gevolg van een uitzonderlijke invasie van distelvlinders, waarvan er soms wel 10 in één tuin werden waargenomen.

    Koolwitjes blijven de meest algemeen verspreide vlindersoort van het land en zijn haast in alle tuinen [94 %] aangetroffen.

     

     

    Opvallend is de talrijke aanwezigheid van het gamma-uiltje, een nachtvlindertje dat nog niet zo bekend is en daardoor niet altijd wordt geïdentificeerd.

     

    Vooral de trekvlinder atalanta is in opmars daar hij in 3 van de 4 tuinen werd opgemerkt, meer dan de dagpauwoog, die ook wel een trage maar zekere opgang doormaakt. De kleine vos daarentegen blijft bijzonder schaars en ook de citroenvlinder lijkt het slechts in Antwerpen en Limburg naar zijn zin te hebben.

    Globaal genomen is er licht herstel. De strenge winters en de warme voorjaren van de twee voorbije jaren kunnen ermee te maken hebben. Tijdens zachte winters komen de volwassen vlinders te vroeg uit hun winterslaap en vinden ze geen bloemen, noch nectar. Ze hebben dan ook meer last van schimmels en ziekten.

     

    De atalanta

    Met een spanwijdte van 5 tot 6 cm is het een vrij grote en opvallende vlinder. Hij is ook gemakkelijk te herkennen. Het is een haast zwarte vlinder met twee schuine rode banden op zijn vleugels en bovenaan wat witte vlekken en blauwe stippen aan de vleugelrand.

    De onderkant is lichter gekleurd en gemarmerd, wat een ideale schutkleur oplevert.

    Deze knappe dagvlinder is een trekker die tijdens de winterperiode in het Middellandse zeegebied toeft, maar daarna naar de noordelijke delen van Europa vliegt.

    Als de atalanta begin mei-juni onze regio’s bereikt, zijn brandnetels al goed in groei.

    Deze grote brandnetels dienen immers als waardplanten om ervan te smullen en om op de onderzijde van de bladeren groene eitjes af te zetten.

     

     

    De tot 4 cm lange rupsen zullen zich voeden met de brandnetelbladeren om zich na een maand te verpoppen. Gedurende 15 tot 20 dagen blijven ze roerloos als een mummie om er tenslotte als een kleurrijke vlinder uit te kruipen.

    In de nazomermaanden wordt de atalanta zowel in tuinen, op het platteland als in steden waargenomen. Met hun lange roltong zuigen ze de gegeerde zoetstof [nectar] uit bloemen van vlinderplanten, zoals de vlinderstruik, de hemelsleutel, het koninginnenkruid, … Je kan de atalanta ook spotten in bloemrijke weiden, aan bosranden, bospaden, langs akkers, …

    De vlinder is eveneens verzot op overrijp fruit. In fruitboomgaarden genieten ze van op de grond gevallen rottende peren of appels.

    Je kan de ‘admiraalvlinder’ ook in jouw tuin lokken door een schaaltje neer te zetten met wat rijpe en gekneusde appels, peren, pruimen of bananen.

     

    Vanaf half oktober trekken de atalanta’s massaal terug zuidwaarts. In tegenstelling tot de distelvlinder trekken ze niet in scharen, maar solitair. Het gebeurt dat sommige achterblijvers in spleten en kieren van tuinhuisjes proberen te overwinteren, maar zelden halen zij de lente.

     

     

    “Een vlinder die een lange reis maakt”, een filmfragment van Beeldbank NL [schoolTV]

    http://www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20061005_atalanta01

    04-08-2010 om 19:24 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (7 Stemmen)
    31-07-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Persbericht Natuurpunt: Tuinvlindertelling

    Dagvlinders vormen waardevolle indicatoren voor de kwaliteit van ons leefmilieu.

    Helaas doen ze het lang niet goed en gaan veel soorten achteruit.

    Het is daarom erg nuttig om cijfers over vlinderaantallen te verzamelen.

    Door de vlinders in je tuin te tellen, kan ook jij meten hoe het met de natuur in je omgeving is gesteld en help je de veranderingen van de biodiversiteit in kaart te brengen.

     

     

    Je vindt alle informatie op deze weblink:  http://www.vlindermee.be/telweekend.aspx

     

    Om de vrolijk fladderende juweeltjes te kunnen identificeren, kan onderstaande gids wellicht goed van pas komen:

     

    http://www.natuurpunt.be/uploads/biodiversiteit/Ongewervelden/documenten/vlinderbrochure_2010_150.pdf

     

    De paringsdans

     

    Door liefdesopwekkende feromonen worden vlinders tot hofmakerij en paargedrag geprikkeld.

    De geurklieren kunnen zowel op romp en/of achterlijf als op poten en/of vleugels liggen. Wanneer het mannetje van de koninginnenvlinder een vrouwtje heeft opgemerkt, gaat die net boven haar in de lucht hangen en paait hij zijn toekomstige partner met de geur uit een paar haarkwastjes aan de punt van zijn achterlijf. Dicht bij haar vliegend besprenkelt hij haar kop en antennes kwistig met aroma. Daarbij hotst hij zo sterk op en neer dat hij niet zelden tegen haar aanstoot. De haarkwastjes zijn voor een geslaagde paring onmisbaar. Een kwastje bestaat uit ongeveer 400 haarvormige schubjes die in rust binnen het lichaam liggen. Voor het naar buiten drijven, zorgen speciale spieren, die ook de geurstof vanuit een klier aan de voet van de kwast helpen verstuiven. Wanneer het vrouwtje gestimuleerd door het afrodisiacum neerstrijkt, neemt het mannetje tussen haar opgeklapte vleugels plaats om te paren. Tijdens de paring streelt hij haar antennes alsof hij haar wil kalmeren. Wanneer het mannetje na de geslachtsdaad opvliegt, blijft het vrouwtje passief aan hem hangen. Hij voert haar naar een rustig plekje waar het nog uren kan duren voor ze van elkaar los komen.

     

    Daar bij de heidevlinder de geurklieren zich op de vleugels bevinden, zal het mannetje zodra het vrouwtje is neergestreken, recht tegenover haar met zijn vleugels zitten schokken. Terwijl hij voor haar een diepe buiging lijkt te maken, klapt hij zijn vleugels dicht, waardoor haar antennes tussen zijn speciale geurschubben blijven zitten. De geur nagelt haar als het ware vast, waar hij snel van gebruik maakt om te paren.

     

     

    De foto’s zijn van Marc Herremans

    31-07-2010 om 00:00 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (4 Stemmen)
    24-07-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gevleugelde overlevers

    BRON: EOS Scientific American

     

    Van al de klassen van gewervelde landdieren vertoont de klasse waar de vogels toe behoren verreweg de grootste verscheidenheid. Tot voor kort luidde de gangbare theorie, gebaseerd op fossielen, dat de voorouders van de huidige moderne vogels hun succes te danken hadden aan de meteorietinslag die 65 miljoen jaar geleden de dinosaurussen en tal van andere gewervelde landdieren van de aardbodem wegvaagde. 

     

      

     

    De redenering van de evolutiebiologen was eenvoudig. Hoewel er al vóór die catastrofe vogels bestonden, stammen alle fossielen met de anatomie van moderne vogels na het verwoestend impact van die inslag.

    Het afgelopen decennium zijn er echter steeds meer aanwijzingen gevonden dat de vogels zich al eerder dan 65 miljoen jaar geleden hebben opgesplitst in tal van soorten. Dat blijkt niet alleen uit de fossielen – waaronder een vondst van een geplet vleugeltje [in de Gobi-woestijn 1987] – maar ook uit de analyse van DNA van levende vogels. Deze bevindingen hebben de traditionele opvattingen over de evolutie van vogels onderuit gehaald en belangrijke nieuwe vragen opgeroepen over de manier waarop deze dieren die merkwaardige evolutionaire ontwikkelingen hebben doorgemaakt.

     

    Er zijn maar drie groepen gewervelde dieren die op enig moment het vermogen hebben ontwikkeld om actief te vliegen door hun vleugels op en neer te bewegen: de vogels, de jammerlijk uitgestorven pterosauriërs en de vleermuizen die tot op de dag van vandaag het luchtruim delen met de vogels.

     

    Paleontologen hebben jarenlang getwist over de oorsprong van de vogels. De fossielen van vogelachtige dinosaurussen die de afgelopen 20 jaar zijn ontdekt, hebben de meeste onderzoekers ervan overtuigd dat de vogels afstammen van de theropoden.

    Hoe de afstammingslijn tussen de moderne vogels en hun vroege voorouders er precies uitziet, blijkt echter veel lastiger te reconstrueren.

     

     

    Bij de in Duitsland ontdekte Archaeopteryx , de eerst bekende vogel [145 miljoen jaar oud], ziet men het vroegste bewijs voor vleugels met asymmetrische veren die het vereiste hefvermogen leveren om te kunnen vliegen. Deze soort vertoont echter nog een aantal primitieve kenmerken zoals een lange benige staart en scherpe tanden.

    De Neornithes of moderne vogels daarentegen hebben deze primitieve kenmerken ingeruild voor anatomische aanpassingen die hen beter in staat stelden te vliegen. Zo vertonen de moderne vogels volledig samengegroeide teenkootjes en vleugels zonder vingers, waardoor het skelet lichter wordt en ze beter kunnen vliegen. Ook hebben ze heel flexibele polsgewrichten en vleugels, zodat ze goed kunnen manoeuvreren in het luchtruim.

    Hoe en wanneer de Neornithes deze eigenschappen hebben verworven, was echter onmogelijk na te gaan, omdat er uit die overgangsperiode geen vogelfossielen bekend zijn. Er zijn wel fossiele overblijfselen uit de periode tussen de eerste vogels en de Neornithes van na de massale uitsterving. Het is duidelijk dat er in het vroege krijt – meer dan 100 miljoen jaar geleden – al vogels bestonden die allerlei aanpassingen hadden ontwikkeld om te kunnen vliegen en zich hadden gespecialiseerd voor diverse biotopen. Sommige hadden brede vleugels, andere lange smalle. Sommige leefden in het bos en aten insecten, andere leefden op zee of langs oevers van meren en voedden zich met vis. Deze ongelofelijke diversiteit bleef bestaan tot aan het eind van het krijt, 65 miljoen jaar geleden.

     

    Moleculair bewijsmateriaal

     

    In de jaren ’90, terwijl de paleontologen nog steeds tevergeefs zochten naar de voorouders van de Neornithes, kwam er een andere methode in zwang om de evolutionaire geschiedenis van organismen te reconstrueren, waar geen fossielen aan te pas kwamen.

    Moleculair biologen vergeleken het DNA van levende organismen en konden zo inschatten wanneer twee groepen uit elkaar waren gegaan. Dergelijke schattingen zijn mogelijk doordat bepaalde delen van het genoom in een min of meer constant tempo muteren en zodoende een ‘moleculaire klok’ opleveren. Eén van de op deze wijze vastgestelde belangrijke vertakkingen is deze tussen de niet vliegende struisvogels, emoes, dodo’s, … enerzijds en de hoender- en eendachtigen anderzijds.

    Uit de DNA-analyses bleek dat deze twee afstammingslijnen – de primitiefste van de Neornithes – diep in het krijt waren opgesplitst. Deze bevindingen betekenen dat er – anders dan de paleontologen altijd hadden gedacht – al anatomisch moderne vogels bestonden in de tijd dat de dinosaurussen op aarde rondliepen. Maar het moleculaire bewijs dat moderne vogels en dinosaurussen gelijktijdig hebben geleefd, was zo overtuigend dat zelfs de paleontologen – die over het algemeen nogal sceptisch staan tegenover op DNA gebaseerde conclusies die in strijd zijn met het verhaal dat de fossielen vertellen – zich gewonnen moesten geven. Dat neemt niet weg dat ze deze nieuwe kijk op de evolutie van de vogels nog steeds graag bevestigd willen zien door fossielen.

    Kort na de millenniumwisseling lachte het geluk de paleontologen toe met de opgraving van een nietig vleugeltje in Mongolië. Het vleugeltje is 70 miljoen jaar oud en moet dus hebben toebehoord aan een vogel die in het krijt leefde, ‘Teviornis’ gedoopt.

     

     

    Vlak daarna kreeg deze voorouder het gezelschap van een andere vertegenwoordiger van de Neornithes, die in 1992 op het Vega-eiland bij Antarctica is aangetroffen; het duurde echter jaren voordat iemand besefte hoe belangrijk deze vondst was.

     

     

    In 2005 bewees Julia Clark dat ook deze ‘Vegavis’ een vogel uit het krijt was die een aantal kenmerken van moderne eenden vertoonde, met name zijn brede schoudergordel, zijn bekken, zijn vleugelbeenderen en het onderste deel van zijn poten.

    Gewapend met deze nieuwe kennis zijn de onderzoekers de fossielenverzamelingen uit deze periode opnieuw gaan bestuderen om te kijken of er nog meer voorbeelden van vroege moderne vogels tussen zaten.

     

    Als men het ontstaan van de moderne vogels in het krijt dateert, stemmen de fossiele vondsten keurig overeen met de uitkomsten van de DNA-analyses over de tijdstippen waarop moderne vogelsoorten zich hebben afgesplitst.

    Maar dan dringt zich een nieuwe lastige vraag op: Hoe konden de moderne vogels de meteorietinslag en de daardoor teweeggebrachte ecologische veranderingen overleven, terwijl primitieve vogels en vliegende pterosauriërs er het loodje moesten bij leggen?

     

    De dans ontsprongen

     

    Onderzoek op levende vogels heeft reeds nieuwe inzichten opgeleverd om dit raadsel op te lossen. Door de verhoudingen tussen de fossiele vleugelbeenderen te vergelijken met die van levende vogels kan men iets te weten komen over de vorm van de vleugels en dus ook over de aërodynamische capaciteiten van de fossiele vogels. Hieruit blijkt dat niet het vliegvermogen de Neornithes een voorsprong gaf op hun primitieve neefjes, maar vermoedelijk de verschillende eetgewoontes een rol speelden. Moderne vogels die kort na de massale uitroeiing zijn gefossiliseerd, leefden waarschijnlijk in natte habitats, zoals rivieren, meren, kustgebieden en oceanen. Veel vogels die tegenwoordig dat soort biotopen bevolken – waaronder eenden – zijn alleseters en eendachtige vogels zijn tot op heden de enige levende soort waarvan vaststaat dat die al in het krijt bestond. De fossielen van de vogelsoorten die de ramp niet hebben overleefd daarentegen zijn allemaal gevonden in gesteenten die in een heleboel verschillende ecosystemen zijn ontstaan, zoals de zeekust, het binnenland, woestijnen en bossen.

    Deze diversiteit kan erop duiden dat de archaïsche vogels zich hadden gespecialiseerd in voedsel dat in één van die ecologische niches te vinden was. Het geheim van het succes van de vroege moderne vogels was dus misschien niets anders dan het simpele feit dat ze minder kieskeurig en daardoor minder afhankelijk waren voor hun voedselbevoorrading dan andere groepen.

    Wellicht was het aan die flexibiliteit te danken dat de Neornithes zich gemakkelijker konden aanpassen aan de veranderde omstandigheden als gevolg van die vreselijke meteorietinslag.

    Het is een aantrekkelijk idee maar het is nog te vroeg om definitieve conclusies te trekken.

    Wordt zeker vervolgd.

     

    Zie eerder verschenen artikels op 22/03/08 “Speurtocht naar de oorsprong van vogels” en op 13/04/10 “De geschiedenis van het leven” [Dirk Draulans]

    24-07-2010 om 16:18 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (4 Stemmen)
    17-07-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De geelpootmeeuw, zuiderse neef van de zilvermeeuw

    Voor de meesten van ons is dit de spreekwoordelijke zeemeeuw; toch is het een controversiële en complexe soort met een groot aantal variaties die zorgen voor veel onenigheid binnen ornithologische kringen. Zilvermeeuwen zoals ze rond de Noordzee en de rest van Noordwest Europa worden gezien zijn grote, opvallende, rumoerige vogels. In kuststeden wekken ze de bewoners op een zeer vroeg uur met hun roep, maken kinderen bang door op ze af te duiken om hun boterhammen te stelen. Ze bevuilen gebouwen, standbeelden en auto’s met hun uitwerpselen. Toch zijn deze vogels onlosmakelijk verbonden met de kust en de zee. De geelpootmeeuw is eigenlijk de mediterrane vertegenwoordiger van de noordelijke zilvermeeuw.

    Geelpootmeeuwen eten wat ze te pakken kunnen krijgen op stranden, kades, dijken, vuilnisbelten, akkers en weilanden, maar ook in de bebouwde kom, soms ver van water en waar ze dan ook op daken broeden. Vis, schelpdieren, krabben, garnalen, zeesterren, kleine zoogdieren, eieren, aardwormen, graan en etensresten van mensen worden allemaal gegeten.

    Elk jaar omstreeks maar, april raken de geelpootmeeuwen geïnteresseerd in een eigen broedterritorium op een rotsklif of in de duinen. De mannetjes beginnen hun stekje zo nodig met vechten te verdedigen, maar vertonen eerst altijd dreiggedrag. Meestal volstaat de verticale dreighouding, waarbij ze de nek gestrekt houden, alsof ze willen gaan pikken en de vleugels ogenschijnlijk klaar houden om de tegenstander een paar rake klappen te geven. Mannetjes kunnen uren in deze houding rondstappen en als dat niet duidelijk genoeg is beginnen ze heftig op en aan het gras te pikken en te trekken om hun rivaal te verjagen.

    Zodra de territoria zijn afgebakend doen de vrouwtjes op zoek naar een geschikte partner de ronde. Miauwend of met lange uithalen staan de mannetjes dan reikhalzend naar de vrouwtjes te roepen. Tijdens de hofmakerij is het vrouwtje bijzonder op haar hoede. Om haar aanstaande ervan te overtuigen dat ze met vreedzame bedoelingen komt, richt ze geregeld haar voornaamste wapen, de snavel, van hem af. Als ze wordt geaccepteerd, voert het mannetje haar. Dan gaat het koppel samen kokhalzen als over de nestelplaats dient beslist. Beide vogels maken dan een vreemd ritmisch geluid waarbij de borst synchroon beweegt. De kop afwenden verzekert de twee van elkaars vredelievende voornemens.

    Samen bekleden de vogels een zandkuil met takjes gevoerd met gras of maken een stevigere constructie op een rotsrichel of op een gebouw. In dit nest legt het vrouwtje ongeveer drie eieren, die door de ouders gezamenlijk worden bebroed. Na 28 tot 30 dagen komen de jongen uit. Eten krijgen ze niet vanzelf. De jongen moeten telkens naar de rode plek op de ondersnavel van hun ouders pikken. Dit prikkelt de oudervogel tot het opbraken van halfverteerde vis, die snel door het jong wordt verzwolgen.

    Al in hun eerste jaar bereiken de jongen hun volle grootte en verwisselen ze hun chocoladekleurig dons voor hun eerste jeugdkleed. Vervolgens leren ze vliegen. Aanvankelijk flappen ze als gekken met hun vleugels, wat de spieren ontwikkelt, maar nog niet tot vliegen leidt. Er moet nog flink worden geoefend, eer na veel vallen en opstaan de jongen hun ouders naar voedselgronden kunnen vergezellen. Ook daar hebben ze nog veel te leren: hoe je vis moet vangen, waar je ’s nachts kan slapen en wat je tegen vijanden [vossen, kraaien, haviken, sperwers] kan beginnen.

    Voor ze er geheel volwassen uitzien ruien de geelpootmeeuwen enkele malen. Tijdens de eerste winterperiode is het jong bruin met donkere handpennen, een donkere staart en een zwarte snavel. Een tweedejaars vogel heeft een grijze rug en een witte staart met donker uiteinde. Volwassen vogels hebben behalve een staalgrijze rug ook grijze vleugels met scherp getekende vleugelpunten met veel zwart en weinig witte vlekken. De helder witte kop mondt uit in een gele snavel met rode vlek. De staart vertoont geen donkere staartband meer. De poten zijn licht- tot donkergeel, vandaar de naam.  

    Adulte vogels bereiken een lengte van 55 tot 65 cm; halen een spanwijdte die varieert tussen 130 en 160 cm en een gewicht dat schommelt tussen 750 g en 1.2 kg.

    De foto's zijn genomen op de rand van een vismarkt, langs Canal Grande in Venetië, waar duchtig werd gevochten om een stukje vis. 

     

     











    17-07-2010 om 12:03 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (5 Stemmen)
    09-07-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.The Golden Eagle

    Roofvogelshows bieden de ideale gelegenheid om van heel dichtbij zeldzame roofvogels te bewonderen.

     

    Doorgaans bestaat een roofvogelshow uit een rondleiding door het roofvogelpark; wat uitleg over de valkerij en welke toebehoren er aan te pas komen: huif, handschoen, langveters, de valkenierstas; een overzicht van de verschillende roofvogelsoorten met hun specifieke kenmerken; praktijklesjes over de valkeniersknoop, een loer draaien, de roofvogel op de handschoen en voor wie het aandurft zelf deelnemen aan de roofvogelshow.

    Meestal wordt de demonstratiesessie afgerond met een vragenuurtje.

     

    Het africhten van roofvogels vergt veel tijd, geduld en kennis. Het is de toewijding en het wederzijds vertrouwen van valkenier en roofvogel die de roofvogeldemonstraties zo speciaal en spectaculair maken.

    Eerst worden het zitten op de vuist en het rustig eten op de handschoen ingeoefend. Daarna volgt het zogenaamde afdragen waarbij de trainer de vogel went aan lawaaierige verkeerswegen en aan het leefmilieu van de mens met fietsers, wandelaars, honden, paarden. De volgende stap is de oefening waarbij de vogel zich aan de langveter even buiten het bereik van de trainer mag begeven. Tenslotte volgt het moment waarop de vogel wordt losgelaten en kan kiezen voor de volle vrijheid of voor het luie leventje in gevangenschap.

     

    Men mag zich pas valkenier noemen als men de kennis en de ervaring heeft om een roofvogel zodanig te trainen dat deze op conditie is en in staat is een prooi te bemachtigen.

     

    Een tweede fraaie reeks momentopnames van de Golden Eagle door Jo’s lens

     











    09-07-2010 om 00:00 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (5 Stemmen)
    03-07-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De steenarend of koningsarend

    De steenarend is één van de meest inspirerende roofvogels van Europa, die groot formaat en kracht combineert met gratie en macht. Zijn uitdrukking slaagt erin zijn woeste drift en doelgerichtheid te verenigen met intelligentie en een werkelijk koninklijke status.

    Deze eigenschappen hebben hem overigens eeuwenlang niet kunnen behoeden voor vervolging en – net als andere roofvogels – heeft hij ernstig te lijden gehad onder de verslechtering van zijn habitat, verstoring en vervuiling.

    Toch heeft hij evenals de slechtvalk en de visarend een opmerkelijk wereldwijde verspreiding kunnen handhaven en de soort doet het goed in verschillende delen van Europa, zoals in Spanje, de Schotse hooglanden, Scandinavië en de Alpen, vooral in bergachtige streken, ruige hoogvlakten en gevarieerd terrein met kliffen, kloven en dichtbeboste berghellingen.

     

    De steenarend is ook één van de grootste en indrukwekkendste roofvogels; hij heeft een edel voorkomen en een edele inborst. Het is dan ook de ‘adelaar’ die bij vele adellijke families op het wapenschild prijkt. In Mongolië jaagt men met deze vakkundige jager zelfs op wolven.

    De steenarend voelt zich best thuis in wijd uitgestrekte gebieden, die hij trots overheerst.

    Hij laat andere vogels wel toe zolang ze zijn rang niet bedreigen. De koningsarend is waakzaam en rustig maar tegelijkertijd snel en behendig tijdens de jacht.

    De steenarend heeft een beperkte familiekring, die hij zijn hele leven lang trouw blijft.

    Wegens zijn strenge uiterlijk heeft hij de reputatie gevaarlijk te zijn, maar hij is eerder rustig van aard. Immers de koningsarend zal eerder beschermen dan bedreigen, maar hij is ook een volhouder – die eens aangevallen – fel te keer kan gaan.

     

    Koninklijke uitstraling

     

    De koningsarend is een grote, bruine roofvogel met een verhoudingsgewijs kleine, vlakke kop met twee grote lichtbruine ogen en uitgerust met een geduchte haaksnavel. Zijn gladde kruin en nekveren hebben goudbruine punten [Golden Eagle]. De onderkant is donkerder dan de bovenkant. De vleugel- en staartveren vertonen een onregelmatig patroon van brede grijze en bruine stroken. Een onvolwassen koningsarend heeft zelfs een witte brede baan aan de basis van zijn staart.

    De dijen zijn sterk bevederd en de krachtige gele voeten zijn voorzien van vlijmscherpe klauwen. De wijfjes zijn beduidend groter dan de mannetjes. De lengte varieert tussen 76 – 89 cm; de spanwijdte kan 1.90 tot 2.20 m bereiken en het gewicht schommelt tussen 3 en 6.7 kg.

     

    De adelaar jaagt door langs een bergkam of een ravijnrand te vliegen en slaagt erin na een fikse greep van de krachtige messcherpe klauwen in de rug zijn geschrokken slachtoffer [jonge of verzwakte gemzen, zieke reeën en jonge steenbokken] na een lange afmattingtocht naar onbeschermd terrein te drijven.

    Ook aas zoals schapen of herten, die door voedseltekort en uitputting tijdens de harde winter en de vroege lente in het hooggebergte zijn gestorven, vallen in de smaak. Tijdens de andere seizoenen kan de steenarend middelgrote zoogdieren en vogels verschalken, waaronder hazen, konijnen, vossen, marmotten, marters, sneeuwhoenders en meeuwen.

    Oudere koningsarenden, die zich het hele jaar in de nabijheid van de broedplaats ophouden, zijn standvogels; jonge vogels zwerven ver weg tot zij na de eerste broedperiode ook een vaste stek weten te bemachtigen.

     

    Trouwe partner

     

    Steenarenden bouwen in de late winter hun horst langs steile rotswanden op een richel, meestal beneden de boomgrens. Op vele plaatsen keren steenarenden al eeuwenlang steeds terug naar dezelfde nestplaatsen. Zo worden elk jaar boomnesten, voornamelijk in oude sparren, verder uitgebreid zodat ze een enorme omvang bereiken. Vaak bezit het paar zelf meerdere nesten [wisselhorsten].

    In de winter en lente voert de steenarend acrobatische baltsvluchten uit: duiken, klimmend en dan de vleugels half sluitend om zich heen kijkend voordat hij zich laat kantelen om weer naar beneden te duiken. Hij zweeft hoog en laat zich dan in een steile, bijna verticale stortduik vallen met de vleugelpunten boven de staart, maar met de vleugelbocht wijd buiten het lichaam uitstekend, zodat en brede druppelvorm ontstaat.

    Eens de trouwe relatie is bezegeld, voert het paar iedere lente het innig luchtballet weer op.

    Doorgaans leggen de vrouwtjes 2 bruin gespikkelde eieren, die meer dan 6 weken worden bebroed. Doorgaans breekt het 2de ei enkele dagen later open; het eerste kuiken zal er alles aan doen om het andere jong uit het nest te weren, verhinderen dat het eten krijgt of het zelfs doodpikken. Wanneer de moeder op het nest toekomt, nemen de gevechten wel af, maar toch zal zij niet tussenbeide komen al is zij een zorgzame ouder die de prooi geduldig in gemakkelijk in te slikken stukjes scheurt om aan haar jongen te voeren. De vliegopleiding van de jongen duurt zo’n 70 dagen.

     

    Wie nog eens de gedetailleerde identiteitskaart van de ‘majestueuze steenarend’ wenst door te nemen kan in het archief de bijdrage van 17/02/08 raadplegen.

     

    Tijdens roofvogelshows, zoals deze verzorgd door Nikita van Aghia birds, krijgen de steenarenden als beloning voor hun demonstratievlucht – waarbij ze van hand tot hand over het publiek scheren – een ontdooid diepvrieskuiken toegeworpen.

     











    03-07-2010 om 18:54 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (10 Stemmen)
    27-06-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Amerikaanse zeearend of de witkoparend

    Amerika’s nationale trots afgebeeld op het grootzegel [nationaal symbool] van de federale overheid van de Verenigde Staten is de enige arend die van de noordelijkste uithoeken van Alaska tot de dorre woestijnen van Noord-Mexico uitsluitend op het Noord-Amerikaanse continent voorkomt.

     

    Volwassen vrouwelijke zeearenden, die groter zijn dan de mannetjes, hebben een spanwijdte van om en bij de 2 tot 2.5 m, worden tot 75 cm lang en wegen 4 tot 6 kg. De Amerikaanse zeearend heeft een bruin verenpak; kenmerkend zijn de gele snavel en de opvallend witte kop en staart; de poten hebben een doforanje kleur.

    Deze vogels zijn één van de weinige soorten die wenkbrauwen hebben, die overigens de strenge arendsblik accentueert. Alle arenden hebben uitzonderlijk goede ogen waarmee ze kleine voorwerpen vanaf grote afstand kunnen zien.  Arenden hebben een onderscheidend vermogen dat wel 8 x zo goed kan zijn als dat van het menselijk oog. Vogels hebben een extra ooglid, een soort knipvlies, dat het oog schoonhoudt of beschermt.

    De arendsvleugels zijn van structuur erg sterk, maar toch licht gebouwd; de lichte veren zitten met wel 350 000 haakbaardjes vastgehaakt in boogbaardjes en overlappen elkaar, zodat er veel lucht tussen zit. Ook de holle beenderen binnenin verstevigd met dwarsverbindingen zijn gevuld met lucht.

     

    Symbool voor kracht

     

    De witkoparenden worden meestal waargenomen langs kustgebieden of boven rivieren en meren, in de buurt van rijke voedselbronnen. Ze kiezen gebieden uit die door de mens ongemoeid worden gelaten, met vlak in de buurt hoge volgroeide bomen om in neer te strijken, te nestelen of te slapen.

    De arend voert patrouillevluchten uit en om hoog in het luchtruim rond te cirkelen, maakt hij gebruik van thermiekbellen. Arenden zijn geweldig goed in het zo weinig mogelijk verbruiken van energie tijdens het jagen. Ze beschikken met hun machtige vleugels over een schitterende stuurvaardigheid en kunnen langzaam en stil naar beneden zeilen zonder dat de prooi ze hoort naderen. Dan kunnen ze abrupt afremmen en eventjes kort in de lucht hangen om des te nauwkeuriger de fatale glijvlucht in te zetten. De witkopzeearend grijpt de prooi met zijn sterke vlijmscherpe klauwen en van ruwe knobbels voorziene tenen, waardoor ze meer grip hebben op de gladde, glibberige vis. Dan lift de roofvogel hem uit het water, doorpriemt het lijf van de buit en knijpt deze dood in zijn ijzeren greep. Met de vis nog steeds stevig in de klauwen landt de vogel hoog in een boom om zijn vangst te verorberen, waarbij hij zijn krachtige en scherpe haaksnavel gebruikt om het vlees verder los te rukken.

     

    Het menu is gevarieerd: ze eten doorgaans vis en kleinere watervogels, knaagdieren, maar ook ongewervelde dieren en reptielen. De witkoparend is echter één van de enige arenden die hoofdzakelijk in de winter ook wel dode dieren eet zoals aangespoelde kadavers [zoals robben- en zeeleeuwenkarkassen] op kuststranden of elders aangetroffen aasdieren in de buurt van watergebieden. Al worden alle onverteerbare delen, zoals haren en botten via braakballen uitgespuugd, toch blijft het in sommige gebieden tot vandaag een probleem dat de speklaag van de calorierijke vleeshompen heel vaak doordrenkt is met giftige stoffen als DDT of ander chemisch afval dat in het verleden in zee is geloosd. Daar valt weinig aan te verhelpen daar de schadelijke stoffen enkel op een natuurlijke wijze uit het ecosysteem kunnen verdwijnen.

    Het gebeurt al eens dat de opportunist voedsel rooft op campings of picknickplaatsen.

    Als in Alaska de zalmen de rivieren stroomopwaarts optrekken om er te paaien en kuit te schieten, verzamelen zich tientallen arenden ter plaatse om deze zeer voedzame en daarom zo gegeerde vis te verschalken. 

     

    Monogaam

     

    De vogels die ’s winters niet wegtrekken, vormen paren voor het leven en blijven het hele jaar bij elkaar. Degenen die wel migreren, scheiden na de paartijd, maar herenigen zich weer aan het begin van de volgende broedperiode.

    Tijdens de paringsdans cirkelen Amerikaanse zeearenden hoog in de lucht om elkaar heen; ze grijpen elkaar met de klauwen vast, waarna ze samen naar beneden tuimelen.

    Vlak bij rivieren of oceanen, op zoek naar een veilige plaats bouwt de arend zijn nest vaak tegen een rotswand als er geen hoge bomen in de buurt zijn. Ieder jaar gebruiken ze weer hetzelfde van dikke dennentakken gemaakte nest, een enorm bouwwerk dat jaarlijks aangroeit en soms wel 4 m diep bij 2.5 m breed kan worden.

    Na de paring volgen er 5 weken van gezamenlijke broedtaken tot er twee kuikens, gehuld in een donkergrijs donspak, uit het legsel komen. Tussen de 10 en 13 weken later zijn de kuikens klaar voor hun eerste vlucht.

    Babyarenden zijn klein en hulpeloos als ze uit het ei komen, maar dat blijven ze niet lang.

    Alle arendouders zorgen erg goed voor hun jongen en geven ze alle voedsel dat ze maar willen, waardoor de jongen zeer snel opgroeien; bij hun geboorte wegen ze amper 85 g en na 45 dagen wel 40 keer zo zwaar.

     

    Een amateurfotografe Kelly Munday heeft een 2-tal jaren geleden een opmerkelijk tafereel vastgelegd waarop een Amerikaanse zeearend een zwaan in volle vlucht grijpt in het Canadese Terrace [British Columbia]. Ze vochten ongeveer gedurende 5 seconden, waarna de zwaan naar het water kon ontsnappen en er met de schrik van afkwam.

     

    http://www.birdchick.com/wp/2008/06/bald-eagle-attacks-swan/













    27-06-2010 om 08:44 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (11 Stemmen)
    19-06-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gevleugelde Cyprioten [reeks 6]

    De koninginnenpage

     

    Al werden de beelden in het zonnige Cyprus geschoten toch strekt het areaal van de koninginnenpage zich uit van Noord-Scandinavië tot Noord-Afrika en van West-Frankrijk tot Japan.

    In Vlaanderen treft men de soort voornamelijk aan in heuvelachtige streken, zoals de Vlaamse Ardennen, het West-Vlaamse Heuvelland, het Hageland en in de buurt van de mijnterrils in Limburg. In Wallonië is de koninklijke vlinder een vrij ruim verspreide soort.

    De koninginnenpage is de grootste onder onze inheemse dagvlinders en voor velen ook de mooiste. Het is een weinig honkvaste vlinder, met zeer grote vleugels, een krachtige slag en een groot vliegbereik.

    De grote veelkleurige pagevlinder is variabel in grootte; de spanwijdte schommelt tussen 50 en 75 mm. De grondkleur van de vleugels is doorgaans geel. Op de voorkant van de voor- en achtervleugel bevindt zich een doorlopende, brede blauwe band met zwarte randen. Typerend ook is de staartvorm van de achtervleugels, met de rood en blauwe oogvlekken.

     

    De koninginnenpage plant zicht voornamelijk voort in droge of vochtige graslanden met schermbloemigen in heuvelrijke landschappen. De wijfjes zetten de eitjes afzonderlijk af op ontluikende frisgroene blaadjes in moestuinen tijdens de 1ste generatie [periode eind april – eind juni] of in schermvormige bloemen tijdens de 2de generatie [periode eind juni – eind augustus] van wilde of gecultiveerde peen, engelwortel, pastinaak, venkel, dille, … en nog andere voedsel- of waardplanten.

    Jonge waardplanten die boven de vegetatie uitsteken of in de rand van een biotoop op een beschutte plek staan, genieten de voorkeur.

     

    Metamorfose [gedaanteverwisseling]

     

    De eieren, niet groter dan een speldenkopje, worden apart afgezet op of in de buurt van de voedselplant. De rups is het larvestadium van de vlinder; het lichaam bestaat uit 13 segmenten met 3 paar echte poten en een aantal onechte buikpoten. De rups is een fraai getekend diertje met licht- en donkergroene segmenten met middenin een zwarte band en roodoranje stippen. Als de rups wordt verstoord, verspreidt een rood uitstulpbaar orgaantje [klier] een doordingende stank om de rovers, zoals de sluipwesp af te schrikken. De kop is geelachtig groen met zwarte tekening.

    De rups vreet vraatzuchtig, groeit snel en vervelt enkele keren, omdat de huid niet meegroeit. Na de 4de vervelling zoekt elke rups binnen een straal van 10 m rond de waardplant een rustig plekje op waar zij zich hangend – 5 weken nadat het ze uit het ei kroop – kan verpoppen. Hiervoor spint de rups een draad van zijde rond haar middel. De grijsbruine of groene pop verandert langzaam in een vlinder. Nadat de vlinder met kleine rukjes na een uur uit de cocon is geraakt, zijn de verschrompelde vleugels nog slap. Door er bloed in te persen, sterkt de vlinder zijn vleugels die na een uur opgedroogd en hard zijn geworden, waarna hij kan wegvliegen.

     

    Parfum d’amour [prikkelende lokstoffen]

     

    Bij mannetjes komt het verschijnsel van ‘hill-topping’ vaak voor, waarbij meerdere mannetjes het hoogste punt in de omgeving opzoeken om daar wijfjes te ontmoeten voor de paring.

    De seksuele reukstoffen die als een liefdesopwekkend middel het paargedrag prikkelen, worden feromonen genoemd. Ze werken onder meer kalmerend op het vrouwtje en onderdrukken haar normale neiging om bij het naderen van een mannetje weg te vliegen. Feromonen werken nog als barrière tegen kruising tussen twee verschillende soorten; als het diertje niet over het juiste feromoon beschikt wordt de paarvorming meteen afgebroken.

     

    De koninginnenpage geniet geen wettelijke bescherming. In Vlaanderen is de soort momenteel niet bedreigd. Een geschikt natuurbeheer kan ervoor zorgen dat er steeds voldoende waard- en nectarplanten aanwezig zijn op de vliegplaatsen. De vlinder voedt zich net als bijen met nectar door middel van zijn lange roltong.

     

    Dagvlinders vormen waardevolle indicatoren voor de kwaliteit van ons milieu. Helaas doen ze het lang niet goed en gaan veel soorten achteruit. Het is daarom erg nuttig om cijfers over vlinders te verzamelen.

     

    Natuurpunt houdt een tuinvlindertelling in het weekend van 31/07 – 01/08 – meer informatie vind je op http://www.vlindermee.be/ alsook een te raadplegen gids “Vlinders herkennen”

     











    19-06-2010 om 18:04 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (5 Stemmen)
    14-06-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De witster blauwborst

     

    Het echt juweeltje met een fraai uiterlijk en een mooie zang, krijg je moeilijk te zien. Er komen twee ondersoorten voor: de witster en de roodster blauwborst; ze zijn te onderscheiden door de witte of rode vlek middenin de borst.

     

    De blauwborst is een bewoner van een mengeling van open en begroeide grond, vaak te vinden langs de randen van met riet omzoomde vennen en moerasjes met wilgenbosjes.

     

    Het vinnig vogeltje foerageert op de grond, schuifelend en hippend hoofdzakelijk op zoek naar insecten, maar ook naar slakken, wormen en spinnen en tijdens de herfst naar bessen, al trekt de blauwborst kort daarna naar streken in West-Afrika, ten zuiden van de Sahara.

     

    Van snavel- tot staartpunt haalt hij 14 tot 15 cm; van vleugeltip tot vleugeltip varieert de lengte tussen 20 en 22 cm; het gewicht schommelt tussen 15 en 23 g.

    De bovenzijde van het verenpak is bruin; de onderzijde lichtgrijs; de bef van het mannetje is in het zomerkleed helderblauw met daaronder een zwarte en een bruinrode borstband. Opvallend is de witte lijn boven het oog, de donkere dunne en spitse snavel met gele snavelopening. De stuit is roestbruin, alsook de zijstaart, zichtbaar tijdens de vlucht. Hoewel de poten van de blauwborst iets langer zijn, doen gedrag en bouw denken aan de roodborst, waaraan de vogel dan ook nauw verwant is.

     

    Mannetjes zetten een brede borst op om met de centrale borstvlek te pronken als ze zingen. Tijdens de balts vliegt het mannetje op uit het riet met een loklied om elders met gespreide staart en vleugels neer te strijken.

    De zang is luid, melodieus en zeer lang aangehouden, gemengd met heel veel imitaties. Hij doet denken aan die van de nachtegaal, maar minder warm van toon.

     

    De blauwborst nestelt op de grond in waterrijke gebieden met zompige terreintjes en een dichte vegetatie. De 5 tot 7 eieren hebben 13 tot 14 dagen nodig om uit te komen

     

    Er verscheen al eens een artikel over de blauwborst en andere rietvogels op 18/10/09











    14-06-2010 om 00:00 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (7 Stemmen)
    13-06-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gevleugelde Cyprioten [reeks 5]

    De Spaanse mus

     

    De levendige Spaanse mus, wiens herkomst voornamelijk in het Zuidoosten van Europa ligt, komt eigenlijk zelden voor in Spanje. De mediterrane neven lijken sterk op de huismus, maar dragen in de zomer een fraaier kostuumpje.

    Het markante verenkleed bestaat uit een roestbruine muts; lange en brede witgekleurde wenkbrauwstrepen; grote witte wangvlekken met een grijze waas; een zwarte bef; zwarte strepen op de borst en roomkleurige strepen op de zwarte rug eindigend in een donkergrijze stuit; kastanjebruine vleugels met witte balken en een forse bruin tot grijsachtige snavel met een golvende snijkant. Lengte van snavelpunt tot staartuiteinde varieert van 14 tot 16 cm; de spanwijdte wisselt van 20 tot 22 cm en het gewicht schommelt tussen 20 en 25 g.

     

    De Spaanse mussen komen voornamelijk voor in natte natuurgebieden [meren en moerassen] met wilgenstruiken. Ze leven uitsluitend in kolonies en komen in rumoerige zwermen bij elkaar voor ze gaan rusten. De Spaanse mus verkiest als habitat net als de huismus nissen van gebouwen, maar is vaker te vinden in hoog struikgewas of boomgroepen, meestal aan rivieren of aan moerasranden. Grote groepen verzamelen zich om op akkers te foerageren of om insecten en knoppen in struiken te eten.

     

    De Spaanse mus bouwt een gesloten nest van stro en twijgen of nestelt in verlaten takkennesten van roofvogels en ooievaars. De broedtijd bedraagt ongeveer 12 dagen; na nog eens 13 tot 16 dagen vliegen de jongen uit en vervolgens worden ze nog 10 tot 14 dagen voornamelijk door het mannetje gevoerd.

     

    Over de huismus vind je informatie in de artikels verschenen op 19/12/07 – 26/01/08 – 30/03/08 – 18/04/09 – 04/04/10 – 16/04/10

     











    13-06-2010 om 10:33 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (4 Stemmen)
    07-06-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gevleugelde Cyprioten [reeks 4]

    De Cypriotische grasmus

     

    Deze kleine altijd levendige zwartkopachtige vogel met lange staart en donkere kap is een mediterrane zanger, die het vaakst wordt aangetroffen langs warme stenige hellingen of rotsige kliffen met lage verspreide struiken en kreupelhout.

     

    Het vogeltje heeft een bleekgrijze rug, zwarte kap tot over de wangen, een rode en een dunne witte oogring; een donker gespikkelde keel; de buik is zwart gespikkeld en de slanke donkere staart heeft witte zijkanten.

     

    De grasmus die vaak met naar beneden gebogen kop door de lage vegetatie of op de grond met opgeheven staart rondkruipt, vangt meestal kleine insecten en spinnen.

    Deze vogels bezetten het hele jaar door een territorium, maar de zang is beperkt tot het voorjaar en de zomer. Het mannetje zingt vanuit een duidelijk zichtbare zangpost in een boom of struik en ook in een korte, fladderende zangvlucht. De zang is een muzikale riedel, gemengd met hardere, ratelende noten.

     

    Het paar bouwt een komvormig nest in een struik van gras en plantenstengels, gemengd met spinnenwebben, wortels en pluis van planten en bezetten het met fijner materiaal.

     

    Het vrouwtje legt 3 tot 5 eieren, die in 13 dagen door beide ouders worden uitgebroed; de jongen vliegen uit als ze 12 tot 13 dagen oud zijn.

     

     











    07-06-2010 om 00:03 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (3 Stemmen)
    06-06-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gevleugelde Cyprioten [reeks 3]

    De torenvalk

     

    Men ziet wel vaker langs onze snelwegen biddende torenvalken boven de wegbermen en weilanden. Door snel met de vleugels te slaan en de staart te spreiden kunnen torenvalken vrijwel stil in de lucht blijven hangen. Minutenlang klapwiekend, speurt de torenvlak “biddend” naar muizen, de hoofdbrok van het voorkeurmenu. Het extreem goed ontwikkeld gezichtsvermogen laat toe zelfs urinesporen van veldmuizen waar te nemen; de spionagekaart met verborgen routes helpt bij het opsporen van de prooien.

     

    Over de torenvalk vind je informatie in het artikel “Drie valkachtigen” verschenen op 10/05/09

     

     

     











    06-06-2010 om 23:58 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (5 Stemmen)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gevleugelde Cyprioten [reeks 2]

    De bonte kraai

     

    De bonte kraai wordt nu beschouwd als afzonderlijke soort maar werd voorheen gezien als ondersoort van de zwarte kraai. Waar de twee soorten voorkomen en elkaar ontmoeten, kunnen ze hybridiseren [kruising via onderlinge voortplanting], maar de meeste populaties blijven keurig van elkaar gescheiden.

    Bonte kraaien kunnen vooral in open landschap maar ook aan de rand van stedelijke gebieden op vuilnisbelten worden gespot.

     

    De platte kop heeft een zwarte kap en mondt uit in een krachtige zwarte snavel; de romp is lichtgrijs met een variabele bruinige, beige of rozige zweem; staart en vleugels zijn zwart met een diepe groenblauwe gloed. De poten zijn donkergrijs. De bonte kraai haalt een lengte van 44 tot 51 cm; een spanwijdte die varieert tussen 93 en 104 cm en een gewicht dat schommelt tussen de 540 en 600 g.

     

    Bonte kraaien zijn alleseters en opportunisten; zij voeden zich op de grond met ongewervelden, eieren, graan, afval en kadavers [verkeerslachtoffers zoals vogels en konijnen]. Ze foerageren op stranden [slakken en aangespoelde zeedieren], langs wegen en spoordijken, rond veevoer en op weilanden met mest van vee en andere dieren.

    Bonte kraaien zijn ook bijzonder pienter, maar waakzamer en schuwer dan zwarte kraaien. In tegenstelling tot de zwarte kraai zoeken bonte kraaien – zeker in de winter – elkaar veel op.

     

    Ze maken een groot nest van takken hoog in een boom of struik, gevoerd met aarde, mos wortels, wol en veren. Het legsel bestaat uit 4 tot 6 groenig gekleurde eieren met bruine stippen.  Alleen het vrouwtje broedt gedurende 17 tot 19 dagen. Na 32 tot 36 dagen vliegen de jongen uit.

     

    Over de zwarte kraai vind je informatie in het artikel verschenen op 31/07/09











    06-06-2010 om 23:53 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (3 Stemmen)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gevleugelde Cyprioten [reeks 1]

    De kuifleeuwerik

     

    Verschillende leeuweriken hebben een korte, afgeronde kuif.

    De kuifleeuwerik echter heeft een echt puntige kuif, die hij kan oprichten.

    Hij is typisch een vogel van het boerenland, die vaak langs de kant van de weg wordt gezien en waar hij voor passerende auto’s opvliegt en zijn brede, ronde vleugels en korte staart toont.

     

    Men treft de kuifleeuwerik voornamelijk aan op graanakkers, in natuurparken, op braakliggend terrein, ook wel op graspleinen nabij vliegvelden.

     

    Het verenpak van de kuifleeuwerik vertoont een gestreepte lichtbruine rug met een licht matte stuit, een zwartgrijze staart met oranje zijzomen. De bovenvleugels zijn effen lichtbruin en de ondervleugels roestoranje. De spitse kop eindigt in een lange gebogen en puntige snavel; onder het oog is een donkere lijn. Vage donkere strepen kleuren de borst en de buik is vaalwit.

    De lengte varieert tussen 17 en 19 cm; de spanwijdte wisselt tussen 30 en 35 cm; het gewicht schommelt tussen 30 en 35 g.

     

    Op de grond zoekt de kuifleeuwerik vaak op kale plekken naar insecten, onkruidzaden, zachte plantendelen en scheuten.

    De baltsvlucht is hoog en fladderend, af en toe biddend tussen stukjes rechte vlucht. De vogel zingt ook op de grond. De zang is luid met korte fluittonen, meer gecompliceerde noten en trillers.

    Het nest, een kuiltje op de grond in het gras, is bekleed met fijne stengels.

    Het legsel dat 3 tot 5 eieren telt, wordt door het wijfje in 12 tot 13 dagen uitgebroed.

    De meestal door de moeder gevoerde jongen verlaten na ca 9 dagen het nest en kunnen na 15 tot 16 dagen vliegen.

     

    Over de veldleeuwerik vind je informatie in het artikel verschenen op 17/03/09

     

     











    06-06-2010 om 23:47 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (4 Stemmen)
    05-06-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Cyprus, smeltkroes van uiteenlopende beschavingen

    Van onze correspondent Wim vanuit Paphos

     

    Cyprus, het derde grootste eiland van de Middellandse Zee na de Italiaanse eilanden Sicilië en Sardinië, is een kleine 250 km lang en zo een 100 km breed. Het eiland wordt gedomineerd door bergketens en de door bergtoppen ingesloten centrale vlakte, de Mesaoria. Het Trodos-gebergte bedekt het grootste deel van Zuid- en West-Cyprus en neemt meer dan de helft van het totale eilandenoppervlak in beslag.

     

    Op de scheidingslijn tussen Europa en het Midden-Oosten en gedurende meer dan 3 000 jaar bezet door allerlei buitenlandse overheersers die elk een stukje van hun cultuur achterlieten, is Cyprus een prachtige bestemming met een opmerkelijk karakter.

     

     

    Algemeen zicht vanuit het zuiden met links het middeleeuws kasteel van de Lusignans, verbouwd door de Turken.

     

    De kleine en pittoreske havenstad Paphos, gelegen in het zuidwesten van het eiland, is zonder enige twijfel het mooiste en populairste vakantieoord op het eiland. Reeds meer dan 20 jaar geleden uitgeroepen als werelderfgoed wegens de vele onschatbare historische bezienswaardigheden die er te vinden zijn, heeft het vissersplaatsje nog steeds niets aan charme ingeboet. Met zijn betrekkelijk geringe bevolking van 20 000 inwoners ademt deze toeristische trekpleister nog een rustige dorpssfeer uit.

     

    Culturele pareltjes

     

     

    Petra tou Romiou, gelegen tussen Paphos en Limassol, staat bekend als het mooiste stuk kust op Cyprus, gedomineerd door kalksteenrotsen die oprijzen uit de blauwe zee.

    In Petra tou Romiou zijn drie enorme witte kalsteenrotsen die samen bekend staan als de Rots van Aphrodite. Volgens de Griekse mythologie kwam Aphrodite, godin van de liefde, schoonheid en vruchtbaarheid hier uit het zeeschuim tevoorschijn. Ze voer naar de kust op een schelp die werd getrokken door dolfijnen en hield rust in het nabije Palepaphos, waar voor haar een tempel verrees. Volgens de legende blijft iemand die om middernacht bij volle maan naakt drie keer in tegenwijzerzin om de uitstekende rots zwemt eeuwig jong …

    Het archeologisch museum: de collectie herbergt stukken uit de hele geschiedenis van Cyprus, gaande van het nieuwe steentijdperk tot de 18de eeuw na C. Het museum is nog steeds in volle expansie aangezien de verzameling continu wordt aangevuld met nieuwe vondsten [glas- en aardewerk, terracotta beelden, sarcofagen, vazen, warmwaterkruiken, maskers, oude juwelen en munten, …].

     

    Het Byzantijns museum: hier tref je een fascinerende collectie kunstwerken aan, waaronder zeldzame iconen [Agia Marina uit de 8ste eeuw] en andere liturgische attributen, zoals kazuifels [bovenkleed voor priester en bisschop tijdens eucharistieviering] uit de Byzantijnse periode, verzameld uit kerken en kloosters.

     

    Het etnografisch museum: in het ‘Folk Art Museum’ gaat de aandacht naar de cultuur en de tradities van de lokale bewoners [traditionele manden van stro, een authentiek ingerichte slaapkamer met de originele linnen lakens en kledingstukken, antieke meubels en allerlei keukengerei, de typische ‘kleftiko’-oven, sarcofagen, olijfpers, …]

     

    Paphos was uitgegroeid tot een welvarende handelsstad met verschillende reusachtige villa’s van de Romeinse elite [Dionysos, Theseus, Aion en Orpheus]. Deze villa’s werden zonder uitzondering voorzien van schitterende en prachtig gekleurde mozaïekvloeren van uitzonderlijke kwaliteit met als thema de Griekse mythologie.

    Zoals in elke grote Romeinse stad waren ook hier belangrijke openbare gebouwen zoals het odeon [bestemd voor theatervoorstellingen of muzikale opvoeringen], verschillende tempels, agora’s [marktpleinen] en thermische baden.

     

     

    Het meest toegankelijke en boeiende archeologisch park van Cyprus omvat de ruïnes van Katopaphos. Ze werden opgegraven in 1962 en wierpen nieuw licht op het Cyprus tijdens de Romeinse keizertijd. De weelderige mozaïekvloeren in de 4 Romeinse villa’s getuigen van een opzichtige rijkdom.

     

    Op het einde van de havenpier in Paphos vind je nog de schamele restanten terug van het fort ‘Salanta Kolones’ van de kruisvaarders uit de 12de eeuw. Tijdens de derde kruistocht werd het koninkrijk Cyprus in 1191 veroverd door Richard Leeuwenhart, die het eiland ter beschikking stelde van de Tempelridders. Het kasteel werd in de eerste jaren van het bewind van de Lusignans, die het eiland een feodaal systeem oplegden en de Cyprioten tot slavernij dwongen, opgericht als bijkomende verdediging van de haven.

     

     

    Omdat het christendom door de Romeinen als een heidense godsdienst werd aanzien, moesten de christenen hun geloof in het geheim belijden. De belangrijkste catacombe [onderaardse gangen met gewelven en groeven, die tot begraafplaatsen dienden] is deze van de ‘Avia Solomoni’-kerk. Boven de toegangspoort van de catacombe groeit een oude heilige boom, die door de bedevaarders werd volgehangen met witte linten. Volgens de overlevering doet die kwalen en ziekte verdwijnen van iedereen die een persoonlijk offer [de witte linten] in de takken van de boom hangt.

    Na de dood van Jezus zwermden zijn apostelen uit over de hele Middellandse Zeewereld en het duurde niet lang voor apostel Paulus in Cyprus toekwam. Hij probeerde vergeefs de Romeinse gouverneur te bekeren tot het christelijke geloof en werd voor zijn ketterse uitlatingen vastgebonden en gegeseld aan een zuil in de Panavia Chrysopolitissa-kerk.

     

     

    Hoewel men van koningstombes spreekt, zijn er nooit koningen begraven op deze historische site. In werkelijkheid zijn het rotsgraven van de Griekse en later van de Romeinse elite van Paphos. Deze grafkelders werden uitgehakt uit de massieve rotsen en verschillende graven tonen ons Dorische zuilen [logge gebouwen met zware kolommen, zoals het Parthenon op de Akropolis] en muren met fresco’s [repetitieve motieven in muurschilderingen].

     

     

    De Venetiaanse boogbrug van Tzelephos, een prachtig metselwerk van gehouwen steen uit de 15de eeuw



     

    05-06-2010 om 08:30 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (5 Stemmen)
    22-05-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De witte kwikstaart

    Kwikstaarten zijn levendige en zeer beweeglijke vogeltjes. Zij vliegen in een golvende vlucht en op de grond wipt de sierlijke staart voortdurend rusteloos op en neer. Ze zijn ook tamelijk agressief en houden soms een ‘gevecht’ met hun eigen spiegelbeeld, bv. in een glimmende wieldop van een auto.

     

    Het kleine onverschrokken vogeltje heeft een opvallend verenkleedpatroon en een lange staart, welke hem zeer wendbaar maakt als hij over het gras rent om uit te vallen of omhoog te springen naar zijn prooi.

    De flanken, rug en stuit zijn grijs van kleur; de staartzijden zijn wit; de kruin, keel en een gedeelte van de borst zijn zwart; de rest van de kop [voorhoofd, gezicht en wangen] is helder wit, waaruit zwart glanzende oogjes priemen. Van de dunne snavel- tot staartpunt is hij ongeveer 18 cm lang; de spanwijdte varieert tussen 25 en 30 cm en het gewicht schommelt tussen 19 en 27 g.

     

    De witte kwikstaart is een zeer algemeen en wijdverspreide broedvogel van halfopen gebieden. Men treft hem vaak aan in dorpstuinen in de nabijheid van mensen, ook wel in buitenwijken van steden of op bouwterreinen, maar voornamelijk in land- en tuinbouwgebieden, in houtschuurtjes, bij boerderijen op het platteland.

    In de volksmond wordt hij ook wel ‘ploegdrievertje’ genoemd, omdat hij altijd in de buurt van de tractor of ploeg meeloopt op zoek naar een omgewoeld lekker hapje.

    Is er geen trekker in de buurt dan loopt hij tussen de poten door van koeien, paarden en schapen in de hoop dat deze een heerlijk insect of larve opstoten of via hun uitwerpselen ongedierte lokken.

     

    Witte kwikstaarten behoren evenals bv. de roodborst, tot de weinige soorten die – ook als zij niet broeden – hun voedselterritorium verdedigen. Het zijn hoofdzakelijk insecteneters, die men vaak kan zien rondscharrelen op hoopjes bagger langs slootranden, op strohopen in het akkerland of pikkend op vuilnisbelten. De witte kwikstaart vangt zijn prooi na een korte rennende of halfvliegende achtervolging. Verder eet hij ook nog kleine wormen, larven, poppen en slakken, ook wel eens zaden. In juni zoekt hij graag bospaden af om rupsen te verorberen, die naar beneden zijn getuimeld.

     

    De herfsttrekperiode van deze zomergast loopt van augustus tot oktober met bestemming Zuid-Spanje, zelden verder dan Marokko.

    Rond februari/maart komen de witte kwikstaarten weer terug. Tijdens zachte winters gebeurt het wel vaker dat zij zelfs hier overwinteren.

    Witte kwikstaarten verzamelen zich dagelijks tegen de avond in groepen om gezamenlijk in de omgeving, bv. op een rietveld, de nacht door te brengen.

     

    Tijdens de balts jagen twee of meer mannetjes in een rechte vlucht met lange dansende golfbewegingen en snelle vleugelslagenreeksen achter een wijfje aan.

    De witte kwikstaart nestelt in natuurlijke halve holen en nissen of in schuren, onder dakpannen en spleten in muren, in oude steengroeven, tussen kreupelhout of houtopslagplaatsen, zelfs in oude verlaten nesten van andere vogels, …

    Het komvormige, eerder rommelige, nest is een bouwsel van mos, twijgjes, stengels, dorre bladeren, droge grashalmen, gevoerd met haar, plukjes wol en veertjes.

    Het legsel telt 3 tot 5 bruingrijs gevlekte witachtige eieren per broedsel. Het ouderpaar broedt de eitjes uit en voedt samen de jongen op. Wanneer de jongen twee weken oud zijn, verlaten zij het nest. Zij blijven in de buurt van hun ouders door wie ze in het begin nog worden gevoed. Een week later zijn ze zelfstandig.











    22-05-2010 om 08:04 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (4 Stemmen)
    14-05-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De kleine plevier

    De kleine plevier, nauw verwant aan de strand- en de bontbekplevier, is een echte pioniersoort die eens de omstandigheden op de vorige verblijfplek zijn gewijzigd, vrij vaak naar nieuwe geschikte broedplaatsen zoekt.

     Door de slanke vorm en lange vleugels toont deze soort minder gedrongen dan de grotere bontbekplevier.

    Het verenpak vertoont een vale grijsbruine rug met zandkleurige bovendelen, opvallende heldergele oogringen, een witte baan tussen de bruine kruin en de zwarte voorhoofdstreep [zwart-wit masker], een stompe zwarte snavel. Kenmerkend voor het vleugelpatroon is de smalle zwarte borstband, de helderwitte onderkant en de donkere band over de staart.

    De grijzige tot vleeskleurige poten zijn vrij lang.

    De kleine plevier haalt een lengte die varieert van 14 tot 15 cm en een spanwijdte van 42 tot 48 cm; het gewicht schommelt tussen 30 en 50 g.

     

    De zomergast verlaat de tropische overwinteringgebieden in Afrika eind maart en verblijft hier tot begin september.

    De kleine plevier die zich tevreden stelt met tijdelijk beschikbare, vaak kleinschalige terreintjes, geeft de voorkeur aan drogere plekken, vaak op open kaal terrein van zand of grind langs zoetwater kusten, rivieren, meren, opspuitterreinen of ondergelopen afgravingen.

    Nieuw ontstane geschikte biotopen kunnen plotseling worden gekoloniseerd om vervolgens weer massaal te worden verlaten, zodra het leefklimaat wijzigt.

     

    De kleine plevier eet voornamelijk insecten en hun larven, maar ook grote spinnen, kleine weekdieren en wormen, die hij oppikt van vlak boven het oppervlak van de vochtige grond of in het ondiepe water.

    De rustige, behoedzame steltloper holt zoals alle plevieren met snelle dribbelpasjes en stopt plotseling om te luisteren en te kijken of er een lekker hapje naar boven kruipt. De ‘oogjagers’ lokken de prooi door met één poot snel op het natte zand te trommelen.

     

    Het mannetje voert met lage zangceremonies een baltsvlucht uit boven zijn territorium, rollend op stijve, geheel gestrekte vleugels of op de grond met hangende vleugels – de zogenaamde ‘paraplu-houding’ – een ritueel waarbij het vrouwtje onder zijn staart door gaat.

    Het nest is een ondiep kuiltje gegraven op een kale rustige, meestal onbeschermde plek, maar de eitjes hebben een perfecte schutkleur.

    De 4 grote zandkleurige tot geelbruine eieren, bezet met een karakteristieke tekening van fijne spikkels, enkele donkerdere vlekken en bruine, zwarte of lila strepen worden omringd met (kiezel)steentjes, schelpjes of wat plantenmateriaal.

    Bebroed door beide ouders komen de goed gecamoufleerde donskuikens na 24 tot 28 dagen tevoorschijn. Kraaien en meeuwen zijn de meest beduchte vijanden. De nestvlieders verlaten het nest na 25 tot 30 dagen.

     

    Jo en Wim schoten deze reeks beelden – net als de vorige over de watersnip – in de Uitkerkse Polder.

     

    Een oase van rust langs de drukke  kustlijn

     

    Dit eerste weidevogelreservaat in Vlaanderen is gelegen tussen de drukke badsteden Blankenberge en De Haan en de rustige polderdorpjes Zuienkerke en Nieuwmunster.

    Het eeuwenoude weidelandschap is door vele sloten doorweven en door tientallen veedrinkpoelen bezaaid.

    In de winter strijken hier duizenden ganzen neer, terwijl de lente het toneel vormt van honderden baltsende weidevogels.

    De Uitkerkse Polder, 1 400 ha groot, is een authentieke kustpolder. Zo’n 1 500 jaar geleden lag er een uitgestrekt slikke- en schorregebied, zoals we vandaag in het Land van Saeftinge aantreffen. Maar menselijke ingrepen herschiepen het getijdenlandschap in polders.

    De geulen slibden vanaf de 6de eeuw dicht, waardoor de schorren evolueerden naar zoute weiden, waarop tijdens de middeleeuwen boerderijen werden gebouwd en schapen graasden. Met lokale ringdijkjes werden de erven beschermd. In de strijd tegen het water werd een wirwar van sloten, grachten en greppels aangelegd. Het resultaat van deze fascinerende wisselwerking tussen mens en natuur is dat de Uitkerkse Polder een gevarieerd microreliëf kent, waarin water de hoofdrol speelt. Het landschap bestaat uit laaggelegen zilte graslanden, waar brak water aan het oppervlak opborrelt en hoger gelegen vette graslanden. Dank zij het brakke water, afkomstig uit het veen, de slootjes en het grondwater, zijn hier ‘binnendijks’ op slikken en schorren unieke planten terug te vinden, zoals melkkruid en zeekraal, wat heel zeldzaam is.

     

    Omwille van de uitzonderlijke natuurwaarden, zijn de kustpolders grotendeels aangeduid als vogel- en of habitatrichtlijngebied. De Uitkerkse Polder is een onderdeel van het netwerk aan Europese natuurgebieden: het Natura 2000-netwerk. De weblinks hieronder tonen de kaarten met daarop het vogel- en habitatrichtlijngebied: bovenaan zie je in het oosten Blankenberge en in het westen Wenduine; het rood en wit gearceerde figuurtje linksonder is het dorp Nieuwmunster, dat ook volledig in het richtlijngebied ligt.

     

    http://www.uitkerkse-polder.be/images/gewestplan%20uitkerke.jpg

     

    http://www.uitkerkse-polder.be/images/satelietfoto%20uitkerke.jpg

     











    14-05-2010 om 18:57 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    09-05-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De watersnip

    De watersnip is een steltloper van moerassen die bij gevaar vertrouwt op zijn schutkleuren en pas met een luide raspende roep snel hoog opvliegt, wanneer je hem haast vertrapt. Anders dan de meeste steltlopers mengt hij zich niet vaak onder andere soorten.

     

    Zijn gestreepte donkerbruine rug met lange brede, crèmekleurige strepen zijn kenmerkend, maar moeilijk te zien als de waadvogel plots snel en in een zigzagpatroon opvliegt.

    De kop vertoont helder beige en zwarte strepen en de donkere vleugels met witte achterrand zijn onderaan grijs-wit. De borst is gestreept en de buik is wit; de staartband is rossig bruin. De extreem lange en rechte snavel neemt een kwart van de totale lengte in. Met de korte, gebogen poten loopt de watersnip schuifelend rond. De watersnip haalt een lengte die varieert van 25 tot 27 cm en een spanwijdte tussen 37 en 43 cm; het gewicht schommelt van 80 tot 120 g.

                                 

    De watersnip geeft de voorkeur aan modderige poelen of aan met gras, biezen en zeggen begroeide open oevers. Ook foerageert hij op doordrenkte vlaktes, modderige slootkanten, zompige veengraslanden en drassige oevers langs rivieren, meren en reservoirs; ’s winters foerageert hij vaak op natte weilanden.

    De meeste watersnippen migreren over grote afstanden en moeten hun leven goed organiseren om te overleven. In de herfst arriveren ze op hun tropische overwinteringplek. Hier moeten ze vetten en eiwitten opslaan voor hun 5 000 km lange reis. Tijdens de lente trekken ze terug naar de noordelijke broedgronden, waar ze een partner en nestelplek zoeken; watersnippen vormen gedurende de paartijd een trouw paar.

     

    Watersnippen rusten in dichte groepen, maar foerageren niet samen. De watersnip slaapt staande op één poot, met de kop op de rug en de snavel onder zijn veren. Hij brengt veel tijd door met waden in ondiep water. Met zijn gevoelige en buigzame snavelpunt peutert hij diep in de weke slikbodems op zoek naar aardwormen of kleine schaaldieren, weekdieren; hij pikt van het bodemoppervlak ook insecten, zaden en bessen.

     

    De watersnip kent een opmerkelijke baltsceremonie. Eerst klimt hij met snelle vleugelslag hoog de lucht in, waarna hij met uitgespreide staartveren naar beneden duikt. De uitgewaaierde staartveren trillen in de luchtstroom en maken zo een vibrerend, haast ‘blatend’ geluid. Aan het einde van de duik klimt de vogel weer omhoog en herhaalt zijn vertoning.

    Watersnippen broeden op natte weilanden of hoogvennen. Het nest ligt goed verborgen middenin graspollen, biezen of andere moerasplanten op de grond. Het legsel bestaat uit 4 lichte olijfbruine eieren met grijze en donkerbruine vlekken en spikkels, die na zo’ n 3 weken uitkomen. De jongen hebben een kastanjebruin donsjasje met zwarte strepen en witte spikkels, een perfecte camouflage tegen roofdieren als poolvossen en uilen.

     

    Het Vlaams bezoekerscentrum ‘De Watersnip’ is een ideale uitvalsbasis voor een bezoek aan de vallei van de Zwarte Beek met zijn vochtige weilanden, hooilanden, moerassen en bossen. Eén van de redenen hiervoor is het voorkomen van de watersnip, die op heel weinig plaatsen in Vlaanderen kan overleven. Bijna de helft van de broedkoppels in Vlaanderen komt voor in de Zwarte Beek. Reden genoeg om de watersnip tot mascotte van het bezoekcentrum te benoemen.

     

    De Zwarte Beek is één van de meest waardevolle beekvalleien in Vlaanderen en zelfs in West-Europa. Het strekt zich uit vanaf de rand van het Kempens plateau te Hechtel tot in Diest, waar de Zwarte Beek samenvloeit met de Demer. De grootste troef van het gebied is de afwisseling in landschappen, waarin heel wat zeldzame planten en bedreigde diersoorten voorkomen. In 1992 werd de vallei uitgeroepen tot ‘ecologisch impulsgebied’: een gebied waar natuur extra kansen moet krijgen.











    09-05-2010 om 07:30 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    30-04-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De baardman

    De baardman, oorspronkelijk afkomstig uit Roemenië, is een echte rietvogel, die je makkelijker hoort dan ziet.

    Het mannetje heeft karakteristieke ‘bakkebaarden’, maar ook vrouwtjes zonder bakkebaarden moeten als baardman door het leven.

    Het vederpak van het mannetje is oranjebruin; de lichtblauw asgrijze kop vertoont de unieke zwarte afhangende puntige snorstrepen en felgeel priemende oogjes; de bleke taan kleurige onderkant eindigt in een lange geelbruine staart met zwarte stuit; de vleugels zijn gestreept. Het vrouwtje heeft een helder bruinbeige kruin en rug en een rossige staart

     

    De baardman wordt tot 14 cm lang; haalt een spanwijdte die varieert van 16 tot 18 cm en een gewicht dat schommelt tussen 12 en 18 g.

     

    De baardman verblijft in uitgestrekte moerassen met veel overjarig riet, langs plassen, beken en meren. De rietkragen zijn ideale schuilplaatsen, waar lekker veel insecten rond zoemen.

    Tijdens de winter trekken de baardmannetjes vaak op zwerftocht en belanden dan als eens vaker in kleinere rietvelden, waar ze zich aan zaad van riet of rietgras te goed doen.

    Buitelend en acrobatisch zwaaiend tussen de dicht opeen staande rietstengels verzamelt deze behendige kleine rietbewoner met zijn dunne, spitse snavel insecten die uit de rietpluimen of van de grond onder het riet worden weggepikt; ook rupsen op de rietstengels ontsnappen niet.

     

    Vaak vliegen baardmannetjes met uitgespreide staart even vlak boven de rietpluimen om dan snel weer in de beschutting weg te duiken.

    Strenge winters kunnen de populatie sterk reduceren, maar gelukkig compenseert de baardman dit verlies door fanatiek broedgedrag. In één jaar tijd kan een paartje 2 tot 3 legsels voortbrengen met 5 tot 7 eieren. Het nest is een diepe kom van dorre rietstengels en zeggenbladeren, gevoerd met rietpluimen, goed verborgen in het riet net boven water of in de dichte bladerlaag op neergeslagen rietstengels. Na 12 tot 13 dagen komen de jongen tevoorschijn. De ouders zorgen samen voor nest en kroost en na het broedseizoen blijft de familieband nog lang bestaan.

     

     











    30-04-2010 om 18:52 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (3 Stemmen)
    26-04-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De boomvalk

    De kleine boomvalken – bij ons zomergasten van eind april tot eind oktober – zijn lange afstand trekkers, die de winter in tropisch Afrika doorbrengen. Het schaars aantal broedparen in Vlaanderen blijft beperkt tot een paar tientallen.

     

    De boomvalken zijn ongeveer 28 tot 35 cm lang en halen een spanwijdte van 70 tot 84 cm; het gewicht schommelt tussen 130 en 340 g.

    Kenmerkend aan het fraai verenkleed is het opvallend koppatroon met zwarte kap en snor; de lichte vlekken op wangen en keel; de effen leikleurige rug; de dunne zwarte strepen op de lichte onderdelen; een korte smalle effen staart; de felgele tenen voorzien van scherpe klauwen en bij het mannetje de roestrode broek. Qua uiterlijk worden boomvalken al eens vaker verward met de slechtvalk, al zijn ze beduidend kleiner.

     

    In volle vlucht zijn boomvalken te herkennen aan hun ranke gestalte en gestroomlijnde silhouet met lange spitse, lichtgekromde vleugels. Boomvalken zijn supersnelle jagers en de meest wendbare roofvogels onder de valken. Ze hebben dan ook open gelegen nesten nodig – doorgaans een ingepalmd oud roeken- of kraaiennest – met een betrekkelijke vrije af- of aanvliegroute vanaf hoge boomtoppen [doorgaans naaldbomen] of hoogspanningsmasten.

    Het liefst vertoeft de boomvalk in een halfopen landschap met wat bos of boomgroepen, maar zeker met voldoende open veld, heide of moeras. De boomvalk maakt immers handig gebruik van bomen en houtwallen om tijdens zijn ontspannen patrouillevluchten in open ruimte met plotse wendingen en wisselingen van hoogte, richting en tempo, verrassingsaanvallen uit te voeren en feilloos toe te slaan.

    Hoewel de boomvalk lang werd geassocieerd met heidevelden is hij in toenemende mate te vinden in gewone agrarische gebieden. De veranderde inrichting van het landschap met meer waterpartijen, niet alleen langs rivieren, maar ook in recreatiegebieden heeft de boomvalken aangelokt, daar deze “wetlands” precies heel wat libellen en bijgevolg ook zwaluwen aantrekken, het favoriete voedsel van boomvalken.

     

    Boomvalken, die op een aanzienlijke afstand van hun nestplaats [doorgaans 2 tot 3 km] hun territorium verkennen, bejagen hun prooi bij uitstek in het open luchtruim. Hun voorkeur gaat uit naar vliegende insecten, die in de lucht worden gegrepen en al vliegend “uit het vuistje” worden opgepeuzeld. Zodra een boomvalk een libel te pakken heeft, zweeft hij even verder terwijl hij met één poot het insect vasthoudt en het van de vleugels ontdoet. Vliegende mieren, vlinders, kevers, sprinkhanen en libellen mogen lekkere hapjes zijn, het zijn toch maar borrelhapjes.

    De boomvalk balst met inzet en passie; paren zweven samen waarbij het mannetje vaak op het iets grotere vrouwtje af duikt of een prooi vangt en die aan haar doorgeeft in de lucht. Het vrouwtje rolt onderhem op haar rug en strekt een poot uit als de gift wordt geaccepteerd.

    In de broedtijd schakelen boomvalken over op vogels [huis-, boeren- en oeverzwaluwen, leeuweriken, spreeuwen, vinken, mezen en huismussen] die eveneens in de vlucht worden geslagen.  Veel hiervan worden gevangen als ze ’s avonds naar hun nestplaatsen vliegen. Eens gegrepen, nemen de boomvalken hun buit naar een plukpost om ze te verorberen.

    In het nest worden 2 à 3 eieren gelegd die uitsluiten door het vrouwtje worden bebroed en na 28 tot 31 dagen uitkomen.
    De jongen vliegen na 28-34 dagen uit.

    Ze kennen weinig vijanden maar uilen, kraaien, haviken en buizerds zijn wel geduchte jagers.

     

    Je vindt ook nog info in het op 10/05/09 verschenen artikel “Drie valkachtigen”.











    26-04-2010 om 18:47 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (3 Stemmen)
    18-04-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De putter of de distelvink

    “De putter was vroeger een veelgehouden kooivogel”, vertellen peter en meter van het Kille Meutel-gezelschap ons tijdens de jongste reünie.

    Toen Jeannine en Georges destijds nog in Diegem-Lo woonden, hadden ze een grote en goed beschutte buitenvolière met dicht begroeide groenblijvende planten, waarin de distelvinken graag toefden. Ze verwenden en verzorgden de putters goed, die het daglicht erg op prijs stellen.

     

    De distelvink was voor hen beiden de vrolijkste gevederde ambassadeur van de Belgische driekleur met een enthousiast vogellied.

     

    Al is het onmogelijk om in een kooi de natuurlijke omstandigheden van de biotoop te evenaren, toch is het de plicht van elke vogelliefhebber zijn vogels in gevangenschap optimaal te verzorgen en wel op een vogelvriendelijke manier.

    Jeannine en Georges weten al langer dat spoorelementen in wilde planten, zoals bitter- en looistoffen, oliën en organische zuren, de preventieve medicijnen zijn om putters gezond te houden en zorgden destijds dat er distels, zuring, theunisbloemzaad, bijvoet, anijs, boekweit, venkel, dille, koriander, lijnzaad, gepelde zonnepitten, weegbreezaad, … voorradig was.

    Putters zijn sociale en praatgrage vogeltjes die vrijwel altijd in groepen of kleine familieverbanden leven en gezellig met elkaar kwetteren terwijl ze voedsel zoeken in onkruidrijke bermen. Ze houden van verwilderde plekjes, afgelegen hoekjes en verlaten boerderijen, leegstaande fabrieken en verwaarloosde tuinen.

    Ook Jeannine en Georges genieten intens van de Kille Meutel-reünies, die uitmonden in gezellige praatcafés.

     

     

    Acrobatisch talent

     

    Distelvinken verzamelen de zaadjes op een hele subtiele wijze.

    De vogel klimt langs een forse bloemstengel omhoog tot deze door zijn gewicht ombuigt.

    Om te voorkomen dat de steel terugspringt, bijt hij erin waardoor de bloemsteel doorknakt. Het nog overeind staand deel houdt hij met één poot vast, terwijl hij zich te goed doet aan het zaad.

    De techniek van het voedsel met de tenen vast te houden en met de snavel te bewerken, vond de vogelliefhebber vroeger al uiterst amusant, weten Georges en Jeannine.

    Daarvoor ontwierp men een speciale kooi; aan de ene kant moest de distelvink met zijn snavel een touwtje, dat was vastgemaakt aan een klein wagentje met voer, op een licht hellend vlak naar zich toe trekken. Telkens hij een stuk van het touwtje had opgetrokken, klemde hij het stevig vast met de poot.

    Met het andere koordje kon een vingerhoed – gevuld met water – worden opgehaald; vandaar de naam ‘putter’.

    Daar de putter verzot is op de zaadjes van distels en vaak in de buurt ervan wordt opgemerkt, kreeg hij de andere naam ‘distelvink’ toegewezen.

     

     

    Portret

     

    De putter – oorspronkelijk afkomstig van het Europese noordelijke halfrond – komt voor langs de zonnige randen van vochtige loofbossen. Nog niet zo lang geleden zijn putters begonnen zich aan te passen aan door de mens gemaakte landschappen, zoals boomgaarden en parken.

    De beste manier om putters in je tuin te lokken, is te zorgen dat er veel uitgebloeide kaardendistels, kliskruid en paardenbloemen te vinden zijn; putters halen ook zaden uit tuinplanten, zoals lavendel.

    De opvallende kenmerken van deze uitgesproken bonte vogel zijn de zwartgeel getekende vleugels en de zwart witte kop met het rode masker; de witte stuit en de bruine mantel; de afwisselend wit en bleekbruin getinte buik.

    De bleke – vrij lange kegelvormige – snavel is een scherp precisiewerktuig, ideaal om in de stijf verpakte zaadhoofden van distels, kaarden en klissen te prikken en er het diepliggende fijne, pluizige zaad uit te peuteren.

    Het vogeltje haalt een lengte van 12 cm; een spanwijdte die varieert van 21 tot 25 cm en een gewicht dat schommelt tussen 14 en 17 g.

    In het voorjaar neemt de mannetjesputter een nestelplaats in een bos of boomgaard in beslag en verdedigt deze tegen indringers. Hij zingt luidkeels vanaf hoge uitkijkposten en imponeert in trage zangvluchten.

    Bij de hofmakerij spreiden beide partners hun vleugels en staarten om het prachtig gekleurde verenpak ten toon te spreiden.

    Vervolgens bouwt het gecharmeerd vrouwtje een buitengewoon keurig, komvormig nest van mos, geweven gras, haren en spinrag, bekleed met wol en distelpluisjes. Het nest bevindt zich doorgaans op een dunne tak, verscholen tussen het gebladerte. De territoria zijn klein en meerdere paartjes nestelen dicht bij elkaar.

    Het vrouwtje broedt de 4 tot 6 lichtblauwe eitjes met bruine spatjes op haar eentje uit en blijft 2 weken op het nest zitten, terwijl het mannetje haar van voedsel voorziet. 

    De kale jongen zijn vliegvlug als ze zo’n 2 weken oud zijn en verlaten rond die tijd het nest.

    De ouders blijven hen echter nog ongeveer een week voeren, voordat ze vertrekken voor een tweede legsel.

    Gedurende het broedseizoen krijgt de putter extra proteïne binnen in de vorm van kleine insecten en spinnen, die hij tussen de bladeren van bomen en struiken en van hoge onkruiden oppikt.

     

     

     

    18-04-2010 om 17:15 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (8 Stemmen)
    16-04-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Persbericht: To tsjilp or not to tsjilp? That's the question ...

    Hoor jij in jouw buurt nog huismussen tsjilpen of hoor je er helemaal geen meer? Dat is de vraag die Vogelbescherming Vlaanderen zich stelt. Het komende weekend – zowel zaterdag als zondag – organiseert Vogelbescherming Vlaanderen voor de negende keer een huismussentelling. April is dé uitgesproken maand om huismussen (Passer domesticus) te observeren omdat de mannetjes dan uitbundig zitten te tsjilpen bij hun nestplaats. Hiermee willen ze ofwel een vrouwtje aantrekken ofwel indruk maken op hun eigen vrouwtje. Gegevens over het aantal tsjilpende mussenmannetjes geven duidelijkheid over het op die plaats aantal aanwezige broedparen enerzijds en de locatie van de nestplaatsen anderzijds. Vogelbescherming Vlaanderen en de Universiteit Gent willen hiermee een zicht krijgen op de mussenarme en mussenrijke plaatsen in Vlaanderen. Vogelbescherming Vlaanderen bouwde een gloednieuwe website voor en over de huismus waarop een pak nuttige informatie kan gevonden worden en waar elke teller zijn/haar gegevens online kan invoeren.

     

    Aangezien een kolonie huismussen uiterst plaatsgetrouw is, kan een kleine verandering in de omgeving ervoor zorgen dat deze kolonie verloren gaat. Jaar na jaar verdwijnen op deze manier plekjes waar huismussen leven. Deelnemen is eenvoudig en erg leuk. Ga tijdens het weekend van 17 en 18 april 2010 gedurende een vijftal minuten buiten staan (best in de ochtend) en bepaal het aantal gelijktijdig tsjilpende huismusmannetjes dat je hoort. Je hoeft zelfs niet zaterdag én zondag te tellen; één keer is voldoende. De huismussen van bij de buren mag je ook meetellen. Hoor je er geen? Geen probleem! Ook deze informatie is uiterst belangrijk! Deed je al eens mee aan een vorige editie? Tel dan dit jaar opnieuw jouw huismussen! Alleen op deze manier kunnen de oude gegevens met de nieuwe vergeleken worden. Je kan jouw resultaten online doorgeven via het telformulier op de speciale mussensite van Vogelbescherming Vlaanderen.





    16-04-2010 om 17:37 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (4 Stemmen)
    13-04-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De geschiedenis van het leven

    Bron: Dirk Draulans in het kielzog van Darwin [KNACK]

    Charles Darwin had op het niveau van een lichaam geen flauw idee van welk mechanisme achter het selectieproces schuilde. Hij wist dat er erfelijkheid in het spel was, speculeerde lichtjes over kenmerken van vader en moeder die in een gemengde vorm bij het kind voorkwamen, maar verder kwam hij niet. Dat is niet verwonderlijk.

    De wetten van de genetica moesten in zijn tijd nog worden ontrafeld, evenals de chemische manier waarop alles in zijn werk gaat. Het duurde na de publicatie van “The Origin of Species” nog bijna een eeuw voor het systeem was begrepen met de ontdekking van de dubbele helixstructuur van de DNA-molecule, de belangrijkste chemische drager van erfelijke informatie. In organismen treft men het DNA in de cellen aan in de vorm van chromosomen. Op een chromosoom bevinden zich tientallen tot honderden genen.

    De DNA-structuur bestaat uit 2 lange strengen van ‘nucleotiden’, die zich om een denkbeeldige as slingeren en met elkaar door de zogenaamde basenparen zijn verbonden, een verbinding tussen twee tegenover elkaar liggende nucleotiden. Deze nucleotiden zijn samengesteld uit drie onderdelen: een stikstofbase, een pentose [suiker met 5 koolstofatomen] en een fosfaatgroep. De volgorde van de nucleotiden in een streng wordt een sequentie genoemd.

    Het duurde nog eens een halve eeuw voor er efficiënte methodes werden gevonden om het DNA te lezen.

     


    DNA-Barcode

     

    Een steeds sneller wordende techniek, ‘sequencen’ geheten, die toelaat de basenvolgorde van een DNA-streng te bepalen, vertalen de informatie op het DNA naar een op computers stockeerbaar geheel. Kunnen lezen betekent evenwel nog niet per definitie begrijpen, want de functie van veel genen is nog onbekend.

    Maar ‘sequencers’ kunnen al wel worden gebruikt om de evolutie van het leven te bestuderen. Van steeds meer soorten worden steeds grotere stukken DNA afgelezen, soms zelfs het volledige genoom. De verschillen zeggen veel over de verwantschap tussen wezens. Het is nu al duidelijk dat de levensboom, die puur op basis van morfologische kenmerken [uiterlijke eigenschappen naar vorm en structuur] werd getekend, op essentiële  punten zal moeten worden bijgestuurd, omdat genetische verwantschap dikwijls iets anders is dan ogenschijnlijke fysieke verwantschap.

     

    MOOREA: Project Biocode

     

    http://maps.google.be/maps?hl=nl&q=Moorea&um=1&ie=UTF-8&sa=N&tab=wl

     

    Op het Frans-Polynesische eiland Moorea loopt sinds een 3-tal jaren een uniek experiment, waarmee het gebruik van DNA-sequenties naar een hoger niveau worden getild: dat van het ecosysteem.

    Moorea ligt op een half uurtje varen van het recent door een aardbeving getroffen Tahiti, maar het is een wereld van verschil. Moorea is veel kleiner, kent veel minder verkeer, veel minder internationale marketing, bijna geen luxehotels.

    Het eiland produceert niet alleen de beste ananassen ter wereld, maar ook een wetenschappelijke wereldprimeur: wetenschappers nemen er van alle soorten dieren en planten die ze vinden een staaltje DNA. Daarvan wordt telkens hetzelfde korte stukje gesequenced. De sequentie volstaat om soorten van elkaar te onderscheiden, als een unieke barcode. De bedoeling van het project ‘Biocode is álle soorten met een barcode te labelen, te koppelen, zodat er voor het eerst een volledige inventaris kan worden gemaakt van een ecosysteem, zowel ter zee als te lande.

    De coördinatoren van het project schatten aanvankelijk dat ze zo’n 5 000 soorten in kaart zouden brengen, maar ze hebben hun voorspelling moeten bijstellen en rekenen er nu op dat ze ergens tussen 8 en 10 000 soorten zullen uitkomen [de microwereld niet meegerekend].

    Dat is veel voor een eiland met een omtrek van amper 65 km, dat slechts 1,5 miljoen jaar geleden ontstond na een uitbarsting van een vulkaan op de zeebodem.

     

    Modelsysteem voor biodiversiteit

     

    Het is ook veel in vergelijking met de eerste schatting van het aantal soorten op aarde: deze van de Zweedse taxonoom Karl Linnaeus, de grondlegger van de dieren- en plantensystematiek.

    Hij vermoedde destijds, meer dan 2 ½  eeuw geleden, dat er 10 000 soorten dieren en planten zouden bestaan. Vandaag houdt men het op een slordige 100 miljoen.

    Het leven is véél veelzijdiger dan men ooit durfde te vermoeden, op grond van Darwins evolutieleer over natuurlijke en seksuele selectie.

    Van alle door DNA-analyse beschreven soorten op Moorea worden foto’s gemaakt en die komen per familie in een indrukwekkend plakboek terecht. Na 3 jaar zijn er meer dan 450 vissoorten beschreven. De staalname is beperkt tot een diepgang van 30 m, daar om dieper te gaan andere technieken zijn vereist. Ronduit onthutsend is het boek met de op basis van hun DNA onderscheiden soorten in zee levende ongewervelden: tientallen garnalen, kreeften, krabben, de meeste vrij klein, maar vaak wonderlijke wezentjes, prachtig gekleurd of versierd met een dikke bos rode haren of andere vreemde uitsteeksels.

    De bedoeling is op termijn binnen eenzelfde ecosysteem verder te gaan dan de pure inventaris en ook de relaties tussen zoveel mogelijk dieren en planten te bestuderen. Dat doen de onderzoekers op Moorea overigens niet alleen. De gedigitaliseerde DNA-resultaten kunnen wereldwijd worden geraadpleegd, daar het project tot doel heeft een informatica-infrastructuur, een instrument aan te reiken dat het mogelijk maakt van een gebied een integrale gegevensbank over ecologie, systematiek en genomica [studie van genomen] in kaart te brengen.

     

    Complete genoom van de zebravink ontrafeld

     

    Bron: maandblad voor wetenschap EOS

     

    De zebravink is na de kip de tweede vogel die onder de genoomscanner mocht.

    Uit de resultaten blijkt dat 800 genen verantwoordelijk zijn voor het gezang van de zebravink.

     

     

    Vogelportret

     

    Oorspronkelijk is de zebravink afkomstig uit Australië. De kleine [10 tot 12 cm], lieve vogeltjes die het goed met elkaar en met andere vogels kunnen vinden, leven in groepsverband in met struiken en bomen begroeide grassavannen. Verder zijn ze vaak te vinden in bewoonde en in cultuurgebieden.

    Ze hebben weinig vocht nodig, waardoor ze in droge streken gemakkelijk overleven. In hun natuurlijke leefomgeving voeden ze zich hoofdzakelijk met halfrijpe en rijpe gras- en onkruidzaden. Uitgezonderd in de broedtijd worden insecten vrij weinig genuttigd. Nesten worden over het algemeen in de vorken van takken gemaakt of in holen van bomen op een hoogte van 2 à 3 m. Het nest wordt gemaakt van droge en groene grashalmen en bekleed met zachte grassprieten, pluisjes en haartjes. De periode waarin de vogels gaan broeden, wordt bepaald door de temperatuur en de neerslag. De mannetjes onderscheiden zich van de popjes door een oranjebruine wangvlek.

     

    Onderzoek naar evolutionaire en genetische basis van spraak

     

    Een jonge zebravink oefent verschillende deuntjes net zolang hij het liedje van zijn vader kan nabootsen. Als hij het deuntje heeft gememoriseerd, verandert hij nooit meer zijn zangpatroon. Het voorzingen door de vader activeert het gebied voor het zanggeheugen.

    Op dezelfde manier moeten mensen leren hun vocale vaardigheden te gebruiken; pas als een kind klanknabootsingen kan opslaan, leert het namelijk ook praten.

    Daarom is de zebravink een dankbaar modeldier om de genen voor spraak te onderzoeken.

    In het gerenommeerd wetenschappelijk vakblad Nature bericht deze week een internationaal onderzoeksteam dat de hele DNA-volgorde van de vink is ontrafeld.

    De opheldering van de complete DNA-volgorde kan het genetisch onderzoek naar spraak- en spraakstoornissen, zoals stotteren, een stap vooruit helpen.

    De gemeenschappelijke voorouder van de zebravink en de kip trippelde ongeveer 100 miljoen jaar geleden op de aarde rond. De DNA-structuur van vink en kip is voor een groot stuk nog gelijk, maar de genen die betrokken zijn bij het produceren van gezang zijn heel sterk geëvolueerd in de vinkenlijn. Vinken gebruiken het gezang ook intensief voor communicatie, terwijl kippen geen noten, maar eenvoudige kakelgeluiden voortbrengen. Volgens de onderzoekers zouden zo’n 800 genen betrokken zijn bij het luisteren en zingen van het vinkenlied.


     
     

    Regulerende functie

     

    Veel van die genen bij de zebravink behoren niet tot die eiwit-coderende soort, waarvan de informatie in een eiwit wordt omgezet. Het grootste gedeelte van de genen is zogenoemd niet-coderende RNA. Die functioneert als een complexe regelaar, die de activiteit van andere genen aan of uit zet. Enkele jaren geleden dachten wetenschappers nog dat die niet-coderende genen, ook wel junk-DNA genoemd, geen belangrijke rol speelden, maar intussen blijkt junk-DNA bij belangrijke ontwikkelingsprocessen van mens en dier cruciaal te zijn.

    Dankzij de mogelijkheid om diep in het genoom van de zebravink te kijken en niet enkel in de genen, die direct betrokken zijn bij het zanggedrag maar ook in deze die dat reguleren, is het niet verwonderlijk dat de publicatie van het genoom van de papegaai later dit jaar wordt verwacht.

    13-04-2010 om 21:34 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (4 Stemmen)
    04-04-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Huismussenonderzoek

     

    Vogelbescherming Vlaanderen organiseert jaarlijks het “Mussentelweekend” – heel binnenkort op 17 en 18 april – dat bijdraagt aan het onderzoek naar de verspreiding en dichtheden van de huismus in Vlaanderen. Ook in de Kille Meutel houden de vogelvrienden het mussenbestand goed in de gaten.

     

    Zopas werd een ‘Mussenwerkgroep Vlaanderen’ opgericht, alsook een handige inventarisatiemethode om voortaan de telgegevens op een communicatieplatform in te voeren en te raadplegen: www.mussenwerkgroep.be

     

    Uit de analyse van de resultaten die de klassieke mussentelweekends opleverden, blijkt enerzijds dat jaarlijks nieuwe tellers zich aanmeldden met telkens ook nieuwe mussenlocaties, maar anderzijds weinig tellers het jaar daarop opnieuw hun gegevens doorstuurden.

    Dit maakt een wetenschappelijk lang termijnonderzoek quasi onmogelijk.

    De tot heden ingezamelde gegevens zijn nuttig om de verspreiding in kaart te brengen, maar herhaaldelijke tellingen bieden een realistischer beeld van hoe een populatie in een bepaald gebied evolueert.

    Uit de gegevens geregistreerd tijdens de periode 2002 – 2007 blijkt overigens dat men met de jaarlijkse sensibiliseringscampagne niet alle provincies op eenzelfde wijze tot samenwerken prikkelt.

    Vooral in de provincies Limburg [Mijnstreek & Haspengouw], West-Vlaanderen [Westhoek & Brugse Ommeland], Oost-Vlaanderen [Meetjesland] en in het oostelijk deel van Antwerpen, wordt er nog relatief weinig deelgenomen.

     

    De nieuwe methode steunt daarom op het engagement om 3 x per broedseizoen – elk jaar weer opnieuw – de inventarisatie op eenzelfde locatie uit te voeren.

     

    Een ander belangrijk aandachtspunt in het mussenonderzoek is de opsplitsing in verschillende soorten habitats, daar uit onderzoek duidelijk is gebleken dat huismussen in verschillende [naburige] leefgebieden onderling geen of weinig contact hebben.

    De methode die tijdens dit lange termijnonderzoek zal worden gehanteerd, is afgeleid van het zogenaamde MUS-project [Meetnet Urbane Soorten] van ‘Vogelonderzoek Nederland’ en ‘Vogelbescherming Nederland’

     

    Naast de jaarlijks aangekondigde mussentelweekends, die wegens het sterke sensibiliserende karakter zullen behouden blijven [het elektronisch telformulier vind je ook op bovenstaande website], zullen de tellers van de mussenwerkgroep via een invoermodule een individueel profiel kunnen aanmaken.

     

    Je kan op 2 manieren meewerken:

     

    ·         ofwel als 8-puntteller, waarbij je je engageert om jaarlijks tijdens de broedperiode 3 x huismussenpopulaties te inventariseren op 8 verschillende locaties in een gemeente die je zelf uitkiest

    ·         ofwel als 1-puntteller, waarbij je zelf één specifieke locatie uitkiest om de herhaalde tellingen uit te voeren

     

    Wens je meer informatie over de inventarisatiemethode of wens je deel te nemen aan het huismussenonderzoek, neem dan een kijkje op de nieuwe website van de mussenwerkgroep of neem vrijblijvend contact op met Vogelbescherming Vlaanderen via info@vogelbescherming.be of op het telefoonnummer 03/296.26.80

     

    Naast de aankondigingen over de Mussentelweekends, vind je op deze blog nog bijdragen over de huismus in de artikels:

     

    ·         Help de straatket       [09/12/07]

    ·         Mussenspotter           [30/03/08]

     









    04-04-2010 om 18:42 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (6 Stemmen)
    30-03-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.M-day, een mix, magische momentopnames

    Tijdens het internationaal jaar van de biodiversiteit bestaat de uitdaging voor Vlaanderen om de instandhoudingdoelstellingen te realiseren, te beginnen met de habitat- en vogelrichtlijngebieden.

    Wij bezitten in Vlaanderen de nodige kennis om er voor te zorgen dat natuurwaarden en biodiversiteit niet verder achteruitgaan.  Alle natuurverenigingen en andere milieuvriendelijke middenveldorganisaties moeten hun expertise samenbundelen om de publieke opinie te mobiliseren en te beroeren.

    Wie zich graag in de materie verdiept, kan het natuurrapport, uitgegeven door het Instituut voor natuur- en bosonderzoek, dat vooruitblikt naar 2030, inkijken:

     

     http://www.inbo.be/content/page.asp?pid=BEL_NARA-MAIN-startpagina


    De poëtische benadering van “onze” natuurfotograaf
    Wim, in een reeks onuitwisbare mooie indrukken, associeerde ik in een vrije bewerking met de songversie “Born free” van Frank Sinatra.

     

    “Geboren uit het warme nest, zo vrij als de wind waait, zo vrij als het gras groeit … vrij om je hart te volgen, je eigen koers te kiezen, zo vrij als een vogel …

    Geniet in volle vrijheid van de schoonheid die je omringt, de open horizonten, de wereld die je steeds weer verbaast als je naar de sterren opkijkt …

    Sla je vleugels uit en zweef over de aardse wereld, grijs gestreept in geometrische motieven, verdeeld in een veelkleurige lappendeken en versierd met zilveren kronkelende linten … zonder grenzen …

    Overvlieg het menselijk patchwork, daar waar muren de vrijheid beknotten … voel je vrij als de wisselende getijden … voel je vrij, want het leven is de moeite waard, maar alleen de moeite waard … als je vrij geboren bent …”

     

    Achtereenvolgens zien jullie een zwarte zwaan, een lepelaar, een Canadese gans, meerkoeten en een knobbelzwaan.











    30-03-2010 om 00:00 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (4 Stemmen)
    20-03-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De grauwe gans

    Vroeger moet deze voorvader van de gewone boerengans in onze streken een algemene broedvogel zijn geweest; zijn gegak en geroep tijdens de vlucht zijn nog identiek aan die van de tamme gans.

                                               

    De grauwe gans onderscheidt zich van zijn verwanten door zijn grootte en lichter grijsbruin verenkleed, met zeer lichtgrijze voorvleugels, vooral goed zichtbaar tijdens de vlucht.

    De lichtgekleurde kop mondt uit in een tamelijk grote, stompe, oranje snavel met witte punt; de poten zijn vaal roze en de staartbasis is opvallend wit.

    De lengte varieert van 75 tot 90 cm; de spanwijdte wisselt van 1.50 tot 1.70 m en het gewicht schommelt van 2.9 tot 3.7 kg.

    Grauwe ganzen houden vooral van half open moerassen met een rijke oevervegetatie, maar zijn tegenwoordig ook te vinden in de buurt van visvijvers. Ze houden zich op in de omgeving van voedselrijk ondiep water met eilandjes, rietlanden, poelen en meertjes; ook in moerasbossen met elzen en wilgenstruweel voelen ze zich thuis.

     

    Grauwe ganzen paren voor het leven en telkens gent en gans elkaar ontmoeten – nadat ze elkaar een tijdje uit het zicht hebben verloren – voeren ze onder veel gegak een ingewikkeld ritueel uit – een “triomfceremonie” – die hun huwelijksband opnieuw bevestigt.

    Paren nestelen op de grond tussen de heide of rietlanden en andere oevervegetatie, meestal op een kleine verhoging of in een kuiltje, bekleed met dons.

    De 4 tot 8 vuilwitte eieren met een korrelig oppervlak worden ongeveer in een maand uitgebroed. Binnen enkele uren na het uitkomen, gaan de jonge gansjes het water in. Na circa 2 maanden kunnen de jonge gansjes vliegen, maar het gezin blijft nog tot het volgende voorjaar bijeen.

     

    De grauwe gans neemt, net als andere ganzen, een voorovergebogen houding tijdens het grazen en toont zijn helderwitte spiegel.

    Eind augustus, wanneer de tarwe en gerst zijn geoogst, verschijnen de grauwe ganzen die zich te goed doen aan de oogstresten, waarbij ze naast eiwitrijk voedsel [graanscheuten, suikerbieten, sla en kool] ook naar wortelstokken graven en verse grassprieten plukken.

     

    Toename zorgwekkend?

     

    Grauwe ganzen kunnen forse schade veroorzaken aan landbouwgewassen; 8 ganzen verorberen evenveel gras als één melkkoe, voor wie het gras eigenlijk bestemd is.

    De graslanden waarop men de koeien laat grazen, zijn immers gedekte tafels voor rondtrekkende ganzen, die ze met hun ontlasting vervuilen en voor verdere consumptie onbruikbaar maken.

    Om die overlast in te perken, worden wel vaker de eieren geschud, geprikt of met plantaardige olie ingesmeerd, zodat de kuikens niet uitkomen.

    Wildbeheerders vangen de ganzen tijdens de rui om ze te vergassen of schieten ze af.

    Verschillende natuurbeschermers vinden deze vorm van faunabeheer niet effectief. “Elk land krijgt de vogels die het verdient”, luidt het. Met andere woorden: de moderne landbouwtechniek heeft het agrarisch gebied geschikt gemaakt voor ganzen, daar waar deze bouwlanden aanvankelijk meer geschikt waren voor weidevogels.

    Er bestaan wel diervriendelijkere alternatieven. Bejaging leidt namelijk tot een geboortegolf, daar de ganzen de geleden verliezen zo snel mogelijk willen compenseren.

    Natuurorganisaties streven ernaar om excessieve schade te voorkomen door een zorgvuldig beheer van de populaties, waar dat noodzakelijk en effectief is.

    De geleiding van ganzen naar speciale natuurgebieden is een mogelijke optie om landbouwschade te verminderen, zeker als je het goede geheugen en het aanpassingsvermogen van de grauwe gans in acht neemt en benut.

     

    Een grazende grauwe gans

     

    http://www.vogelwachtuden.nl/soortenbeschrijving/soort_grauwe_gans.htm

     











    20-03-2010 om 10:18 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (5 Stemmen)
    14-03-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Indische gans

     

    De derde exoot naast de Nijlgans en de Canadese gans is de Indische gans of streepkopgans – oorspronkelijk een bewoner van de Mongoolse, Chinese en Tibetaanse hoogvlakten – die leeft en broedt op de Tibetaanse meren, maar de winter doorbrengt in de laaglanden van Pakistan, Bangladesh en in het noordwesten van India.

    Tweemaal per jaar vliegen ze van de ene pleisterplaats naar de andere en moeten daarvoor over de machtigste bergketen, de Himalaya, op een hoogte van ruim 9 km trekken, een spectaculaire onderneming. Het is bekend dat ze over de Mount Everest vliegen, omdat dit de kortste route naar de broedgebieden is.

    Door dicht bij elkaar te vliegen in V-formatie bereikt de vlucht vogels een grotere vliegcapaciteit. De ganzen benutten de lift [opstijgende wervelingen] die volgt uit de vleugelslag van de voorganger; dat bespaart maar liefst de helft van de benodigde energie. Door geregeld van positie te wisselen, worden de krachtinspanningen over de groep verdeeld. Tijdens de vlucht communiceren ganzen met elkaar; de achterste ganzen moedigen de voorste aan om op snelheid [tot 45 km/u] te blijven.

    Als een gans ziek wordt of gewond geraakt en daardoor niet meer in staat is bij de groep aan te sluiten, dan zullen twee ganzen bij de hulpeloze gans blijven totdat deze hersteld is of overleden. Samen zullen de ganzen trachten hun groep weer in te halen.

     

    Op zo’n hoogte bevat de ijle lucht slechts 1/3 van de hoeveelheid zuurstof op zeeniveau; een mens zou het er zonder zuurstofflessen niet redden. Het bloed van de vogel heeft een merkwaardige eigenschap: de hemoglobine in de rode bloedlichaampjes die er [ook bij ons] voor zorgt dat de ingeademde zuurstof  in de longen naar alle lichaamscellen wordt vervoerd, heeft een aangepaste structuur. Daardoor binden de bloedcellen, zelfs op die extreme hoogte, zich sneller met de zuurstof, waardoor voldoende verbranding en spierkracht kan worden ontwikkeld. Ook het grotere vleugeloppervlak in verhouding tot het gewicht [vergeleken bij andere ganzen] helpt de vogels te migreren op uitzonderlijk grote hoogtes.

     

    Ook in onze streken leeft een groeiende populatie, omdat deze afstamt van ooit ontsnapte of uitgezette vogels.

    In de winter zoeken de Indische ganzen gebieden uit waar tarwe, gerst en rijst op verbouwd zijn. De zwaar gebouwde watervogel, gespecialiseerd in het grazen, heeft dan ook sterke, vrij lange, midden onder het lichaam geplaatste poten, om goed te kunnen lopen en een middellange hals en krachtige, kegelvormige snavel met zaagrand aan de bovensnavel.

     

    Ganzen zijn monogaam: paren blijven hun hele leven bij elkaar.

    Het verenkleed is voornamelijk vaalgrijs; de kop is wit met twee zwarte hoefijzervormige strepen op het achterhoofd; het wit vlak op de kop loopt in een streep door over de zijkant van de nek; de korte oranjegele snavel vertoont een zwarte punt; ook de poten, voorzien van zwemvliezen zijn oranjegeel. De streepkopgans kan 70 tot 82 cm worden. Het mannetje kan een gewicht bereiken van 3.1 kg en het vrouwtje een gewicht van 2.6 kg.

     

    De broedhabitat bestaat uit rivierdalen en meren met moerassige, rotsige en grazige elementen op een hoogte van 4 000 tot 6 000 m. Het nest, gebouwd in de buurt van bergmeren, bevindt zich op de grond en is bekleed met dons, geplukt uit eigen borst. In mei tot en met juli leggen de vrouwtjes zo’n 4 tot 8 eieren, welke na  28 tot 30 dagen broeden, uitkomen.

    Deze broedplaats geniet hun voorkeur omdat er voldoende voedsel voorradig is voor de jongen, er weinig ziekteverwekkende parasieten voorkomen en er maar zelden roofdieren [roofvogels, vossen, …] opduiken.

    De ganzen leven ’s winters in groep, oude en jonge dieren samen, in een hechte band. In zo’n groep is er altijd wel één waakzame vogel met opgerichte kop die de omgeving in de gaten houdt: de wachter. Bij dreigend gevaar slaakt de wachter een waarschuwingskreet, waarna spoedig nog andere ganzen de kop oprichten en luid gakken. Als het gevaar aanhoudt, vliegt de hele troep op.

    In augustus ruien volwassen streepkopganzen alle slagpennen tegelijkertijd, waardoor ze 3 tot 4 weken niet kunnen vliegen, meestal samenvallend met de periode waarin de nestvlieders –[reeds een dag na hun geboorte verlaten de jongen het nest om hun ouders te volgen] – bewaakt en nog warm worden gehouden. Na de rui in september trekken ze weer weg naar hun overwinteringgebieden.











    14-03-2010 om 07:51 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (5 Stemmen)
    10-03-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De kramsvogel

    De kramsvogel, oorspronkelijk afkomstig uit de taiga [uitgestrekte koude en vochtige naaldwouden begroeid met dennen, sparren, zilversparren en lariksen], is een grote opvallend fraaie lijsterachtige met een karakteristieke roep en een unieke combinatie van kleuren.

    In de herfst arriveren de zeldzame wintergasten doorgaans afkomstig uit de Scandinavische landen [Noorwegen, Zweden, Finland, Denemarken] en uit Groenland – soms zelfs vrij massaal – om in ons relatief milde klimaat de winter door te brengen. In onze contreien vertoeft deze zeldzame wintergast, het liefst rond kleinschalig grasland met boomgaarden en populieren, maar je treft ze ook aan in stadsparken en soms verschijnen ze zelfs op voedertafels!

     

    Kenmerkend zijn de blauwgrijze kop met het zwarte masker en de grijze onderrug; het bovenste gedeelte van de rug is overwegend kastanjebruin. De grijze stuit contrasteert fel met de gitzwarte staart. Onderzijde en flanken zijn vaalwit besprenkeld met vele donkerbruine vlekjes. De borst is room- en okerkleurig; de gele snavel heeft een zwarte punt. Poten en ogen zijn donkerbruin. Opvallend herkenningspunt zijn de helderwitte okselvlekken die in volle vlucht 'oplichten' tijdens de vleugelslagen.

    De kramsvogel wordt 25 cm lang; haalt een spanwijdte tussen 38 en 42 cm en bereikt een gewicht dat varieert van 80 tot 130 g.

     

    Grote onsamenhangende vluchten kramsvogels, op weg naar een gezamenlijke rustplaats, vormen in ons winters landschap een vertrouwd beeld. Het zijn luidruchtige vogels, die op weilanden zoeken naar zaden en kleine geleedpotigen, zoals spinnen en duizendpoten; junikevers en rupsen of in mei- en duindoorns, vlierstruik en lijsterbes zich tegoed doen aan de bessen. Ze zijn ook dol op rottend fruit.

     

    Temperamentvol gekrakeel

     

    Op kort gemaaide grasveldjes treft men vaak kramsvogels, maar ook de familieleden [koperwieken, zanglijsters, merels] aan die wormen lokaliseren en uit de grond trekken.

    Typerend bij de kramsvogels – net als bij merels overigens – is de enorme territoriumdrift. Vanuit alle mogelijke posities [schutting, boom, nabijgelegen tuin, voederplaats] wordt nauwlettend in de gaten gehouden of er concurrenten – vaak merels – het wagen op te dagen en zo gauw dat het geval is, worden die als de donder weggejaagd en zelfs nagezeten. Vaak  heeft dan een andere sluwe merel de kans gegrepen om wat mee te pikken, al komt heel snel met veel geklapwiek en machtsvertoon de kramsvogel de opportunist verjagen.

     

    De bij ons broedende kramsvogels zoeken bosranden, open plekken in bossen of moerassen, open parkbossen en struweel [een houtrand met laag struikgewas], tuinen, boomgaarden en andere gecultiveerde gebieden met bomen.

    Ze nestelen vaak in kolonies  - doorgaans tamelijk geëxposeerd - hoofdzakelijk in een vork van dikke takken of tussen een splijtende stam. Het nest is een sterke kom van gevlochten twijgjes en droog gras, bezet met mos, gevoerd met modder en geïsoleerd met fijne grassprieten.

    Jaarlijks worden 2 legsels van 2 tot 5 glanzende lichtblauwe eieren geproduceerd, die het wijfje uitbroedt. De jongen verblijven 12 tot 16 dagen in het nest en worden door beide ouders met insecten gevoerd. Na 2 weken zijn ze zelfstandig.

     

    Opnieuw kunnen jullie in een interview met Annelies Becq voorzitter van Vogelbescherming Vlaanderen, Jan Rodts, beluisteren op radio één:

     

    http://internetradio.vrt.be/radiospeler/v2_prod/wmp.html?qsbrand=11&qsODfile=/media/audio/r1vandkramsvogels040210

     









    10-03-2010 om 00:00 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (4 Stemmen)
    28-02-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De wilde eend

    Zowel in de stad als op het platteland zijn wilde eenden de meest algemene soort van onze  streken, hoewel veel ervan kleurpatronen vertonen die in het wild niet voorkomen, als gevolg van een eeuwenlange domesticatie. De wilde eend is de stamvorm van de tamme eenden.

    De lengte varieert van 50 tot 65 cm; de spanwijdte van 80 tot 95 cm en het gewicht schommelt tussen 750 g en 1.5 kg.

    De wilde eend voelt zich thuis in het park, maar ook in afgelegen, rustige wateren [op meren en langs rivieren]. In de stad is het een echte cultuurvolger, die zich graag door de mens laat voeren, terwijl hij in natuurgebieden vaak onbenaderbaar en een zeer schuwe vogel is; met reden overigens, want er wordt nog heel vaak op ze gejaagd.

     

    De woerd heeft een buitengewoon fraaie groenglanzende kop; een witte halsring; een kastanjebruine borst; op de vleugels blauwpaarse, witomrande spiegels; opvallend witte ondervleugels en in de staart de kenmerkende krullende middelste staartpennen.

    ’s Zomers lijkt het mannetje op het vrouwtje, maar is donkerder roodbruin; heeft een donkere kruin en streep door het oog, gescheiden door een lichte baan en behoudt zijn gele snavel.

    De eend heeft een bruine snavel, een gestreept bruin lichaam met donkere buik, een witte staart en een blauwe spiegel.

     

    Veel wilde eenden foerageren ’s nachts, omdat ze zich dan veiliger voelen op land.

    Ze zoeken naar graan op reeds geoogste velden, eikels tussen afgevallen bladeren langs bosranden en slobberen in ondiep water van rivieren en meren op zoek naar zaden die in het water zijn gevallen. Eendenkroos heeft zijn naam niet voor niets gekregen. Ook grondelen ze om scheuten van waterplanten, wortels, waterinsecten en schelpdieren met hun brede, platte snavel uit het water te zeven.

    De van vliezen voorziene fel oranje zwempoten staan ver naar achteren [optimale duwkracht], waardoor de wilde eenden zich op land schommelend voortbewegen.

     

    De balts vindt meestal plaats in de late herfst en gedurende de winter, wanneer de woerden op hun mooist zijn. Het begint met bijeenkomsten van de mannetjes, die met stoer vertoon en allerlei pronkdansjes op vrouwtjes proberen indruk te maken. Verschillende aanbidders verzamelen zich rond een vrouwtje, bewegen hun kop op en neer, spatten met hun snavel druppels water in de richting van hun uitverkoren en roepen met hoge fluittonen. Ze zijn nogal agressief en jagen de vrouwtjes vaak na in de lucht om ze meteen weer naar de grond te dwingen. Eens het vrouwtje haar keus heeft bekend gemaakt, jaagt haar geliefde alle concurrenten weg.

    Alleen de vrouwtjes brengen de alom bekende reeks kwaaktonen voort.

    Als er gevaar dreigt, slaat de woerd met een zachte hees klinkende roep het alarm. Dank zij hun lange en spitse vleugels kunnen de eenden met krachtige vleugelslag haast recht uit het water opstijgen. De grootste vijanden zijn de rat, roofvogels zoals reiger, ekster en kraai en roofvissen zoals de snoek.

     

    Het meestal goed verborgen broednest op de grond, maar soms ook hoog in een bij het water staande boom, wordt van plantendelen gemaakt en met dons gevoerd.

    De gewoonlijk 7 tot 12 lichtgroen gekleurde eieren worden soms al eind maart gelegd en door het wijfje in ca 4 weken uitgebroed. De passende schutkleur van het verenkleed bepaalt het meer gecamoufleerd leven van de vrouwtjes.
    De woerden hebben geen deel in de opvoeding van de jongen, die na 7 tot 8 weken vliegvlug zijn. Ze trekken weg om te ruien, waarbij het fraai prachtkleed wisselt in een vaal eclipskleed [rustkleed dat voor beide seksen quasi gelijk is].

    Een veer is een wonderlijk staaltje materiaal: het weegt amper wat, is veerkrachtig, waterafstotend en isolerend, maar slijt wel en daarom ruilen vogels minstens één keer per jaar hun oude “verenpak”. De vogels kunnen dan korte tijd niet vliegen en houden zich schuil in rustige, waterrijke gebieden met veel begroeiing.











    28-02-2010 om 16:01 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (3 Stemmen)
    25-02-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Persbericht: "Duivenweekend op de korrel"

    Vogelbescherming Vlaanderen en Natuurpunt schieten de oproep van zowel de Boerenbond (BB) als de Hubertus Vereniging Vlaanderen (HVV) om het komende weekend in heel Vlaanderen massaal houtduiven (Columba palumbus) te bejagen resoluut af. De initiatiefnemers van deze georganiseerde jachtpartij hopen hiermee de populatie van houtduiven in de hand te houden om zo de schade die ze aanbrengen aan groenten, fruit en granen te kunnen beperken. Natuurpunt en Vogelbescherming Vlaanderen zijn van mening dat het massale afschot van houtduiven op 27 en 28 februari geen enkele invloed zal hebben op de broedvogelpopulatie in Vlaanderen en dus ook niet op het beschermen van land- en tuinbouwgewassen tegen vraatschade later op het jaar. Het grote aantal houtduiven in het (landbouw)landschap in Vlaanderen is overigens door de landbouw zelf veroorzaakt via een overaanbod aan oogstresten van maïs. Het is dus geen probleem dat veroorzaakt wordt door ‘teveel natuur’.

     

    Houtduif

     

    Eind februari is daarenboven minder dan 1 houtduif op 10 in Vlaanderen een vogel van de plaatselijke broedpopulatie. Vermits de schadegevoelige teelten houtduiven aantrekken, impliceert dit dat de schade maar kan voorkomen worden via bestrijding op populatieniveau, dus wanneer bijna totale uitroeiing van de houtduif zou gerealiseerd worden. Verder is een geconcerteerde lentejacht in de trekperiode illegaal volgens de bepalingen van art. 7 van de Europese Vogelrichtlijn. Ongeveer de helft van de Vlaamse houtduiven trekt immers weg; de rest is standvogel.
    Er zijn in de winter 10 maal meer houtduiven in Vlaanderen dan in de zomer. Het aantal houtduiven dat aan het eind van de winter in Vlaanderen verblijft en van eind februari tot in april door Vlaanderen zal trekken, beloopt meerdere miljoenen vogels. Het ‘duivenweekend’ heeft dus geen enkele zin en zal alleen maar veel dierenleed en een algemene verstoring in de natuur veroorzaken. Vogelbescherming Vlaanderen en Natuurpunt vinden het totaal ongepast om anno 2010 op een dergelijke ondoordachte manier, gebaseerd op te weinig inzicht met onze natuurlijke omgeving om te gaan.

    Beide organisaties vragen daarom:

    • aan de Belgische Boerenbond om de oproep in te trekken voor het ‘duivenweekend’ eind februari, wegens totaal onnuttig voor het beoogde doel (gewasbescherming), dus hooguit een weerwraakpoging;
    • aan de Vlaamse jagers om niet deel te nemen aan het ‘duivenweekend’, wegens een vals argument voor maatschappelijke draagkracht (gewasbescherming) en onwettelijk onder de Europese vogelrichtlijn;
    • aan minister Schauvliege om het ‘duivenweekend’  te veroordelen en de Vlaamse jachtwetgeving in overeenstemming te brengen met de Europese Richtlijn.

     

    Jager_schiet_01

     

    Beluister het interview in het programma 'Feiten en Fillet'

    Klik hieronder op het logo van Radio 1

     

    Logo-Radio1

    25-02-2010 om 05:17 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (3 Stemmen)
    19-02-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Canadese gans

    De Canadese gans is in de 17de eeuw als siervogel uit Noord-Amerika geïmporteerd in Engelse, Zweedse en Noorse parken en heeft zich inmiddels in veel Europese gebieden als tamelijk tamme standvogel gevestigd. 

    Deze opvallend succesvolle, zich snel aanpassende vogel wordt in stadsparken, natuurreservaten en recreatiegebieden soms als vervuilend en agressief ongedierte beschouwd.

    De ganzen zijn flinke grazers, die enorme hoeveelheden gras, maar ook wortelstokken, knollen, stengels, bladeren, vruchten en zaden verorberen, zeldzame waterplanten uit de sloten en poelen vreten, andere vegetatie vertrappelen en om de 3 tot 5 minuten heel wat uitwerpselen [800 g / dag] produceren die het water overbemesten en de bodem vervuilen. Tijdens de broedperiode zijn ze behoorlijk agressief en verstoren ze andere broedende inheemse  water- en weidevogels.

     

    Als exoot niet erg welkom

     

    Om de ongewenste gevolgen van de massale aanwezigheid van Canadese ganzen te kunnen verminderen en de broze natuurwaarden in beschermde domeinen te behouden, is het dan ook noodzakelijk deze vogels te bestrijden. Een techniek op niveau van de voortplanting bestaat erin in het voorjaar tijdens de broedperiode de eieren te schudden, waardoor er minder of geen jongen worden grootgebracht en de explosieve aangroei van de populatie wordt afgeremd.

    Daar jaarlijks tijdens de zomer ganzen hun verenkleed wisselen waarbij ze hun slagpennen verliezen, kunnen ze gedurende  een periode niet vliegen. De volwassen vogels worden tijdens hun rui samen gedreven en gevangen. De jacht op Canadese ganzen, die alleen mag worden beoefend met het vuurwapen of met roofvogels is open van 15 augustus tot en met 31 januari. Ter voorkoming van belangrijke schade aan landbouwgewassen, weiden of eigendommen, voor het natuurbeheer of als dat noodzakelijk is voor de veiligheid van het luchtverkeer en op plaatsen waar geen andere bevredigende oplossing bestaat, kunnen Canadese ganzen ook worden bejaagd van 1 februari tot en met 28 februari en van 15 juli tot en met 14 augustus.

     

    De in Europa grootste gans haalt een lengte van 90 tot 110 cm; de spanwijdte varieert tussen 150 en 180 cm en het gewicht schommelt tussen 4.3 en 5 kg. De grote grijsbruine vogel heeft een zwarte kop, hals en snavel met een brede witte scherp afgetekende band die van keel tot over de wangen achter het oog loopt; een vaalwitte borst, een witte onderstaart en zwarte poten.

     

    Eeuwige liefde is sterven naast elkaar

     

    Alvorens ganzen naar hun noordelijke broedgebieden vertrekken, zorgen ze voor extra lichaamsvet om de kou te trotseren; op hun vliegroute zijn stopplaatsen waar ze onderweg rusten en foerageren.

    De Canadese ganzen zoeken een partner in de winter; ze maken elkaar ieder jaar het hof en snateren in duet met een diep weerklinkend trompetgeluid om de band te versterken. Deze relatie tussen hen is zo innig dat als een vogel gewond geraakt de trouwe partner hem/haar niet in de steek laat. Als de levensgezel sterft, zal de gans soms liever wegkwijnen tot de dood erop volgt dan de reis te vervolgen met de rest van de groep.

    In het begin van de lente komen de ganzen aan in de zoetwatergebieden: plassen in het laagland, vijvers, parken, graslanden en moerassen.

    Canadese ganzen verkiezen een open en halfopen weide-, akker- en parklandschap. Alleen voor het nest kiezen ze een dichte oevervegetatie en dan nog het liefst op een eilandje, waar het vrouwtje in een met dons gevoerd kuiltje 5 tot 6 roomwitte eieren leggen, die na een broedtijd van 28 tot 30 dagen uitkomen. Gedurende deze tijd bewaakt het mannetje het nest, steeds bereid om met volle overgave zijn kroost te verdedigen. Doorgaans broeden de ganzen in moerasgebieden in dichte kolonies op amper één tot vijf meter afstand van elkaar.

     

    Fly Away Home is een Amerikaanse familiefilm uit 1996, met buitengewoon mooi gefilmde beelden van natuur en vliegende Canadese ganzen. Het verhaal is fictie, maar geïnspireerd op een aantal ware gebeurtenissen, zoals verhaald in het boek “Father Goose” van Bill Lishman, over diens belevenissen bij zijn plan om met een ultralight vliegtuig bedreigde vogelsoorten opnieuw te leren migreren.

     

    http://www.youtube.com/watch?v=uurn-Nrljbw

     

    Geniet ook nog van het fragment uit de prachtige natuurfilm “Le Peuple Migrateur” met bijzonder knappe opnames en passende muziek.

     

    http://www.youtube.com/watch?v=Q40h8dPmgwQ&feature=related

     

     











    19-02-2010 om 18:16 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (5 Stemmen)
    06-02-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De krakeend

    De krakeend is een middelgrote en elegante grondeleend met een tamelijk onopvallend vaal en kleurloos uiterlijk, althans van op afstand.

    Volwassen krakeenden bereiken een lengte van 46 tot 56 cm, halen een spanwijdte van 84 tot 95 cm en wegen van 650 tot 900 g.

    Oorspronkelijk is de broedvogel afkomstig van de meren en moerassen in de steppen van Midden- en West-Azië, maar mogelijk door ontginning van deze gebieden heeft de krakeend zijn areaal westwaarts naar gematigde regio’s uitgebreid.

    Als wintergast komt hij veel voor op terreinen met ondiep en voedselrijk zoetwater [moerassen en weidegebieden] of ook langs brakke en zoutwater omgevingen, zoals langs de Zeeschelde en haar bijrivieren met poldersloten en kwelders rijk aan onderwater vegetatie.

    In Vlaanderen herbergt de Zeeschelde – één van de belangrijke overwinteringgebieden voor watervogels – 50 tot 60% van de wintertalingen, ongeveer 30% van de krakeenden en pijlstaarten en 10% van de wilde eenden.

    In de herfst en winter verzamelen krakeenden vaak op grote wateroppervlakken samen met meerkoeten, wachtend totdat een meerkoet opduikt met een snavel vol waterplanten [zie foto Wim 16/01/10].

    Ze stelen het voedsel van de meerkoeten niet, maar nemen genoegen met de restjes die anders zouden wegdrijven.
    Net als wilde eenden slobberen ze voedsel van het wateroppervlak. Ze filteren het voedsel en persen het water er weer uit door voortdurend de snavel te openen en te sluiten.

    Krakeenden duiken nauwelijks, maar zijn ook vaak onder water in de weer, met hun achterlijf net boven het wateroppervlak uit stekend, de kenmerkende zwemeendentechniek of het grondelen.

    Krakeenden voeden zich hoofdzakelijk met plantaardig voedsel [zaden, wortels en scheuten van moerasplantjes], behalve in de eerste week, wanneer de kuikens zich met eiwitrijke insecten, slakken en wormen voeden.

     

    Krakeenden danken hun naam aan het licht krakend geluid dat ze voortbrengen.

    De subtiele schoonheid van krakeenden verdient alle aandacht. Het vederkleed wordt gekenmerkt door een golvend grijs fijn gestreept marmerpatroon met een opvallende witte vlek bij de vleugelbasis en zichtbaar op de flank [waar de wilde eend een blauw vlekje heeft zitten] en een gitzwarte stuit en onderstaart [spiegel]. Op de rug heeft hij langere spitse lichtbruine sierveren en kastanjebruine vleugeldekveren. De lichtbruine kop met hoog voorhoofd mondt uit in een smalle rechte zwarte snavel; de poten zijn oranjegeel.

    Het wijfje lijkt heel sterk op de wilde vrouwtjeseend, op de karakteristieke witte vleugelvlek en de oranje rand langs de donkere snavel na. Het verenpak van het vrouwtje is helderder bruin met forse, grote, zwarte vlekken op de flanken.

    De vlucht is krachtig, snel, direct met vooruitgestoken kop, vaak in paartjes. Tijdens de vlucht zorgen de scherpe vleugels en staart voor een sierlijk, puntig uiterlijk, met een kruisvormiger profiel dan de forsere wilde eend. In de vlucht toont het mannetje het zwarte achterlijf met witte streep langs de staart en de opvallend witte ondervleugel en buik.

     

    Als krakeenden paarlustig zijn, laten woerden het kleurcontrast van vleugel en staart goed uitkomen, vliegen het vrouwtje speels achterna en gooien baltsend de kop omhoog, waarbij ze met een trofee uit het water voor de proppen komen.

    Voor het broeden is de krakeend afhankelijk van ondiepe waters, ruige oevervegetatie voor de bescherming van het op grond gelegen nest tegen roofdieren. In de ruiperiode (augustus), wanneer de soort niet in staat is te vliegen, is de krakeend afhankelijk van grote waterrijke gebieden met goede schuilmogelijkheden in de oevervegetatie.

    De 8 tot 12 eieren worden eind april in een met gras of bladeren gevoerd en met donsveertjes geïsoleerde, goed verborgen nestkom gelegd. Na een broedduur van 24 tot 26 dagen verschijnen de jongen, die zodra ze droog zijn het water opzoeken.











    06-02-2010 om 12:33 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (5 Stemmen)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Persbericht Natuurpunt

    Tiende nationale tuinvogeltelling op 6 en 7 februari 2010

    Op 6 en 7 februari organiseert Natuurpunt voor de tiende opeenvolgende winter de telling van tuinvogels op voederplaatsen. In Wallonië gebeurt de telling door zusterorganisatie Natagora. De strenge winter brengt veel vogels naar de voederplaatsen, waaronder veel merels. Tellen is heel eenvoudig, iedereen kan er aan meedoen.

    Voor het telweekend van 2009 verzamelden deelnemers aan 'Vogels Voeren en Beloeren' waarnemingen in meer dan 6.600 tuinen, Ze telden samen 280.991 vogels. De topvijf was de huismus, de koolmees, de vink, de merel en de Turkse tortel. Er werden recordaantallen geteld van de vink en de staartmees en ook de zwarte mees en de keep waren talrijk. Brasschaat behaalde het record met 70 vogelkijkende families. Er werden gemiddeld 11 soorten per tuin gemeld.

    Met de waarnemingen krijgt Natuurpunt een beeld van hoe de vogelpopulatie van een gemiddelde Vlaamse tuin er uit ziet en hoe die van jaar tot jaar verschilt. Sinds de eerste telling in 2000 wordt vooral de houtduif (van 49 naar 71% van tuinen) en de kauw (van 9 naar 35% van tuinen) in meer tuinen gezien. De ringmus is het sterkst achteruitgegaan in verspreiding van 31% naar 18% van de tuinen. De toptien van de voorbije jaren en de evoluties van de aantallen vind je op www.natuurpunt.be/tuinvogels.

    Deelnemen is erg eenvoudig. De waarnemers noteren tijdens een halfuurtje of langer welke soorten en hoeveel vogels van elke soort de voederplaats bezoeken. Voor het herkennen van de soorten heeft Natuurpunt een handige folder met foto’s van de meest voorkomende soorten op de website www.natuurpunt.be/tuinvogels. Je vindt er alles over wintervoedering, de actie 'Voeren en beloeren', de downloadbare folder en foto’s en tips om de meest voorkomende soorten te herkennen.

    Heel wat vogelsoorten kan je helpen in je tuin. Zonnebloempitten en pindanoten zijn energierijk voer en aangevuld met vetbollen, broodkruimels en gemengd zaad heb je veel kans op succes. Het kijken naar vogels op een voederplaats is leuk en afwisselend. Als je voedert, komen de dieren dicht genoeg om de soorten te herkennen en te tellen. Vooral cultuurvolgers zoals de huismus, de Turkse tortel en de koolmees komen in grotere aantallen voor in woonwijken waar gevoederd wordt.

    Contactpersoon: wim.vandenbossche@natuurpunt.be; GSM: 0475-55 10 61
    Persfoto’s op
    www.natuurpunt.be/persfoto

     

    06-02-2010 om 06:33 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (5 Stemmen)
    31-01-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vogelvrienden in ’t Hof Van Hamme

    Het was tijdens onze reünie een gezellige bedoening in de taverne met uitzicht op de zonovergoten en nog winters getinte parkvijvers. In gemengde groepjes, jong en minder jong, werden de koppen bij elkaar gestoken om voor de verschillende rubrieken van de quiz zo goed mogelijk te scoren.

     

    Er was een fotoronde, waarbij je de afgebeelde vogels moest kunnen identificeren, een letterwisselronde, waarbij je op basis van een tip uit de letterkering de correcte vogelnaam diende af te leiden. In de sleutelronde kon het speurwerk via een code in diezelfde vogelnamenlijst een trefwoord opleveren. In de weetjesronde werden de vogelvrienden op hun algemene kennis getest en tenslotte volgde nog een creatief luik: een limerickfinale

    [met rijmschema a a b b a] uitschrijven waarbij de a-versvoeten  [in vrije volgorde] op huismussen – kussen – sussen en de b-versvoeten op kans – balans dienden te rijmen.

    De 3 quizgroepen waren aan elkaar gewaagd en haalden ook mooie scores [elke niet minder dan 80%].

    Iedereen, met inbegrip van onze gevederde tuingasten, viel dan ook voor het verdienstelijk ‘Kille Meutel-werk’ in de prijzen, met welgemeende dank aan Vogelbescherming Vlaanderen en aan onze gulle en goedhartige birdwatchers Wim en zoon Jo.

     

    Er werden nog enkele punten onder de aandacht gebracht:

     

    ·         inhoud weblog [op 26/01/10 " 135 teksten / 120 foto’s]

    ·         grafische voorstelling populariteitsmeter weblog [15 000 bezoekers]

    ·         vogeltelling van natuurvereniging Natuurpunt tijdens het eerstvolgend weekend van 07/02 & 08/02

    ·         aankondiging van de mussentelling van Vogelbescherming Vlaanderen op 17/04 & 18/04 volgens een nieuwe formule, waarbij vrijwilligers worden gezocht om als vaste teller, puntteller of losse teller aan een huismussenonderzoek mee te werken.

    De huismussentellingen zullen voortaan verlopen volgens de MUS-methode  [Meetnet Urbane Soorten] van SOVON [organisator van landelijke vogeltellingen] en Vogelbescherming Nederland. Meer informatie hierover volgt later!

     

    Limerickfinale

     

    Hieronder lezen jullie welke limericks [opzettelijk in bepaalde geanimeerde stijlen gegoten om de ambiance op te krikken] ons wisten te bekoren.

     

    Ik hoorde geluiden vanonder mijn kussen,

    tot mijn verbazing huisden er huismussen.

    Ik schrok, stapte achteruit, verloor mijn balans,

    zij, in paniek kwetterend, zochten een kans,

    ondanks aaien en fluiten waren ze niet te sussen. [Oswald]

     

    Van op haar kussen,

    ziet de poes een groep huismussen.

    Ze mist een kans,

    raakt uit balans

    en wij moeten haar sussen. [Arlette]

     

    Neem allemaal een met keien gevuld kussen!

    Sla dood allemaal die overtollige huismussen!

    Help mee, grijp de geboden kans!

    Breng de natuur weer in balans!

    Mensen heersen en zijn niet te sussen! [Oswald]

     

    Je zou ze wel alle dagen kussen

    die wondermooie huismussen

    Bedankt mevrouw de natuur voor deze kans

    Het beïnvloedt ons leven als een grootse balans

    Dit om onze gemoederen te sussen. [Chris]

     

    Er waren eens twee verliefde jonge huismussen,

    blozend bezig mekaars geweten te sussen.

    Zittend op een draad, stil en perfect in balans,

    grepen ze immers even tevoren een verboden kans

    mekaar snel, ongezien en geniepig te kussen. [Oswald]

     

    Het begon allemaal met de bewoners van de Kille Meutel en zijn huismussen,

    met Jan Rodts en Vogelbescherming Vlaanderen, steeds bereid om ons te sussen.

    Al snel boden de behulpzame birdyfans het vrolijk vedervolkje de kans

    om het flink naar hun zin te hebben in hun riante biotoop mooi in balans.

    Uit dankbaarheid voor zoveel gastvrijheid zouden de straatketjes ons zo kussen. [Franz]

     

    Daane pei … doo, doo! A zit neffes de Susse(n),

    das daanen doeidgroaver van dei twie huismusse(n).

    Ni geleize? Gesteurve onder een groeite balans.

    Ze hadde … gielemoal … gien kans.

    Zee ze do na doeid ligge, … op da kante kusse(n). [Oswald]

     

    Enkele sfeerbeelden in ’ t Hof van Hamme van Jo





    31-01-2010 om 22:03 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (4 Stemmen)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Mandarijnkuikens in vrije val

    Het oorspronkelijke leefgebied van de mandarijneend beslaat het oosten van Siberië en Oost-Azië [China, Japan en Korea)

    Fotografische kleurenportretten

     

    Het broedkleed van de woerd is bijzonder veelkleurig. Over de oranje kop loopt een groenbruine band tot in de nek en een brede witte wenkbrauwstreep. Aan de keel vormen oranjerode veertjes de zogenaamde baard.

    De borst is groenbruin tot paarsbruin, de flanken lichtbruin met een groenige waas; de buik is wit en de spits toelopende staart olijfbruin.

    Op de schouder bevinden zich twee witte verticaal verlopende strepen. Opvallend zijn de oranjeroodbruine vanen of waaiers, die rechtop als een soort van zeil op de rug staan.

    De snavel van de woerd is rood; de punt van de bovensnavel [de nagel] is witroze.

    De ogen zijn donkerbruin en de poten zijn oranjegeel.

     

    Het vrouwtje heeft een grijze kop en een witte ring rond de ogen, die naar achteren uitloopt in een dun lijntje. De vleugels en de rug zijn bruin tot groen gekleurd, de borst en flanken crèmekleurig gevlekt. Op de vleugel van het vrouwtje bevindt zich een blauwgroen veld.

    De buik is wit. De snavel is grijs tot grijsachtig rood met een lichtgrijze nagel. De poten zijn olijfbruin of –geel van kleur.

     

    Tijdens de broedperiode zijn mandarijneenden te vinden langs rivieren, meren en plassen met dichte oeverbegroeiing van struiken en bomen [loofbossen], in rietbedden en moerassen met een boomgordel.

    In deze periode leven mandarijneenden in paren of kleine groepjes. Ze nestelen vaak op grote hoogte, tot wel 15 m hoog, in boomholtes [vaak van spechten] dicht tegen het water.

     

    De legperiode vangt eind maart, begin april aan en kan duren tot en met juni. Het legsel bestaat uit 8 tot 15 witte tot crèmekleurige eieren. Als het legsel bijna compleet is, bedekt het vrouwtje de eieren met dons dat ze uit haar borst plukt.
    Ze legt iedere dag één ei en als het legsel volledig is, broedt ze de eieren in 28 tot 31 dagen uit, terwijl de woerd vaak de wacht houdt. De eend verlaat het nest alleen om wat te eten en te drinken; de donsveren over de eieren houden ze warm tijdens haar afwezigheid.

     

    De kuikens zijn overwegend bruin, maar hebben een gele borst en gele wangen met een donkere streep vanaf het oog en een iets lichtere streep op de wang. Op basis van de kleur van de snavel kan men de geslachten onderscheiden: woerdjes hebben een rozige snavel, eendjes een grijzige.

    De kuikens laten zich al piepend uit de nestholte naar beneden vallen zodra hun moeder ze vanaf de grond uit het boomhol roept. Ze overleven de spectaculaire vrije val doordat ze erg licht zijn en vaak landen op een dikke strooisellaag afgevallen bladeren of in hoog gras.

    Na 8 weken kunnen ze vliegen, verlaten ze hun ouders en gaan ze op zoek naar een groep.

     

    Bekijk het verterend filmfragment uit de wonderlijke natuurfilm EARTH over mandarijnkuikens, die aangemoedigd door hun moeder, hun eerste grote sprong in het leven wagen.

     

    http://www.levendehave.nl/dierenfilmpjes/mandarijneenden-kuikens-springen-uit-het-nest

     

    Voor de gedetailleerde identiteitskaart kan je ook nog eens het eerder verschenen artikel [05/04/09] raadplegen!









    31-01-2010 om 08:31 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (4 Stemmen)
    30-01-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De tafeleend

    Evenals de verwante kuifeend nestelt de tafeleend, die wel groter en breder is, bij voorkeur in rietvelden van laaggelegen moerassig terrein met rijke oever- en onderwater vegetatie of dicht in de buurt van plantenrijke meren met open water. Duikeenden die vrij diep naar voedsel duiken (tot 4 m) hebben voor dat doel wijd uit elkaar staande poten, waarmee ze onder water goed kunnen peddelen en bijsturen.

    Tafeleenden zijn duikeenden, maar soms zie je ze ook grondelen als een wilde eend. Op die manier zoeken ze voedsel, onder meer jonge scheuten, bladeren, knoppen en wortelstokken van onderwaterplanten en kranswieren en wat zich daar aan dierlijke hapjes ophoudt, zoals vlokreeftjes, zoetwater weekdieren, waterinsecten en muggenlarven (ruiperiode), amfibieënlarven, kikkervisjes en kleine visjes.

     

    Karakteristiek bij de woerd zijn de dieprode kop met middenin een knalrood oog, de puntige kruin en het hoog voorhoofd, de lichtgrijze vlek op de loodgrijze snavel met een gitzwart uiteinde, de glanzend zwarte borst, de donkere spiegel en de lichtgrijze rug en flanken, alsook de brede band over de middenvleugel, lichter van kleur dan de voorvleugel. De eend bereikt een lengte van 42 tot 49 cm; haalt een spanwijdte van 72 tot 82 cm en heeft een gewicht dat schommelt tussen 700 en 1000 g.

     

    De tafeleend kiest zijn broedplaats zeer zorgvuldig uit en zoekt een open voedselrijke waterplek zonder drijfplanten.

    De balts is weinig opvallend; de woerd werpt soms zijn kop achterover en laat dan verschillende ijle, stijgende, dubbele ‘aawoe’-tonen horen, terwijl de gegeerde partner een zacht hijgend gefluit voortbrengt.

    Het nest dat je langs de oevers aantreft, bestaat uit een met riet, bladeren en mos beklede kom in de grond of een platform van planten, opgebouwd op een drassige ondergrond, telkens gevoerd met een dikke bruingrijze donslaag.

    De eieren zijn groenachtig grijs en een legsel telt meestal 8 tot 10 stuks. Het mannetje van de tafeleend trekt al in juni weg als het vrouwtje nog (gedurende 23 tot 26 dagen) aan het broeden is. In grote aantallen trekken ze naar grote meren in Europa, waaronder het IJsselmeer om er te ruien. De jongen verlaten meteen na de geboorte het nest en kunnen na circa 8 weken uitvliegen.

    Tafeleenden zoeken in hun leefgebieden dagrustplaatsen, waar ze de dag ronddrijvend in groepen, vaak samen met kuifeenden slapend, doorbrengen. Bij het invallen van de duisternis vliegen ze naar voedselgebieden die meestal tot op 5 km (soms tot op 15 km) van de rustplaats vandaan kunnen liggen. Bij zonsopgang keren ze terug naar de dagrustplaatsen.

     









    30-01-2010 om 11:20 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    27-01-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De kuifeend

    De kuifeend is in de afgelopen decennia enorm in aantal toegenomen. Zelfs op allerlei vijvers in stadsparken is het een algemeen voorkomende eend, die met de wilde eend om het brood van de wandelaars wedijvert. De eendensoort beschikt over een bijzonder aanpassingsvermogen; andere oorzaak van die aanzienlijke toename is de snelle verspreiding van de driehoeksmossel.

    De geelbruine gestreepte – daarom ook ‘zebramossel’ genoemd – bestaat uit 2 kleppen in de vorm van een driehoek en is een voedselbron voor veel watervogels en vissen.

    Het weekdier voedt zichzelf door water te zuiveren. Via de kieuwen onttrekt ze dan zuurstof uit het water en via de mondopening neemt ze de voedseldeeltjes op, waarna het gefilterde water weer uit de schelp wordt geperst.

    De kuifeend neemt als broedvogel ook toe in gebieden, waar dit mosseltje, dat overigens in de winter een belangrijk onderdeel van zijn voedsel vormt, in het geheel niet voorkomt. 

    Zo treft men kuifeenden even goed aan op beschutte baaien en in estuaria (mondingen) als in afgelegen vennen en moerassen.

     

    Kenmerkend zijn de zwarte kop en de lange borstelige kuif met paarsgroene glans; het heldergele oog, de grijsblauwe snavel met grote zwarte punt. Zelfs van op grote afstand is de woerd herkenbaar aan zijn sneeuwwitte flanken en zijn lange witte vleugelbaan.

    De kuifeend bereikt een lengte die varieert van 40 tot 47 cm; bereikt een spanwijdte van 67 tot 73 cm en haalt een gewicht dat schommelt tussen 450 en 1000 g.

    De duikeenden hebben alle moeite om op te stijgen en nemen dan ook een korte aanloop ‘watertrappelen’.

     

    De kuifeend zwemt en foerageert in groep, die zich vaak mengt met tafeleenden en meerkoeten. Kuifeenden zijn halftam en laten zich gemakkelijk benaderen; bij verstoring zwemmen ze gewoon rustig weg.

    Kuifeenden, die met een parmantig hupje net als dodaars onderduiken om even later weer op te veren, eten voornamelijk dierlijk voedsel, waaronder schelpdieren, kreeftachtigen en insecten, maar ook allerlei plantaardig materiaal.
    Doorgaans vinden de duikactiviteiten plaats tijdens de nacht, waarbij tot 500 keer met een gemiddelde duikduur van 20 sec op de tast naar voedsel wordt gespeurd: dat is ruim 3 uur zuivere duiktijd om het begeerde kostje op te vissen.

    De voorkeur gaat uit naar kleine mosselen want de prooien worden met meerdere tegelijkertijd naar binnen gezogen en onder water verorberd. Grote mosselen zijn voedzamer, maar moeten worden meegenomen naar het wateroppervlak en dat kost te veel tijd. Door dit nachtelijk gedrag vermijden kuifeenden ook de concurrentie van meeuwen.

     

    Mannetjes zwemmen tijdens de baltstijd zwijgzaam rond de vrouwtjes, hun kop op en neer bewegend en roepend met prettige, laag fluitende geluiden.

    Na de paring neemt de woerd een karakteristieke houding aan, met de snavel omlaag.

    De kuifeend nestelt in de buurt van vaarten en kanalen met een brede rietzoom of langs brede rivieren en ondergelopen afgravingen (polders en duinen), maar daarnaast ook op drogere terreinen, mits de afstand tot het water niet te groot is.

    Het nest is een met vegetatie bekleed en met dons gevoerd kuiltje tussen hoge begroeiing, vlak bij water. Het legsel bestaat uit 8 tot 11 eieren die circa 25 dagen lang door het vrouwtje worden uitgebroed. De jongen zijn zeer levendige, bezige en nieuwsgierige eendjes die na ongeveer 7 weken kunnen vliegen.











    27-01-2010 om 19:22 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (5 Stemmen)
    23-01-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het nonnetje

    De woerd van het nonnetje is met zijn onmiskenbare verenkleed één van onze fraaiste wintergasten. Zijn sneeuwwitte en gitzwarte veren contrasteren opvallend en van dichtbij ziet men de witte afhangende kuif en de zwarte achterhoofdsstreep, de zwarte schouderveren, zwarte oogvlekken en borststrepen; de lichtgrijze flanken. Het vrouwtje heeft een roestbruine kap, ronde witte wangen en een donkergrijs bovenlijf.

    Tijdens de vlucht zijn grote witte vlekken op de zwarte vleugels duidelijk merkbaar, alsook de brede witte delen aan de voorkant en op de uitgestrekte hals.

    Het compact gebouwd duikeendje wordt 36 tot 44 cm lang, haalt een spanwijdte van 55 tot 69 cm en bereikt een gewicht dat schommelt tussen 500 en 800 g.

     

    Het is een broedvogel afkomstig van het noorden van Skandinavië, Finland, Rusland en Siberië, die in Noordwest Europa overwintert. 

    In onze streken komt het nonnetje voor in de buurt van beboste gebieden met open waters: voedselrijke meren, zoetwaterplassen; tijdens de trek ook aan stroommondingen van grote rivieren en kustlagunes aan de Noordzee.

     

    Het nonnetje is een heel verdraagzame en snel vliegende vogel die nogal schuw is en zich niet zo lawaaierig gedraagt als vele andere eendensoorten. Toch is het een levendige vogel wanneer je hem kan waarnemen in een groep van soms wel honderden soortgenoten. Ze zijn dan voortdurend actief en er zijn wel altijd nonnetjes aan het duiken, elkaar aan het achtervolgen of in kleine formaties heen en weer aan het vliegen.

     

    Het nonnetje eet soms plantaardig materiaal, maar doorgaans bestaat het voedsel uit vis, schelpdieren, kreeftachtigen en insectenlarven. De scherpe zaagranden van zijn snavel met een kleine haak aan de punt zijn van nut bij het grijpen en vasthouden van glibberige vissen. Het meeste voedsel vangt hij door te duiken. Gewoonlijk duurt een duik zelden langer dan 30 sec, waarbij een maximale diepte van 4 m wordt bereikt. De prooi wordt meestal meteen aan het wateroppervlak naar binnen gewerkt.

     

    Mannetjes baltsen vaak in de winter, soms naast baltsende brilduikers, waarbij ze hun kop in de nek gooien en op en neer bewegen.

    Het nest wordt gebouwd in holen van bomen, vlak in de buurt van water en niet zelden in de nestholten van de zwarte specht of in houten nestkasten. De bodem wordt bedekt met een laagje grauwwit dons. Het legsel bestaat uit 4 tot 6 roomkleurige en lichtglanzende eieren, die gedurende 28 dagen worden uitgebroed. Na 10 weken gaan de jongen op de wieken.











    23-01-2010 om 10:33 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (5 Stemmen)
    16-01-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De meerkoet

     

    Deze ruziezoekende gedrongen eendachtige watervogels komen in onze streken en ook elders in Europa veel voor op open watervlakten, reservoirs of ondergelopen land omringd door een begroeiing van riet, zeggen, biezen, … Geregeld foerageren ze ook op grasoevers. Van oorsprong zijn meerkoeten echte moerasvogels, met poten die bijzonder geschikt zijn om te lopen op drijvende vegetatie, ook kraggen genoemd en wortels van riet- en lismoerassen.

    De meerkoet kan zich uitstekend handhaven en breidt zich zelfs nog uit, ondanks de verstedelijking en recreatiedruk; je treft hem vaker aan in grote tuin- en parkvijvers, grachten, sloten en vaarten. In de zomer zie je meerkoeten alleen of in stellen, maar in de winter vormen ze vaak grote groepen. Zo zijn ze beter beschermd tegen roofvogels en bovendien kunnen ze in de vrieskou het water openhouden en zorgen dat een wak niet dichtvriest.

     

    Kenmerkend voor de meerkoet is de hagelwitte snavel en het voorhoofdschild (bles), het rode oog, de antraciet zwarte rug, de grote grijsgroene voeten met brede gelobde (huidflappen aan weerszijden) tenen. Bij een achterwaartse beweging van de poot gaan de flappen wijd open staan; wordt de poot naar voor bewogen dan klappen de flapjes dicht.

    Vanwege de relatief korte vleugels met een lichtere achterrand en het gedrongen lijf vliegen meerkoeten niet graag; als er gevaar dreigt ‘rennen’ ze liever weg over het water. Als ze toch voor het luchtruim kiezen, nemen ze eerst een flinke aanloop over het water, waarbij ze fladderen voor ze opstijgen.

    De vlucht is meestal laag, snel maar zwoegend, weinig wendbaar, met lange hangende poten. De lengte varieert van 36 tot 38 cm; de spanwijdte reikt van 70 tot 80 cm en het gewicht schommelt tussen de 600 en 900 g.

     

    De meerkoet bezet vroeg in het voorjaar zijn leefgebied en verdedigt dat op gewelddadige wijze tegen soortgenoten en belagers. Tijdens de paartijd houden de vechtersbazen agressieve territoriumgevechten, waarbij ze met laag boven het water naar voren gestrekte kop en uitgezette veren en vleugels op elkaar afzwemmen. Onder het slaken van een schelle strijdkreet richten de kemphanen zich op en proberen elkaar met de borst omver te duwen terwijl ze met snavel en poten fel te keer gaan.

     

    Meerkoeten duiken vaak op zoek naar voedsel. Door de grote hoeveelheid lucht in hun verenkleed moeten ze echter nogal wat moeite doen om onder water te geraken. Ze maken dan een sprongetje bij het duiken en zetten zich met hun poten flink af. Kort daarop komen ze als een grote dobber weer naar boven.

    Ze eten rietscheuten, gras, zaden, insecten (kevers, torren, waterspinnen en watervlooien), slakken en kikkervisjes, maar duiken ook naar waterplanten.

     

    Het baltsritueel gaat gepaard met veel waterspatten, waarbij het lichaam klapperend met de vleugels en trappelend met de poten uit het water wordt getild.

    Het nest is een grote kom van nat plantenmateriaal vast geankerd in overhangende takken of tussen het riet of nog op een slordige berg drijvend afval met stukken plasticzakjes, blikjes en karton vlakbij de waterkant.

    Het legsel bestaat uit 6 tot 9 gestippelde bruingele eieren, die na een broedtijd van 21 tot 24 dagen uitkomen. Na de geboorte blijven de jongen nog een paar dagen in het nest, waar ze door beide ouders worden verzorgd en beschermd. Al snel zwemmen ze mee met de ouders en leren ze voedsel zoeken, hoewel ze van beide ouders nog steeds hapjes krijgen toegestopt. Wanneer de jongen aanslagen van reigers, meeuwen, vossen en hermelijnen overleven, kunnen ze na ongeveer 8 weken uitvliegen.

     

     











    16-01-2010 om 14:20 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (8 Stemmen)
    11-01-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Levensgevaarlijk strooizout

    De laatste weken werden in Vlaanderen tonnen ‘wegenzout’ (natriumchloride) uitgestrooid op onze wegen om ze sneeuw- en ijsvrij te maken of te houden. Dit kost naar schatting 250.000 euro per nacht. Er is dit jaar al zoveel zout gestrooid dat de voorraden zo goed als uitgeput zijn. Zout in het water doet het vriespunt dalen. Als water 10% zout bevat, bevriest het bij -6° C, met 20% pas bij -16° C en zo kan je doorgaan tot het water ‘verzadigd’ is en geen zout meer kan oplossen; dan kom je aan -21,1° C. Naargelang de grootte van de korrel heeft het zout een ander effect. Fijne korrels lossen sneller op en worden daarom preventief aangewend. Grove korrels (diameter 3 mm) lossen trager op en hebben een langer effect. Ze dringen dieper in het sneeuwtapijt en worden daarom meer gebruikt als er al sneeuw ligt. Zout is echter slecht voor het milieu en zelfs levensgevaarlijk voor vogels. Door de opname van zout of pekelwater uit de afvoergeulen van straten en wegen kunnen ze een zoutintoxicatie oplopen. Het wordt tijd dat er naar natuurvriendelijke alternatieven gezocht wordt.

    Nieren

    Dieren hebben een natuurlijke behoefte aan natrium. Het is een wateroplosbaar element dat tussenkomt in veel normale fysiologische processen. Het lichaam houdt de concentratie aan natrium binnen nauwe grenzen. Specifiek voor natrium is dat het water aantrekt. In het jargon noemt men dit osmotisch actief. Bij een verhoogde inname zal ook het watergehalte toenemen omdat het lichaam altijd streeft naar dezelfde zoutconcentratie. Een volwassen persoon die na een zoutrijke maaltijd op de weegschaal staat, kan hierdoor gemakkelijk één kilogram zwaarder wegen. Gewervelde dieren filteren en zuiveren hun bloed in de nieren. Het eerste filtraat in de nieren is zeer waterachtig. Moest het in die vorm als urine uitgescheiden worden, zou uitdroging snel volgen. Daarom beschikken nieren over duizenden uiterst fijne kanaaltjes die het water terug opnemen in het lichaam.

    Hierdoor concentreert de urine zich. Bij vogels is die zo geconcentreerd dat ze een vaste vorm aanneemt. Vogels hebben trouwens geen urineblaas. Ook in dit proces volgt water gewoon de terugname van natrium. Vogels die op zee leven, kampen regelmatig met een overaanbod aan zout. Zij hebben een bijkomend hulpmiddel onder de vorm van een kleine klier die zich in de schedel bevindt, net boven de ogen, en het overtollige zout afvoert via de neus. Bij landvogels is deze klier niet ontwikkeld. Het wordt duidelijk dat het wegwerken van een overaanbod aan natriumchloride (NaCl) uit het lichaam geen eenvoudige opdracht is. Het proces komt pas na enkele dagen goed op gang. Wanneer vogels op zeer korte termijn veel zout opnemen, hebben ze een ernstig gezondheidsprobleem.

    Vogels

    Tot voor kort beperkte de wetenschappelijke literatuur zich tot een aantal anekdotische beschrijvingen van eerder toevallig gevonden slachtoffers. Vaak was het zelfs niet duidelijk of de gevonden dieren stierven nadat ze versuft op de weg zaten en aangereden werden door auto’s dan wel rechtstreeks stierven door intoxicatie. Een onderzoeksploeg uit Canada analyseerde in 2005 de impact van toxische concentraties op de gezondheid van verschillende vogelsoorten in het algemeen en van Huismussen (Passer domesticus) in het bijzonder. De onderzoekers stelden vast dat vooral groen- en zaadetende vogels zich aangetrokken voelen tot zout. Vermoedelijk ontstaat door het mineraalarme voedingspatroon een natuurlijke behoefte aan zout. Vooral vinken van de Carduelis-soort (Kneu, Barmsijs, Putter, Groenling en Sijs) voelen zich er het meest tot aangetrokken en zijn vaker het slachtoffer van een zoutintoxicatie. Maar ook andere vogels zullen bij vriesweer hoogst waarschijnlijk graag hun dorst lessen met pekelwater uit de afvoergeulen van straten en wegen. Om tot juiste statistische besluiten te komen, beperkte het onderzoek zich tot Huismussen. Zowel het gewicht (ongeveer 28 gram) als het voedingspatroon (zaden) is immers vergelijkbaar met dat van vinken. Door een nauwkeurige beschrijving van de klinische en pathologische effecten slaagt het onderzoeksteam er in om een toxische concentratie te bepalen.

     

     

    Appelvink_sneeuw
    Appelvink - © Yves Adams/VildaPhoto


     
    Ernstige klinische symptomen doen zich voor vanaf een opname van 2.000 mg/kg lichaamsgewicht (een theelepel keukenzout bevat ongeveer 5.000 milligram zout). De dieren zijn dan suf, reageren weinig op prikkels, laten zich gemakkelijk benaderen, vliegen niet meer weg en worden gemakkelijk overreden door auto's. Vergiftigde vogels die deze fase zes uur kunnen overbruggen, herstellen volledig. De voldoende beschikbaarheid van zowel drinkwater als voedsel is een belangrijke schakel in het herstel. Bij de lijkschouwing van dode dieren troffen de onderzoekers oedeem van de spiermaagwand en de hersenstam aan. Gezien gezonde vogels de natriumconcentratie in hun bloed binnen zeer nauwe grenzen houden, kan men besluiten dat vanaf een opname van meer dan 266 mg/kg lichaamsgewicht het risico op vergiftiging toeneemt.

    Sommige vogels nemen zand- en steenkorrels op om aan hun calciumbehoefte te voldoen en om de werking van hun spiermaag (tweede maag van vogels waarin het ongekauwd ingeslikte voedsel wordt fijngewreven en tot een brijachtige massa gekneed, alvorens door te gaan naar de darm) te stimuleren. Dit doen ze vooral ‘s ochtends. Dit gruis helpt insectenetende vogels het chitinekapsel van bijvoorbeeld kevers te breken en zaadetende vogels harde zaden fijn te malen. Ze kiezen gruis op basis van grootte, kleur en vorm. De gemiddelde spiermaag van bijvoorbeeld mussen bevat ongeveer 580 korreltjes. Waarschijnlijk maken ze niet het onderscheid met zoutkorrels en lopen zo een intoxicatie op. Bij een korrelgrootte van 0,5 mm werd de toxische grens bereikt vanaf 52 zoutkorrels. Als de korrelgrootte 2,4 mm diameter was, volstond minder dan één korrel, namelijk 0,47 korrel, vóór de eerste toxische effecten zich manifesteerden.

    Besluit

    Ook zonder het strooien van zout zouden sommige vogels naar de wegbermen afzakken om gruispartikels op te nemen. Maar voor zaadetende vogels is de verleiding te groot. Ze vinden het zout een echte lekkernij. Vergiftigde vogels zijn verdoofd en worden sneller overreden door auto’s. Het direct toxische effect spruit vooral voort uit de afwezigheid van water (vriesweer!). Het is dus zinvol om altijd vers drinkwater ter beschikking te stellen van vogels, zeker bij vriesweer als zuiver water schaars is. En voeg vooral geen zout toe aan drinkwater om het bevriezen te beletten; vervang het gewoon regelmatig. Het is misschien utopisch om te pleiten voor minder zout op de wegen; koning auto lost zijn greep immers niet! Maar op kleine landelijke wegen en vlakbij bosranden kan overwogen worden om wat minder kwistig met strooizout om te springen. Het is hoog tijd dat er naar alternatieven gezocht wordt die minstens even efficiënt zijn als zout maar onschadelijk voor het milieu en de dieren.

                                                                                                                        Bron: tekst & illustratie Vogelbescherming Vlaanderen

    11-01-2010 om 19:39 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (8 Stemmen)
    09-01-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De dodaars

     

    Dodaarzen [familie: futen] zijn kleine, donkerbruine vogeltjes met een korte rechte en puntige bek, die aan de snavelbasis een lichtgele vlek vertoont. Kenmerkend aan de kop zijn de zwarte kap en de roodbruine wangen. Ze hebben vrijwel geen staart, waardoor het rolronde lichaam met het stompe achterlijf hen een guitig uitzicht bezorgen.

    De lengte varieert tussen 25 en 29cm; de spanwijdte reikt van 40 tot 45cm en het lichtgewicht schommelt tussen de 100 en 120g.

    De ver naar achteren geplaatste poten met gelobde tenen [geen zwemvliezen zoals bij eenden] laten de dodaars toe zich in water gestroomlijnd te verplaatsen, maar erg onbeholpen op het land, waarbij ze steeds lijken voorover te vallen.

    De dodaars vliegt weinig en maakt een moeizame indruk, waarbij hij haastig klapwiekend met de kleine vleugels rakelings over het wateroppervlak scheert.

    In tegenstelling tot duikers leven dodaars op ondiepe, vegetatierijke zoetwaterpoelen [met gevarieerde plantengroei van rietkragen, lisdodde en biezen] en ondiepe zilte moerassige baaien.

    In de winter trekken ze naar grotere wateren, die minder snel dichtvriezen en soms ook naar beschutte duinmeren aan de kust. Ze mengen zich dan onder andere soorten watervogels, maar blijven toch in kleine groepjes in hun eigen hoekje van het meer.

    De oogjager duikt naar kleine visjes, waterinsecten, weekdieren, amfibieën, waarbij hij met een klein sprongetje onderduikt en net als een ondergeduwde kurk weer opveert.

    Bij onraad laten dodaars zich zo diep in het water zakken dat alleen nog het kopje boven het oppervlak uitsteekt, net als de periscoop van een duikboot. Waakzaam spiedt het schuwe vogeltje vanuit de dichte oeverbegroeiing om zich heen.

     

    Overlevingsdrang

     

    De balts is minder extravagant dan die van andere futen, maar bestaat uit kopschudden en naast elkaar zwemmen, waarbij ze vaak luid hinnikend roepen; dodaarzen worden vaker gehoord dan gezien. Ze maken zich graag dik door hun veren uit te zetten, zowel tijdens de rust als tijdens het baltsgedrag.

    Dodaars, die in kleine dichtbegroeide sloten en plassen broeden, bouwen een drijvend platform van rottend plantmateriaal, verankerd aan een stengel van een waterplant of overhangende tak.

    Die rottende planten geven warmte af, wat helpt bij het broedproces. Bovendien kleurt het uit de kletsnatte troep wegsijpelende bruingroene sap de oorspronkelijk witte eieren zodanig dat ze amper nog te onderscheiden vallen. Maar zelfs wanneer het legsel wordt afgedekt, als de ouders het nest even verlaten, laten hongerige nestrovers zoals reigers, kiekendieven, kraaien en meeuwen zich door die camouflagetruc niet misleiden. De piepkleine dodaarsjes zijn dan weer een lekkere buit voor de sluipende rivierhaai: de snoek.

    De volwassen vogels blijven echter met de moed der wanhoop zorgen voor het nageslacht.

    Drie broedsels per jaar, waarbij telkens 4 tot 6 eieren worden gelegd, is een normaal gemiddelde. De jongen die na ca 1 maand verschijnen en het overleven, verlaten al snel het nest.

     

                                                    Tekst en illustraties van Wim Dekelver









    09-01-2010 om 11:59 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (4 Stemmen)


    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Laatste commentaren
  • moncler coat (caijuan83)
        op De biodiversiteit in het Zwin bevorderen
  • Fyne lente' (Louisette)
        op Vogels en renners: één strijd
  • copyright (Ho-Merris)
        op De biodiversiteit in het Zwin bevorderen
  • Kauw (Henriëtte)
        op De kauw
  • Goedemorgen,mooie blog.Wens jullie nog een fijne dinsdag toe. (Mieke)
        op M-day, een mix, magische momentopnames
  • Startpagina !

    Zoeken in blog


    Gastenboek
  • Goedemiddag blogvrienden u bent van harte welkom
  • Hallo beste Franz,prachtige foto's met omschrijving,heel interssant om te kijken en te lezen
  • Goedemiddag blogmaatje
  • Voorbeeld???
  • Ben is op bezoek geweest. (I like it)

    Druk oponderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek




    Archief per jaar
  • 2025
  • 2024
  • 2023
  • 2022
  • 2021
  • 2020
  • 2019
  • 2018
  • 2017
  • 2016
  • 2015
  • 2014
  • 2013
  • 2012
  • 2011
  • 2010
  • 2009
  • 2008
  • 2007
  • 2005
  • -0001

    Foto

    Foto

    Over mijzelf
    Ik ben Franz Pieters
    Ik ben een man en woon in Zaventem (België) en mijn beroep is 25 jaar lkr, 2 jaar kabinetsadviseur, 2 jaar adviseur DVO, 2 jaar TOS21-projectmedew..
    Ik ben geboren op 08/05/1954 en ben nu dus 71 jaar jong.
    Mijn hobby's zijn: onderwijs - wetenschap & techniek - geschiedenis - natuur - muziek - lectuur - gastronomie - sport.
    2 jaar TOS21-coördinator, 3 jaar projectcoördinator ESF-projecten KOMMA, WERK PRO-OPER, LINK en nu op RUST
    Foto

    Foto

    Een interessant adres?

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • De sprinkhaanzanger, meester verstoppertje van de ruigte
  • De Koekoek, een raadselachtige vogel die blijft verrassen
  • De buizerd, een weinig gewaardeerde roofvogel
  • De boomvalk, steeds minder trouw aan zijn broedplaats
  • Wetenschappelijk onderbouwd natuurbeheer is wat anders dan knaldrang
  • Een slinkende biodiversiteit heeft ook voor de mens nefaste gevolgen
  • Sinds kort broedt de steltkluut elk jaar bij ons
  • De drieteenmeeuw is onze enige echte zeemeeuw
  • De grauwe klauwier
  • Het opvallend riedeltje van de tjiftjaf kondigt de lente aan
  • Overleven: hoe doen pinguïns dat toch?
  • De Turkse tortel, één van de spectaculairste vogelinvasies ooit
  • Zwartkopje en bruinkapje
  • De zwarte kraai kiest voor een leven in de nabijheid van diervriendelijke mensen
  • Handel en stroperij brengen Europese zangvogels in gevaar
  • Grote stern, wit, zwart en geel puntje
  • Scandinavische neefjes van de vink geven de winter kleur
  • De mandarijn-eend
  • De Krakeend, vijftig tinten grijs
  • Ruzie over de Zeearenden: conservator van De Blankaart beschuldigd van nestverstoring
  • De groenling heeft ernstig last van het ‘geel’
  • Fluiters zijn bang van muizen
  • Natuurmonitoring met AI
  • Meten is weten: de staat van de natuur monitoren
  • Vogelbeschermers die de handen uit de mouwen steken
  • De draaihals, een lid van de spechtenfamilie
  • Chemische vervuilers zijn alomtegenwoordig in onze leefomgeving
  • Onze kleinste uil krijgt het kwaad
  • Ooit was de bosbouwer Vlaams, nu is hij een wereldburger
  • Het vederlicht goudhaantje
  • De witte kwikstaart profiteert van lintbebouwing
  • Werelddierendag
  • De sperwer heeft geen noemenswaardig effect op het bestand van onze tuinvogels
  • De trompetkraanvogel
  • Het waterhoen houdt er een complex gezinsleven op na
  • De lachstern, een atypische luchtacrobaat
  • Blauwdruk voor de blauwe kiekendief
  • Jenny De Laet, bezielster van het huismussentelweekend
  • Een koppel zwarte en een koppel gekraagde roodstaarten stichten elk een gezin in één nest
  • Een slangenarend in onze streken waarnemen, is geen uitzondering meer  
  • Onze bijen zullen moeten leren zelf de Aziatische hoornaar af te slaan
  • Illegale vogelvangst wordt streng aangepakt
  • De bonte vliegenvanger is geen zorgenkind
  • Wonderlijke veerkracht: deel 2: de extreemste aanpassingen van veren treffen we aan bij vogels die een extreme ecologische specialisatie hebben
  • Wonderlijke veerkracht: deel 1: verrassende inzichten over het complexe ontwikkelingsproces van veren
  • Buizerds hebben een voorkeur voor soortgenoten die er hetzelfde uitzien als zij
  • Blauwborsten zijn showbeesten
  • Met hun krachtige tenen en nagels ‘kleven’ boomklevers echt aan boomstammen
  • De kans is reëel dat je elke winter op onze stranden dezelfde drieteentjes ziet

    {TITEL_VRIJE_ZONE}

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Dropbox

    Druk op onderstaande knop om je bestand naar mij te verzenden.


    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Willekeurig Bloggen.be Blogs
    fictiereeksen
    www.bloggen.be/fictier
    Privacyverklaring van de Kille Meutel Vogelvrienden

    Algemene privacyverklaring van onze vereniging: de Kille Meutel Vogelvrienden De Kille Meutel Vogelvrienden hechten veel waarde aan de bescherming van uw persoonsgegevens. In deze privacyverklaring willen we heldere en transparante informatie geven over welke gegevens we verzamelen en hoe wij omgaan met persoonsgegevens. Wij doen er alles aan om uw privacy te waarborgen en gaan daarom zorgvuldig om met persoonsgegevens. Onze vereniging houdt zich in alle gevallen aan de toepasselijke wet- en regelgeving, waaronder de Algemene Verordening Gegevensbescherming. Dit brengt met zich mee dat wij in ieder geval: • uw persoonsgegevens verwerken in overeenstemming met het doel waarvoor deze zijn verstrekt, deze doelen en type persoonsgegevens zijn beschreven in deze Privacy verklaring; • verwerking van uw persoonsgegevens beperkt is tot enkel die gegevens welke minimaal nodig zijn voor de doeleinden waarvoor ze worden verwerkt; • vragen om uw uitdrukkelijke toestemming als wij deze nodig hebben voor de verwerking van uw persoonsgegevens; • passende technische en organisatorische maatregelen hebben genomen zodat de beveiliging van uw persoonsgegevens gewaarborgd is; • geen persoonsgegevens doorgeven aan andere partijen, tenzij dit nodig is voor uitvoering van de doeleinden waarvoor zij zijn verstrekt; • op de hoogte zijn van uw rechten omtrent uw persoonsgegevens, u hierop willen wijzen en deze respecteren. Als Kille Meutel Vogelvrienden zijn wij verantwoordelijk voor de verwerking van uw persoonsgegevens. Indien u na het doornemen van onze privacy verklaring, of in algemenere zin, vragen heeft hierover of contact met ons wenst op te nemen kan dit via onderstaande contactgegevens: Kille Meutel Vogelvrienden Watertorenlaan 59 1930 Zaventem franz.pieters@telenet.be Mobiel: 0478 55 34 59 Waarom verwerken wij persoonsgegevens? Uw persoonsgegevens worden door onze vereniging verwerkt ten behoeve van de volgende doeleinden en rechtsgronden: • om te kunnen deelnemen aan de activiteiten van de Kille Meutel Vogelvrienden; • om de uitnodigingen, verslagen, nieuwsmeldingen, … te versturen (met toestemming van de betrokken sympathisanten); • om een brede en vlotte communicatie te verzorgen binnen het netwerk van de diverse partners; • om de jaarlijkse subsidiëring door de overheid te bekomen (wettelijke verplichting); Voor de bovenstaande doelstellingen houden we volgende gegevens bij: naam, voornaam, adres, telefoon/gsm-nummer (indien beschikbaar), e-mail (indien aan ons doorgegeven) We gebruiken de verzamelde gegevens alleen voor de doeleinden waarvoor we de gegevens hebben verkregen. Verstrekking aan derden Wij geven nooit persoonsgegevens door aan andere partijen waarmee we geen verwerkersovereenkomst hebben afgesloten, tenzij we hiertoe wettelijk worden verplicht (bv. politioneel onderzoek) Bewaartermijn De Kille Meutel Vogelvrienden bewaren persoonsgegevens niet langer dan 5 jaar op hun informaticasystemen. Beveiliging van de gegevens Wij hebben passende technische en organisatorische maatregelen genomen om persoonsgegevens van u te beschermen tegen onrechtmatige verwerking, zo hebben we bv. de volgende maatregelen genomen: • we hanteren een gebruikersnaam en wachtwoordbeleid op al onze systemen en cloud-toegangen; • de toegang tot de persoonsgegevens is beperkt tot de bestuursleden; • wij maken back-ups van de persoonsgegevens om deze te kunnen herstellen bij fysieke of technische incidenten; • onze bestuursleden zijn geïnformeerd over het belang van de bescherming van persoonsgegevens. Uw rechten omtrent uw gegevens U heeft recht op inzage en recht op correctie of verwijdering van de persoonsgegeven welke wij van u ontvangen hebben. Bovenaan dit privacy statement staat hoe je contact met ons kan opnemen. Tevens kunt u verzet aantekenen tegen de verwerking van uw persoonsgegevens (of een deel hiervan) door ons of door één van onze verwerkers. Klachten Mocht u een klacht hebben over de verwerking van uw persoonsgegevens dan vragen wij u hierover direct met ons contact op te nemen. U heeft altijd het recht een klacht in te dienen bij de Privacy Commissie, dit is de toezichthoudende autoriteit op het gebied van privacy bescherming. Wijziging privacy statement Onze vereniging de ‘Kille Meutel Vogelvrienden’ kan zijn privacy statement wijzigen. Van deze wijziging zullen we een aankondiging doen op onze website. De laatste wijziging gebeurde op 22 mei 2018. Oudere versies van ons privacy statement zullen in ons archief worden opgeslagen. Stuur ons een e-mail als u deze wilt raadplegen.


    Laatste commentaren
  • moncler coat (caijuan83)
        op De biodiversiteit in het Zwin bevorderen

  • Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs