Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
E-mail mij

Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.

Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto

Momentum

04/07/07

Beste vogelvriend …

Startdatum: om meteen de drempelvrees te verlagen stel ik voor dat iedereen een reactie ventileert over het wegblijven van een birdyreünie; het kan kort in de 'poll'-rubriek en wat uitgebreider in dit communicatievenstertje.
Het was Oswald die mij ooit voorstelde ons wat dieper in het internet te nestelen, wat nu via deze blog is gebeurd, weliswaar zonder een referendum te houden.
Bij deze nodig ik jullie uit je mening te ventileren, want de bedoeling is een handig alternatief aan te bieden.
Tot heel binnenkort …

04/07/08

Happy Birdyday …

 

Temidden van een levendige en warmhartige woonwijk, ligt een door menselijke bebouwing omzoomde biotoop … een fraaie frisgroene weelderige oase, waar de birdyfans de gevederde tuinbezoekers graag welkom heten en gul onthalen.

Die verwennende gastvrijheid in een gezellig en veilig rustoord, bekoorlijk door landelijke eenvoud en liefelijkheid, prikkelt de vertrouwenwekkende aanhang, de nesteldrang met vrolijk vogelgezang en feestelijke voortgang. We hopen volgend jaar nog meer ‘straatketten’ naar de Kille Meutel te lokken …

 

04/07/09

 

Je zoekt, vindt en kiest

een levensweg, die je deelt

met trouwe vrienden …

 

Precies vandaag bestaat ons“Kille Meutel”Forumpje 2 jaar.

Sinds de wondermooie opnames van onze huisfotografen het “Blogscherm” sieren, loopt het aantal bezoekers gevoelig op.

Een verheugende en hartverwarmende vaststelling, daar eveneens destijds de voor natuurliefhebbers en vogelbeschermers bedoelde nieuwsbrieven, geïllustreerd met tekeningen, een educatieve waarde beoogden.

Sedert kort werd de rubriek“Birdywatch”gelanceerd, initieel opgevat als verzamelbox voor (tuin)observaties van vogelspotters.

Momenteel is een gebruiksvriendelijke observatiefiche, waarin de waarnemer zijn vaststellingen optekent, nog niet beschikbaar.

Met een klik op“Vogelwaarnemingen” nodigt de rubriekenindeling de bezoeker uit een pittige anekdote,een blikvanger,een weetje of een suggestie neer te pennen.

Af en toe duikt over een verschenen artikel een leuke en spontane “Reactie” op of laat men een indruk na in het “Gastenboek”.

In de speurtocht naar kennisdeling en verwondering wekken, blijft de drijfveer“Alles kan altijd beter”…

04/07/10

 

Vandaag hebben we weer wat te vieren want de blog bestaat 3 jaar.

Onze trouwe huisfotografen Jo en Wim blijven voor merkwaardig beeldmateriaal zorgen en dan is het ook niet verwonderlijk dat het bezoekersaantal gestaag aangroeit.

Met vereende krachten hebben we met ons klein, maar niet minder enthousiast clubje vogelvrienden een mussenteltraject uitgezet om in de streek (Zaventem, Nossegem, Sterrebeek, Kraainem) op 17 verschillende telpunten onze geliefde‘straatketjes’ te tellen.

Hierdoor maken we deel uit van de mussenwerkgroep Vlaanderen die naast het jaarlijks weerkerend mussentelweekend in samenwerking met de universiteit Gent een grootschalig huismussenonderzoek coördineert.

Wij blijven uiteraard ook gefocust op de vliegbewegingen binnen onze tuinenbiotoop. Tijdens de jongste reünie gaven enkele haiku’s mooi weer hoe fel we gehecht zijn aan onze gevederde levensgezel; meteen ook een gelegenheid om de loyale vogelliefhebbers een welverdiende  huismuspin op te spelden …

Dakpan of dakgoot,

voor de huismus is een nest

in Kille Meutel – Georges

Tjilpende huismus,

nest in de Kille Meutel

welkom bij ons hier – Arlette

Kijk Kille Meutel,

veel parende huismussen,

hemel op aarde – Oswald

Kille Meutel vriend,

huismus breng ons samen en

laat het blijven zijn – Chris

Groene oase,

paradijs voor de huismus,

dé Kille Meutel – Franz

04/07/11

Drukke en woelige tijden tasten al eens vaker de drang aan om over de fascinatie voor het
vedervolkje te communiceren.Immers in de Brusselse betonnen biotoop beter bestuurlijk beleid geldt de regel: first things first and don't feel free as a bird!
Toch is het bezoekersaantal op jaarbasis weer gevoelig toegenomen dit jaar, een eerbetoon dat vooral de huisfotografen toekomt, die voor kwalitatief hoogstaande visuele impressies zorgen.In de loop van volgend jaar zal de Kille Meutel een bijdrage leveren aan de geplande acties van de mussenwerkgroep Vogelbescherming Vlaanderen.

04/07/12

Inmiddels hebben ruim 51 000 bezoekers op de blog 275 artikels en 125 vogelportretten geraadpleegd, alsook 1 100 foto's, waarvan de helft door onze huisfotografen werd aangeleverd. Uit statistieken ter beschikking gesteld door de providers kunnen we afleiden 
dat 54% Nederlanders en 41% Vlamingen geregeld de blog raadplegen en dan het vaakst gedurende de weekdagen (70%), voornamelijk tussen 13.00 en 18.00 u en 30% tijdens het weekend. Tijdens de maanden juli, augustus en september heeft de blog 'begrijpelijk' minder succes.De Kille Meuel blijft zich samen met Vogelbescherming Vlaanderen inzetten voor het behoud van de huismus.  

Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Mijn favorieten reeks 1
  • bloggen.be
  • Natuurpunt
  • National Geographic
  • Natuurfotograaf Mineur
  • Vogelbescherming Vlaanderen
  • Vogelportretten Birdpix
  • Vogelportretten Birdfocus
  • Vogelbescherming Nederland
  • Belgium Digital
  • Vogelzang
    Mijn favorieten reeks 2
  • Favoriete vogel 2014
  • Instituut voor natuur- en bosbouw
  • Mussenwerkgroep
  • Natuurfotograaf Laura Sperber
  • Vogelencyclopedie
  • Natuurfotgrafen Monique & Luc Bogaerts
  • Natuurfotograaf Pieter Cox
  • Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    TO DO - List

    Kille Meutel Meetings Overlegmomenten Vogelbescherming Vlaanderen Overlegmomenten Natuurpunt Overlegmomenten WWF Overlegmomenten Greenpeace Overlegmomenten INBO

    KILLE MEUTEL
    Vogelvrienden
    28-12-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De tureluur doet het bij ons iets minder slecht dan de andere weidevogels

    Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel: de tureluur [Dirk Draulans]

    Je zou tureluurs worden van de eindeloos herhaalde alarmroepen van een koppel tureluurs dat zijn jongen wil beschermen. De vogels zijn onvermoeibaar als ze kuikentjes in het gras van hun broedgebied hebben lopen. De kleintjes zijn nestvlieders: meteen nadat ze uit hun ei zijn geslopen, beginnen ze rond te scharrelen om op eigen kracht voedsel te zoeken.

    Maar tureluurskuikens zijn hapklare brokjes voor kraaien, reigers en meeuwen, dus moeten de ouders voortdurend op hun hoede zijn. Bij het minste gevaar wordt er luid gealarmeerd, soms vele minuten lang. De goed gecamoufleerde kuikens drukken zich dan plat tegen de grond. Ze blijven muisstil liggen zolang de ouders hun alarm aanhouden. Het is de enige manier om aan de dood te ontsnappen tot ze groot genoeg zijn om te gaan vliegen als er gevaar dreigt.

    De middelgrote steltloper heeft vrij lange rode poten en een rode basis aan de vrij korte snavel. Jonge vogels hebben flets oranje-gele poten. De opvallende brede witte achter-rand van de vleugels onderscheidt hem in vlucht van gelijkende soorten. Er is nauwelijks verschil tussen man en vrouw; het mannetje is echter zwaarder getekend en donkerder. De meest gebruikte roep is een karakteristiek, vloeiend ‘tju-lu-luu’.

    In de broedtijd voedt de steltloper zich vooral met wormen, insecten en spinnen. Buiten de broedtijd nuttigt hij ook mollusken (wadslakjes), kreeftachtigen (vlo-kreeftjes), ook wel kleine visjes en kikkervisjes.

    De tureluur is territoriaal en monogaam, maar paren kunnen dicht bij elkaar broeden, in half-kolonies. Het nest bevindt zich op de grond, meestal goed verborgen tegen een pol gras, dat over het nest wordt gevouwd. De legtijd is in april-juni (in het noorden). Eén broedsel, telt meestal 4 eieren. De broedduur schommelt tussen de 23-24 dagen en beide geslachten helpen bij het broeden.

    De tureluur heeft een groot verspreidingsgebied: hij komt voor van IJsland tot in China. Het Europese broedbestand wordt op 350.000 koppels geraamd. De vogel broedt doorgaans in vochtige, grasrijke biotopen zoals heidevennen, natte weilanden en schorren. Omdat heidevennen verdwijnen en natte weilanden worden drooggelegd om meer op te brengen, worden tureluurs bij ons steeds meer in getijdegebieden aangetroffen. Het is ook tijdens de trek en in de winter hun lievelingsbiotoop.

    In ons land is de tureluur een zorgenkind, zoals alle weide- en akkervogels. Het Belgische broedbestand wordt op 300 koppels geraamd. Dat is minder dan 20 jaar geleden, maar meer dan in de jaren 1970, toen de populatie een dieptepunt bereikte met minder dan 200 broedkoppels. Het was de tijd van de grote drooglegging als gevolg van de desastreuze ‘ruilverkavelingen’. Ons landschap werd in een economisch keurslijf gewrongen, en dat draaide uit op een ecologische ramp. De droogte- en overstromingsproblematiek die ons nu treft, is er mee een gevolg van.

    De precaire toestand van de tureluur in onze contreien is tekenend voor de natuuronvriendelijke manier waarop we met onze leefomgeving omgaan. Dat hij het iets beter doet dan de andere weidevogels (kievit, grutto en wulp), heeft hij mee te danken aan zijn goede reactie op natuurbeheer in vooral de kustpolders. Ook in de nieuwe natte natuurgebieden van het Antwerpse havengebied doet hij het uitstekend, hoewel zijn bestand daar de laatste jaren wat afneemt als gevolg van een combinatie van toegenomen predatie (onder meer door de vos), bodemverdroging en rietopstoot op de schorren.

    Ook in het bolwerk van de tureluurpopulatie, het Verdronken Land van Saeftinghe, krijgt het bestand klappen: tussen 2004 en 2018 halveerde het naar zo’n 700 broedkoppels. Binnenkort komt er wel een grote lap nieuwe schorrennatuur bij. Dat zal de tureluur en andere zeldzame vogels zeker ten goede komen.

    Het nestsucces van de tureluur is wat groter dan dat van de andere weidevogels. De vogels broeden gemakkelijker op plekken waar geen maaimachines komen of waar weinig koeien grazen, wat het nestverlies door landbouwactiviteiten beperkt. Tureluurs zijn erg plaatsgetrouw en kunnen jaar na jaar op dezelfde plek broeden. Die leren ze bijgevolg goed kennen, wat hun een streepje voor geeft in de nooit aflatende strijd voor de overleving van de jongen. Ook zij doen het allemaal voor de kindjes.











    28-12-2022 om 11:10 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    15-11-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De fraaie lepelaar is een van de stilste vogels ter wereld

    Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel: de lepelaar [Dirk Draulans]

    De lepelaar is een van onze mooiste vogels. Hij is spierwit, met in het broedseizoen een witte paardenstaart op zijn kop en een gele band op de borst. Zijn voornaamste kenmerk is de bizarre lepelvormige bek, waaraan hij zijn naam dankt. Lepelaars zijn geen reigers, ze zijn familie van de ibissen. Ze zijn een van de weinige vogels die zo goed als geen geluid maken. Alleen de jongen raspen irritant als ze na hun vertrek uit de geboortekolonie terechtkomen in groepen pleisterende vogels. Ze vallen dan volwassen dieren lastig in de hoop op een late voedselbeurt.

    De lepelaar heeft een voorkeur voor dynamische natte milieus, vaak op de overgang van zoet naar zout. Ze broeden daar op eilanden, in duinvalleien en op kwelders en in het binnenland ook in uitgestrekte moerassen met veel waterriet en wisselend, natuurlijk waterpeil. De soort nestelt veelal op de grond in rietvelden of op kwelders maar in toenemende mate ook in struiken en bomen. Lepelaars vinden hun voedsel lopend in ondiep water, waar ze hun snavel op typische wijze heen en weer bewegen, om zo op de tast allerlei prooidieren te vangen. In de lepelvormige snavel is een soort zeefmembraan aanwezig, waarmee hij door een bundeling van zenuwen, over een ultra-gevoelig eetgereedschap beschikt.

    Het voedsel bestaat in het voorjaar vooral uit zoetwaterprooien (stekelbaars, amfibieën, grotere aquatische insecten zoals libellenlarven). Er wordt dan vooral gefoerageerd in ondiepe poldersloten, oeverzones en moerassen. In het getijdengebied wordt in voorjaar en zomer ook veel gefoerageerd op zoutwaterprooien (garnaal, jonge platvis, grondel, krabbetjes).

    In het nest worden jonge lepelaars gevoed met een brij van halfverteerd voedsel die hun ouders uitbraken als er aan hun bek wordt gesleurd. Na het uitvliegen blijven sommige jongelingen steken in de fase van ‘voeder mij’, ook door andere dieren dan hun ouders. Volwassen vogels zijn deels zelf verantwoordelijk voor het ongemak: kordate individuen roepen een lastig kind kortaf tot de orde, andere laten zich vangen aan het eindeloze gebedel.

    Het voorbije broedseizoen kregen 5 jonge Vlaamse lepelaars een satellietzendertje mee om hun verplaatsingen te kunnen monitoren. Begin oktober zat er eentje al in Zuid-Spanje. Een tweede vertoefde ergens halverwege Frankrijk, de drie andere bleven in de buurt van hun geboorteplek. Niemand heeft er een idee van waarom de ene meteen weg is en de andere blijft hangen. Vliegen doen de lepelaars met gestrekte hals; zilverreigers trekken hun hals in.

    In de vorige eeuw verdween de lepelaar bijna volledig uit West-Europa. Alleen in Noord-Nederland bleef een bolwerkje over. Vanaf de jaren 1970 kreeg de kleine populatie een boost, dankzij beschermingsmaatregelen en waterzuivering. In 2003 ontstond een eerste kolonie in Vlaanderen, op een takkenhoop in de Waaslandhaven die na natuurbeheerwerken in een grote plas was achtergebleven. Ze is nog altijd de grootste broedplaats van het land – in 2017 telde ze een maximum van 35 nesten.

    In 2013 kwam er een tweede kolonie, in het natuurgebied De Blankaart in Diksmuide. Daar broeden de vogels in een reigerkolonie, in bomen dus, waar het veiliger is dan op de grond. De dieren maken geregeld gebruik van verlaten reigernesten. Dat bespaart op bouwkosten. Recent zijn er in Vlaanderen nog wat losse broedgevallen bijgekomen. De trend naar meer verspreid broeden is ook in Nederland merkbaar.

    Lepelaars blijken steeds meer in onze regio te overwinteren. Vroeger trokken ze allemaal zuidwaarts, richting Spanje en Portugal of zelfs Mauritanië en Senegal. Veel dieren overwinteren jaar na jaar op dezelfde plek. Als je het ergens goed hebt, ga je het leven niet moeilijker maken door iets nieuws uit te proberen. Maar standvastigheid mag niet verhinderen dat er nieuwe broedplaatsen ontstaan, of dat je je winterstrategie aanpast aan nieuwe ontwikkelingen. Ook lepelaars moeten mee met hun tijd.

     











    15-11-2022 om 15:54 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    02-11-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De koereiger in opmars

    Geraadpleegde bron: Vogelbescherming Vlaanderen: Mens & Vogel: zomer 2022

    Als vogelbeschermingsorganisatie probeert men de evolutie en trends van de broedvogels in Vlaanderen zo goed mogelijk op te volgen. Dat is ook nodig als je streeft naar een efficiënte wettelijke bescherming. Gelukkig kan men een beroep doen op de expertise van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO). Maar hoe gaat het nu eigenlijk met de broedvogels in Vlaanderen? Sommige soorten doen het slecht, andere gaan er wonderwel op vooruit.

    In het algemeen kan men stellen dat – op korte termijn – vogelsoorten die aan agrarisch gebied gebonden zijn zoals kievit, patrijs, zomertortel, graspieper, gele kwikstaart, spreeuw, veldleeuwerik en ringmus (fors) afnemen. En dat is een open deur intrappen, want zowat 50% van het landoppervlak in Vlaanderen bestaat uit landbouwgebied en we weten allemaal dat de biodiversiteit daar zeer zwaar onder druk staat.

    Positief dan weer is dat heel wat standvogelsoorten in onze bossen het relatief goed doen. Die bosgebieden blijken lokaal ook voldoende rust en voedsel te bieden aan nieuwkomers als raaf en oehoe.

    De Vlaamse overheid streeft ernaar om voor een aantal soorten de zogenaamde ‘instandhoudingsdoelen’ te behouden of te bereiken. Slechts 10 van de 26 vogelsoorten bereiken de vooropgestelde doelen en soms zelfs overschrijden ze die (bv. middelste bonte specht en slechtvalk). Iets meer dan de helft van de soorten haalt deze doelen echter (ruim) niet. Sommige soorten (bv. grauwe klauwier) lijken die in de nabije toekomst, gelet op hun huidige trendverloop, echter wel te zullen bereiken.

    Opvallend hierbij is het grote aandeel aan soorten die gebonden zijn aan moerassen, slikken en schorren zoals de sterns (grote stern, dwergstern, visdief), lepelaar en reigerachtigen (kwak, woudaap en roerdomp). Eén reigersoort, die het almaar beter doet in Vlaanderen, maar die nog niet wordt beschouwd als een ‘regelmatige’ broedvogel is de koereiger.

    Maar wat is een ‘regelmatige broedvogel’? Dat is een soort die sinds het jaar 1900 in minstens 10 aaneengesloten jaren met zekerheid in Vlaanderen heeft gebroed. En dat is bij de koereiger (nog) niet het geval, ook al doet die soort haar uiterste best om het effectief te worden.

    De koereiger is een soort die in Vlaanderen al een tijdje als ‘dwaalgast’ en ‘overwinteraar’ (wintergast) te boek staat. Het eerste individu werd in 1987 waargenomen in de IJzervallei. Dat was toen groot nieuws. Om deze kleine reigersoort toen te kunnen bewonderen, moest je nog naar Zuid-Frankrijk of Spanje. Het grootste aantal pleisterende koereigers dat ooit in Vlaanderen werd geregistreerd, haalde 186 individuen. Dat gebeurde zeer recent – in november 2021 – tijdens de midden-maandelijkse watervogeltellingen van het INBO.

    Het eerste broedgeval voor Vlaanderen werd opgetekend in 1997. Eigenlijk ging het om 2 broedparen die het Zwin te Knokke hadden uitgekozen als ideaal leefgebied. Het jaar nadien broedde en slechts één koppel en in 1999 slaagden 2 broedparen erin nakomelingen te produceren. In 2000 steeg het aantal broedparen ineens naar 9 om in 2001 terug te vallen naar geen enkel broedpaar. In 2002 kwam opnieuw één paar tot broeden.

    De beste kans om vandaag koereigers waar te nemen, krijg je vooral op en rond het broedgebied ‘de Blankaart’ te Woumen-Merkem. De voorbije jaren tref je ze echter ook meer en meer aan in andere gebieden zoals de ‘Viconia-kleiputten’ te Stuivenskerke, ‘de Komgronden’ van Lampernisse en zelfs af en toe in ‘de Moeren’ bij Adinkerke. Meestal zie je ze in de onmiddellijke omgeving van koeien, maar van zodra die op stal gaan, zoeken ze vooral het gezelschap op van schapen en zelfs groepen grazende ganzen. Die opvallende associatie met grazende dieren is gebaseerd op het feit dat allerhande prooidieren als insecten (sprinkhanen en kevers), maar ook amfibieën, wormen en kleine knaagdieren door de graasactiviteiten uit hun schuilplaatsen worden gejaagd.

    Deze kleine reigertjes gaan vaak nog een stapje verder. Soms zie je ze van de ene herkauwende koe naar de andere stappen, terwijl ze stekende en bijtende insecten uit hun neus- en oor-holtes wegpikken. Ook vervelende insecten die op het traanvocht van de runderen afkomen, worden vakkundig en met de nodige precisie weggeplukt en opgegeten. Een betere wellness-behandeling voor het vee bestaat niet.

    Eigenlijk is de koereiger van oorsprong een Afrikaanse soort die een van de grootste expansies van het verspreidingsareaal liet optekenen in de vogelwereld. In het begin van de 20ste eeuw koloniseerde de koereiger Zuidwest-Europa en in de jaren 30 van de vorige eeuw stak hij zelfs de Atlantische Oceaan over. Hij verspreidde zich er over grote delen van Noord- en Zuid-Amerika. Ook daar vond hij veel ruimte en een rijk gedekte tafel dankzij de grote kudden runderen. Onder die gunstige omstandigheden slaagde hij erin in slechts 3 decennia uitgestrekte gebieden in het noorden van Zuid-Amerika, in Midden- en Noord-Amerika te koloniseren.

    In 1948 verscheen de koereiger ook in Australië en vandaar is hij overgestoken naar Nieuw-Zeeland. Bij een dergelijke expansiedrang was het eigenlijk vreemd dat de soort nog niet verder in Europa was doorgedrongen, hetzij naar het noordoosten vanuit zijn oude broedplaatsen in Zuid-Portugal en Zuid-Spanje, hetzij in noordwestelijke richting vanuit Noord-Afrika en Voor-Azië. Maar nu is het dus zover. De toename van de koereiger in Noordwest-Europa is een belangrijke indicatie dat het klimaat aan het veranderen is en dat dit gevolgen heeft voor tal van (vogel)soorten.

    Het opduiken van zuidelijke soorten zoals de koereiger in Vlaanderen krijgt veel positieve aandacht, maar is slechts één zijde van de medaille. Zelfs voor de koereiger zou het door de klimaatverandering ooit wel eens te warm kunnen worden in Vlaanderen. Recent werd in Spanje en Portugal vastgesteld dat de soort het niet zo goed meer doet. Plaatselijk zijn zelfs grote kolonies verdwenen door de aanhoudende droogte. Dit fenomeen heeft wellicht ook de noordwaartse migratie van de soort in Europa in de hand gewerkt, waardoor we nu in Vlaanderen van dit reigertje kunnen genieten. 

    Wie nog meer info wenst over de koereiger (tekst en foto’s) kan via de zoekrobot eerder verschenen bijdragen, namelijk deze op 31/07/2016 & 05/12/2021 opsnorren.











    02-11-2022 om 17:20 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    25-10-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De wereld door de ogen van de rosse grutto

    Geraadpleegde bron: National Geographic: rosse grutto [Rob Buiter]

    Zelfs na meer dan een halve eeuw traditioneel vogels vangen, is de spanning achter het windscherm te snijden. Wanneer een groepje rosse grutto’s hoog over komt vliegen, duiken vogelvangers een beetje ineen om niet te worden gezien. Uit een oude bamboe lokfluit laten ze een klagend gepiep horen om de aandacht van de rosse grutto’s te trekken. Ze hebben het gehoord!

    Nu moeten de houten lokvogels in het weiland de rest doen. Zij moeten de rosse grutto’s overtuigen dat dit het weiland is waar ze goed eten gaan vinden, in de uren dat de Waddenzee bij hoogtij onder water staat. De lokvogels staan listig opgesteld, ‘benedenwinds’ van een klapnet dat onder wat hoopjes gras verstopt ligt. Als een deel van de groep na enkele verkennende rondjes besluit een poging te wagen, willen ze tegen de wind in op het gras naast hun houten soortgenoten landen.

    De ‘wilsterflapper’ merkt op dat precies één rosse grutto laag genoeg vliegt om binnen het bereik van het grote slagnet te komen. Op een teken van de vogelvanger, schiet na een flinke ruk aan de lijn het net los uit de borging, waarna de wind het bijna als vanzelf over de kansloze vogel laat waaien; op traditionele wijze gevangen, maar met een nobele taak in het verschiet!

    De gevangen rosse grutto zal zich bij een groeiend legertje ‘zendervogels’ voegen, dat steeds meer informatie uit de diepste uithoeken van de wereld verstuurt. Op de website van het ‘Global Flyway Network’, een door de Groningse hoogleraar trekvogelecologie, Theunis Piersma opgezet samenwerkingsverband van trekvogelonderzoekers, zijn al deze gezenderde rosse grutto’s, maar ook kanoeten, regenwulpen en gewone grutto’s, voor wetenschap en publiek te volgen.

    De rosse grutto is nauw verwant aan de Nederlandse nationale vogel, de ‘gewone’ grutto. Maar waar de laatste een uitgesproken voorkeur heeft voor zoetwatergebieden, leeft de rosse grutto meer in het zoute milieu. Beide overwinteren in westelijk Afrika; broeden doet de rosse grutto echter in Noord-Siberië, de gewone vooral in Nederland. Voor de rosse grutto is de Waddenzee in het voor- en najaar een ‘tankstation’ van levensbelang.

    Het voorjaar begint in de broedgebieden van de rosse grutto steeds vroeger. Waar de gemiddelde temperatuur op aarde sinds de industriële revolutie één graad is gestegen, is dat in het noordpoolgebied al 3 graden. De insecten komen steeds vroeger uit de ontdooiende bodem, zodat de broedvogels steeds vroeger moeten komen om hun kuikens genoeg eten te kunnen bieden.

    Uit eerdere experimenten met rosse grutto’s hebben onderzoekers al geleerd dat de vogels razendsnel moeten opvetten nadat ze in het voorjaar rond de Waddenzee zijn aangekomen. Afgetraind komen ze uit Afrika aan, om amper 2 weken later moddervet door te vliegen voor de slotetappe naar Siberië. Met het zenderonderzoek willen de wetenschappers achterhalen of het tankstation, de Waddenzee wel van voldoende kwaliteit is. De vogels vertrekken nauwelijks eerder uit hun winterkwartier in West-Afrika. 

    De vraag is: krijgen de rosse grutto’s het voor elkaar om in steeds kortere tijd hier de maag te vullen, om wat eerder in Siberië aan te komen? Oftewel: zitten er genoeg wadpieren? Leveren de weilanden genoeg insecten als brandstof? Kunnen ze in de Waddenzee de opgelopen vertraging inhalen?

    Het hypermoderne onderzoek met vederlichte zendertjes – in de internationale biologie is afgesproken dat ringen of andere onderzoeks-bagage nooit meer mogen wegen dan 5% van het gewicht van een dier – is opvallend genoeg afhankelijk van het eeuwenoude ambacht van de vogelvangers. De tradionele vogelvangst, in Friesland ‘wilsterflappen’ genoemd, staat bol van de historie. Schuilend achter hun windscherm of skûle, flappen vele Friezen al heel lang wilsters of goudplevieren. Van oorsprong werden die wilsters geflapt voor verkoop aan de poelier (handelaar in gevogelte) of voor de eigen pot. Elders in Noord-Nederland werden op eenzelfde manier ook bv. ganzen geflapt.

    In 1978 dreigde een verbod op de vangst van wettelijk beschermde vogels echter een einde te maken aan het oude ambacht. Gelukkig voor de vogelvangers beseften biologen dat ze nooit de tijd, laat staan de ervaring zouden kunnen inzetten om zo veel vogels voor hun onderzoek te vangen als deze ambachtslui. Zij zorgden er dan ook voor dat het vak met een vergunning voor wetenschappelijk onderzoek kon worden voortgezet. Dus werd de poelier vervangen door de wetenschapper en de kookpot door een ringtang. Tot op de dag van vandaag flapt zo een select groepje vangers diverse soorten ganzen, goudplevieren, kemphanen en ook rosse grutto’s in dienst van de wetenschap.

    Op het Terschellinger weiland is Roeland Bom, vogelonderzoeker van het Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ) de wetenschapper van dienst. Wanneer die ene geflapte rosse grutto gemeten en gewogen is en van een metalen ring van het vogeltrekstation is voorzien, tovert Bom een minuscuul stukje elektronica tevoorschijn. In dit trackingsysteem, dat amper één suikerklontje zwaar is, zitten een gps, een batterij, een zonnepaneeltje om die batterij vele maanden op spanning te houden, een chip om alle posities op te slaan en een zendertje plus antenne om de vergaarde informatie op gezette tijden via het gewone gsm-netwerk naar de computer van Bom te sturen. Met een vederlicht tuigje knoopt Bom het trackingsysteem als een heuptasje achter de sierlijke pootjes langs, op de rug van de vogel.

    De gezenderde rosse grutto’s vertellen uiteindelijk een verhaal over de opwarmende aarde, maar ook over de omgang met de Waddenzee en de weilanden. De eerste resultaten – vooral afkomstig uit eerder onderzoek met geringde vogels – duiden erop dat vooral in jaren met veel zeepieren in de Waddenzee, de rosse grutto’s op tijd hun broedgebied weten te bereiken. Waar de Siberische sneeuw de afgelopen 20 jaar 2 weken eerder is gaan smelten, komen de vogels nu 4 dagen eerder toe: een bescheiden winst die helemaal wordt behaald op het ‘tankstation Waddenzee’. De gezenderde vogels zullen dit onderzoek in een gedetailleerde stroomversnelling brengen, verwachten de biologen.

    Behalve met de rosse grutto werkt Piersma met nog veel meer gezenderde vogels, die verhalen vertellen over een veranderende wereld en onze invloed op het landschap. Kanoeten bv.: kleine wadvogels die eveneens in Siberië broeden en van de Waddenzee gebruikmaken om op te vetten. De gegevens van gezenderde kanoeten doen vermoeden dat ze in het broedgebied steeds hoger in de heuvels broeden om te compenseren voor het steeds vroeger beginnend voorjaar. Hoe hoger, hoe later de sneeuw smelt en dus hoe later de insecten uit de bodem kruipen. Op die manier zouden de vogels in een veranderend klimaat het uitkomen van de eieren dus weer kunnen laten samenvallen met de piek in het aantal insecten.

    Ook de gewone grutto wordt door Piersma met zenders gevolgd. Daaruit waren verrassende lessen te trekken over de omgang met de veenweiden. Zo zag men in de uitzonderlijk droge zomer van 2018 dat de grutto’s al heel vroeg konden voorspellen waar later dat jaar de grasmat nog in een goede conditie zou zijn. Op oude weilanden met een onverstoorde bodem wisten de vogels nog regenwormen te vinden, terwijl op de productieweilanden met ‘turbogras’ de bodem zo hard was als beton met als gevolg: geen doorkomen meer aan voor de dunne gruttosnavels. De grutto’s wijzen ons zo op duurzaam beheer van weilanden.

    Behalve door het oude ambacht van de vogelvangers, wordt dit onderzoek toch vooral mogelijk gemaakt door de techniek. Pas sinds kort zijn de zenders zo licht dat ze op vogels als grutto’s en kanoeten kunnen worden aangebracht. En belangrijker: pas sinds kort geven ze informatie die gedetailleerd genoeg is om er wetenschappelijk verantwoorde conclusies aan te verbinden.

    Meer over het project van Theunis Piersma op www.globalflywaynetwork.org

    Toelichting bij de illustraties: foto 1 & 2: de rosse grutto / foto 3: de kanoet / foto 4 & 5: de grutto











    25-10-2022 om 09:08 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    13-10-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De koolmees wordt bedreigd door sluipende problemen

    Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel: de koolmees [Dirk Draulans]

    In principe zouden we ons over de koolmees geen zorgen hoeven te maken. Het vogeltje komt in heel Vlaanderen voor. Het is een echte tuinvogel geworden, die profiteert van nestkasten en voederplaatsen. Dankzij die toegenomen beschikbaarheid van vogelvoeder is de snavel van de koolmezen gemiddeld zelfs wat groter geworden, meldt Science, want dat is gunstiger om het voedsel te verwerken. De beestjes passen zich aan.

    Op het platteland duiken er wel signalen op dat het bestand van de koolmees her en der begint te sputteren. Vogelwetenschappers wijzen voor een verklaring naar de gevolgen van de klimaatopwarming. Omdat koolmezen hun jongen voeden met rupsen, moeten ze hun broedtijd goed afstemmen op de periode waarin die beschikbaar zijn.

    Door de klimaatopwarming krijgen eiken in het leefgebied van koolmezen vroeger bladeren, waardoor de rupsen bijgevolg ook vroeger uit hun eitjes breken. Als de koolmezen die trend niet volgen, dreigen ze hun jongen groot te moeten brengen op een ogenblik dat veel rupsen al zijn verpopt zijn en dus niet meer geschikt zijn als voedsel.

    Een studie in een woud in de buurt van de Britse universiteitsstad Oxford, waar koolmezen al meer dan een halve eeuw intensief worden bestudeerd, wees uit dat het belangrijk is dat de eikenbomen in een koolmeesterritorium gezond zijn – dan dragen ze meer bladeren én rupsen.

    Onderzoeksresultaten in Nature Climate Change tonen aan dat koolmezen in territoria met gezonde eiken nu gemiddeld bijna een week vroeger met de eileg beginnen dan een halve eeuw geleden: ze passen zich ook in deze context aan. In sommige zones van het woud broeden de koolmezen zelfs al 3 weken eerder dan vóór de klimaatopwarming. De verschillen kunnen het overlevingssucces van jonge meesjes beïnvloeden.

    Er zijn aanwijzingen dat het leven in de stad bij koolmezen stress veroorzaakt, zeker bij jonge vogels. Een studie in Proceedings of the Royal Society B concludeerde dat jonge mezen in een stad minder gemakkelijk overleven dan op het platteland. Maar als ze hun eerste winter doorkomen, zijn ze meer gehard tegen de moeilijke levensomstandigheden.

    Een rapport in Nature Communications koppelde genetische veranderingen aan stress veroorzaakt door factoren als geluids-, lucht- en lichtvervuiling. Een verslag in Environmental Science & Technology onthulde dat blootstelling aan zware metalen epigenetische effecten kan hebben voor koolmezen: veranderingen in de posities van chemische stoffen op de genen, waardoor de overschrijving ervan in nuttige eigenschappen kan worden gehinderd. Epigenetica bestudeert onder meer de omgevingsprocessen die de ontplooiende ontwikkeling van een organisme kunnen beïnvloeden. 

    Alsof dat alles nog niet erg genoeg is, zijn er aanwijzingen dat de stikstofvervuiling die ons landschap teistert, een funest effect heeft op de populaties van koolmezen (en andere vogels). De verzuring die met stikstofneerslag gepaard gaat, leidt tot een daling van de hoeveelheid calcium in een biotoop. Vogels hebben calcium nodig om stevige eierschaaltjes te produceren. Er is zelfs waargenomen dat pootjes van kuikens in een ei kunnen breken als ze te weinig calcium binnenkrijgen.

    De mens probeert nu wel vriendelijk te zijn voor vogels, maar er zijn te veel sluipende problemen om dat als een verdienste te kunnen beschouwen.

     











    13-10-2022 om 10:18 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    28-09-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De drieteenstrandloper, steeds achter terugtrekkende golven aanrennend

    Geraadpleegde bron: Vogelbescherming Vlaanderen: Mens & Vogel_herfst_2022

    Iedereen die wel eens een wandeling op het strand maakt, heeft zeker en vast al drieteenstrandlopers gezien. Aan onze kust zijn de kleine witte vogels, die aan een hoog tempo heen en weer voor de golven uit dribbelen, een veelvoorkomend tafereel. Ze laten zich relatief makkelijk benaderen en rennen soms een tijdje met je mee. De reden waarom dit vogeltje ‘drieteenstrandloper’ wordt genoemd, is eenvoudig: in tegenstelling tot de meeste andere vogelsoorten beschikt het niet over een achter-teen.

    Van de nazomer tot de volgende lente zijn ze vrijwel op ieder zandstrand of elke stenige kust ter wereld te zien. Begin juni trekken nog aanzienlijke aantallen noordwaarts door Europa richting hun broedgebieden in hoog-arctische poolstreken. In Europa broeden de meeste vogels in Groenland (Denemarken), een populatie die wordt geschat op min 25 000 en max 50 000 broedparen. Een heel kleine populatie van een 100-tal koppels broedt op Spitsbergen (Noorwegen). In geen enkel ander Europees land wordt gebroed.

    Halverwege juli verschijnen de eerste vogels (nog in broedkleed) alweer langs de Europese kusten, waarschijnlijk als gevolg van een hongerige poolvos die abrupt een einde maakt aan de broedpoging. Tijdens een relatief kort broedseizoen nestelen drieteenstrandlopers meestal op droge plaatsen met een lage begroeiing en verspreide rolsteen- en kiezelvlakten. Het nest ligt op de grond, meestal tegen een pol vegetatie aan. Het is een redelijk diep kuiltje, bekleed met dode bladeren of ander plantenmateriaal uit de omgeving. Het broedsel bestaat doorgaans uit 4 eieren en meestal wordt maar één keer per jaar gebroed.

    Het gemak waarmee je deze leuke diertjes op het strand kan waarnemen, doet niet gauw vermoeden dat ze tot uitzonderlijke prestaties in staat zijn. Toch zijn drieteenstrandlopers ware globetrotters. In 2009 raakte bekend dat een drieteenstrandloper in minder dan 5 dagen 6000 km aflegde van Noorwegen naar Ghana. De vogel werd op 11 augustus 2009 gefotografeerd in een guur Zuid-Noorwegen; 5 dagen later op 16 augustus, zag een Ghanese bioloog hem onder de kokospalmen van Esiama (Ghana). De drieteenstrandloper was te herkennen aan pootringetjes in verschillende kleuren waarvan biologen hem hadden voorzien. Zijn minimale vliegsnelheid was 50 km/u, wat overeenstemt met de gemeten vliegsnelheden van trekvogels van een vergelijkbaar formaat.

    Op Helgoland (Duits eiland in de Noordzee) vingen onderzoekers al eens een drieteenstrandloper die 17 u eerder in Polen was geringd. In die tijdspanne had het diertje 715 km afgelegd, wat op een minimale snelheid van 42 km/u uitkwam. De snelheid waarmee de drieteenstrandloper naar Ghana vloog, ontkrachtte eerdere vermoedens dat deze soort tijdens de lange trekvluchten de kust volgt en om Afrika heen reist. Wiskundige modellen die gebaseerd zijn op o.a. aerodynamica en stofwisseling uitgaande van o.a. een maximale hoeveelheid vet in het lichaam en energieverbruik tijdens de vlucht) wezen uit dat deze lange en snelle vlucht theoretisch mogelijk is, maar alleen als het dier zonder stoppen dwars over de Sahara zou vliegen.

    Het ringen van vogels levert nog steeds nieuwe inzichten over vogeltrek op. In beide gevallen speelde toeval echter een grote rol. Voor dergelijke bepalingen van vliegsnelheid, moeten vogels snel na de eerste waarneming vertrekken en ook meteen na de aankomst – honderden of zelfs duizenden km verderop – weer worden opgemerkt. De kans dat dit gebeurt, is natuurlijk bijzonder klein. Toch kan het toeval een handje worden geholpen. Dankzij het kleurringen van vogels weten we inmiddels dat drieteenstrandlopers uiterst trouw zijn aan hun overwinteringsplek. De in Zuid-Noorwegen gefotografeerde vogel was in een voorgaande winter in Ghana geringd en dus op terugweg naar zijn vaste overwinteringsplek.

    In januari 2009 werd een gekleurringde drieteenstrandloper gefotografeerd in Walvis Baai (Namibië). Het betrof een individu dat enkele maanden daarvoor (op 17 juli 2008) nog van kleurringen was voorzien als 9 dagen oud kuikentje op de Noordoost-Groenlandse toendra en dat als inmiddels volgroeide vogel nog een paar dagen in de Nederlandse Waddenzee was gezien. Het diertje keerde vorige winter terug naar Walvis Baai.

    Waarom maken sommige drieteenstrandlopers eigenlijk zulke lange trekvluchten?

    Een enkeltje Groenland-Namibië is pakweg 10 000 km vliegen en wellicht is zo’n lange reis over een onherbergzame woestijn een gevaarlijke onderneming. De kleine vogels kunnen in plots opkomende stormen terechtkomen en bovendien hebben ze niet altijd de mogelijkheid om zo maar ergens halt te houden. In onbekende gebieden kan bovendien het gevaar van een roofvogel uit elke hoek opduiken. Afgezien daarvan kosten de lange vluchten de vogels een hoop energie. Vlak voor het vertrek leggen trekvogels onderhuids flinke vetvoorraden aan. Die worden tijdens de fysieke inspanning verbrand om het dier van energie te voorzien.

    Op die manier wordt een lange vlucht zonder stoppen om te eten en te drinken, mogelijk. De vogels wegen vlak voor hun vertrek vaak dubbel zoveel (100g) dan hun gebruikelijke gewicht in de winter (45 – 55g)! Dergelijke vetvoorraden kunnen alleen worden aangelegd als de vogels voldoende rust en voedsel kunnen vinden. Of het nu Europese of Afrikaanse kustgebieden betreft; menselijke drukte is tegenwoordig overal aanwezig en onderzoek heeft uitgewezen dat drieteenstrandlopers hier veel hinder van ondervinden. Het zal de voorbereidingen voor een lange trekvlucht er dus niet makkelijker op maken.

    Het kan haast niet anders dan dat er voordelen tegenover de nadelen van de lange reis staan; anders zouden de langeafstandstrekkers al lang het onderspit hebben gedolven. Eén van de voordelen is makkelijk in te beelden wanneer je je tijdens een winterse strandwandeling een tropisch palmstrand voorstelt. Inderdaad, de in België overwinterende drieteenstrandlopers spenderen ’s winters aanzienlijk veel meer energie aan het op peil houden van hun lichaamstemperatuur, vergeleken met de tropische overwinteraars. Om te bekijken wat de voor- en nadelen van overwinteringsplekken in Afrika en Europa zijn, hebben biologen van de Rijksuniversiteit Groningen in Nederland en de universiteit van Accra in Ghana vele honderden drieteenstrandlopers van kleurringen voorzien.

    Door geregeld de combinatie aan kleurringen te controleren, kan worden vastgesteld of een drieteenstrandloper nog in leven is of vermoedelijk het loodje heeft gelegd en daarmee dus ook in welke periode van het jaar dat het vaakst voorvalt. Een dergelijk onderzoek speelt een belangrijke rol in de bescherming van langeafstandstrekkende kustvogels omdat het kan aangeven in welke periode van hun leven en in welke gebieden verschillende vogelpopulaties het meest kwetsbaar zijn. Dat kan vervolgens tot specifieker onderzoek leiden om te achterhalen welke (menselijke) invloeden hierbij een rol spelen.

    Hoewel de aantallen drieteenstrandlopers in Europa en Azië niet lijken af te nemen, moeten we ons voor de toekomst wel zorgen maken over enerzijds factoren als menselijke verstoring door de nog steeds toenemende recreatie en anderzijds de effecten van maatregelen tegen zeespiegelrijzing (zoals zandsuppletie). Daarom is het van belang om naast de overleving ook de omgevingsfactoren die deze kunnen verklaren goed op te volgen: voedselaanbod, predatiedruk, de kans om ziek te worden, verstoring, … Een dergelijke aanpak is vooral bij trekvogels van belang omdat het praktisch onmogelijk is om alle stranden die de vogels tussen Zuid-Afrika en Groenland bestrijken, volledig te beschermen. Toch hebben op basis van dergelijk onderzoek al diverse pleisterplaatsen van steltlopers een beschermde status gekregen.

     











    28-09-2022 om 16:33 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    12-09-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De havik is de krachtigste roofvogel in onze contreien

    Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel: de havik [Dirk Draulans]

    Omdat hij een van de weinige roofvogels is die zowel in Europa als in Noord-Amerika voorkomen, heeft de havik een uitzonderlijk wijde verspreiding. De Europese populatie wordt op 200 000 exemplaren geraamd. Een halve eeuw geleden kwam hij wel in de verdrukking door een combinatie van verdelging en pesticidegebruik – het laatste had een dramatisch effect op zijn voortplantingscapaciteit.

    In Nederland crashte het havikenbestand tussen 1958 en 1963 met liefst 84 %, ondanks het feit dat het na de Tweede Wereldoorlog was gestegen doordat er nieuwe bossen waren aangeplant en de duivenpopulatie was toegenomen – de duif is immers een belangrijke prooisoort.

    Een zittende havik valt op door zijn grootte, de krachtige kop met vlakke kruin en grote snavel, brede borst, forse buik en sterke poten. In de vlucht is hij van de nauw verwante sperwer te onderscheiden door de langzamere, krachtigere vleugelslagen met stijvere vleugels. In cirkelvlucht zijn de uitstekende kop, de lange vleugels, brede ‘heupen’, kortere en meer afgeronde staart de kenmerken. Het mannetje haalt een lichaamslengte van 49 tot 56 cm en een spanwijdte van 90 tot 105, terwijl het vrouwtje van snavel tot staartpunt een lengte kan bereiken tussen 58 en 64 cm en een spanwijdte van 108 tot 120 cm, merkelijk groter dus.

    Beschermingsmaatregelen en een verbod op de schadelijkste pesticiden (vooral DDT) keerden het tij voor de soort; ook bij ons. Vanuit een klein Kempisch bolwerk zette de havik vanaf de jaren 1970 een veroveringstocht van Vlaanderen in, waarmee hij ondertussen West-Vlaanderen heeft bereikt. Hij heeft in dat proces zijn oorspronkelijke biotoop van echte bossen wat uitgebreid naar grote parken en andere ‘lossere’ boombiotopen.

    Het Vlaamse broedbestand wordt nu op 400 paartjes geraamd. Er zijn indicaties dat er in de Kempen wat druk op komt, mogelijk omdat de havik meer te maken krijgt met competitie van andere toppredatoren, zoals de oehoe en de boommarter. Als je een eeuw zo goed als alleen aan de top van de bosvoedselketen hebt gestaan, moet je wat nieuwe concurrentie kunnen verdragen. Vooralsnog maakt niemand zich zorgen over de toekomst van onze haviken.

    Driekwart van de voeding van haviken bestaat uit vogels. In bosgebieden zijn dat vooral kraaiachtigen als gaaien en eksters, die door hun wat onbeholpen vlucht gemakkelijke slachtoffers zijn. Elders vormen duiven de hoofdschotel. Haviken speuren dikwijls vanaf een hoge tak naar prooien, die ze dan achtervolgen in een snelle vlucht. Simulaties hebben uitgewezen dat een snelheid van 60 km / u  in een bos het maximum is dat een havik aankan zonder het risico te lopen om tegen een boom te crashen. Vrij korte vleugels en een lange staart bevorderen zijn wendbaarheid. Zodra hij op snelheid is gekomen, valt er amper aan te ontsnappen. Haviken zijn dodelijk efficiënt in hun jacht. Uit de stevige greep van hun tenen uitgerust met ferme klauwen, valt niet meer los te komen.

    Een vrouwtjeshavik is een stuk groter dan een mannetje. Ze vangt prooien die bijna dubbel zo groot zijn als die van haar partner. Dat beperkt hun onderlinge competitie. In het broedseizoen neemt zij het leeuwendeel van het nestwerk voor haar rekening. Zij en haar kuikens moeten dan door het mannetje gevoed worden. Er wordt veel gepaard, zo’n tien keer per dag. Dat wordt beschouwd als een strategie van het mannetje om de kans te verkleinen dat zij zich in zijn afwezigheid laat dekken door een concurrent, waardoor hij zich zou inspannen voor een jong dat niet van hem is.

    Meestal blijven havikenkoppels trouw aan elkaar. Toch is de samenwerking niet zonder risico. Er zijn gevallen beschreven van vrouwtjeshaviken die een mannetje doden tijdens of vlak na de paring. Dat zou vooral het geval zijn als ze niet tevreden zijn met de prooien die hij als bruidsschat aanbiedt. Die moeten illustreren dat hij een goede jager is, zodat ze tijdens het broeden en grootbrengen van de jongen niet zonder bevoorrading komen te zitten. Liefde is in de havikenwereld, nog meer dan bij ons, een kwestie van puur pragmatisme.











    12-09-2022 om 15:16 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    17-08-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Uitgestorven reuzenzeevogel

    Geraadpleegde bronnen: Knack: Beestenboel: de reuzenalk [Dirk Draulans] – het Vlaams Instituut voor de Zee (VLIZ)

    Op 9 november 2021 vond amateurpaleontoloog, Sven Delandat (foto 3) op het strand tussen Blankenberge en Zeebrugge een fossiel opperarmbeen van de reuzenalk. Dat is een uitgestorven reus onder onze zeevogels die, net als de pinguïns van het zuidelijke halfrond – waaraan hij trouwens niet verwant was – niet kon vliegen. Het was de eerste vondst voor ons land, maar in Nederland zijn er al meer dan 100 van zulke beentjes aangetroffen op 15 stranden. Er zouden zelfs al vondsten op een Marokkaans strand gedaan zijn, wat betekent dat de dieren ooit ver reisden.

    Botresten van reuzenalken verschijnen niet zomaar op het strand. De meeste Nederlandse en Vlaamse stranden zijn de afgelopen decennia verbreed en verhoogd met zandsuppleties uit de nabije Noordzee. Om kusterosie tegen te gaan en het lage land te beschermen tegen de stijgende zeespiegel zuigen sleephopperzuigers (een schip dat door middel van grote sterke pompen en motoren, zand, klei, slib en zelfs grind van de waterbodem kan zuigen) jaarlijks miljoenen kubieke meters zand op van de Noordzeebodem en spuiten dit zand op onze stranden. Juist op die opgespoten stranden heb je meest kans een bot van een reuzenalk te treffen. Heel wat geïnteresseerde amateur-verzamelaars (burgerwetenschappers) zoeken op deze stranden naar allerlei fossielen.

    Dat de grote zeevogel de pinguïn van het Noordelijk halfrond werd genoemd en wat op een pinguïn gelijkt, is het gevolg van convergente evolutie: niet-verwante diersoorten raken op eenzelfde manier aangepast aan vergelijkbare omstandigheden en krijgen in de loop van de tijd een overeenkomstige lichaamsbouw.

    Het magazine Testerep van het Vlaams Instituut voor de Zee meldde dat van 4 Nederlandse reuzenalkbeenderen de ouderdom is bepaald. Ze zouden, althans volgens koolstofdateringen, tussen 3500 en meer dan 50.000 jaar oud zijn. De vondsten suggereren dat de vogel destijds in ons deel van de Noordzee niet zo zeldzaam was als wordt aangenomen. Mogelijk was hij zelfs geregeld een wintergast.

    Hij was in ieder geval de imposantste zeevogel in onze regio. Hij werd 75 cm hoog, kon 5 kg wegen en had een krachtige bek. Aan land was hij onhandig, maar hij zal ongetwijfeld een uitstekende zwemmer zijn geweest, waarbij hij zijn maximaal 15 cm lange vleugeltjes nuttig zal hebben ingezet. Ter vergelijking: een moderne nauwe verwant, de alk, is maar half zo groot (40 cm) en weegt maximaal 900 g. Ook de zeekoet en de bekende papegaaiduiker met zijn kleurige snavel behoren tot de alkachtigen. Naast de zwarte rug en vleugels, met een witte borst en buik, had jij op zijn kop 2 opvallende witte vlekken, waardoor hij zeer grote, witte ogen leek te hebben (effect vergelijkbaar met de pandabeer).

    Als zeevogel leefde hij van vis en kreeftachtigen. Hij kon zeker een kwartier onder water blijven. Door zijn torpedovorm en aangepaste vleugels kon hij razendsnel door het water 'vliegen', net als pinguïns. De snavel van de reuzenalk was zeer stevig en geschikt om spartelende vissen vast te houden.

    Omdat hij niet kon vliegen, was hij aan land erg kwetsbaar, want hij kon alleen broeden op plekken waar hij naartoe kon stappen, wat impliceert dat zijn broedopties beperkt waren. Mensen konden dus ook vrij gemakkelijk bij de kolonies komen. Dat zou het roemloze einde van het spectaculaire dier betekenen. De reuzenalk broedde in grote kolonies op een klein aantal vlakke afgelegen eilanden in de Atlantische Oceaan, van IJsland tot het Canadese Newfoundland. Een van de belangrijkste broedlocaties lag vlak voor de IJslandse kust, het eilandje Geirfuglasker.

    Net als zoveel zeevogels broedden ze op eilanden omdat ze door hun onhandigheid op het land een gemakkelijke prooi voor roofdieren vormden. Voor onze kust kwamen dergelijke eilanden niet voor. De hier voorkomende reuzenalken kwamen er vermoedelijk alleen 's winters en waren afkomstig van IJslandse of misschien Britse kolonies.

    Het laatste bekende koppel werd, terwijl het aan het broeden was, op 3 juni 1844 gevangen en gewurgd op het eiland Eldey voor de kust van IJsland – het ei ging verloren tijdens de actie. Vanaf 1830 waren er bijna jaarlijks expedities naar het eiland geweest om vogels te verzamelen voor musea en collectioneurs.

    Volgens het vakblad Genes wees genetisch onderzoek uit dat dat laatste mannetje in ons Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN) belandde, waar het nu een triest bestaan leidt als opgezet eeuwig relict van iets wat we nooit meer levend zullen zien. Zijn organen worden bewaard in het Natuurhistorisch Museum van Denemarken. Waar de opgezette huid naartoe ging was aanvankelijk een raadsel, tot onderzoekers in 2017 een genetische match vonden tussen de bewaarde slokdarm van de vogel en het exemplaar in Brussel. Via een aantal tussenstations was het in 1847 gekocht door burggraaf Bernard du Bus de Gisignies, die in 1846 de eerste directeur van het KBIN was geworden. Van het laatste vrouwtje is onder meer het hart bewaard, maar haar huid is nog niet gevonden.

    Reuzenalken werden eeuwenlang bejaagd voor hun vlees, donsveren en olie. Finaal waren ze zo zeldzaam geworden dat verzamelaars er veel geld voor boden. In totaal zijn er amper 78 opgezette exemplaren, 75 eieren en 24 ineen gepuzzelde skeletten van het fantastische dier overgebleven – er is geen enkel kuiken bewaard.

    Het stemt tot nadenken over onze vernietigende impact op de rest van het leven, maar blijkbaar niet genoeg om tal van andere diersoorten vandaag voor uitsterven te behoeden.

     

     











    17-08-2022 om 15:20 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (1 Stemmen)
    07-08-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De strandplevier in de verdrukking door strandtoerisme

    Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel: de strandplevier [Dirk Draulans]

    Ooit was er een tijd dat zelfs onze stranden niet exclusief voorbehouden waren aan de mens. Ze herbergden een ruime fauna. Maar die tijd is voorbij. Mensen zijn al vanaf de prehistorie gepatenteerde kustbewoners, maar de zee spreekt nu meer dan ooit tot de verbeelding en staat tegenwoordig synoniem voor vakantiegenoegens met veel drukte.

    Dat impliceert dat dieren die van stranden hun belangrijkste leefgebied hadden gemaakt, in de verdrukking kwamen. De strandplevier is er een schoolvoorbeeld van. Historische waarnemingen wijzen uit dat de soort vóór 1950 in ons land nog geregeld broedde op een aantal stranden – er zou sprake geweest zijn van ‘tientallen’ koppels.

    Door de groeiende populariteit van strandtoerisme ging het broedbestand pijlsnel achteruit. Een halve eeuw geleden kwam er eventjes soelaas, toen de bleekgekleurde vogeltjes een uitweg vonden op opgespoten terreinen in havengebieden. De kunstmatige biotopen gaven hun populatie een stevige boost: in 1981 werd een maximum van liefst 172 broedparen geregistreerd.

    Maar het mooie liedje bleef niet duren. Strandplevieren hebben grotendeels onbegroeide gebieden nodig en opgespoten terreinen hebben de neiging snel dicht te groeien. Ook predatoren, zoals de vos, brachten de kwetsbare grondbroeders zware verliezen toe. Vandaag broeden er geen 5 koppels strandplevieren meer in Vlaanderen.

    De strandplevier is een zeldzame broedvogel van vooral kustgebieden. Prefereert daarbij open, zandige plaatsen als stranden en zandplaten. Het voedsel bestaat in het binnenland vooral uit insecten (kevers, vliegen), ook slakjes, spinnen en vlokreeftjes. In brak en zout leefgebied staan vooral garnalen en krabbetjes, wormen (zeepieren) en slakjes op het menu. Deze oogjager zoekt voedsel op de typische plevierenmanier: telkens een reeks van lopen-stilstaan-pikken, waarbij het voedsel van de grond of in bovenste laag van de bodem wordt

    Het klein en lichtgekleurd pleviertje dat lange stukken rent, heeft een zwarte snavel en poten. Geen borstband, maar zijborstvlekken. Het mannetje is opvallender getekend dan het vrouwtje, met een bruingeel petje en een kenmerkend zwart vlekje op het voorhoofd.

    Solitair broedend of in losse 'kolonies' (nesten op enkele meters afstand van elkaar mogelijk), en dan vaak met dwergsterns samen. Strandplevieren leggen hun eieren gewoon op de grond in een kuiltje, dat soms wordt beschut met wat stukjes schelp of een beetje vegetatie. Ze gebruiken opvallende afleidingsmechanismen om de kwetsbare eitjes te beschermen. Als ze een roofdier zien naderen, kunnen ze doen alsof ze aan het broeden zijn op een andere plek dan waar hun nest is. Ze voeren ook schijnmanoeuvres uit, zoals wegrennen onder het uiten van een klagend gepiep dat aan een knaagdier doet denken.

    Het mannetje en het vrouwtje zetten zich samen in voor het broeden en het beschermen van het nest. Hun gedrag lijkt op elkaar afgestemd: als de ene hevig alarmeert, zal de andere dat ook doen. Als de ene discreet is, geldt dat meestal ook voor de andere. En de kuikens worden actief verdedigd: hoe intenser de verdediging, hoe hoger hun overlevingskansen.

    De jongen moeten vanaf het begin zelf hun kostje bij elkaar scharrelen. Ze worden wel enkele weken bewaakt en begeleid, maar wanneer ze een week oud zijn, worden ze dikwijls al door een van beide ouders verlaten. In tegenstelling tot wat bij onze soort de regel is, zijn het bij de strandplevier vooral de vrouwtjes die het vroegst vertrekken. Ze beginnen dan soms nog aan een tweede broedsel, met een ander mannetje.

    Buitenlands onderzoek dat werd gepubliceerd in het vakblad ‘Ibis’, heeft aangetoond dat mensen met honden (zelfs aangelijnd) een veel grotere impact hebben op het broedgedrag van de vogeltjes op het strand dan mensen zonder honden. Als een wandelaar met een hond nadert tot 250 meter, zullen strandplevieren hun nest altijd verlaten. Zonder hond blijven ze in de helft van de gevallen zitten – ze zijn zo goed gecamoufleerd op een zandige ondergrond dat de meeste mensen ze niet zien. Honden in de natuur – het blijft altijd en overal een moeilijk gegeven.

    Aanvullende maatregelen voor de bescherming van de strandplevier zijn: beperkte openstelling van geschikt broedgebied voor mensen en vee en het scheppen van strandreservaten, waar de toegang sterk wordt beperkt. De terugkeer van de strandplevier langs de meeste van onze stranden lijkt onwaarschijnlijk, gezien de grote recreatieve belangen. Toch is het wenselijk om hier en daar strandreservaten in te richten.











    07-08-2022 om 16:05 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    27-07-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De woestijnbuizerd is een veel gebruikte roofvogel in de valkerij

    Geraadpleegde bron: NRC Handelsblad: Landen als een buizerd? Dat kan een drone niet [Gemma Venhuizen]

    Als een buizerd in volle vaart op een paaltje landt, moet hij in één keer tot stilstand komen. Dat valt niet mee. De kneep zit hem in een kleine duik voorafgaand aan de landing. Op volle snelheid op een paaltje of ander uitkijkpunt landen: het is een van de lastigste manoeuvres die roofvogels moeten maken. Zó lastig zelfs dat onbemande vliegtuigjes, waaronder drones, die beweging niet eens kunnen nadoen. Om de complexe landingspogingen beter te begrijpen, bestudeerden Britse zoölogen vier woestijnbuizerds. In het vakblad Nature schrijven ze deze week hoe een kleine duik voorafgaand aan de landing de vogels helpt om botsingen te voorkomen.

    De woestijnbuizerd leeft in halfopen laaglandgebieden in het zuiden van de VS en in Midden- en Zuid-Amerika. Net als de buizerd die in Europa voorkomt, behoort hij tot de familie van de havikachtigen en speurt hij zittend op een relatief hoog ­object – zoals een paaltje – de omgeving af naar kleine prooidieren, waaronder hagedissen, kleine ­vogels, muizen en konijnen. Vanaf dat paaltje wordt met een snelle ‘stootduik’ de prooi gevangen. Wat het landen op de paal zo lastig maakt, is dat de vogel in één keer tot stilstand moet komen, en daardoor grote controle over zijn ­snelheid en houding moet hebben.

    De Britse onderzoekers hebben geanalyseerd hoe de woestijn­buizerd, net als andere grote roofvogels, in volle vaart zo’n ­precisielanding kan maken. Kleinere paal- of takzittende vogels, ­zoals duiven, doen dat niet: die remmen eerst af. Om het gedrag te onderzoeken, maakten ze video-opnames van vier buizerds: één volwassen wijfje dat het elegant landen perfect beheerste en drie jonge mannetjes die het nog moesten ­leren. In totaal filmden ze ruim 1.500 vluchten, over verschillende afstanden. De paaltjes waartussen werd gevlogen, stonden 5, 7, 9 of 12 meter uit elkaar. De vogels werden gemotiveerd om te vliegen doordat er op de landingspaal voedsel voor ze werd neergelegd.

    De jonge woestijnbuizerds fladderden in eerste instantie van paal tot paal, maar leerden gaandeweg om hun landing te perfectioneren met een door de onderzoekers omschreven ‘swoop up’-beweging. Daarbij springt de woestijnbuizerd naar voren en start een duikvlucht, om die na enkele krachtige vleugelslagen te transformeren tot een ­opwaartse beweging. In die laatste fase gebruikt hij zijn vleugels niet meer. Uiteindelijk landt de vogel met zijn lijf in verticale positie en uitgestrekte vleugels op het paaltje, balancerend op zijn poten.

    De beweging is niet zo energie-efficiënt, maar voorkomt wel een gevaarlijk controleverlies, schrijven de onderzoekers. Door tijdens de stijgende beweging zijn vleugels niet meer te gebruiken, kan de woestijnbuizerd vermoedelijk beter focussen op het naderen van zijn landingsplek.

    Het landen, zo concluderen de onderzoekers, is een vorm van ‘heuristiek’: een aangeleerde strategie om tot een efficiënte oplossing te komen. De vraag is in hoeverre dat ‘gedrag’ ook is aan te leren aan drones, klinkt het aan het einde van het artikel. Met praktische aanbevelingen om de woestijn­buizerdvlucht technisch na te bootsen ­komen de onderzoekers in ieder geval niet. In het verleden zijn er al experimenten gedaan met het laten landen van drones op paaltjes en andere objecten, maar daarbij lukt het landen nooit op topsnelheid.

    Bondig vogelportret

    De woestijnbuizerd leeft in half-open laaglandgebieden zoals boomsavannes en halfwoestijnen van de zuidwestelijke Verenigde Staten tot Chili en Centraal-Argentinië.

    De naam ‘woestijnbuizerd’ suggereert dat deze vogel familie is van de buizerd. Als je even goed de lichaamsbouw en jachttechniek bestudeert, dan komen deze kenmerken eerder overeen met het profiel van een havik. De Engelse benaming Harris Hawk wijst trouwens in die richting. Toch blijkt uit genetisch onderzoek, gepubliceerd in 2008, dat deze roofvogel behoort tot een groep van verwante soorten die dicht bij het geslacht Buteo (buizerds) aanleunt. Vandaar de geslachtsnaam Parabuteo.

    De woestijnbuizerd is overwegend warm chocoladebruin gekleurd, met helder kastanjebruine schouders en ondervleugeldekveren. De onderbuik en onderstaartdekveren zijn wit. De staart is bovenaan zwart met een wit uiteinde. De ogen zijn bruin en de poten zijn helder geel. De lichaamslengte varieert tussen 45 en 60 cm; de vleugelspanwijdte reikt tussen de 92 en 122 cm en het lichaamsgewicht schommelt bij het mannetje tussen de 550 en 875 g en bij het vrouwtje tussen de 825 en 1200 g.

    Een prooi wordt wel eens gevangen vanuit een lage glijvlucht of door een ‘stootduik’ vanaf een lage uitkijkpost, zoals onze inlandse buizerd dat doorgaans doet. Maar vaak jagen ze ook in groep en drijven gezamenlijk een opgejaagde prooi in het nauw onder leiding van de meest ervaren vogel. Ze compenseren zo hun relatief lage snelheid en ze vergroten de kans op het vangen van grotere prooien, zoals prairiehazen. De woestijnbuizerd eet echter geen aas.

    Ze nestelen in bomen of in imposante kandelaarcactussen en leggen meestal 2 tot 4 eieren, die na 33 tot 37 dagen uitkomen. De jongen zijn na ongeveer 40 dagen vliegvlug maar blijven nog enkele maanden in de omgeving van het oudernest.











    27-07-2022 om 10:07 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    11-07-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De kleine karekiet brengt geregeld ook koekoekskuikens groot

    Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel: de kleine karekiet [Dirk Draulans]

    Het onopvallend bruin vogeltje met een kenmerkende, maar nooit uitbundige zang, is een echte moerasbewoner. De markante, krassende, staccato zang (met altijd een "krr-krr-kiet-kiet-kiet"-achtige strofe) is te horen in de meeste rietstroken. De voorkeur van deze onopvallende bruine vogel gaat uit naar rietlanden, die met de stengels in ondiep water staan. In goede broedgebieden, zoals de laagveenmoerassen, kunnen kleine karekieten in kolonies broeden. Deze behendige muggenvanger, die veel gelijkenis vertoont met de bosrietzanger, wordt slechts 13 cm lang en heeft een overwegend variabel bruin verenkleed van lichte tinten aan de onderzijde en iets donkere tinten aan de bovenzijde. De vleugels hebben een lichte, roestbruine tint.

    Een van de weinige zangvogels die in augustus nog met jongen kunnen zitten, is de kleine karekiet. De reeks korte krakende tonen die zijn gezang vormen en die de inspiratie boden voor de naam karekiet, kun je ook later op het jaar horen dan veel ander vogelgezang. Het broedseizoen van de soort duurt lang. Daar zijn meerdere redenen voor. Om te beginnen is de kleine karekiet een trekvogel die in Afrika overwintert en daarna geen haast maakt om noordwaarts te vliegen, hoewel er aanwijzingen zijn dat de globale klimaatopwarming zijn aankomst in onze streken bespoedigt. Vanaf eind april kunnen hier kleine karekieten opduiken, maar sommige vogels treuzelen onderweg en arriveren veel later. 

    Voorts broedt de vogel bijna exclusief in riet. Oud of jong riet, grote of kleine rietkraag, vijver in natuurreservaat of onnozel plasje in industriegebied: de kleine karekiet is er tevreden mee. Maar veel riet wordt gemaaid, zeker langs grachten en beken, waardoor hij soms moet wachten tot de stengels sterk genoeg zijn om er een nest in te kunnen hangen.

    De karekiet broedt in een mandje dat hij rond rietstengels vlecht. Meestal legt een koppel vier eitjes, die al na een 10-tal dagen uitkomen. De jongen doen er zelden meer dan 12 dagen over om het nest te verlaten. Dat snelle vertrek heeft te maken met het feit dat een rietnest niet echt stabiel is: een windvlaag of onweer kan een rietkraag zo teisteren dat een nest verloren gaat. Als dat gebeurt, beginnen veel karekieten gewoon opnieuw.

    Het nest is ook een geliefd doelwit voor vogeleters, zowel zoogdieren als andere vogels. Als eitjes of jongen worden verorberd, zit er weer niets anders op dan te herbeginnen. De kleine karekiet is bovendien een van de belangrijkste slachtoffers van de koekoek in ons land. Die dumpt een ei in een karekietennest, waarna de jonge schreeuwlelijk de eitjes of jongen van de karekiet uit het nest werkt om alle eten voor zich te hebben. Het blijft absurd dat een karekiet niet het verschil ziet tussen zijn jongen en de monsterlijke koekoek, die al snel een stuk groter wordt dan zijn gedwongen adoptieouders (zie foto).

    Elk koekoeksvrouwtje is gespecialiseerd in het nabootsen van de eieren van één specifieke soort(groep). De voornaamste waardvogels in België zijn heggenmus, kleine karekiet, bosrietzanger, roodborst, gele kwikstaart en rietzanger. In totaal zijn er in Europa meer dan 100 verschillende waardvogelsoorten bekend. In 10% - 30% van de gevallen wordt een geparasiteerd nest door de waardvogel opgegeven. Per broedseizoen legt een koekoekswijfje 1 tot 25 eieren, maar in elk nest wordt normaal slechts één ei gedropt. Voor het vrouwtje haar ei legt, eet ze doorgaans één of twee eieren van de waardvogel op.

    Mogelijk is die gebrekkige kinderherkenning een aanpassing om de gevolgen van vrouwelijke ontrouw te maskeren. Karekieten worden als monogaam omschreven, wat in de vogelwereld meestal betekent: sociaal monogaam, genetisch polygaam. Een vrouwtje kan zich laten bevruchten door andere mannetjes als haar wettelijke wederhelft niet oplet. Die doet wel zijn best om concurrenten op een afstand te houden en zijn wulpse vrouwtje tot de orde te roepen, maar hij kan haar niet de godganse dag in de gaten houden.

    Eenmaal de jongen er zijn, maakt het niet uit of er kroost van een andere man tussen zit: de vader doet even hard zijn best voor alle bedelende bekjes. Het vrouwtje lijkt zich evenwel minder in te spannen als ze zich door een andere man heeft laten bevruchten. Misschien gaat ze er dan van uit dat haar jongen het niet zo geweldig zullen doen, omdat ze met een halve sukkelaar zit opgescheept. Je gaat niet ergens zwaar in investeren als veel erop wijst dat je inspanningen verloren moeite zullen zijn.

    Op één van de foto’s zie je links de grote karekiet (grootte van een spreeuw) en rechts de kleine karekiet (grootte van een huismus)

     











    11-07-2022 om 15:05 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    05-07-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gierzwaluwen hebben van vliegen een levensstijl gemaakt

    Geraadpleegde bronnen: Knack: Beestenboel: de gierzwaluw [Dirk Draulans] / New Scientist: Gierzwaluwen gaan in slaapwinterachtige torpor tijdens koude nachten

    Liefst 10 maanden kan een gierzwaluw in de lucht hangen zonder aan land te komen. Dat blijkt uit onderzoek gepubliceerd in Current Biology. De dieren jagen al vliegend: ze plukken insecten uit de lucht. Om te slapen stijgen ze op tot grote hoogte, waar ze waarschijnlijk afwisselend de ene en vervolgens de andere helft van hun hersenen uitschakelen om ze te laten rusten – iets wat bij meer vogels de regel is.

    Gierzwaluwen overwinteren in Afrika ten zuiden van de evenaar. Ze kunnen er talrijk voorkomen boven rivieren in het regenwoud. Een wilde leefomgeving, maar daar hebben zij geen erg in, want het enige wat hen interesseert zijn de lucht boven het woud en de insecten die er vliegen. Maar bij ons zijn het stadsvogels. De donkerbruine sikkels brengen leven in de brouwerij. Luid krijsend en met een hoge snelheid lijken ze elkaar te achtervolgen in de lucht – ze halen gemakkelijk meer dan 100 km / u. Mede door hun gevorkte staart doen ze aan zwaluwen denken, maar ondanks hun naam behoren ze niet tot dezelfde familie. Eén van hun naaste familieleden zijn de kolibries.

    Ondanks de enorme afstanden die ze afleggen, komen gierzwaluwen elk jaar terug naar dezelfde broedplek

    De oorspronkelijke broedbiotoop van gierzwaluwen zijn holen in rotsen, maar die zijn er bij ons niet, dus zoeken ze spleten en gaten in muren en daken op, waarin ze een rudimentair nest bouwen. De nestholte is de enige plek in de wereld waarvoor ze het luchtruim verlaten – hun wankele korte pootjes zijn niet gemaakt om mee op stap te gaan.

    De gewoonte om in een stad te broeden maakt dat de gierzwaluw het niet echt slecht doet, hoewel er steeds minder insecten zijn, wat voedselschaarste kan veroorzaken. De diertjes broeden vooral in oudere gebouwen die meer nestmogelijkheden bieden. Het verlies van nestgelegenheid door renovatie en isolatie van huizen wordt gecompenseerd door de plaatsing van aangepaste broedbakken tegen muren, die gierzwaluwen een alternatieve broedbiotoop bieden.

    Ondanks de lange afstanden die ze afleggen, zijn gierzwaluwen honkvast: zolang het er is, blijven ze in hetzelfde gaatje broeden. Net als mensen die elk jaar dezelfde vakantiebestemming kiezen. Ze zouden jaren na elkaar ook dezelfde partner hebben, hoewel de kans klein is dat ze in de winter samenblijven. De gezamenlijke zomerwoonst brengt hen weer bij elkaar.

    Niet lang nadat hun jongen uitgevlogen zijn, beginnen gierzwaluwen aan de terugtrek naar de wintergebieden. Ze behoren tot de laatste soorten die uit Afrika aankomen en de eerste die weer vertrekken. Ze komen doorgaans in mei aan en verdwijnen weer in augustus. Soms leggen ze meer dan 500 km / dag af. Ze zoeken de beste routes op: trajecten met rugwind of veel eten onderweg. Onderzoek in Philosophical Transactions of the Royal Society B wees uit dat ze in grote groepen sneller vliegen, mogelijk omdat de dieren dan profiteren van hetzelfde effect waarvan wielrenners in het peloton genieten: ‘aangezogen’ worden door de voorliggers.

    De trek in de herfst duurt langer dan die in de lente. In de herfst doen ze er maanden over, de terugkeer in de lente neemt slechts weken in beslag. De dieren nemen in de herfst de tijd om nieuwe energie op te doen na de belastende broedactiviteiten. In de lente gaat het sneller, want dan zijn ze gehaast om te kijken of hun zomerverblijf nog beschikbaar is. Als dat niet het geval is, lijken ze dagen van slag te zijn. Pas dan gaan ze een nieuw gat zoeken. Ook gierzwaluwen moeten vooruit in het leven.

    Een levensnoodzakelijke reflex: ‘torpor’

    Torpor, betekent in het Latijn: verlamming, bewegingloosheid of meer bepaald een toestand van verminderde fysiologische activiteit die wordt waargenomen bij enkele kleine zoogdieren en vogels. Het wordt over het algemeen gekenmerkt door een sterk verlaagde lichaamstemperatuur, hartslag, ademhaling en stofwisseling.

    Torpide dieren zijn volledig inactief en over het gehele lichaam verstijfd. Op externe prikkels reageren zij nauwelijks. Op deze manier besparen zij energie in tijden van voedselschaarste, droogte of extreme temperaturen.

    Wanneer koud weer de broedplaatsen in Europa treft, liggen de gierzwaluwen af en toe tot 22 uur stil in hun nest in een energiebesparende modus (een adaptieve onderkoeling) die bekend staat als torpor, zegt Arndt Wellbrock van de Universiteit van Siegen, Duitsland. Gierzwaluwen voeden zich met vliegende insecten, maar tijdens barre weersomstandigheden worden prooisoorten minder actief en dus minder beschikbaar. Door in torpor te gaan – wat niet hetzelfde is als slapen – laten gierzwaluwen tijdelijk hun energiebehoefte vallen. Dit vermindert de hersen- en spieractiviteit, waardoor ze langer zonder voedsel kunnen overleven.

    Gedurende 8 jaarlijkse broedseizoenen registreerde het wetenschappelijk team meer dan 22.000 nachtelijke temperatuurmetingen. De onderzoekers vonden zeldzame, maar significante temperatuurdalingen van gemiddeld 8,6 °C, waardoor de lichaamstemperatuur van de vogels op een gemiddeld dieptepunt van 24,3 °C kwam. Deze torportoestanden duurden gemiddeld 10,8 uur. Ze kwamen voor op minder dan 6 % van de nachten in een heel broedseizoen.

    Gierzwaluwen verlagen hun stofwisseling meestal met ongeveer 33 % 's nachts in vergelijking met overdag (normale lichaamstemperatuur = 41 °C). Maar toen ze in torpor waren, daalden die cijfers gemiddeld met 56 %. De resultaten leveren duidelijk bewijs van torpor bij deze anders zeer actieve trekvogels. De bevindingen kunnen er ook op wijzen dat gierzwaluwen deel uitmaken van een meer evolutionair primitieve lijn van vogels, omdat torpor een voorouderlijke eigenschap is bij landdieren.











    05-07-2022 om 16:17 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    30-06-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De blauwe reiger is de laatste decennia aan een sterke opmars bezig

    Geraadpleegde bronnen: Knack: Beestenboel: de blauwe reiger [Dirk Draulans] – Ons Vogelblad [Marcel Jonckers]

    Je kunt het je amper voorstellen, maar een halve eeuw geleden was de blauwe reiger bij ons een vrij zeldzame vogel. Van oorsprong komen blauwe reigers voor in moerassige gebieden met ondiep water om in te foerageren en met bomen om in te broeden. Waar deze twee elementen samen voorkomen, zijn blauwe reigers nooit ver weg. Ze hebben zich ontwikkeld tot opportunisten: ze zoeken graslanden af voor muizen en mollen en in sommige stedelijke gebieden schuimen ze de straat af voor allerlei eetbaar afval. Ook tuinvijvertjes worden opgezocht en dan zijn de goudvisjes of zelfs de duurdere kois of Japanse brokaatkarpers niet veilig. De menukaart is bijzonder ruim: vissoorten als voorn, stekelbaars, paling, grondel, zeelt, brasem, maar ook reptielen, kikkers, rivierkreeft, salamanders, wormen, insecten, slakken en nog aangevuld met vogels, mollen, muizen, zelfs konijn of rat is niet veilig voor de krachtige snavel.

    Met hun slanke grijs-gele tot groengrijze poten, sierlijke lijf en lange nek zijn blauwe reigers elegante vogels. De kop is wit met een zwarte band boven het oog die doorloopt in een kuif, gevormd door een paar sierveren, die achter de kop afhangen. De vleugeleinden en de –achter-rand (armpennen en handpennen) zijn zwart. Ook de hals heeft een witte kleur, maar is voorzien van donkere lengtestrepen aan de voorzijde. De onderzijde van de hals tot de borst draagt halflange sierveren. De buikzijde is grotendeels lichtgrijs. De stevige dolkvormige snavel is geel tot grijsgeel, die in de broedtijd soms verkleurt naar oranje, zelfs  wat roodachtig. Het is best een grote vogel met een lichaamslengte van snavel tot staartpunt van 90 tot 98 cm; de spanwijdte van de vleugels varieert tussen 1.75 en 1.95 m en spijts zijn grootte schommelt het lichaamsgewicht slechts tussen 1.6 en 2 kg. De blauwe reiger heeft een matige snelle vlucht met langzame, zware en diepe vleugelslagen, maar soms wordt ook een kleine zweefvlucht uitgevoerd. De hals is hierbij S-vormig ingetrokken en de poten steken achter het lichaam uit. Met dit kenmerkend vliegbeeld is hij al van veraf van de ooievaar, kraanvogel of lepelaar te onderscheiden, die alle drie met gestrekte hals vliegen. Maar een zoetgevooisd geluid hebben reigers niet meegekregen. Meestal komt er niet meer uit dan een harde krijs. Het is een contactroep, waarmee reigers elkaar waarschuwen dat ze eraan komen.

    Dat is zeker van belang in de broedkolonies. Als een oudervogel terugkomt van een voedselzoektocht slaakt hij al van ver een kreet. De jongen op zijn nest reageren als door een wesp gestoken en beginnen meteen te bedelen. Ze moeten wel, want het eten wordt niet eerlijk verdeeld: het kuiken dat het hoogste reikt wordt het eerst bediend en dat is keer na keer hetzelfde, het oudste en dus grootste. De andere moeten telkens wachten tot hij voldaan is. De jongen van andere nesten reageren niet op de contactroepen van de buren. Ze kennen de subtiliteiten van het gekrijs van hun eigen ouders.

    Blauwe reigers broeden graag hoog in bomen. Eind januari worden de plaatsen in de broedkolonie weer ingenomen en het bouwen of herstellen van de nesten aangevangen. Het vrouwtje bouwt het nest, het mannetje voert de materialen aan: takken, soms aangevuld met riet en waterplanten, ook wel gevoerd met gras en veertjes. Het nest wordt vaak meerdere jaren herbruikt, maar soms ook door een roofvogel gekraakt (rode of zwarte wouw, roek, zeearend, sakervalk). Half februari worden de eerste eieren gelegd, meestal 4 tot 6 bleke blauwgroene eieren, die in 23 tot 28 dagen door het ouderpaar worden uitgebroed. Na ongeveer 50 dagen zijn de jongen vliegvlug, al blijven ze vervolgens nog 10 tot 20 dagen op en bij het nest. Er is maar één legsel per jaar.

    Het Vlaamse broedbestand is de voorbije halve eeuw sterk toegenomen. In 1966 werden er 178 broedkoppels geteld, in de jaren 1970 liep het op tot 750 en begin deze eeuw haalde het een maximum van zo’n 2300. Beschermingsmaatregelen speelden een rol in de opleving van de reiger, die als viseter lang verdelgd werd door volk dat er – onterecht – een concurrent in zag. Schadelijke pesticiden bannen hielp ook, want de vogels stapelden via hun voedselketen zo veel chemische stoffen in hun lijf op dat ze alleen nog eieren met een breekbare schaal produceerden. Dat we minder frequent strenge winters kennen, heeft vast ook een rol gespeeld, want sneeuw en ijs zijn funest voor de soort.

    Blauwe reigers hebben tegenwoordig de neiging om in kleinere kolonies te broeden dan vroeger. Het is een raadsel waarom ze kolonies opzoeken. Geschikte nestbomen zijn niet schaars. Door in bomen te broeden zijn ze beschermd tegen grondpredatoren, zodat ze weinig voordeel lijken te halen uit de macht van de massa – kolonies kunnen zelfs luchtpredatoren, zoals haviken, aantrekken. Kolonies kunnen een middel zijn om elkaar te helpen bij het zoeken naar goede voedselgebieden, maar blauwe reigers zijn doorgaans territoriaal op hun vis- of jachtgronden, waardoor een vogel volgen vanuit een kolonie niet veel uithaalt.

    Misschien zijn broedkolonies belangrijk omdat ze de zoektocht naar een geschikte partner makkelijker maken: de keuze is ruim. Reigerouders moeten samenwerken om hun jongen groot te krijgen, dus is het nuttig dat ze zich verzekeren tegen de optie dat hun partner er de kantjes afloopt. Ze moeten dan kunnen peilen naar de bereidheid van een potentiële partner om zich in te zetten. Mogelijk biedt de paringsdans houvast bij die evaluatie.

    Blauwe reigers etaleren grote verschillen in individueel gedrag. Er zijn rustige vogels die vanuit stilstand jagen en nerveuze die constant heen en weer lopen. Sommige vogels blijven altijd in dezelfde buurt, andere willen de wereld zien en komen in landen als Senegal terecht. Dat weten we door de resultaten van vogelringwerk. Ringwerk leerde ook dat de oudste Belgische reiger (een Limburger) 33 jaar werd. Dat moet een wereldrecord zijn.

     











    30-06-2022 om 10:16 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    15-06-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dramatisch biotoopverlies voor de veldleeuwerik

    Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel: de veldleeuwerik [Dirk Draulans]

    De geslachtschromosomen van veldleeuweriken werken niet mee om hun succes te garanderen. Voor sommige dieren komt een ongeluk nooit alleen. De veldleeuwerik valt in die categorie. Vroeger zou u hem zeker gekend hebben, want hij moet een van de algemeenste vogels van het Vlaamse platteland zijn geweest. Hij is geweldig goed gecamoufleerd om op de grond van graslanden, weilanden, droge en vochtige heide, veengebieden en vooral akkers te kunnen broeden, maar zijn minutenlange jubelende zang is onmiskenbaar: een heel gevarieerd en hoog luchtconcert. Hij kan tot op 100 m hoogte opvliegen, fladderend op gebogen vleugels, de hele tijd biddend en zingend, voordat hij langzaam afdaalt tot een laatste steile, snelle duik, waarbij hij de vleugels als een soort remparachute kan openhouden.

    De veldleeuwerik is een flink pak groter dan de boomleeuwerik, maar kleiner dan de kuifleeuwerik. Hij heeft een stevige puntige snavel, een stompe bruin-zwart gestreepte kuif korter dan bij de kuifleeuwerik, een bleke wenkbrauwstreep en een bleke halsband. De mantel is grijsbruin gestreept, alsook de vaalgele borst, maar de buik is effen vuilwit. Opvallend ook is de lange achterteennagel. Tijdens de vlucht kan je de wittige band langs de achterrand van de vleugels zien, alsook de brede witte zijkanten aan de zwarte staart. Zijn lichaamslengte wisselt tussen 18 en 19 cm; de spanwijdte reikt tussen 30 en 36 cm en het lichaamsgewicht schommelt tussen 33 en 45 g.

    Het nest bevindt zich altijd in een kuiltje op de grond. Vaak ligt het deels verscholen onder een graspol. Meestal legt het vrouwtje 3 tot 5 vaalwitte eieren of zeer lichtgroene, flink bruin of olijfkleurig gespikkelde eieren. De jongen vertrouwen, wat hun veiligheid betreft, op hun schutkleur en de dichte begroeiing van de bodem, want ze kunnen pas na circa 3 weken vliegen. Er zijn 2, soms 3 legsels per jaar. Veldleeuweriken vinden hun voedsel op zicht en pikken het op met korte en snelle bewegingen van hun kop en snavel. 's Winters eten ze verschillende zaden, waaronder granen die ze op de grond verzamelen met een laag, schuifelend loopje. Ze pikken sommige zaden ook meteen van lage stengels en trekken scheuten uit de grond om het zaadje te bereiken. In de lente en de zomer eten ze ook insecten en hun larven.

    Biotoopverlies is voor de veldleeuwerik nog dramatischer dan voor veel andere soorten. Het Vlaamse broedbestand werd in de jaren 1960 op zo’n 180.000 koppels geschat, maar 50 jaar later is het onder de 10.000 gezakt. Dat is een achteruitgang van bijna 95 %. Ook in Nederland is het veldleeuwerikenbestand slechts ‘een schim’ van wat het in de hoogdagen van de soort was.

    De oorzaken van de afname: grootschalig pesticidegebruik, de opmars van monoculturen en de afname van geschikte voedingsmogelijkheden in de winter door onder meer de cultus van de groenbemester. Om vandaag broedende veldleeuweriken te hebben, zijn inspanningen nodig om een biotoop interessant te maken voor de soort. Beheersovereenkomsten met boeren voor natuurvriendelijker landbouw kunnen dat in de hand werken. Ze zullen ervoor beloond worden, onder meer met wondermooi gezang, gekenmerkt door een prachtige reeks van snelle en gevarieerde riedels en korte frasen.

    In de zang van een veldleeuwerik zit naar vogelnormen weinig herhaling. Een zangpatroon kan tot 300 afzonderlijke ‘lettergrepen’ bevatten. In elkaars buurt verblijvende leeuweriken hebben vrij veel gemeenschappelijke noten op hun zang; buren luisteren ook naar elkaar. Zo kan een veldleeuwerik zijn buren herkennen en weet hij dat hij moet optreden als een onverlaat zijn territorium binnendringt. Hij hoort namelijk dat een vogel een vreemdeling is.

    Sterk territoriumgedrag is belangrijk, want vrouwtjesleeuweriken evalueren de kwaliteit van een mannetje aan de hand van de grootte en geschiktheid van zijn territorium. Je wilt als man niet het risico lopen dat je de vrouw van je leven mist, omdat er toevallig een vreemdeling in je gebied is neergestreken.

    Niet alleen zijn leefomgeving werkt niet mee, ook in de biologie van de leeuwerik schuilt een – in dit geval uniek – probleem. Een studie in het vakblad Proceedings of the Royal Society B rapporteert dat de veldleeuwerik van alle onderzochte vogelsoorten veruit het grootste geslachtschromosoom heeft.

    Wat bij ons het vrouwelijk geslachtschromosoom X is, is bij vogels het Z-chromosoom. Bij de veldleeuwerik ontstond het uit een fusie van 4 gewone chromosomen. Dat moet in drie fasen zijn gebeurd: de eerste zo’n 25 miljoen jaar geleden, de laatste 6 miljoen jaar geleden.

    Door zijn grootte heeft het Z-chromosoom bij de leeuwerik 3 keer meer genen dan bij andere vogels. Als er met een gen op dat chromosoom iets misloopt, is er bij vrouwtjesvogels geen back-up. Want anders dan bij ons hebben bij vogels de mannen 2 grote geslachtschromosomen (en dus twee kopieën van elk gen) en de vrouwen een groot en een klein. Wat impliceert dat vrouwelijke vogels meer kans hebben op aandoeningen gebonden aan hun grote geslachtschromosoom – het equivalent van bijvoorbeeld kleurenblindheid bij mannelijke mensen.

     











    15-06-2022 om 16:25 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    08-06-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De gekraagde roodstaart, adonis van het bos

    Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel: de gekraagde roodstaart [Dirk Draulans]

    De aankomst van lentevogels zorgt elk jaar voor vreugde in het vogelliefhebbersbestaan. Het eerste deuntje van de tjiftjaf, de eerste boerenzwaluw, het eerste gekoekoek: maandenlang is er geregeld iets nieuws om naar uit te kijken. Vreugde om de terugkomst van de gekraagde roodstaart is meer iets voor kenners en dat is jammer, want het mannetje van de soort is een prachtdiertje. Gekraagde roodstaarten kunnen tuinvogels zijn, maar ondanks hun exquise kleurpatroon vallen de mannetjes niet op in de frisgroene bladeren van een tuin in de lente – de minder kleurrijk getekende vrouwtjes zijn al helemaal discreet. Hun zang is mooi maar onopvallend, zodat de soort gemakkelijk over het hoofd wordt gezien.

    Het mannetje van de gekraagde roodstaart is een van de fraaiste bosvogels met een grijze mantel en rug, een wit voorhoofd, asgrijze kruin, een zwarte keel, een roest-oranje borst en witachtige buik en zwarte poten. Zijn opvallendste kenmerk is de helder rode slanke staart. Deze dient als optisch signaal en wordt door het mannetje permanent uitgespreid om een vrouwtje naar de door hem uitverkoren nestplaats te lokken. Het mannetje kiest de geschikte plek, maar het nest wordt door het vrouwtje vervaardigd. Het is een los bouwsel van grassprieten, plantenwortels, mos en schors, gevoerd met fijner materiaal, zoals haarplukjes en donsveertjes. Het legsel bestaat meestal uit 5 tot 7 eieren, die in circa 2 weken worden uitgebroed. De jongen blijven nog 12 tot 16 dagen in het nest en worden in die periode door beide ouders gevoerd. De alarmroep klinkt als een angstig ‘wie-tik-tik’. De zang is kort, melodieus en eindigt in een klingelend geratel.

    De insecteneter, die in het najaar ook wel bessen lust, vertoont een voorkeur voor allerlei open tot halfopen bossen, zowel in loof- als in gemengd en naaldhout, bosranden en kapvlakten. De ondergroei van dergelijke bossen is bij voorkeur niet te weelderig. Ook in grote tuinen en parken wordt ze aangetroffen. Gekraagde roodstaarten nestelen in een holte in een boomstronk, knotwilg, muur of op een richel in een gebouw. Soms worden oude zwaluwnesten, nestkasten of spechtenholen gebruikt; occasioneel broeden ze in bloempotten tegen een muur.

    De gekraagde roodstaart is een vogel die in Afrika ten zuiden van de Sahel gaat overwinteren. Hij heeft er dus twee keer een tocht van zo’n 5000 km voor over om bij ons te komen broeden. Er zijn geen concrete aanwijzingen dat de soort het niet goed doet, maar haar overwinteringsgebieden worden wel gehavend door de klimaatopwarming. De al droge gebieden rond de Sahel worden nog droger, wat voor soorten als de gekraagde roodstaart een probleem kan worden.

    Onderzoek dat in ‘Ecology Letters’ werd gepubliceerd, wees uit dat trekvogels die terugvallen op een breed areaal aan Afrikaanse wintergebieden minder te lijden hebben van de klimaatopwarming dan soorten met geografische beperkingen. Zo doen ooievaars en rietzangers het vrij goed, terwijl zomertortels en fluiters zwaar in de problemen zitten. De gekraagde roodstaart zou qua winterverspreiding in de middenmoot bengelen, waardoor er – voorlopig – geen duidelijke trend in zijn bestand wordt opgetekend.

    In tegenstelling tot verwante trekvogels als de zwartkop en de roodborsttapuit, vertoont de gekraagde roodstaart niet de neiging om steeds meer in zijn broedgebied te overwinteren. Soorten die dat wel voor elkaar krijgen, zijn meer bestand tegen kwalijke condities op de trek en in de wintergebieden.

    Een studie in het ornithologisch vakblad ‘Ibis’ toonde wel aan dat de gekraagde roodstaart, zoals veel trekvogels, in de lente steeds vroeger in de broedgebieden arriveert: gemiddeld meer dan 10 dagen eerder dan een halve eeuw geleden. Het is een raadsel hoe de vogels dat regelen, want ze moeten in hun wintergebieden op een of andere manier ‘voelen’ dat het bij ons vroeger lente wordt. Misschien vertrekken ze gewoon vroeger, omdat het op hun wintergronden minder gunstig is om er langer te blijven. Sommige soorten vertrekken in de herfst ook later naar de wintergronden, maar er zijn geen aanwijzingen dat dit voor de gekraagde roodstaart geldt.

    Om ecologische redenen zou het niet wenselijk zijn dat vogels hun trekgedrag opgeven. Een studie in ‘Proceedings of the Royal Society B’ beschreef dat gekraagde roodstaarten en andere trekvogels zaden over grote afstanden meenemen, waardoor ze plantensoorten als wegedoorn en sporkehout verspreiden. De vogels eten de vruchten van de planten en lossen de zaden die ze opnemen onderweg met hun uitwerpselen. Dat werkt uiteraard in de twee trekrichtingen, zowel in de lente als in de herfst.

     











    08-06-2022 om 18:26 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (1 Stemmen)
    27-05-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Officieel is de stadsduif dezelfde soort als de rotsduif waarvan ze afstamt

    Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel: de stadsduif [Dirk Draulans]

    De stadsduif is geen wilde soort. Ze is een verbasterde en losgebroken versie van de wilde rotsduif. Die heeft waarschijnlijk nooit in onze contreien geleefd. Ze broedt uitsluitend op kliffen en die hebben wij in ons land niet. Deze duif kleurt lichtgrijs met een donkergrijze kop. Zijn hals is aan de zijkant glanzend groen of paars. De vleugels heeft twee donkere vleugelstrepen. Als hij vliegt zie je dat de donkergrijze staart een zwarte band heeft. Ook de witte onderkant van de vleugel valt dan op. Hij wordt zo’n 32 cm groot. De stadsduif is een wilde vogel die je voornamelijk rond stations, op stadspleinen en op verlaten stedelijke gebouwen vindt. Hij legt 2 tot 3 nestjes per jaar met 2 eieren.

    De holenduif is kleiner dan de houtduif (en zonder witte banen op de bovenvleugels), maar ongeveer even groot als de stadsduif. Holenduiven hebben een blauwgrijs verenkleed met groenglanzende halsvlek. De ondervleugels zijn grijs en de bovenvleugels licht blauwgrijs met twee zwarte strepen, donkere achterrand en vleugelpunt. De holenduif heeft een brede zwarte eindband aan de staart, vliegt meer compact en directer dan houtduif.

    De houtduif is de grootste duif van ons land. De adulte houtduif heeft een witte vlek in de nek, een brede roze borst en een zeer kenmerkende witte streep op de vleugels, die goed zichtbaar zijn tijdens de vlucht. Door die witte vleugelstreep is de houtduif op grotere afstand gemakkelijk te onderscheiden van de stadsduif en holenduif. Jonge houtduiven missen de witte halsvlek.

    Bij de elegante en slanke Turkse tortel is het verenkleed licht beige-grijs, met een zwart-witte halsring en een contrasterende donkerrode iris. In de vlucht vallen de lichte vleugelpartijen en lichte buitenste staartpennen (staartzoom) op. Turkse tortels zijn bijna altijd met z'n tweeën.

    Wereldwijd kent de stadsduif een vrij ruime verspreiding, maar nergens is ze echt algemeen. Schotland en Zuid-Italië zouden nu de dichtste plekken in onze buurt zijn waar nog rotsduiven voorkomen.

    Wetenschappers menen sporen te hebben gevonden van het roven van rotsduiven op de klif van Gibraltar door neanderthalers, zo’n 67.000 jaar geleden. Ze sluiten niet uit dat die voorhistorische mensen al duiven ‘hielden’. De officiële domesticatie van de rotsduif begon 6000 jaar geleden, in het Nabije en Verre Oosten. Mogelijk ging het gepaard met de plaatsing van duiventillen in de buurt van broedplaatsen, wat de vogels extra nestgelegenheid bood. Een voordeel voor de mens was dat de dieren niet hoefden gevoederd te worden. Ze konden zelf hun kostje bijeenscharrelen in hun leefomgeving, zoals stadsduiven dat vandaag doen.

    Vanaf de 16de E werden gedomesticeerde duiven in onze streken geïmporteerd. Duiven kweken in sierrassen werd een favoriete bezigheid van veel mensen. De vermaarde wetenschapper, Charles Darwin, die ons de evolutietheorie schonk, had meer aan zijn kweekexperimenten met duiven dan aan zijn zogenaamd legendarische waarnemingen van vinken op de Galapagoseilanden. Darwin was een duivenfan.

    Duiven maakten zich geregeld nuttig voor de mens, zeker als postbode, vanaf zo’n 3000 jaar geleden. In WO II werden ze nog altijd gebruikt om boodschappen over te vliegen – 90 % van de berichten bereikte hun geadresseerde. Een aantal duiven kreeg na de oorlog zelfs een medaille voor ‘heldenmoed’.

    Maar het tij keerde. Vliegende postbodes werden overbodig. Gedomesticeerde duiven verwilderden en muteerden in stadsduiven. Ze ruilden kliffen en duiventillen in voor richels op gebouwen en bruggen. Ze kregen de weinig flatterende bijnaam ‘ratten van de lucht’, omdat ze in grote groepen kunnen voorkomen en overlast kunnen creëren. Met die overlast valt het trouwens best mee. Menselijk afval veroorzaakt meer economische ellende dan duivenuitwerpselen en in tegenstelling tot de gangbare opinie dragen de dieren zo goed als geen ziekten over.

    Bovendien neemt hun populatie in onze regio af. Onderzoek wees uit dat er in Europese steden gemiddeld zo’n 12.000 stadsduiven per half miljoen mensen zijn, waarvan maximaal de helft tot broeden zou komen. In Nederland is de broedpopulatie tussen 2007 en 2020 met een kwart afgenomen. Mogelijke oorzaken zijn bestrijdingsmaatregelen, zoals een verbod op het voederen van de dieren, en de opmars van natuurlijke duivenjagers als havik en slechtvalk. De laatste vestigt zich ook graag in steden, omdat ook hij ooit op kliffen broedde.

    De stadsduif overvleugelt nu wel zijn wilde voorouder. Sommige wetenschappers gaan ervan uit dat de rotsduif genetisch zo goed als uitgestorven is, omdat er bijna geen ‘zuivere’ exemplaren meer zouden overblijven. De wilde en gedomesticeerde vormen kruisen probleemloos met elkaar. Maar een passage in de mensenwereld geeft een concurrentieel voordeel in vergelijking met de oervorm uit de natuur.

    Op de foto’s hieronder zie je de rotsduif – de stadsduif – de holenduif – de houtduif – de Turkse tortel











    27-05-2022 om 16:29 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    23-05-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.

    Neergeschoten Spaanse vale gier revalideert in het VOC Oostende

    Geraadpleegde bron: Roofvogelgids [Noordboek Natuur]

    In de wereld van de roofvogels hebben de gieren de meest indrukwekkende spanwijdte en de gemakkelijkst te herkennen contouren. In Europa wordt de familie vertegenwoordigd door 4 broedende soorten in 4 verschillende geslachten, namelijk aasgier, vale gier, lammergier en monniksgier. Daarnaast wordt er nog een andere soort gezien als zeldzame, maar geregelde dwaalgast uit Noord-Afrika, namelijk Rüppels gier, een nauw verwant familielid van de vale gier.

    De gieren verschillen niet alleen van andere roofvogels door hun uiterlijk, maar ook door hun voedselkeuze. Sommige soorten hebben een bijna naakte kop en nek omdat hun dieet bijna volledig uit aas bestaat. De gieren hebben zwakkere vliegspieren dan de andere roofvogels en gaan daarom pas in de loop van de dag op de vleugels, nadat de lucht door de zon is opgewarmd. De breed-vleugelige vogels gebruiken de thermiek om hoogte te winnen voor hu foerageertochten, waarna hun reuk- en gezichtsvermogen ze naar hun prooien lijden.

    De lichaamslengte kan tot 95 cm reiken, de spanwijdte van de vleugels wisselt tussen 2.35 en 270m. De vale gier heeft zowel zittend als in de vlucht het iconisch silhouet van een gier met een relatief kleine, donzige kop met grote snavel op een lange nek en een groot, gebocheld lichaam en in de lucht zeer brede en lange vleugels en een korte staart. De soort kan solitair worden gezien, maar vaker in groepen op zoek naar aas, waarbij de lange nek wordt ingetrokken, zodat alleen de kop en de korte staart uitsteken in het profiel. Cirkelt vaak op grote hoogte met kenmerkend opgeheven vleugels in een open V-vorm. De actieve vlucht vindt plaats met diepe, moeizaam ogende vleugelslagen.

    Op de grond verandert de vale gier in een grotesk wezen met een lange, slangachtige hals en agressief gedrag jegens soortgenoten met geschreeuw en uitvallen met snavel en klauwen. De bijna kale kop en lange nek van de vale gier zijn bij uitstek geschikt om in de ingewanden van de kadavers te worden ingebracht om bij de beste stukken van de zachte organen als lever en longen te komen. Na de maaltijd volgt het lange proces van het poetsen van het vaak met bloed besmeurde verenkleed en een verplichte siësta, waarbij de vogels vaak gaan liggen.

    De vale gier leeft in rotsachtige landschappen van laagland en kusten tot hooggebergtes, die nest- en rustgebieden in grotten en op rots-richels. De biotoop is ook belangrijk voor het genereren van de thermiek en stijgwinden, die nodig zijn voor de hoge cirkelvlucht over het landschap als ze op zoek zijn naar karkassen. De soort is wijdverspreid in Zuid-Europa en 95% van de populatie van 32 400 tot 34 000 paren is te vinden in Zuidwest-Europa met 2% in Portugal, 90% in Spanje en 3% in Frankrijk. De verspreiding strekt zich uit over Zuid-Europa met kleinere populaties in bv. Italië, Griekenland en de Balkan. De soort komt ook voor in Noord-Afrika, het Midden-Oosten, Arabië en in Azië.

    Er zijn 4 verenkleden te onderscheiden, vooral door bewaarde juveniele handpennen, wanneer de vogel de leeftijd van 4 jaar heeft bereikt. Hierna lijkt de sub-adulte vogel op een volwassen exemplaar, maar is pas na nog een paar jaar uitgekleurd.

    Kenmerkend zijn de ivoorwitte snavel, het grijsachtig gezicht met lichte iris, donzige nek en volle, fluwelige, witachtige halskraag. Op de bovenzijde zijn rug en dekveren grijsbeige met donkere centra op de grote dekveren, contrasterend met zwartbruine slag- en staarpennen. De onderzijde is kenmerkend lichter dan bij de jonge exemplaren, maar met karakteristiek lichtere centra op de armpennen, omringd door donkere vlaggen. Mannetje en vrouwtje kunnen in het veld niet worden onderscheiden.

    Meestal is de vale gier een standvogel, maar een klein deel van de populatie, voornamelijk jonge vogels, overwintert in Afrika en trekt via Gibraltar en de Bosporus in oktober-november weg en keert via Gibraltar terug in april-juni. Jonge vogels maken uitstapjes naar Midden- en Noord-Europa.

    De vale gier is sociaal en broedt in kolonies van enkele tot 150 paren. Het paar start het broedseizoen met een baltsvlucht boven en onder elkaar en zij aan zij. De favoriete broedbiotoop heeft rotsrichels, diepe kloven en grotten op steile bergwanden. Het ene ei wordt gelegd in een takkennest, dat wordt gevoerd met gras en kruiden. Het leggen van het ei vindt plaats van december tot maart-april en het wordt door beide geslachten in 50 tot 58 dagen uitgebroed. Het jong wordt gevoerd met half verteerd vlees totdat het na 110-130 dagen uitvliegt.

    Het voedsel bestaat bijna geheel uit karkassen, voornamelijk van dood vee, die vanaf de hoogte worden gevonden, zowel op zicht als op geur tot 10-20 km van de broedplaats. Vaak zijn de gieren, die het landschap in groepen afzoeken, bijna uit het zicht van het blote oog, maar verrassend genoeg verschijnen ze plots alsof ze bijna uit de lucht vallen bij een karkas in het verder desolate, zonovergoten landschap. Hoewel de vale gier meestal sociaal en zwijgzaam is, transformeert hij bij een prooi in een ruzieachtige en schreeuwend wezen, dat met duwen, schoppen en vleugelslagen om de beste stukjes strijdt. De vale gier kan in gevangenschap een leeftijd van 37 jaar bereiken.

    Wie het artikel hieronder wenst te lezen, verneemt hoe de roofvogel dank zij Wim Bovens kon worden gered. 

    https://www.standaard.be/cnt/dmf20220311_96627589

     











    23-05-2022 om 16:55 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    13-05-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De boomvalk, de sierlijke, snelle rover 

    Geraadpleegde bron: Roofvogelgids [Noordboek natuur]

    De boomvalk behoort tot de groep van kleine valken en is slechts iets groter dan een torenvalk. De lichaamslengte wisselt tussen 28 en 36 cm; de spanwijdte varieert tussen 68 en 84 cm en het lichaamsgewicht schommelt tussen 130 en 340 g

    De proporties van de valk zijn echter deze van de giervalk met slank lichaam, lange, smalle vleugels en middelgrote staart, die de vogel een snelle vlucht bieden met korte glijperioden, waarbij de vleugels horizontaal ten opzichte van het lichaam worden gehouden. Het vliegsilhouet van de boomvalk doet denken aan een te grote gierzwaluw wanneer hij voorbij scheert, maar vooral wanneer hij op behoorlijke hoogte cirkelt op vlakke vleugels met wijd uitgespreide staart. De soort heeft de langste vleugels in verhouding tot de staartlengte van de kleinere valken. Bij zittende vogels steken de vleugelpunten een kwart voorbij de staartpunt uit. Bij de andere kleinere valkensoorten zijn de gevouwen vleugelpunten gelijk aan of korter dan de staart.

    De boomvalk nestelt in laagland met bossen, struikgewas en heggen, afgewisseld met akkers, weilanden en moerassen met rijke insecten- en vogelpopulaties. Ook langs bosranden of langs open plekken; tijdens de trek en vóór het broedseizoen vaak bij wetlands. In de winter in open bosland en op savannes.

    De boomvalk broedt in bijna heel Europa en verder oostwaarts tot China en het noorden van Japan. De Europese populatie wordt geschat op 92 000 tot 147 000 paren. Rusland huisvest 46%, Roemenië 7%, Frankrijk 7%, Duitsland 5%, Turkije 5% en Spanje 4%. De resterende 26% is min of meer gelijk verdeeld met minder dan 1% tot 3% ieder in de andere landen van Europa.

    De boomvalk ruit in de winterkwartieren in Afrika. Jonge dieren ruien de lichaamsveren deels tijdens de eerste winter en enkele slagpennen tijdens de eerste zomer.

    Bij de adulte vogel is de bovenzijde van het verenkleed effen grijs met donkere hand en zwarte gezichtstekening in contrast met de witte wang met lange, brede baardstreep en gebogen bakkebaard achter het oog. De washuid is geel. De vogel heeft een driekleurig onderlichaam in zwart, wit en roestrood. Keel en hals zijn wit, borst en buik breed lang gestreept, anaalstreek en onder-staartdekveren roestrood. Staart en vleugels zijn markant dwarsgestreept, het duidelijkst op de dekveren. Het mannetje is kleiner en slanker dan het vrouwtje. Bovendien heeft het vrouwtje vaak smalle, zwarte strepen in het roestrode deel waar het mannetje niet gestreept is.

    De Europese boomvalken zijn lange-afstandstrekkers met winterkwartieren in zuidelijk Afrika. De trek gaat over een breed front vanuit de broedgebieden in augustus-oktober met de retourvlucht in april-mei.

    De boomvalk broedt individueel en laat, vanaf half mei in Midden-Europa tot in juli in het noorden en noordoosten, vermoedelijk omdat het uitkomen moet samenvallen met het uitvliegen van grote insecten, die 50% van het dieet vormen.

    Het nest is een gebruikt kraaien- of roofvogelnest, minder vaak op rotsen en de 3 (1 tot 4) eieren worden door het vrouwtje uitgebroed in 28 tot 31 dagen. De jongen vliegen na 28 tot 34 dagen uit en zijn nog 4 tot 5 weken afhankelijk van de ouders.

    Vliegende insecten zoals libellen, kevers, nachtvlinders en sprinkhanen worden al vliegend opgepeuzeld. Kleine vogels, die de andere helft van het menu vormen, inclusief zwaluwen en gierzwaluwen, worden in een snelle verrassingsvlucht geslagen. Zo nu en dan worden kleine zoogdieren, onder andere vleermuizen en reptielen buit gemaakt.

    Voor en na het broedseizoen kunnen jagende boomvalken ook worden gezien in kleine groepen in habitats met grote hoeveelheden libellen en andere insecten. De oudste ooit geregistreerde vogel was 10 jaar.











    13-05-2022 om 07:40 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    05-05-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Modern bosbeheer heeft een averechts effect op de kuifmees

    Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel: de kuifmees [Dirk Draulans]

    Het is moeilijk te bepalen welke de mooiste mees in onze streken is. De elegante staartmees is een goede kandidaat, maar het fraaie baardmannetje komt zeker in de buurt. De eerste kan in tuinen worden gezien, de tweede leeft in uitgestrekte rietgebieden, die zeldzaam geworden zijn in onze regio. Een geschikte kanshebber om de top 3 vol te maken is de kuifmees: een prachtig bruinwit vogeltje dat opvalt door zijn opgerichte spitse kuif en de zwarte tekening op zijn kop. Je herkent het uit duizenden.

    Kuifmezen zijn levendige beestjes. Ze zijn constant in de weer in de naaldbomen waarin ze het liefst vertoeven. Ze verraden hun aanwezigheid doorgaans door de trillende roepjes waarmee ze contact houden met elkaar. Af en toe komen ze in tuinen terecht, zeker in de Kempen, die in Vlaanderen hun belangrijkste leefwereld vormen. Jonge vogels gaan na het verlaten van hun geboortegebied zwerven. In het winterhalfjaar verzeilen ze soms per ongeluk in biotopen die niet echt geschikt zijn voor hun overleving. Vanaf de vroege lente proberen ze zich te settelen in een dennenbos.

    Kuifmezen zijn honkvast. Zodra ze ergens gevestigd zijn, verplaatsen ze zich zelden meer dan enkele honderden meters ver. De grootste verplaatsing die een geringde vogel in Vlaanderen zou hebben gedaan, is een tocht van Brasschaat naar Geel in de Antwerpse Kempen: een afstand van zo’n 30 km in vogelvlucht. Dat is een wereldreis naar kuifmeesnormen. Wegens zijn bescheiden verplaatsingscapaciteiten is het diertje een van de weinige vogelsoorten die alleen in Europa voorkomen.

    In Europese regio’s met veel naaldbomen is de kuifmees algemeen. Maar in Vlaanderen en Nederland komt ze in de problemen. In de 20ste eeuw profiteerde de soort van de massale aanplanting van dennenbomen die hout moesten leveren voor de mijnen. De kuifmees was een van de weinige diertjes die goed gedijden in de schrale dennenmonoculturen met hun kale ondergrond.

    Modern bosbeheer is erop gericht onze bossen diverser en natuurvriendelijker te maken, wat voor de kuifmees een averechts effect heeft. Haar bestand is de laatste tijd bij ons met een kleine 20 % achteruitgegaan. De Vlaamse broedpopulatie wordt nu op iets tussen 5000 en 15.000 koppeltjes geraamd. De kuifmees is een van de schaarse voorbeelden van soorten die het moeilijk krijgen als gevolg van natuurbeheer.

    Kuifmezen hakken nestholen uit in verzwakte bomen, vooral berken. Naaldhout gebruiken ze eerder om naar voedsel – insecten in de zomer, zaden in de winter – te zoeken. De diertjes staan erom bekend dat ze in de herfst verspreide zaadvoorraadjes aanleggen voor magere maanden. Omdat ze niet beschikken over een weefselbuffer in hun kop om harde klappen op een boomstam op te vangen, zoals spechten, kunnen ze alleen zacht hout aan voor de nestconstructie.

    De vrouwtjes doen het grootste deel van het nestmaakwerk, maar als een mannetje in goede doen is, helpt het mee, waardoor er 5 dagen op de nestwerkzaamheden kunnen worden bespaard. Het nest is een mooie constructie van mos en korstmos, afgewerkt met pluimpjes, haartjes en spinrag. Het is een knusse leefomgeving voor jonge meesjes.











    05-05-2022 om 16:41 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    21-04-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De kievit, de luchtacrobaat van de wei

    Geraadpleegde bron: Vogelbescherming Vlaanderen: Mens & Vogel Lente 2022

    Iedereen weet dat de kievit werd verkozen tot ‘Vogel van het Jaar 2022’ en dat hij het in Vlaanderen nóg slechter doet dan de grutto en de wulp. Dat heeft de vogel niet aan zichzelf te danken, want ieder voorjaar haalt hij alles uit de kast om te scoren bij zijn partner.

    De mannelijke kieviten verdedigen doorgaans hetzelfde nestgebied als het jaar voordien, want meestal treffen ze ook de vrouwtjes van het vorige broedseizoen aan. De grenzen van het nestgebied liggen niet echt vast en in de loop van de tijd wordt het meestal zelfs verkleind wanneer nieuwe rivalen op het broedterrein verschijnen en hun plaats opeisen. De vogels aan de rand van het gezamenlijke broedgebied zijn meestal jonge individuen.

    De paarvlucht wordt vertoond vanaf het ogenblik dat het nestgebied wordt bezet. Is ieder afzonderlijk nestgebied voldoende groot, dan wordt de balts binnen de grenzen van dit gebied uitgevoerd. Is het niet groot genoeg dan, dan kan ze zich over verscheidene percelen uitstrekken. Zonder aanloop verheft het mannetje zich langzaam van de grond door middel van enkele trage vleugelslagen. Plots schiet het zich 10 tot 15 m de hoogte in, waarop het opnieuw met matige vleugelslagen in een lichte boog vooruitvliegt. Vervolgens gaat het meestal iets naar omhoog om dan plots naar beneden te duiken. Al vallend werpt de kievit-man zich op zijn rug om één of tweemaal om zijn as te wentelen of om zich na een halve draai in tegenovergestelde richting te keren. Tot vlak boven de grond stort hij zich naar beneden, richt zich snel op om daarna met krachtige vleugelslagen dicht over de grond vooruit te stormen, waarbij het bekende ‘zoeven’ of ‘zwoegen’ ontstaat. Tijdens deze ‘zwoegvlucht’ keert hij de linker lichaamszijde met de linkervleugel naar de grond om zich na enkele krachtige vleugelslagen op de rechterzijde te leggen. Door dit vliegen – nu eens op de ene en dan weer op de andere zijde – wordt de vliegbaan een golvende lijn.

    Meestal voeren verschillende mannetjes deze paarvlucht gelijktijdig uit waardoor deze aanleiding kan geven tot een magnifiek luchtgevecht. Is het nestgebied voldoende groot dan vindt deze buiteling gevolgd door de zwoegvlucht plaats in de buurt van de territoriumgrens.

    Het is echt wel de moeite om dit acrobatisch schouwspel te observeren. Als je deze bijdrage leest, is het hoogtepunt van de kievit-balts echter al voorbij, maar als het eerste broedsel om de een of andere reden mislukt, kan het helemaal opnieuw beginnen in de aanloop naar een ‘vervangbroedsel’.











    21-04-2022 om 16:53 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    13-04-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De kleine fitis is met 13 000 km de recordhouder in trekafstand

    Geraadpleegde bron: De fitis: Knack: Beestenboel [Dirk Draulans]

    In de categorie onopvallende vogeltjes scoort de fitis uitzonderlijk goed: er is in feite weinig aan op te merken, behalve dat hij overwegend bruingroenachtig gekleurd is. Daardoor is hij moeilijk te spotten in de bomen en struiken waarin hij graag vertoeft. Het diertje lijkt een doorslag van de algemenere tjiftjaf die we in onze tuinen aantreffen. Maar die valt tenminste nog op door zijn repetitieve gezang, waarop zijn naam is gebaseerd: ‘tjif-tjaf-tjif-tjaf’ … met een variërende toonhoogte.

    De naam van de fitis lijkt eveneens geïnspireerd door zijn zangpatroon, maar dat is niet meer dan een ijl en aflopend zacht riedeltje. Als je het niet kent, is de kans groot dat je het niet eens hoort. Het vogeltje komt zelden in tuinen voor, het leeft in wat verwilderde open ruimtes met bomen en struiken. Hoewel het niet opvalt, is het een van onze algemenere vogelsoorten. Dat belet niet dat zijn bestand de laatste decennia achteruitgaat. De oorzaak is onduidelijk, wat meestal impliceert dat er meerdere redenen zijn. Een veranderend beheer van ons landschap vermindert misschien zijn broedmogelijkheden. Mogelijk is er ook een effect van de klimaatopwarming.

    De fitis is een vogeltje dat ver weg in Afrika gaat overwinteren. Trekgedrag is tegenwoordig dikwijls een obstakel op de weg naar succes. De fitis komt nu in de lente wel wat vroeger terug dan enkele decennia geleden. Maar als verre trekker zou er iets fout kunnen lopen met de timing van zijn terugkomst. Bij een insecteneter moet die timing goed zitten om zo veel mogelijk voeding te hebben als hij jongen heeft. Als insecten bij ons hun levensschema in de lente vervroegen als gevolg van de klimaatopwarming en de fitis komt hier verhoudingsgewijs wat later aan, kan hij in de problemen komen. Hij zal zich dan moeten aanpassen.

    Ondanks zijn onbeduidendheid is er iets waarin de fitis zich onderscheidt. Onderzoek van fitissen uit het noorden van Zweden en Rusland, gepubliceerd in het vakblad Movement Ecology, wijst uit dat de soort voor haar gewichtscategorie recordhouder is in de trekafstand die ze aflegt. Het diertje weegt slechts een schamele 10 g, maar toch legt het per trekbeurt ongeveer 13.000 km af tussen zijn broedgebied in het Hoge Noorden en zijn wintergebied in Zuidelijk Afrika.

    Dat weten we omdat er tegenwoordig computertjes bestaan die zo licht zijn dat ze zonder hem te hinderen op de rug van een 10 g wegend vogeltje kunnen worden gebonden. Als het diertje het jaar nadien weer wordt gevangen (veel vogels zijn erg trouw aan hun broedgebied), kunnen de gegevens van de dataloggers worden geregistreerd. Zo ontdekte men de langeafstandstrekcapaciteit van het minuscule beestje.

    In Zweden heb je noordelijker diertjes die via het Midden-Oosten naar de oostkant van Afrika migreren, maar de zuidelijker diertjes volgen dezelfde route als onze fitissen en trekken naar West-Afrika. Volgens Evolution Letters liggen de verschillen deels genetisch vast. Liefst 200 genen zouden daarbij een rol spelen. Het is een van de weinige studies waarin duidelijke verschillen in genetische sturing van het trekgedrag binnen een soort uit dezelfde regio zijn geïdentificeerd.

    Hopelijk zijn die genen flexibel genoeg om de trekagenda van de fitis wat bij te sturen. Het zou de negatieve trend in zijn bestand kunnen keren.











    13-04-2022 om 16:53 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    07-04-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De bosuil doet het uitstekend in onze contreien

    Geraadpleegde bron: Knack Magazine: Beestenboel: de bosuil

    Onze mooist roepende uil is een succesnummer: de bosuil breidt zijn leefgebied almaar uit.

    Als je in een film of een televisieserie een uil te zien krijgt, is het meestal een kerkuil, mooi wit en geelbruin geschakeerd. Maar zo goed als alle uilengeluiden die je hoort, komen van de bosuil. Zelfs als er een andere soort in beeld komt, hoor je doorgaans een bosuil. De langgerekte zangerige roep van bosuilmannetjes spreekt veel meer tot de verbeelding dan bijvoorbeeld het gekrijs van een kerkuil.

    De bosuil heeft een plomp uiterlijk, met een grote kop en heeft pikzwarte ogen in een rond gezicht. Kenmerkend ook zijn de brede afgeronde vleugels. De bosuil heeft geen oorpluimen. De kleur van de kop, de bovendelen en bovenvleugels zijn oranjebruin tot vaal bruin met donkere strepen; de onderdelen zijn geelbruin en witachtig met donkere strepen en banderingen.

    Het gezang is erg individueel: alle mannetjes zingen licht anders. Grotere exemplaren zouden een langer vibrato hebben, de strofe waarin tonen snel variëren tussen hoog en laag. Geoefende uilenkenners kunnen alle vogels in hun onderzoeksgebied herkennen aan subtiele verschillen in hun zang. Ze worden daarbij wel geholpen door het feit dat bosuilen erg territoriaal zijn en zo goed als nooit migreren. Mannetje en vrouwtje blijven ook lang bij elkaar, niet zelden levenslang. Bosuilen houden van stabiliteit in hun bestaan.

    Hun territorium is 12 tot 20 ha groot. Jonge uilen vliegen evenmin ver als ze op zoek moeten naar een eigen leefgebied. Als ze niet het geluk hebben dat er ergens een plaatsje vrijkomt, wegens een sterfgeval, kunnen ze van honger omkomen, omdat ze nergens welkom zijn. Gemiddeld wordt een bosuil 5 jaar oud, maar als alles meezit kunnen ze 18 jaar leven. Hoe ouder een dier wordt, hoe groter de kans dat er nog een jaartje bij zal komen.

    Bosuilen krijg je zelden te zien. Ze zijn goed gecamoufleerd en vliegen bijna nooit overdag. Het zijn echte nachtjagers, die meestal vanaf een uitkijkpost de grond afspeuren op zoek naar een lekkere hap. Hun prooikeuze is zeer gevarieerd en bestaat voornamelijk uit allerlei kleine zoogdieren en vogels, tot het formaat van jonge konijnen en duiven. Daarnaast staan ook kikkers en padden, kevers, regenwormen, incidenteel vis op zijn menu.

    Hun ogen zijn aangepast aan het nachtjagen, maar het belangrijkst voor hun succes zijn toch hun buitengewoon gevoelige oren. ‘s Nachts jaagt deze uil vanaf een hoge zitplaats. Zijn prooi vindt hij als het moet alleen op het gehoor. Hij vliegt er geruisloos op af en grijpt de prooi met zijn krachtige klauwen. Vaker dan gezien wordt de bosuil gehoord: in het broedseizoen met een schel ‘kewiek’ en de rest van het jaar met het bekende spookachtige beverige ‘hoe-hoe-hoe’.

    De bosuil doet het de laatste tijd uitstekend, ook bij ons. De Europese populatie telt tussen de 1 en 2 miljoen dieren. Het Vlaamse broedbestand wordt, volgens de jongste gegevens van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO), geraamd op 2000 tot 6000 koppels. Dat is een stijging met liefst 183 % ten opzichte van 1980. Er zijn indicaties dat er recent een lichte afname is, mogelijk een gevolg van toegenomen predatie door andere succesvolle bossoorten, zoals de boommarter en de havik. Het is evenmin uitgesloten dat de snelle stijging van de oehoepopulatie ten koste gaat van de bosuil. De grote oehoe is immers een te duchten jager.

    De bosuil profiteert van het feit dat onze bossen natuurvriendelijker worden beheerd en meer oude bomen tellen. Daarin vindt hij meer holen om te broeden. Hij broedt ook graag in aangepaste nestkasten, wat zijn succes kan vergroten. Bovendien tref je hem niet alleen in bosgebieden aan maar steeds vaker ook in parken en grotere tuinen. Daar maakt hij soms gebruik van oude kraaiennesten als alternatief voor holen. Je moet flexibel zijn als je nieuwe werelden inpalmt.

    De bosuil is een van onze vroegste broedvogels, die zijn spookachtige geroep al in de wintermaanden laat horen, zeker nu de klimaatopwarming voor almaar zachtere winters zorgt. Er zijn bosuilen die al in volle winter jongen krijgen. Dat lijkt geen noemenswaardige problemen op te leveren, als het niet te lang vriest.

    Door de nachtelijke leefwijze van de bosuil is deze maar zelden te zien. Soms wordt zijn aanwezigheid verraden door alarmerende vogels. Bosuilen hebben een vaste plaats om de dag door te brengen. Ze doen dat bij voorkeur in naaldbomen of bomen met veel klimop. Ze zitten dicht tegen de stam op een tak.

    ‘s Avonds als de uilen actief worden, begint het mannetje te roepen om het territorium af te bakenen. Tijdens de jacht zijn ze meestal stil omdat ze anders hun prooi zouden alarmeren. In de baltsperiode roepen ze vaak wel de gehele nacht door. Tegen de morgen beginnen de mannetjes opnieuw te roepen om het territorium af te bakenen.

    In zachte winters begint de balts al in januari, maar meestal begin februari. De bosuil broedt in maart. In april worden de jongen geboren. Het vrouwtje broedt de eieren uit en verlaat het nest alleen om braakballen en ontlasting kwijt te raken. De jongen komen na 28 á 30 dagen uit en de eerste 10 dagen laat het vrouwtje ze niet alleen. Deze zijn namelijk in eerste instantie blind. Het mannetje voert voedsel aan, het vrouwtje scheurt stukjes vlees zonder haren en botten van de prooi af. Die houdt ze tegen de snavel van de jongen, zodat ze op de tast het voedsel vinden. Uilen hebben zeer gevoelige tastharen, waarmee ze in het pikkedonker prooien kunnen herkennen. Zolang de jonge uilen bezig zijn met de opbouw van hun bottenstelsel, maken ze gebruik van de kalk in de botten van de prooidieren. Uit onderzoek is gebleken dat in de eerste uilenballen die de jongen uitspugen, vrijwel geen botresten voorkomen.

    Zodra de jongen iets ouder zijn verlaat het vrouwtje af en toe het nest om mee te jagen. Na 4 á 5 weken verlaten de jongen het nest. Ze kunnen dan nog niet goed vliegen en zitten voortdurend in de buurt van het nest op takken om eten te bedelen. Ze worden daarom “takkelingen” genoemd. De jongen komen niet meer terug op het nest. Als ze ongeveer 50 dagen oud zijn, beginnen ze korte vluchten te maken. In totaal duurt het zo’n 2 maanden voordat de jongen zelf in staat zijn een prooi te vangen. 











    07-04-2022 om 16:22 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (1 Stemmen)
    29-03-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hoe help je de tuinvogels?

    Geraadpleegde bron: Weekend Knack: Mag je vogels voeren in de lente? Ja, graag zelfs! [Maaike Schwering]

    De lente is een drukke periode voor vogels: een partner en territorium zoeken, eieren uitbroeden en jonge vogeltjes grootbrengen. Ze kunnen dan best wat hulp gebruiken en dat doe je zo.

    Vogels hebben het druk in het voorjaar. Ze moeten een partner zoeken, een territorium afbakenen en verdedigen, een nest bouwen, eieren uitbroeden, jonge vogeltjes voeren en opletten voor rovers. Omdat veel vogels meerdere nesten achter elkaar uitbroeden, zijn ze daar de hele lente zoet mee. Anders dan vaak wordt gedacht, is er in het vroege voorjaar niet zoveel voedsel te vinden omdat er geen zaden en bessen zijn en de meeste insecten pas later komen. Het kan dan ook zeker geen kwaad om vogels in deze tijd van het jaar een handje te helpen door ze te voeren. Het is bovendien erg leuk om mezen, huismussen, roodborstjes, vinken en andere tuinvogels druk in de weer te zien in je tuin.

    Bijvoeren is trouwens het hele jaar welkom. Vogels worden er niet te dik of lui van want ze blijven ook zelf voedsel zoeken en ze eten niet meer dan ze nodig hebben. Vogels die te zwaar zijn, overleven niet lang in de natuur omdat ze minder snel en wendbaar zijn en daardoor een makkelijkere prooi voor andere dieren. Door de toegenomen verstedelijking, tegeltuinen en klimaatopwarming waardoor bv. rupsen te vroeg komen om als voedsel te dienen voor jonge vogeltjes, is het voor vogels alsmaar moeilijker om voldoende voedsel te vinden.

    Wat voer je vogels in de lente?

    In het voorjaar hebben vogels vooral behoefte aan energierijk voedsel, aan eiwitten en aan kalk. En dat krijgen ze door ze deze voedingsmiddelen te geven:

    • insecten en wormen zijn rijk aan eiwitten. Daarom kan je vogels nu goed meelwormen voeren, insectenblokken of insectenkorrels;
    • 4-seizoenen strooivoer kan je vogels het hele jaar door voeren, maar kijk wel naar de kwaliteit. Er zouden bij voorkeur maisvlokken, zonnebloempitten en allerlei soorten zaden in moeten zitten;
    • zonnebloempitten zijn ook geliefd bij vogels. Je kan ze gepeld of ongepeld kopen. In de pitten met een zwarte schil zit meer vet dan in de gestreepte zonnebloempitten en de zwarte pitten eten de vogels dan ook liever;
    • je kan vogeltjes ook goed geprakte eierenschalen voeren omdat daar veel kalk inzit;
    • stukjes fruit zoals appel, peer, banaan, druiven en rozijntjes eten ze ook graag, maar laat dit niet langer dan een dag liggen om te voorkomen dat het bederft;
    • pinda's bevatten heel veel energie. Je geeft ze pinda's het beste in de vorm van speciale pindakaas voor vogels (pindakaas voor mensen bevat te veel zout) of geprakte pinda's. Voer ze nu liever geen hele pinda's omdat jonge vogels daarin kunnen stikken. In het algemeen geldt trouwens wel dat volwassen vogels zelf het voer van voedertafels eten en hun jongen grootbrengen met pieren, rupsen, meelwormen en ander voedsel dat ze verzamelen;
    • water is niet alleen nuttig om te drinken, maar ook om in te badderen. Het is wel handig om een waterschaal op een plaats te zetten met beschutting want wanneer vogels een bad nemen zijn ze kwetsbaar. Het is dan belangrijk dat ze snel weg kunnen duiken in de struiken.

    Wat moet je vogels in ieder geval niet geven?

    Ook al hebben vogels nu veel baat bij kalk, voer ze in ieder geval geen melk want dat kunnen ze niet verteren en daarom aan overlijden. Ook pindakaas en pinda's bedoeld voor menselijke consumptie en brood geef je ze beter niet omdat er te veel zout en andere voor vogels niet zo gezonde stoffen inzitten. Giftige stoffen kunnen ook in bedorven of beschimmeld voer zitten. Daar kunnen vogels zelfs aan dood gaan. Alhoewel vogels in deze tijd van het jaar veel behoefte hebben aan insecten, kan je ze beter geen levende maden geven want die kunnen ziektes overdragen.

    Tenslotte is het ook niet verstandig om pinda's, vetbollen of ander vogelvoer in een plastic netje te voeren. Vogels kunnen daar verstrikt in raken. Bovendien belanden deze plastic verpakkingen te vaak in de natuur en dat is natuurlijk nooit goed.

    Hoe voer je vogels?

    Het is belangrijk om de voedertafel schoon te houden om te voorkomen dat er ratten en muizen op afkomen. Geef daarom niet meer voer dan de vogels opeten of haal het overgebleven voer 's avonds naar binnen en laat geen resten achter. Reinig de voedertafel geregeld met warm water en borstel de voerhuisjes schoon. Dat geldt ook voor de waterbakken. Zorg dagelijks voor schoon water. Wanneer zaden nat geworden zijn en aan elkaar klonteren, moet je ze weggooien. Let er ook op dat voedsel niet bedorven is of – in het geval van vetbollen en pindakaas – is gesmolten.

    Niet alle vogels eten hetzelfde. Sommige tuinvogels eten vooral insecten, andere eerder zaden en bessen. Hou alvast rekening met de volgende reeks tips:

    • merels, lijsters en spreeuwen eten graag rozijnen, fruit en zaadjes en dat bij voorkeur op de grond. Je kan dit voer het beste op meerdere plekjes in de tuin leggen omdat lijsterachtigen nogal territoriaal en vechtersbazen zijn;
    • huismussen, vinken en groenlingen: hun stevige, korte snavel verraadt dat ze bij voorkeur zaden en pitten eten. En dat doen ze het liefste op de grond of vanaf de voedertafel;
    • roodborstjes, winterkoninkjes en heggenmussen hebben juist een dunne en spitse snavel en daaraan kan je zien dat het insecteneters zijn. Ze eten graag gedroogde meelwormen en insectenkorrels. Ook deze kleine vogeltjes zijn gesteld op hun eigen territorium en daarom kan je dit voedsel het beste verspreid in de tuin leggen;
    • koolmeesjes en pimpelmeesjes: voor deze wendbare vogeltjes kan je goed voedsel ophangen. In de winter eten ze vooral zaden, in de lente en zomer eerder insecten;
    • spechten, boomkruipers en boomklevers halen hun voedsel vooral langs boomstammen. Dat is dan ook de plaats waar je ze het beste kan voeren met bijvoorbeeld pinda's, pindakaas of vet.

    Hoe lok je vogels naar je tuin?

    Een tuin met veel planten, struiken en bomen biedt zowel voedsel als beschutting en daar vertoeven vogels veel liever dan in tuinen met overwegend stenen en tegels. Als afscheiding tussen tuinen kan je beter kiezen voor bv. klimop dan hout, steen of ander materiaal waar weinig op groeit. Maak je tuin ook niet te schoon, maar zorg voor verschillende 'rommelhoekjes' met bv. dood hout, dennennaalden en bladeren. Daar kruipen insecten in rond en vogels kunnen het materiaal gebruiken om een nestje te bouwen.

    Wat ook helpt om vogels in je tuin te verwelkomen, is het ophangen van nestkastjes. Ze bestaan in allerlei soorten en maten omdat de verschillende vogels andere nesten nodig hebben. Het is wel belangrijk dat je ze op de juiste plaats ophangt bv. niet middenin de zon, op een plaats zonder beschutting, waar geen voedsel in de buurt te vinden is of te dicht bij een ander nestkastje.

    Vogels voederen is goed voor jong en oud

    Bioloog en Knack-journalist Dirk Draulans analyseert een vraag waar veel natuurliefhebbers mee worstelen: mag je vogels voederen buiten het winterseizoen?

    Veel mensen houden ervan de vogels in hun tuin te voederen. Mijn moeder ontbijt elke ochtend met zicht op vet- en andere vogelbolletjes, waar mezen en huismussen zich te goed aan komen doen. Af en toe duikt er een grote bonte specht of een eekhoorn op. Op de grond onder de voederbolletjes pikken roodborstjes en vinken gevallen stukjes op.

    Huismussen waren vroeger niet acrobatisch genoeg om van voederbollen te kunnen profiteren, maar ze hebben geleerd hoe ze met hun lijf moeten jongleren om aan het gemakkelijk beschikbare eten te geraken. Roodborsten proberen dat soms ook, maar het lukt hen nog niet zo goed. Speciale voedersilo's zijn handiger voor deze beestjes. De meesteracrobaat is uiteraard de eekhoorn. Het is adembenemend in welke bochten hij zijn lijf kan wringen om aan het eten te geraken.

    Veel mensen met tuinvogels zijn – terecht – bezorgd om het welzijn van de diertjes. Ze vragen zich af of het een probleem is om het hele jaar door vogels te voederen. Het antwoord op die vraag is kort en krachtig: nee! Er is de jongste jaren uitgebreid onderzoek gedaan naar de kwestie. Natuurvriendelijke voederleveranciers hebben die studies gelezen en bieden nu aparte voeders aan voor zomer en winter.

    Want er is een 'maar' aan het ongebreideld voederen. Wat vogels nodig hebben in de winter is niet hetzelfde als wat ze in het broedseizoen nodig hebben. Zelfs de kleine jongen van in principe zaad-etende vogels, zoals huismussen, hebben minstens de eerste week van hun leven insecten nodig, omdat ze nog niet in staat zijn zaad te verteren. Vogelouders die niet beter weten en hun jongen blijven voederen met het van veel vet voorziene wintervoeder, zullen hun kroost zien sterven.

    Oudervogels moeten leren (of weten) dat ze voor zichzelf de vetrijke voeding kunnen gebruiken, maar dat ze voor hun jongen insecten moeten zoeken. Vogelvoeder kan wel tijdswinst opleveren, want voor zichzelf hebben ze dan een gemakkelijk bereikbaar buffet à volonté ter beschikking, zodat ze mogelijk meer tijd hebben om insecten voor hun jongen te gaan vangen.

    Het is dus warm aanbevolen om vetbollen met pinda- en andere nootjes uitsluitend in de winter aan te bieden en in het broedseizoen vogelbolletjes vol eiwitten en kalk op te hangen, want dat sluit het beste aan bij wat jonge vogeltjes binnenkrijgen met hun klassieke voeding van insecten. Onze meesjes worden in natuurlijke omstandigheden bijna uitsluitend met rupsen grootgebracht. Meelwormen op een voederplank zijn een waardig alternatief voor vogelbolletjes. Het is ook aanbevolen geen bollen in plastic netjes op te hangen, want dat is milieuonvriendelijk.

    Meelwormen waren de extra voeding die werd aangeboden in een wetenschappelijk experiment, waarvan de resultaten onlangs gepubliceerd werden in The Journal of Applied Ecology. Een onderzoekster bestudeerde intensief een kleine populatie van de Amerikaanse roodkeelsialia, een mooie en algemene lijsterachtige vogel die zich soms wat gedraagt als onze mezen. Zo broedt hij graag in nestkasten, wat het onderzoek gemakkelijker maakte.

    De voornaamste conclusie van het speurwerk was dat het extra voedsel niet alleen de conditie van de oudervogels bevorderde, maar ook de weerstand van de jonge vogeltjes tegen nestparasieten. Nesten van de roodkeelsialia kunnen vergeven zijn van de bloedzuigende larven van een parasitaire vlieg. Er kunnen er meer dan 100 in één nest vertoeven. Ze boren allemaal een gaatje in de blote huid van de jonge vogeltjes om er bloed uit te zuigen. In principe reageert de afweer van de diertjes er niet op, maar ze overleven het bloedverlies wel, hoewel ze daardoor wat verzwakt de wijde wereld moeten intrekken.

    Maar als de ouders extra werden gevoederd, kregen ook de jonge vogeltjes extra voeding, waardoor ze hun energieverslindende afweer naar een hoger niveau konden draaien. De afweercellen reageerden dan meteen op het boorwerk van de parasiet door de wonde snel af te sluiten, zodat de vliegenlarve niet aan het bloed kon. Niet alleen verminderde het aantal parasieten in een nest daardoor met liefst 75 % (want ze verhongerden), maar de jonge vogeltjes vertrokken ook sterker uit het nest, zodat hun overlevingskansen verhoogden. Het is uiteraard niet uitgesloten dat iets vergelijkbaars opgaat voor andere vogelsoorten, zoals onze mezen.

    Massaal vogels voederen leverde ook een mooi vb. op van 'evolutie in actie'. In Science verscheen 2 jaar geleden een intrigerende studie over koolmezen in Engeland, waar vogels in de tuin voederen nog veel populairder is dan bij ons. De gemiddelde snavel van een koolmees in leefomstandigheden met veel extra voedsel is er 1 mm langer dan die van 'normale' koolmezen. Die extra millimeter maakt het gemakkelijker om aan het voeder in sommige vogelvoerinstallaties, zoals voedersilo's, te kunnen. De verandering kon in de genen worden vastgesteld – darwiniaanse evolutie in beeld gebracht. Het gaat om genen vergelijkbaar met deze die bij ons de vorm van het gezicht bepalen. De verlenging van de mezenbekjes werd trouwens op amper een kwarteeuw gerealiseerd!

    Er zijn mogelijk nog andere effecten van het bijvoederen op de volwassen vogels. Veel mensen vragen zich af of ze de diertjes er niet lui en vadsig van worden. Gelukkig voor meesjes en andere vogels is lui en vadsig worden een typisch menselijke eigenschap. Vogels gaan zich niet, zoals velen van ons, overeten in schranspartijen. Ze hebben een natuurlijke rem op eten als ze geen honger meer hebben. Bij ons wil die het – onder druk van de overvloed – wel eens begeven.

    Zorgt bijvoederen voor een toename van populaties? Uiteraard, zeker in stadspopulaties, dat is eveneens wetenschappelijk bewezen: vogelpopulaties in een context met quasi continu extra voeding nemen in aantal toe, terwijl dat in een context zonder bijvoederen niet het geval is. Dat bleek uit een Britse studie gepubliceerd in Nature Communications. Het is een invulling van een klassieke wet uit de ecologie: hoe meer eten er is, hoe meer dieren er komen.

    Dat is iets wat mijn vrienden de jagers maar niet lijken te begrijpen. Ze denken nog altijd dat ze door het bijvoederen van everzwijnen in een bos de druk op nabij liggende maïsvelden kunnen verminderen, omdat ze de everzwijnen van het veld naar het bos lokken. Terwijl het effect natuurlijk is dat er gewoon meer everzwijnen komen, omdat er meer eten is. Maar die harde wetenschap past helaas niet in hun beperkte denkpatroon.

    Dus, als slotsom: voeder uw vogeltjes ook in de lente gerust bij, maar denk een beetje na over wat u ze aanbiedt! De diertjes zullen u dankbaar zijn (hun parasieten iets minder).

    Overzicht foto’s:

    1. grasmus met rups
    2. groenling bij silo
    3. badderende merel
    4. boerenzwaluw in komvormig nest
    5. bonte vliegenvanger in nestkast
    6. putter op distel
    7. gaai aan voedertafel
    8. kool- en pimpelmezen bengelend aan voederblok (best niet in plastic)
    9. heggenmus met stevige buit

    29-03-2022 om 16:53 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    21-03-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vogelspotten: blij met een levende mus 

    Geraadpleegde bron: Ons Vogelblad (driemaandelijks tijdschrift van vogelwerkgroep Natuurpunt Oost-Brabant) - auteur Jan Hertoghs [journalist HUMO] die de originele tekst (april 2002) licht heeft ingekort

    Nu het vogelspotten een hoge vlucht neemt (de woordspeling drong zich op), zullen we aandacht besteden aan een vogel die lang verguisd én verdelgd werd, maar die aan een revival bezig is; allicht omdat die gevederde volksvriend nog maar zelden te zien is. We hebben het over De Huismus, de Passer domesticus. Tot twintig jaar geleden mocht je die mus met jachtgeweer en nestroof belagen, sinds 2002 is ie beschermd.
    We volgen de mus door de eeuwen heen, we sleuren er Dolly Parton bij en we gaan op bezoek bij een passionele mussenfilmer. Alles voor de Passer domesticus!!

    "Het zou kunnen dat de mus kapotgaat aan dezelfde kwaal als de mens: vereenzaming."

    Onlangs werd op de redactievergadering geopperd of we geen aandacht konden besteden aan De Bedreigde Huismus?! Dat ik dit nog mag meemaken, riep ik verheugd. Want reeds in 1984 heb ik bij de heer Guy Mortier een voorstel ingediend om een reportage te maken over dit sympathieke gevogelte. De brief van toen heb ik teruggevonden: in navolging van de groeiende belangstelling voor de Gewone Man, pleitte ik toen al voor een artikel over de Gewone Mus, “zijnde de meest voorkomende én minst bestudeerde vogel van ons land.” Omdat losbandig gedrag altijd goed is voor de verkoop van een weekblad had ik ook gemeld dat de mus een heetgebakerde wipstaart is, “sommige bronnen spreken van 300 copulaties per dag!” Maar dat mocht niet baten, het voorstel werd niet aanvaard, maar nu 18 jaar later, nu moét het ervan komen. Want intussen is gebleken dat de Huismus uit het gezichtsveld aan het verdwijnen is. Het pluimgewichtje is zelfs zo hard op de terugweg dat de Vlaamse regering beslist heeft om hem het statuut van Beschermde Vogel (BV) te verlenen. Humo dus op zoek naar de mus.

    Aanhef van de brief aan hoofdredacteur Guy Mortier: mag (jh) iets maken over De Mus?

    Op internet kan je duizenden webbladzijden vinden over de mus, er is sprake van een echte mussenrevival, maar in 1984 was het géén onderwerp. Er waren toen naar schatting nog 2 miljoen mussen in Vlaanderen en 5 miljoen mussen in België, dat is één mus per twee Belgen, daar keek dus niemand naar om. Zelfs bij de uitgesproken vogelvrienden van De Wielewaal (nu: Natuurpunt) kenden ze “in heel hun vereniging niemand die zich voor de Huismus interesseerde". Het onderwerp werd “te groot, te bekend en te vulgair" genoemd. Erger nog, zij vergeleken interesse voor de mus "alsof je aan medici vraagt of ze zich met de verkoudheid bezighouden.”

    Op het Departement Biologie van de UIA vielen ze ook uit de lucht: “In Engeland en de USA zijn er al studies geweest, maar in België is er geen onderzoek naar dat beest.“ Op het Instituut voor Natuurwetenschappen kwam ik vervolgens te weten dat de Huismus “één van de weinige Belgische vogelsoorten was die nog nooit geringd was”, met andere woorden, ook al geen interesse. De enige die dat allemaal zéér spijtig vond, was Roger Arnhem van het toenmalige Coördinatiecomité voor Bescherming van Vogels: “Weet u wat het is? Onderzoekers vinden de Huismus niet glorieus genoeg om er een studie aan te wijten. Er is trouwens geen geld voor onderzoek naar de Passer domesticus. Want ja, wat heb je aan die mussen?! Ze zijn niet bedreigd, ze zijn heel talrijk en ze leven vooral in de steden. Geen enkele ornitholoog doet graag onderzoek in een stad. Iedereen wil ver weg het veld in, als het kan naar de Himalaya! Daar gaan ze dan in moeilijke omstandigheden naar zeldzame vogels kijken. Een wetenschapper wil nu eenmaal geen vogel bestuderen die zich achter zijn keukenvenster bevindt!”

    Tot in de jaren negentig was er amper belangstelling voor deze “grauwe luidruchtige ordeverstoorder”. De mus werd misprezen, ook in de vogelliteratuur, ze leek wel de nozem van de schepping. © Jan Hertoghs

    Zo was de situatie in 1984. Spreekwoordelijk gezien was er géén kat die zich voor de mus interesseerde. Ik gooide me dan maar op de vogelliteratuur, maar ook daar viel de mus compleet tussen de plooien. In vogelboeken uit de jaren '50 en '60 worden amper alinea’s aan de Huismus besteed. In enkele boeken is zelfs geen beschrijving van de mus terug te vinden (“een beschrijving is overbodig, iedereen kent wel zijn grauwe verenkleed”). Voor de ware vogelliefhebber zijn het zelfs ordeverstoorders (“de mussen verjagen met groot kabaal de jonge zwaluwen, wat niet leuk is voor mijn observatie”) en natuurlijk wordt ook zijn getsjilp maar schamper onthaald (“de soort is te onordelijk en te bandeloos om zich op muziek te concentreren (…) bedenkelijk gekrijs (…) ruig gekras en gekwetter”)
    Ja, vrienden, de mus was toen zowat de nozem van de schepping, de mod en de rocker van het vogelbestand; wat mij nog meer voor hem innam! Ook de buurten waar hij zich bewoog werden als ongepast beschouwd voor zo’n kleine vogel. “Waar veel mensen wonen, is hij alomtegenwoordig (…) zelfs in delen van de stad waar hevig tumult heerst. Op perrons waar wielen knarsen en fluitsignalen weerklinken en waar grote mensenmenigten zich bewegen, daar verschijnt zonder mankeren de Huismus. Soms zien ze er op die plaatsen groezelig en verfomfaaid uit (…). Mussen houden noch van stilte noch van rust; haast altijd is er om hen heen een sfeer van relletjes, ruzie en rumoer.”

    Kijk- en luisterplezier

    Pas in de jaren '70 ontstaat er wat prille interesse voor de Huismus. De landbouw (die de mus als schadelijk beschouwt) boert achteruit, de milieugroepen winnen veld en plots is er vertedering voor de kleine overlever: “Veel boeren en tuinders - en ook huismoeders met hun witte was - zullen gloeiend zijn als ze dit lezen, maar ik zou die diertjes niet meer willen missen in de tuin.” (M. de Jong, 1976). Ook hun grauwe veren krijgen plots een andere tint, ineens is er sprake van het “kereltje met zijn grijze petje, wittige wangetjes en warmbruin pakje (…) een vogeltje waar net zoveel kijk- en luisterplezier aan te beleven valt als aan de meest bonte paradijsvogel.” (B. Garthoff, 1971). Het zijn de rooie jaren '70, de kleine proletariër moest aan het hart worden gedrukt.

    In 1980 verscheen dan “De Huismus” van Minouk van der Plas-Haarsma (uitg. Het Spectrum). Het was het eerste Nederlandstalige boek dat met zijn 151 bladzijden helemaal gewijd was aan die ene vogel. Schrijven over een Huismus was niet vanzelfsprekend. De schrijfster spreekt zelfs over enige verwarring in de kennissenkring, “sommigen denken dat ik aan een boek werk over de thuiswerkende vrouw”. Voor mij was “De Huismus” een zeldzaam standaardwerkje. Ik leerde onder andere dat een mus tussen de 3100 en de 3600 veren telt, 28 à 30 gram weegt en tegen een gemiddelde snelheid vliegt van 38,5 km per uur met een maximum van 50 km per uur. Dat laatste mag niet verbazen aangezien de mus zich vooral ophoudt binnen de bebouwde kom.

    De Huismus van Minouk van der Plas-Haarsma: “Sommige mensen dachten dat ik een boek ging schrijven over de huisvrouw!”

    Hete mussen uit Salou!

    Toen dit merkwaardige boekje verscheen, bleek het echter nog te vroeg voor een mussenrevival. Na twee jaar lag het al in de ramsj (vergeethoek) en ook de schrijfster hield er geen grote contacten aan over: “Akelig stil bleef het na de publicatie. Eén telefoontje heb ik maar gekregen en dat was dan nog van een vent die allerlei zedeloze praat begon uit te kramen.”
    Dat moet dan wel het gevolg zijn geweest van het hoofdstukje Copulatie, daarin stond opvallend feitenmateriaal over het seksleven van de mus. Zo presteert het mannetje minstens 5 en maximum 20 copulaties-na-elkaar als het vrouwtje paringsbereid is. “Bovendien doen ze het vaak op plaatsen waar ze goed zichtbaar zijn, zoals in dakgoten, op vensterbanken of op boomtakken dichtbij een huis”. Al in de Middeleeuwen hadden mussen de reputatie verworven van onverdroten minnaars. Eén geleerde vermeldde zelfs “300 paringen op één dag” en andere middeleeuwse schrijvers weten de korte levensduur van de mus (gemiddeld 2 jaar) vooral aan zijn “hete en onkuise natuur”.

    Mussen als geil gevogelte, je zou het die grijssjilpers niet aangeven, maar de grote Aristofanes en de grote Shakespeare wisten ervan. In het blijspel Lysistrata komen op mannen beluste vrouwen de helling van de Akropolis afgereden “zittend op mussen” en in “Measure for Measure” zegt één van de acteurs dat er geen mussen onder zijn dak moeten nestelen “omdat ze overspelig zijn”. In de donkere middeleeuwen mocht het vlees van de mus zelfs niet genuttigd worden omdat het volgens sommige geleerden “een onkuisheid bevorderende uitwerking had”. Dat hadden de Chinezen natuurlijk weer goed gelezen: in China geldt het vlees van de (Ring)mus nog altijd als potentieverhogend middel.
    Blijkbaar is er ook in het buitenland nog altijd vraag naar Chinees mussenvlees, want in januari ’97 werd in de haven van Antwerpen een container ‘bevroren wild’ opengemaakt. Die bleek op doorreis naar Italië en hij was geladen met 1,2 miljoen mussenbilletjes- en boutjes. De Nederlandse wildhandelaar voerde jaarlijks zo’n 6 miljoen ringmussen in uit China en hij liep voor dat ene transport een boete op van 20.000 Belgische frank (500 euro).

    Kill! Kill! Kill!

    De mus is nu beschermd en de verdelging ervan is door de Vlaamse regering volledig verboden, maar vroeger mocht men de Huismus gedurende 7 maanden van het jaar onbeperkt bestrijden. Vooral de boeren hadden het tot in de jaren '60 niet op de mus begrepen. De mus is geen vogel "om te observeren, maar om te elimineren", dat lees je in een boek uit 1957 met de overigens fijne titel “De vogels bij huis, in tuin en park” - “Op alle manieren heeft de mens al geprobeerd om de mussen de baas te worden, maar niets helpt!  Vergiftigde tarwe, vangen met netten, nesten met jongen leeghalen, neerschieten, het is boter aan de galg.”  De auteur geeft toe dat de mussen tijdens het grootbrengen van hun jongeren veel insecten en schadelijk ongedierte nuttigen, maar “dat staat niet in verhouding tot de grote schade die ze toebrengen aan boomgaarden, moestuinen, bloemperken en vooral graanvelden”. De auteur zet de mus en haar verdelging op dezelfde hoogte als de rat en haar bestrijding en raadt zijn lezers aan om systematisch mussennesten te vernietigen. Om niet met de witte hemdsmouwen onder de dakpannen te moeten wroeten, wordt aangeraden om nestkastjes op te hangen en die dan geregeld te "zuiveren van mussenbroedsels”.

    Met alle Chinezen

    In grote graanlanden als China en Rusland was de (ring)mus vijand nummer twee. Op één stond het Amerikaanse imperialisme. De grote roerganger Mao riep in 1958 zelfs een nationale antimussen-campagne uit waarbij 3 miljoen studenten, soldaten en kinderen gemobiliseerd werden. Het motto was: 50 miljoen Ringmussen stelen per jaar het voedsel van 3 miljoen Chinezen, en 3 dagen lang werden onafgebroken mussen gevangen en vergiftigd. Honderdduizenden mussen werden ook voortdurend opgejaagd en tot de dood uitgeput door constant geweren af te schieten en op gongen te slaan. Resultaat: alleen al in en rond de stad Beijing kwamen zo’n 800.000 Ringmussen om. (Het gevolg was dat er na de mussenplagen op vele plaatsen insectenplagen ontstonden en dat men het ringmussenbestand weer heeft moeten herstellen, jh)

    Ook in onze contreien was het de gewoonte dat boerenkinderen na schooltijd met kletterende pottendeksels langs de graanvelden liepen om zo de mussenzwermen weg te jagen. Er waren vroeger ook mussengilden die er gezamenlijk op uit trokken om mussen te verdelgen. Het gemeentebestuur reikte (kleine) premies uit per aangeboden kadavertje, een mens kon toen nog blij zijn met een dooie mus.

    Mussencongres

    In mijn eigen jeugdherinnering (jaren '60 en '70) waren mussen even onuitroeibaar als vliegen. Ook in de stadsrand waar we woonden. Overal waar je keek, zag je wel een mus. Ik heb ze als kind ook willen vangen. M’n mussenval was een constructie met een aardezeef en een stokje, als ik aan een touwtje trok, viel het stokje weg en zou de zeef als een vangnet op de troep mussen storten. Om ze te lokken had ik zeer mals Expobrood onder de zeef gelegd. In mijn ogen een aantrekkelijke Breugeltafel voor vogels, maar de mussen betrouwden het niet, geen één is op het feestmaal aangevallen.  
    En nu valt er niks meer te vangen en te verdelgen. De enige mussen die ik deze week in Antwerpen zag, zaten in de Zoo, nog net niet in kooien.
    Ik vraag aan Jenny De Laet (50) hoe dat komt. Zij is doctor in de wetenschappen (specialisatie gedragsecologie) en ze heeft in ‘99 een boek geschreven: Mussen, een groene partij (VUB-Press). Daarmee is ze niet aan haar proefstuk, want in de reeks “Vogels rondom ons” publiceerde ze ook: Ekster in zwart en wit - Zwaluwen, dapper, frivool en bedreigd en De Roodborst, dichtbij en ver weg. Het zijn stuk voor stuk titels waar je broodkorsten voor opspaart en als ik haar een hand geef, klein en tenger, heeft ze zelf ook wat van een vogeltje.

    Humo: Hoeveel mussen zijn er nog in ons land? In 1972 zouden er nog 5 miljoen zijn geweest.

    Cijfers geven is moeilijk omdat de mus zovele jaren nauwelijks onderzocht is. Voor Vlaanderen waren er begin de jaren '70 nog 715.000 mussenkoppels en dat zouden er in 1985 nog maar 500.000 zijn geweest. Wat daarna is gebeurd, weten we niet: de nieuwe tellingen voor de Broedvogelatlas zijn nog aan de gang.
    Dat er zo weinig cijfers zijn, komt omdat er nooit enige interesse voor de Huismus is geweest. Maar nu die bescherming er is, nu hij zeldzamer dreigt te worden, is er plots wel interesse. Voor 2001 was er op het Labo voor Ecologie van de RUG niet één student die mee in mijn mussenproject wilde stappen en dit jaar had ik er ineens 10! Dat zijn dus 10 studenten-langslapers die 2 weken om halfzeven opstaan om 3 tot 4 uur naar het paargedrag van mussen te kijken; dat doen ze in de binnenstad van Gent.
    Eerst hebben ze afgaande op het getsjilp een grote en een kleine kolonie mussen moeten zoeken en dan hebben ze aan de bewoners moeten vragen of ze die mussen vanuit een tuinhuisje of een berghok mogen observeren. En overal zijn ze met open armen ontvangen, wat toch bewijst dat de mensen ermee begaan zijn.
    De interesse is er nu ook internationaal. Midden april is er in Berlijn zelfs een Mussencongres, mét sprekers uit de hele wereld. De Duitse vogelverenigingen hebben de mus trouwens uitgeroepen tot Vogel van het Jaar!

    Het mussenboek van Jenny De Laet: “Voor het jaar 2000 was er amper interesse om de mus wetenschappelijk te onderzoeken. Te banaal als vogel.“

    Meer huizen, minder Huismussen

    Humo: Jullie doen in ons land ook beroep op duizenden vrijwilligers om de mus in kaart te brengen.

    Via Vogelbescherming Vlaanderen/België zijn we gestart met een nationaal Mussenproject. Voor dat project dat ik uitwerkte hebben we 30.000 Musseninvulkaarten laten drukken waarop vrijwilligers de locatie kunnen aanduiden waar Huismussen én Ringmussen nog gezien worden. Ook als de vogel vroeger wel in je omgeving voorkwam en nu niét meer, kan je dat op de kaart invullen. Het zijn nu de beste maanden voor dat project, want in maart en april zitten de mannetjes vele uren te tsjilpen bij een nestplaats. Je kan ze dus gemakkelijk lokaliseren.

    Humo: Waarom gaat de mus zo hard achteruit?

    Daarover is er geen eenduidigheid. Een eerste grote knik kwam er toen de paarden uit het straatbeeld verdwenen: geen resten van haverzakken meer op straat en ook geen paardenvijgen meer, met daarin nog onverteerde zaadjes. Daarvan heeft de mus zich kunnen herstellen, maar dan kreeg je de snelle mechanische graanverwerking in de landbouw, de tarwe bleef niet meer in schoven op de velden staan, maar werd met combined harvesters van het veld gehaald en meteen opgeslagen. Dat opdoeken van de graansupermarkten en de opkomst van de monotone maisvlaktes was een zware klap voor de mus en vanaf de jaren '70 zien we een geleidelijke daling. Zowel op het platteland als in de stad. En dat was onverwacht. Want aanvankelijk dacht men dat de mussen er met de voortgaande verstedelijking op vooruit zouden gaan, maar nu blijkt dat een mus toch ook niet kan leven van huizen alleen. Eens de jaren '90 eraan komen, gaat de mus zelfs met een steile curve bergaf. Men is dan ook gaan vaststellen dat mussen minder nestgelegenheid vinden omdat de mensen hun huizen en daken beter beginnen te isoleren; er zijn geen spleten en hoekjes meer voor het mussennest."

    Humo: Vandaar dat men nu dakpannen kan kopen met speciale openingen zodat de mus nog onder het dak kan nestelen.

    Ja, in Nederland zijn aannemers zelfs verplicht om bij nieuwbouw holtes te laten voor holenbroeders. Maar ik vermoed dat een tekort aan nestgelegenheid niet de fundamentele oorzaak is. Ik denk dat de grote achteruitgang te wijten is aan het wegvallen van insecten. Als de jonge mussen uitkomen, worden ze gevoerd met insecten zoals kevers, spinnetjes, bladluizen en rupsen, maar er zijn bijna geen insecten meer! Mijn moeder woont in Sint-Niklaas, die zet al enkele jaren geen vliegenraam meer, want er komen nog nauwelijks vliegen in huis! En die sterfte van insecten is dan weer te wijten aan de pesticiden in de landbouw, aan het “verstenen” van de tuintjes in de stad en aan het gebruik van loodvrije benzine.

    Humo: Loodvrije benzine heeft dus een negatieve impact op het milieu?

    Om het octaangehalte van die benzine te verhogen worden er giftige additieven toegevoegd en dat doodt insecten en dat zorgt voor een achteruitgang van de Huismus. Zeker dan in de steden waar veel opstoppingen zijn en langzaam verkeer, dat zorgt voor onvolledige verbranding en voor giftige uitlaatgassen."

    Humo: Dus beter diesel tanken dan.  Slecht voor de lucht, maar goed voor de mus!

    We zouden beter de auto’s zoveel mogelijk uit de stad weren, ja! En dan is er nog iets. Het zou kunnen dat de mus in de stad aan dezelfde kwaal lijdt als de mens, namelijk vereenzaming. Er zijn zelfs hypotheses dat de mus daardoor in een fatale spiraal is terechtgekomen. Van nature is de Huismus immers een sociale vogel die in kolonies leeft. Als die kolonies kleiner worden door de milieuvervuiling, verliest de vogel een stuk van zijn bestaansgrond. Neem de mannetjesmus. Die heeft de rivaliteit van andere mannetjesmussen nodig om tot een hogere paringsdrang te komen, maar als er alsmaar minder mussen en dus minder mannetjes komen, verliest hij zijn paringsdrang en raken er minder eieren bevrucht en delft de mus in feite zijn eigen ondergang."

    Humo: Straks moeten we nog voederplaatsen met insecten gaan installeren om ze in stand te houden in de stad.

    ‘t Is echt vreemd dat de mus zo kwetsbaar is geworden in de stad. Want er zijn nog vogels die van insecten leven, zoals Merels, Roodborstjes en Winterkoninkjes- en die gaan niét achteruit in de stad. Maar die hebben een periode in het najaar dat ze zich verspreiden over een groot terrein, wat het foerageren bevordert. Maar de mus blijft binnen zijn vierkante kilometer “hangen” en als daar geen insecten meer zijn, dan is het gedaan. Andere bronnen zeggen dan weer dat de mus aan een grootscheepse stadsvlucht is begonnen en dat er op de buiten terug mussenrijke plaatsen ontstaan. Maar er moet nog veel observatie gebeuren om die hypothese hard te maken." 

    Ultieme mensenvriend

    Humo: In Brussel en Wallonië was de mus al langer beschermd. Vlaanderen mankt wat achterop.

    Beter laat dan nooit. Want tot voor dat besluit was bijna elke verdelging toegelaten: ook met vuurwapens en zelfs zonder jachtverlof! Het vernielen van eieren, van jongen en nesten, het vangen met netten en kooien, dat was allemaal toegelaten van 1 maart tot 30 september. Ik heb een tekstje uit West-Vlaanderen waar men over “mussentrappen” (vallen) spreekt die tussen de paardenvijgen worden opgesteld. Dat dateert van 1911, maar 90 jaar later mocht dat theoretisch nog altijd. Qua bewustmaking van de mensen is die bescherming een goeie maatregel, maar voor de mus zelf komt die maatregel eigenlijk te laat. Ik denk niet dat er nu meer mussen gaan komen omdat ze beschermd zijn. Wat ben je er immers mee dat je een beschermde vogel bent, als je biotoop en je voedsel nog alle dagen wordt aangetast?!
    Er zullen offensievere maatregelen nodig zijn, zoals in Engeland. Daar is het mussenbestand zo dramatisch afgenomen dat ze een recovery officer hebben aangesteld om aan de boeren het nut van de mussen uit te leggen en ze te vragen om extra onkruidbermen te laten liggen als foerageterrein."

    Humo: In gezonde omstandigheden kweekt de mus erop los. Voor hoeveel nakomelingen kan een gezond koppel mussen zorgen?

    Eén koppel kan op twee gezonde levensjaren voor zes broedsels van 5 jongen zorgen, dat maakt zo’n 30 mussen. Dat ze desondanks achteruitgaan, maakt het allemaal nog dramatischer."

    Humo: Wat vindt u zo sympathiek aan een mus?

    Vorig jaar zaten hier nog 10 mussen bij het huis, nu geen énkele meer en ik mis dat. Ik mis dat getsjilp om het huis, ik vond dat gezellig. En ik heb al vragen gehad van journalisten of dat nu zo érg is dat die mus er niet meer is in de stad, want zeggen ze: is een stad zonder mussen nu zo verschillend van een stad mét mussen? Maar ze zouden moeten beseffen dat de mus al bij de mens is vanaf het moment dat hij overstapte van een nomadisch bestaan naar een sedentair landbouwbestaan. Zolang wonen we al onder hetzelfde dak, dat is bijna 40.000 jaar! Dat vogeltje is ons al trouw gebleven in àlle omstandigheden. In het koudste noorden en in de heetste woestijnen, overal is de mus ons gevolgd! En dat is een wederzijdse vriendschap geweest; heel veel landverhuizers hebben mussen meegenomen op hun bootreizen overzee omdat ze dat vogeltje niet graag wilden missen in de buurt van hun nieuwe thuis. De mus kan overleven in de ondankbaarste omstandigheden; ze hebben mussen gevonden in Noord-Zweden waar de wintertemperaturen dalen tot -35°C. En ze hebben in Utah mussenouders gezien die hun jongen in leven hielden bij temperaturen tot -25°C! Ze hebben mussen gevonden tot 600 m diep in Britse koolmijnen, levend van brood van mijnwerkers! Ze hebben mussennesten gevonden op oliepompen, van die grote ja-knikkers: om de 4 seconden ging dat nest 60 cm op en neer, en dat wijfje bleef broeden. Dat is toch grandioos! En als dat overlevertje dat zich overal aanpast nu aan het verdwijnen is, dan schort er toch iets aan dat milieu waarin wij leven." 

    Jacky Vereecke, de mussenfilmer

    De internationaal beroemde Britse mussenkenner D. Summers Smith zag zelfs mussen een nest maken in de uitlaat van een straaljager. En ooit was hij ook getuige van het in brand vliegen van een mussennest omdat het mannetje per ongeluk een (nog smeulende) sigaret als nestmateriaal had aangevoerd! Je zou veronderstellen dat er van zo’n spectaculaire vogel veel foto’s bestaan, maar het tegendeel is waar. Er bestaan amper foto’s van de mus omdat niemand ooit de moeite heeft gedaan om het plebs onder de vogels te vereeuwigen. Des te opmerkelijker is het dat ene Jacky Verheecke al in 1983 een 16-mm film draaide over de Huismus. Verheecke (69) woont in Duinbergen bij Heist, was vroeger pasteibakker in Zeebrugge en besteedde al zijn vrije uren “aan het filmen van de natuur”. Volgens mussen-auteurs Jenny De Laet en Minouk Van der Plas is zijn film “een unicum in Europa”.
    In 1984 had ik Vereecke ook al gecontacteerd, zeggende dat er een reportage van Humo op komst was. Toen dat niet doorging, had ik hem daarover ingelicht, maar blijkbaar had hij dat briefje nooit ontvangen, want 4 maanden later schreef hij een brief: “Geachte Heer Hertoghs, ik verwacht U nog altijd. Ik heb al mijn vakantie uitgesteld om U te mogen ontvangen maar ik heb nog niets gehoord van U. De film van de Huismus staat klaar en we hadden U goed ontvangen. Hopende U toch nog te ontmoeten, Jacky Verheecke, natuurcineast.”

    Jacky Verheecke, mussenfilmer: “Als er één je m’en foutist is onder de vogels, dan is het de mus!  Ge kunt er wat van leren!” 

    18 jaar later sta ik in zijn flat én de film van de  Huismus staat nog altijd klaar. Hij ontvangt me opgetogen tussen zijn schilderijen van koeien, tijgers, zwanen, meeuwen, aasgieren, uilen en futen (nee, mijnheer, dat is geen fuut, dat is een roodhalsduiker!), doeken die hij allemaal zélf heeft geschilderd. Het schilderen is zijn hobby, het filmen is zijn passie. Hij laat me in de slaapkamer en wijst op de stapels filmdozen bovenop de kast, “Veel mensen hebben me al gezegd, Jacky, ‘t is al goud wat daar ligt!”
    Ik lees de titels op de dozen: De Grauwe Kiekendief 30 min. Het Waterhoen 30 min. Het Koninkrijk der Zangers 30 min. Er is ook pellicule over De Roerdomp (“nu onvindbaar!”) en over De Bruine Kiekendief (“een heel moeilijke film om te maken, want dat is een schuwe patat!). En alles is gedraaid met de legendarische Zwitserse Bolex-camera, de beste die er is. In totaal heeft hij 92 films gemaakt, de laatste draaide hij nog in 2001 (Vogeleieren 30 min.)

    De gordijnen worden dichtgetrokken, de loodzware bandopnemer met de klankband is aangesleept en dan werpt de knetterende projector een helder licht op het oude filmscherm, De Huismus - Passer Domesticus staat er in zwierige letters en de muziek komt van een harp. En dat de film één keer op de BRT te zien was, in het programma Allemaal Beestjes en dat de mannen van de BRT ooit tegen hem gezegd hebben, mijnheer Vereecke, gij maakt magnifieke films, gij moet niet onderdoen voor ons! Dat had hem plezier gedaan.
    En dat de Huismus de tweede film was die hij draaide. “Dat was in 1983. En nogal wat mensen vonden mij zot als ze hoorden dat ik weer in de natuur ging filmen. Ze zegden: Maar Jacky toch! Waar dat gij uw tijd en uw geld in steekt! Maar als ze nu mijn beelden zien, dan springen ze zo hoog (wijst tot het tafelblad).”

    Het is een mooie film. De mus hipt op prikkeldraad, zit achter de wijfjes tussen gesnoeid wilgenhout, maakt een nest in een kerktoren en zelfs tussen de takken van een bewoond ooievaarsnest in het Zwin!
    Verheecke kijkt ernaar met een haast kinderlijk plezier en als de mus een plonsbad neemt in een plas, klapt hij in zijn handen, kijk-gie, zo nat! Alsof ze een emmer water over hunder gekregen hebben! ‘t Zen sloebers wei! Na 35 minuten mus verschijnt er Einde in sierlijk schrift. Het licht is weer in de kamer en als ik hem vraag wat hij in die mus ziet, komt het antwoord meteen “dat het een onverbeterlijke optimist is! En nu gaan ze hem beschermen, maar toen ze hem nog wilden verdelgen, bleef hij niet eens weg bij de mensen. Hij bleef verder tsjilpen en zijn nest maken onder hun dak! Alsof er niks  gebeurd was! Ik zal het u zeggen, mijnheer, als er één je m’en foutist is onder de vogels, dan is het de mus! Ge kunt er wat van leren!”

    Christus en Dolly Parton

    Er zijn natuurlijk vogels die méér tot de verbeelding van kunstenaars hebben gesproken dan de mus. De zwanen hebben hun Zwanenmeer, de merel heeft zijn Blackbird van The Beatles, het roodborstje heeft zijn meezinger Roodborstje tikt aan het raam, tik-tik-tik. Daartegenover kan de mus niet veel adelbrieven voorleggen. En toch! Wie drukt Little Sparrow aan haar brede boezem? Dolly Parton!  

    En dan spreken we nog niet eens over Edith Piaf, bij miljoenen bekend als De straatmus van Parijs. De naam sloeg niet op haar zangtalent, maar op haar kleine gestalte en frele voorkomen; Piaf was 1 m 49.
    Wat de meest mussenvriendelijke televisiezender betreft, daar haalt VTM het ruim van de VRT. Twee jaar lang bracht de zender een tekenfilmserie waarin een mus met een werkmanspet de hoofdrol speelde (Tsjilp De Mus, 1989-91) en daarnaast heeft de zender nog altijd een beroemde mus in dienst: de ook al enigszins bedreigde correspondent in Jeruzalem, ons aller Connie Mus!

    En we mogen er ook de godsdienst bijhalen. Grote beschermer van de mus is Jezus Christus zelf. Die mens wist iets van vogels (“zij zaaien noch zij maaien!”) en die bekommerde zich wel degelijk om de mus. Lees maar bij Lucas 12:6: Kan men niet 5 mussen kopen voor twee stuivers? En toch vergeet God niet één van hen!
    Dat staat in schril contrast tot de katholieke priester-dichter Guido Gezelle. Die had allicht teveel mussenplagen gezien op de wijde West-Vlaamse akkers, want hij heeft het over dievig muschgebroedsel. Dan liever de Nederlander Jan Hanlo (1912-1968). Die heeft in 1949 het ultieme mussengedicht geschreven, het is op een marmeren plaket vereeuwigd in een straat te Leiden en ik heb het ooit met welluidende stem horen voordragen op een Nacht van de Poëzie. Lichtjes ingekort gaat het als volgt: Tsjielp! Tsjielp! Tsjielp! Tsjielp! Tsjielp! - Tsjielp! Tsjielp! Tsjielp! Tsjielp! Tsjielp - Tsjielp! Tsjielp! Tsjielp! Tsjielp! Tsjielp!



    21-03-2022 om 15:32 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    15-03-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vogelspotten: blij met een levende mus 

    Geraadpleegde bron: Ons Vogelblad (driemaandelijks tijdschrift van vogelwerkgroep Natuurpunt Oost-Brabant) - auteur Jan Hertoghs [journalist HUMO] die de originele tekst (april 2002) licht heeft ingekort

    Nu het vogelspotten een hoge vlucht neemt (de woordspeling drong zich op), zullen we aandacht besteden aan een vogel die lang verguisd én verdelgd werd, maar die aan een revival bezig is; allicht omdat die gevederde volksvriend nog maar zelden te zien is. We hebben het over De Huismus, de Passer domesticus. Tot twintig jaar geleden mocht je die mus met jachtgeweer en nestroof belagen, sinds 2002 is ie beschermd.
    We volgen de mus door de eeuwen heen, we sleuren er Dolly Parton bij en we gaan op bezoek bij een passionele mussenfilmer. Alles voor de Passer domesticus!!

    %%%FOTO1%%%

    "Het zou kunnen dat de mus kapotgaat aan dezelfde kwaal als de mens: vereenzaming."

    Onlangs werd op de redactievergadering geopperd of we geen aandacht konden besteden aan De Bedreigde Huismus?! Dat ik dit nog mag meemaken, riep ik verheugd. Want reeds in 1984 heb ik bij de heer Guy Mortier een voorstel ingediend om een reportage te maken over dit sympathieke gevogelte. De brief van toen heb ik teruggevonden: in navolging van de groeiende belangstelling voor de Gewone Man, pleitte ik toen al voor een artikel over de Gewone Mus, “zijnde de meest voorkomende én minst bestudeerde vogel van ons land.” Omdat losbandig gedrag altijd goed is voor de verkoop van een weekblad had ik ook gemeld dat de mus een heetgebakerde wipstaart is, “sommige bronnen spreken van 300 copulaties per dag!” Maar dat mocht niet baten, het voorstel werd niet aanvaard, maar nu 18 jaar later, nu moét het ervan komen. Want intussen is gebleken dat de Huismus uit het gezichtsveld aan het verdwijnen is. Het pluimgewichtje is zelfs zo hard op de terugweg dat de Vlaamse regering beslist heeft om hem het statuut van Beschermde Vogel (BV) te verlenen. Humo dus op zoek naar de mus.

    Aanhef van de brief aan hoofdredacteur Guy Mortier: mag (jh) iets maken over De Mus?

    Op internet kan je duizenden webbladzijden vinden over de mus, er is sprake van een echte mussenrevival, maar in 1984 was het géén onderwerp. Er waren toen naar schatting nog 2 miljoen mussen in Vlaanderen en 5 miljoen mussen in België, dat is één mus per twee Belgen, daar keek dus niemand naar om. Zelfs bij de uitgesproken vogelvrienden van De Wielewaal (nu: Natuurpunt) kenden ze “in heel hun vereniging niemand die zich voor de Huismus interesseerde". Het onderwerp werd “te groot, te bekend en te vulgair" genoemd. Erger nog, zij vergeleken interesse voor de mus "alsof je aan medici vraagt of ze zich met de verkoudheid bezighouden.”

    Op het Departement Biologie van de UIA vielen ze ook uit de lucht: “In Engeland en de USA zijn er al studies geweest, maar in België is er geen onderzoek naar dat beest.“ Op het Instituut voor Natuurwetenschappen kwam ik vervolgens te weten dat de Huismus “één van de weinige Belgische vogelsoorten was die nog nooit geringd was”, met andere woorden, ook al geen interesse. De enige die dat allemaal zéér spijtig vond, was Roger Arnhem van het toenmalige Coördinatiecomité voor Bescherming van Vogels: “Weet u wat het is? Onderzoekers vinden de Huismus niet glorieus genoeg om er een studie aan te wijten. Er is trouwens geen geld voor onderzoek naar de Passer domesticus. Want ja, wat heb je aan die mussen?! Ze zijn niet bedreigd, ze zijn heel talrijk en ze leven vooral in de steden. Geen enkele ornitholoog doet graag onderzoek in een stad. Iedereen wil ver weg het veld in, als het kan naar de Himalaya! Daar gaan ze dan in moeilijke omstandigheden naar zeldzame vogels kijken. Een wetenschapper wil nu eenmaal geen vogel bestuderen die zich achter zijn keukenvenster bevindt!”

    Tot in de jaren negentig was er amper belangstelling voor deze “grauwe luidruchtige ordeverstoorder”. De mus werd misprezen, ook in de vogelliteratuur, ze leek wel de nozem van de schepping. © Jan Hertoghs

    %%%FOTO2%%%

    Zo was de situatie in 1984. Spreekwoordelijk gezien was er géén kat die zich voor de mus interesseerde. Ik gooide me dan maar op de vogelliteratuur, maar ook daar viel de mus compleet tussen de plooien. In vogelboeken uit de jaren '50 en '60 worden amper alinea’s aan de Huismus besteed. In enkele boeken is zelfs geen beschrijving van de mus terug te vinden (“een beschrijving is overbodig, iedereen kent wel zijn grauwe verenkleed”). Voor de ware vogelliefhebber zijn het zelfs ordeverstoorders (“de mussen verjagen met groot kabaal de jonge zwaluwen, wat niet leuk is voor mijn observatie”) en natuurlijk wordt ook zijn getsjilp maar schamper onthaald (“de soort is te onordelijk en te bandeloos om zich op muziek te concentreren (…) bedenkelijk gekrijs (…) ruig gekras en gekwetter”)
    Ja, vrienden, de mus was toen zowat de nozem van de schepping, de mod en de rocker van het vogelbestand; wat mij nog meer voor hem innam! Ook de buurten waar hij zich bewoog werden als ongepast beschouwd voor zo’n kleine vogel. “Waar veel mensen wonen, is hij alomtegenwoordig (…) zelfs in delen van de stad waar hevig tumult heerst. Op perrons waar wielen knarsen en fluitsignalen weerklinken en waar grote mensenmenigten zich bewegen, daar verschijnt zonder mankeren de Huismus. Soms zien ze er op die plaatsen groezelig en verfomfaaid uit (…). Mussen houden noch van stilte noch van rust; haast altijd is er om hen heen een sfeer van relletjes, ruzie en rumoer.”

    Kijk- en luisterplezier

    Pas in de jaren '70 ontstaat er wat prille interesse voor de Huismus. De landbouw (die de mus als schadelijk beschouwt) boert achteruit, de milieugroepen winnen veld en plots is er vertedering voor de kleine overlever: “Veel boeren en tuinders - en ook huismoeders met hun witte was - zullen gloeiend zijn als ze dit lezen, maar ik zou die diertjes niet meer willen missen in de tuin.” (M. de Jong, 1976). Ook hun grauwe veren krijgen plots een andere tint, ineens is er sprake van het “kereltje met zijn grijze petje, wittige wangetjes en warmbruin pakje (…) een vogeltje waar net zoveel kijk- en luisterplezier aan te beleven valt als aan de meest bonte paradijsvogel.” (B. Garthoff, 1971). Het zijn de rooie jaren '70, de kleine proletariër moest aan het hart worden gedrukt.

    In 1980 verscheen dan “De Huismus” van Minouk van der Plas-Haarsma (uitg. Het Spectrum). Het was het eerste Nederlandstalige boek dat met zijn 151 bladzijden helemaal gewijd was aan die ene vogel. Schrijven over een Huismus was niet vanzelfsprekend. De schrijfster spreekt zelfs over enige verwarring in de kennissenkring, “sommigen denken dat ik aan een boek werk over de thuiswerkende vrouw”. Voor mij was “De Huismus” een zeldzaam standaardwerkje. Ik leerde onder andere dat een mus tussen de 3100 en de 3600 veren telt, 28 à 30 gram weegt en tegen een gemiddelde snelheid vliegt van 38,5 km per uur met een maximum van 50 km per uur. Dat laatste mag niet verbazen aangezien de mus zich vooral ophoudt binnen de bebouwde kom.

    De Huismus van Minouk van der Plas-Haarsma: “Sommige mensen dachten dat ik een boek ging schrijven over de huisvrouw!”

    Hete mussen uit Salou!

    Toen dit merkwaardige boekje verscheen, bleek het echter nog te vroeg voor een mussenrevival. Na twee jaar lag het al in de ramsj (vergeethoek) en ook de schrijfster hield er geen grote contacten aan over: “Akelig stil bleef het na de publicatie. Eén telefoontje heb ik maar gekregen en dat was dan nog van een vent die allerlei zedeloze praat begon uit te kramen.”
    Dat moet dan wel het gevolg zijn geweest van het hoofdstukje Copulatie, daarin stond opvallend feitenmateriaal over het seksleven van de mus. Zo presteert het mannetje minstens 5 en maximum 20 copulaties-na-elkaar als het vrouwtje paringsbereid is. “Bovendien doen ze het vaak op plaatsen waar ze goed zichtbaar zijn, zoals in dakgoten, op vensterbanken of op boomtakken dichtbij een huis”. Al in de Middeleeuwen hadden mussen de reputatie verworven van onverdroten minnaars. Eén geleerde vermeldde zelfs “300 paringen op één dag” en andere middeleeuwse schrijvers weten de korte levensduur van de mus (gemiddeld 2 jaar) vooral aan zijn “hete en onkuise natuur”.

    Mussen als geil gevogelte, je zou het die grijssjilpers niet aangeven, maar de grote Aristofanes en de grote Shakespeare wisten ervan. In het blijspel Lysistrata komen op mannen beluste vrouwen de helling van de Akropolis afgereden “zittend op mussen” en in “Measure for Measure” zegt één van de acteurs dat er geen mussen onder zijn dak moeten nestelen “omdat ze overspelig zijn”. In de donkere middeleeuwen mocht het vlees van de mus zelfs niet genuttigd worden omdat het volgens sommige geleerden “een onkuisheid bevorderende uitwerking had”. Dat hadden de Chinezen natuurlijk weer goed gelezen: in China geldt het vlees van de (Ring)mus nog altijd als potentieverhogend middel.
    Blijkbaar is er ook in het buitenland nog altijd vraag naar Chinees mussenvlees, want in januari ’97 werd in de haven van Antwerpen een container ‘bevroren wild’ opengemaakt. Die bleek op doorreis naar Italië en hij was geladen met 1,2 miljoen mussenbilletjes- en boutjes. De Nederlandse wildhandelaar voerde jaarlijks zo’n 6 miljoen ringmussen in uit China en hij liep voor dat ene transport een boete op van 20.000 Belgische frank (500 euro).

    Kill! Kill! Kill!

    De mus is nu beschermd en de verdelging ervan is door de Vlaamse regering volledig verboden, maar vroeger mocht men de Huismus gedurende 7 maanden van het jaar onbeperkt bestrijden. Vooral de boeren hadden het tot in de jaren '60 niet op de mus begrepen. De mus is geen vogel "om te observeren, maar om te elimineren", dat lees je in een boek uit 1957 met de overigens fijne titel “De vogels bij huis, in tuin en park” - “Op alle manieren heeft de mens al geprobeerd om de mussen de baas te worden, maar niets helpt!  Vergiftigde tarwe, vangen met netten, nesten met jongen leeghalen, neerschieten, het is boter aan de galg.”  De auteur geeft toe dat de mussen tijdens het grootbrengen van hun jongeren veel insecten en schadelijk ongedierte nuttigen, maar “dat staat niet in verhouding tot de grote schade die ze toebrengen aan boomgaarden, moestuinen, bloemperken en vooral graanvelden”. De auteur zet de mus en haar verdelging op dezelfde hoogte als de rat en haar bestrijding en raadt zijn lezers aan om systematisch mussennesten te vernietigen. Om niet met de witte hemdsmouwen onder de dakpannen te moeten wroeten, wordt aangeraden om nestkastjes op te hangen en die dan geregeld te "zuiveren van mussenbroedsels”.

    Met alle Chinezen

    In grote graanlanden als China en Rusland was de (ring)mus vijand nummer twee. Op één stond het Amerikaanse imperialisme. De grote roerganger Mao riep in 1958 zelfs een nationale antimussen-campagne uit waarbij 3 miljoen studenten, soldaten en kinderen gemobiliseerd werden. Het motto was: 50 miljoen Ringmussen stelen per jaar het voedsel van 3 miljoen Chinezen, en 3 dagen lang werden onafgebroken mussen gevangen en vergiftigd. Honderdduizenden mussen werden ook voortdurend opgejaagd en tot de dood uitgeput door constant geweren af te schieten en op gongen te slaan. Resultaat: alleen al in en rond de stad Beijing kwamen zo’n 800.000 Ringmussen om. (Het gevolg was dat er na de mussenplagen op vele plaatsen insectenplagen ontstonden en dat men het ringmussenbestand weer heeft moeten herstellen, jh)

    Ook in onze contreien was het de gewoonte dat boerenkinderen na schooltijd met kletterende pottendeksels langs de graanvelden liepen om zo de mussenzwermen weg te jagen. Er waren vroeger ook mussengilden die er gezamenlijk op uit trokken om mussen te verdelgen. Het gemeentebestuur reikte (kleine) premies uit per aangeboden kadavertje, een mens kon toen nog blij zijn met een dooie mus.

    %%%FOTO3%%%

    Mussencongres

    In mijn eigen jeugdherinnering (jaren '60 en '70) waren mussen even onuitroeibaar als vliegen. Ook in de stadsrand waar we woonden. Overal waar je keek, zag je wel een mus. Ik heb ze als kind ook willen vangen. M’n mussenval was een constructie met een aardezeef en een stokje, als ik aan een touwtje trok, viel het stokje weg en zou de zeef als een vangnet op de troep mussen storten. Om ze te lokken had ik zeer mals Expobrood onder de zeef gelegd. In mijn ogen een aantrekkelijke Breugeltafel voor vogels, maar de mussen betrouwden het niet, geen één is op het feestmaal aangevallen.  
    En nu valt er niks meer te vangen en te verdelgen. De enige mussen die ik deze week in Antwerpen zag, zaten in de Zoo, nog net niet in kooien.
    Ik vraag aan Jenny De Laet (50) hoe dat komt. Zij is doctor in de wetenschappen (specialisatie gedragsecologie) en ze heeft in ‘99 een boek geschreven: Mussen, een groene partij (VUB-Press). Daarmee is ze niet aan haar proefstuk, want in de reeks “Vogels rondom ons” publiceerde ze ook: Ekster in zwart en wit - Zwaluwen, dapper, frivool en bedreigd en De Roodborst, dichtbij en ver weg. Het zijn stuk voor stuk titels waar je broodkorsten voor opspaart en als ik haar een hand geef, klein en tenger, heeft ze zelf ook wat van een vogeltje.

    Humo: Hoeveel mussen zijn er nog in ons land? In 1972 zouden er nog 5 miljoen zijn geweest.

    Cijfers geven is moeilijk omdat de mus zovele jaren nauwelijks onderzocht is. Voor Vlaanderen waren er begin de jaren '70 nog 715.000 mussenkoppels en dat zouden er in 1985 nog maar 500.000 zijn geweest. Wat daarna is gebeurd, weten we niet: de nieuwe tellingen voor de Broedvogelatlas zijn nog aan de gang.
    Dat er zo weinig cijfers zijn, komt omdat er nooit enige interesse voor de Huismus is geweest. Maar nu die bescherming er is, nu hij zeldzamer dreigt te worden, is er plots wel interesse. Voor 2001 was er op het Labo voor Ecologie van de RUG niet één student die mee in mijn mussenproject wilde stappen en dit jaar had ik er ineens 10! Dat zijn dus 10 studenten-langslapers die 2 weken om halfzeven opstaan om 3 tot 4 uur naar het paargedrag van mussen te kijken; dat doen ze in de binnenstad van Gent.
    Eerst hebben ze afgaande op het getsjilp een grote en een kleine kolonie mussen moeten zoeken en dan hebben ze aan de bewoners moeten vragen of ze die mussen vanuit een tuinhuisje of een berghok mogen observeren. En overal zijn ze met open armen ontvangen, wat toch bewijst dat de mensen ermee begaan zijn.
    De interesse is er nu ook internationaal. Midden april is er in Berlijn zelfs een Mussencongres, mét sprekers uit de hele wereld. De Duitse vogelverenigingen hebben de mus trouwens uitgeroepen tot Vogel van het Jaar!

    Het mussenboek van Jenny De Laet: “Voor het jaar 2000 was er amper interesse om de mus wetenschappelijk te onderzoeken. Te banaal als vogel.“

    Meer huizen, minder Huismussen

    Humo: Jullie doen in ons land ook beroep op duizenden vrijwilligers om de mus in kaart te brengen.

    Via Vogelbescherming Vlaanderen/België zijn we gestart met een nationaal Mussenproject. Voor dat project dat ik uitwerkte hebben we 30.000 Musseninvulkaarten laten drukken waarop vrijwilligers de locatie kunnen aanduiden waar Huismussen én Ringmussen nog gezien worden. Ook als de vogel vroeger wel in je omgeving voorkwam en nu niét meer, kan je dat op de kaart invullen. Het zijn nu de beste maanden voor dat project, want in maart en april zitten de mannetjes vele uren te tsjilpen bij een nestplaats. Je kan ze dus gemakkelijk lokaliseren.

    Humo: Waarom gaat de mus zo hard achteruit?

    Daarover is er geen eenduidigheid. Een eerste grote knik kwam er toen de paarden uit het straatbeeld verdwenen: geen resten van haverzakken meer op straat en ook geen paardenvijgen meer, met daarin nog onverteerde zaadjes. Daarvan heeft de mus zich kunnen herstellen, maar dan kreeg je de snelle mechanische graanverwerking in de landbouw, de tarwe bleef niet meer in schoven op de velden staan, maar werd met combined harvesters van het veld gehaald en meteen opgeslagen. Dat opdoeken van de graansupermarkten en de opkomst van de monotone maisvlaktes was een zware klap voor de mus en vanaf de jaren '70 zien we een geleidelijke daling. Zowel op het platteland als in de stad. En dat was onverwacht. Want aanvankelijk dacht men dat de mussen er met de voortgaande verstedelijking op vooruit zouden gaan, maar nu blijkt dat een mus toch ook niet kan leven van huizen alleen. Eens de jaren '90 eraan komen, gaat de mus zelfs met een steile curve bergaf. Men is dan ook gaan vaststellen dat mussen minder nestgelegenheid vinden omdat de mensen hun huizen en daken beter beginnen te isoleren; er zijn geen spleten en hoekjes meer voor het mussennest."

    %%%FOTO4%%%

    Humo: Vandaar dat men nu dakpannen kan kopen met speciale openingen zodat de mus nog onder het dak kan nestelen.

    Ja, in Nederland zijn aannemers zelfs verplicht om bij nieuwbouw holtes te laten voor holenbroeders. Maar ik vermoed dat een tekort aan nestgelegenheid niet de fundamentele oorzaak is. Ik denk dat de grote achteruitgang te wijten is aan het wegvallen van insecten. Als de jonge mussen uitkomen, worden ze gevoerd met insecten zoals kevers, spinnetjes, bladluizen en rupsen, maar er zijn bijna geen insecten meer! Mijn moeder woont in Sint-Niklaas, die zet al enkele jaren geen vliegenraam meer, want er komen nog nauwelijks vliegen in huis! En die sterfte van insecten is dan weer te wijten aan de pesticiden in de landbouw, aan het “verstenen” van de tuintjes in de stad en aan het gebruik van loodvrije benzine.

    Humo: Loodvrije benzine heeft dus een negatieve impact op het milieu?

    Om het octaangehalte van die benzine te verhogen worden er giftige additieven toegevoegd en dat doodt insecten en dat zorgt voor een achteruitgang van de Huismus. Zeker dan in de steden waar veel opstoppingen zijn en langzaam verkeer, dat zorgt voor onvolledige verbranding en voor giftige uitlaatgassen."

    Humo: Dus beter diesel tanken dan.  Slecht voor de lucht, maar goed voor de mus!

    We zouden beter de auto’s zoveel mogelijk uit de stad weren, ja! En dan is er nog iets. Het zou kunnen dat de mus in de stad aan dezelfde kwaal lijdt als de mens, namelijk vereenzaming. Er zijn zelfs hypotheses dat de mus daardoor in een fatale spiraal is terechtgekomen. Van nature is de Huismus immers een sociale vogel die in kolonies leeft. Als die kolonies kleiner worden door de milieuvervuiling, verliest de vogel een stuk van zijn bestaansgrond. Neem de mannetjesmus. Die heeft de rivaliteit van andere mannetjesmussen nodig om tot een hogere paringsdrang te komen, maar als er alsmaar minder mussen en dus minder mannetjes komen, verliest hij zijn paringsdrang en raken er minder eieren bevrucht en delft de mus in feite zijn eigen ondergang."

    Humo: Straks moeten we nog voederplaatsen met insecten gaan installeren om ze in stand te houden in de stad.

    ‘t Is echt vreemd dat de mus zo kwetsbaar is geworden in de stad. Want er zijn nog vogels die van insecten leven, zoals Merels, Roodborstjes en Winterkoninkjes- en die gaan niét achteruit in de stad. Maar die hebben een periode in het najaar dat ze zich verspreiden over een groot terrein, wat het foerageren bevordert. Maar de mus blijft binnen zijn vierkante kilometer “hangen” en als daar geen insecten meer zijn, dan is het gedaan. Andere bronnen zeggen dan weer dat de mus aan een grootscheepse stadsvlucht is begonnen en dat er op de buiten terug mussenrijke plaatsen ontstaan. Maar er moet nog veel observatie gebeuren om die hypothese hard te maken." 

    %%%FOTO5%%%

    Ultieme mensenvriend

    Humo: In Brussel en Wallonië was de mus al langer beschermd. Vlaanderen mankt wat achterop.

    Beter laat dan nooit. Want tot voor dat besluit was bijna elke verdelging toegelaten: ook met vuurwapens en zelfs zonder jachtverlof! Het vernielen van eieren, van jongen en nesten, het vangen met netten en kooien, dat was allemaal toegelaten van 1 maart tot 30 september. Ik heb een tekstje uit West-Vlaanderen waar men over “mussentrappen” (vallen) spreekt die tussen de paardenvijgen worden opgesteld. Dat dateert van 1911, maar 90 jaar later mocht dat theoretisch nog altijd. Qua bewustmaking van de mensen is die bescherming een goeie maatregel, maar voor de mus zelf komt die maatregel eigenlijk te laat. Ik denk niet dat er nu meer mussen gaan komen omdat ze beschermd zijn. Wat ben je er immers mee dat je een beschermde vogel bent, als je biotoop en je voedsel nog alle dagen wordt aangetast?!
    Er zullen offensievere maatregelen nodig zijn, zoals in Engeland. Daar is het mussenbestand zo dramatisch afgenomen dat ze een recovery officer hebben aangesteld om aan de boeren het nut van de mussen uit te leggen en ze te vragen om extra onkruidbermen te laten liggen als foerageterrein."

    Humo: In gezonde omstandigheden kweekt de mus erop los. Voor hoeveel nakomelingen kan een gezond koppel mussen zorgen?

    Eén koppel kan op twee gezonde levensjaren voor zes broedsels van 5 jongen zorgen, dat maakt zo’n 30 mussen. Dat ze desondanks achteruitgaan, maakt het allemaal nog dramatischer."

    Humo: Wat vindt u zo sympathiek aan een mus?

    Vorig jaar zaten hier nog 10 mussen bij het huis, nu geen énkele meer en ik mis dat. Ik mis dat getsjilp om het huis, ik vond dat gezellig. En ik heb al vragen gehad van journalisten of dat nu zo érg is dat die mus er niet meer is in de stad, want zeggen ze: is een stad zonder mussen nu zo verschillend van een stad mét mussen? Maar ze zouden moeten beseffen dat de mus al bij de mens is vanaf het moment dat hij overstapte van een nomadisch bestaan naar een sedentair landbouwbestaan. Zolang wonen we al onder hetzelfde dak, dat is bijna 40.000 jaar! Dat vogeltje is ons al trouw gebleven in àlle omstandigheden. In het koudste noorden en in de heetste woestijnen, overal is de mus ons gevolgd! En dat is een wederzijdse vriendschap geweest; heel veel landverhuizers hebben mussen meegenomen op hun bootreizen overzee omdat ze dat vogeltje niet graag wilden missen in de buurt van hun nieuwe thuis. De mus kan overleven in de ondankbaarste omstandigheden; ze hebben mussen gevonden in Noord-Zweden waar de wintertemperaturen dalen tot -35°C. En ze hebben in Utah mussenouders gezien die hun jongen in leven hielden bij temperaturen tot -25°C! Ze hebben mussen gevonden tot 600 m diep in Britse koolmijnen, levend van brood van mijnwerkers! Ze hebben mussennesten gevonden op oliepompen, van die grote ja-knikkers: om de 4 seconden ging dat nest 60 cm op en neer, en dat wijfje bleef broeden. Dat is toch grandioos! En als dat overlevertje dat zich overal aanpast nu aan het verdwijnen is, dan schort er toch iets aan dat milieu waarin wij leven." 

    %%%FOTO6%%%

    Jacky Vereecke, de mussenfilmer

    De internationaal beroemde Britse mussenkenner D. Summers Smith zag zelfs mussen een nest maken in de uitlaat van een straaljager. En ooit was hij ook getuige van het in brand vliegen van een mussennest omdat het mannetje per ongeluk een (nog smeulende) sigaret als nestmateriaal had aangevoerd! Je zou veronderstellen dat er van zo’n spectaculaire vogel veel foto’s bestaan, maar het tegendeel is waar. Er bestaan amper foto’s van de mus omdat niemand ooit de moeite heeft gedaan om het plebs onder de vogels te vereeuwigen. Des te opmerkelijker is het dat ene Jacky Verheecke al in 1983 een 16-mm film draaide over de Huismus. Verheecke (69) woont in Duinbergen bij Heist, was vroeger pasteibakker in Zeebrugge en besteedde al zijn vrije uren “aan het filmen van de natuur”. Volgens mussen-auteurs Jenny De Laet en Minouk Van der Plas is zijn film “een unicum in Europa”.
    In 1984 had ik Vereecke ook al gecontacteerd, zeggende dat er een reportage van Humo op komst was. Toen dat niet doorging, had ik hem daarover ingelicht, maar blijkbaar had hij dat briefje nooit ontvangen, want 4 maanden later schreef hij een brief: “Geachte Heer Hertoghs, ik verwacht U nog altijd. Ik heb al mijn vakantie uitgesteld om U te mogen ontvangen maar ik heb nog niets gehoord van U. De film van de Huismus staat klaar en we hadden U goed ontvangen. Hopende U toch nog te ontmoeten, Jacky Verheecke, natuurcineast.”

    Jacky Verheecke, mussenfilmer: “Als er één je m’en foutist is onder de vogels, dan is het de mus!  Ge kunt er wat van leren!” 

    18 jaar later sta ik in zijn flat én de film van de  Huismus staat nog altijd klaar. Hij ontvangt me opgetogen tussen zijn schilderijen van koeien, tijgers, zwanen, meeuwen, aasgieren, uilen en futen (nee, mijnheer, dat is geen fuut, dat is een roodhalsduiker!), doeken die hij allemaal zélf heeft geschilderd. Het schilderen is zijn hobby, het filmen is zijn passie. Hij laat me in de slaapkamer en wijst op de stapels filmdozen bovenop de kast, “Veel mensen hebben me al gezegd, Jacky, ‘t is al goud wat daar ligt!”
    Ik lees de titels op de dozen: De Grauwe Kiekendief 30 min. Het Waterhoen 30 min. Het Koninkrijk der Zangers 30 min. Er is ook pellicule over De Roerdomp (“nu onvindbaar!”) en over De Bruine Kiekendief (“een heel moeilijke film om te maken, want dat is een schuwe patat!). En alles is gedraaid met de legendarische Zwitserse Bolex-camera, de beste die er is. In totaal heeft hij 92 films gemaakt, de laatste draaide hij nog in 2001 (Vogeleieren 30 min.)

    De gordijnen worden dichtgetrokken, de loodzware bandopnemer met de klankband is aangesleept en dan werpt de knetterende projector een helder licht op het oude filmscherm, De Huismus - Passer Domesticus staat er in zwierige letters en de muziek komt van een harp. En dat de film één keer op de BRT te zien was, in het programma Allemaal Beestjes en dat de mannen van de BRT ooit tegen hem gezegd hebben, mijnheer Vereecke, gij maakt magnifieke films, gij moet niet onderdoen voor ons! Dat had hem plezier gedaan.
    En dat de Huismus de tweede film was die hij draaide. “Dat was in 1983. En nogal wat mensen vonden mij zot als ze hoorden dat ik weer in de natuur ging filmen. Ze zegden: Maar Jacky toch! Waar dat gij uw tijd en uw geld in steekt! Maar als ze nu mijn beelden zien, dan springen ze zo hoog (wijst tot het tafelblad).”

    Het is een mooie film. De mus hipt op prikkeldraad, zit achter de wijfjes tussen gesnoeid wilgenhout, maakt een nest in een kerktoren en zelfs tussen de takken van een bewoond ooievaarsnest in het Zwin!
    Verheecke kijkt ernaar met een haast kinderlijk plezier en als de mus een plonsbad neemt in een plas, klapt hij in zijn handen, kijk-gie, zo nat! Alsof ze een emmer water over hunder gekregen hebben! ‘t Zen sloebers wei! Na 35 minuten mus verschijnt er Einde in sierlijk schrift. Het licht is weer in de kamer en als ik hem vraag wat hij in die mus ziet, komt het antwoord meteen “dat het een onverbeterlijke optimist is! En nu gaan ze hem beschermen, maar toen ze hem nog wilden verdelgen, bleef hij niet eens weg bij de mensen. Hij bleef verder tsjilpen en zijn nest maken onder hun dak! Alsof er niks  gebeurd was! Ik zal het u zeggen, mijnheer, als er één je m’en foutist is onder de vogels, dan is het de mus! Ge kunt er wat van leren!”

    %%%FOTO7%%%

    Christus en Dolly Parton

    Er zijn natuurlijk vogels die méér tot de verbeelding van kunstenaars hebben gesproken dan de mus. De zwanen hebben hun Zwanenmeer, de merel heeft zijn Blackbird van The Beatles, het roodborstje heeft zijn meezinger Roodborstje tikt aan het raam, tik-tik-tik. Daartegenover kan de mus niet veel adelbrieven voorleggen. En toch! Wie drukt Little Sparrow aan haar brede boezem? Dolly Parton!  

    En dan spreken we nog niet eens over Edith Piaf, bij miljoenen bekend als De straatmus van Parijs. De naam sloeg niet op haar zangtalent, maar op haar kleine gestalte en frele voorkomen; Piaf was 1 m 49.
    Wat de meest mussenvriendelijke televisiezender betreft, daar haalt VTM het ruim van de VRT. Twee jaar lang bracht de zender een tekenfilmserie waarin een mus met een werkmanspet de hoofdrol speelde (Tsjilp De Mus, 1989-91) en daarnaast heeft de zender nog altijd een beroemde mus in dienst: de ook al enigszins bedreigde correspondent in Jeruzalem, ons aller Connie Mus!

    En we mogen er ook de godsdienst bijhalen. Grote beschermer van de mus is Jezus Christus zelf. Die mens wist iets van vogels (“zij zaaien noch zij maaien!”) en die bekommerde zich wel degelijk om de mus. Lees maar bij Lucas 12:6: Kan men niet 5 mussen kopen voor twee stuivers? En toch vergeet God niet één van hen!
    Dat staat in schril contrast tot de katholieke priester-dichter Guido Gezelle. Die had allicht teveel mussenplagen gezien op de wijde West-Vlaamse akkers, want hij heeft het over dievig muschgebroedsel. Dan liever de Nederlander Jan Hanlo (1912-1968). Die heeft in 1949 het ultieme mussengedicht geschreven, het is op een marmeren plaket vereeuwigd in een straat te Leiden en ik heb het ooit met welluidende stem horen voordragen op een Nacht van de Poëzie. Lichtjes ingekort gaat het als volgt: Tsjielp! Tsjielp! Tsjielp! Tsjielp! Tsjielp! - Tsjielp! Tsjielp! Tsjielp! Tsjielp! Tsjielp - Tsjielp! Tsjielp! Tsjielp! Tsjielp! Tsjielp!

     

    15-03-2022 om 00:00 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    07-03-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De mooiste zanger onder de vogels dreigt uit onze streken te verdwijnen

    Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel: de nachtegaal [Dirk Draulans]

    Het is een triest verhaal. Ooit was de nachtegaal in Vlaanderen een algemene soort. Het nachtelijke gezang van de onopvallende bruine vogel was wijd en zijd bekend en gold als inspiratiebron voor kunstenaars. Maar de kans is groot dat die zich in de toekomst met opgenomen zangpartijen zullen moeten behelpen, want de vogel is uit onze streken aan het verdwijnen.

    Eind vorige eeuw zouden er nog zo'n 1500 broedparen in onze contreien aanwezig zijn geweest - wat toen al bijna 50% minder was dan 30 jaar daarvoor. Sindsdien is de nachtegalenpopulatie nog sterker teruggelopen. Het blad Vogelnieuws van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) meldde dat ons nachtegalenbestand tussen 2007 en 2014 met liefst 98% is afgenomen. De soort is hier met andere woorden bijna verdwenen.

    Daar zijn zoals zo vaak diverse oorzaken voor aan te wijzen. Nachtegalen vertoeven graag in vochtige bosjes. Nu de bodem uitdroogt, krijgen ze het moeilijk. Verruiging van de bosjes door chronische stikstofvervuiling helpt evenmin. Een nachtegaal moet op de grond kunnen rondscharrelen op zoek naar eten, maar als het daar te dichtbegroeid is, lukt dat niet meer.

    De nachtegaal wordt daarenboven getroffen door de crash in onze insectenpopulaties. Hij is een trekvogel die in Afrika gaat overwinteren, waar hij eveneens te maken krijgt met de verdroging van de natuur. Het beestje moet werkelijk op alle fronten opboksen tegen onze aanslagen op zijn leefmilieu.

    Het zou jammer zijn mocht de nachtegaal verdwijnen, want de zang van het mannetje is uniek. Hij gebruikt die om een partner te lokken en concurrenten af te schrikken. Wetenschappers hebben de zang intensief onderzocht en een aantal wetmatigheden gevonden. Zo kan een nachtegaal een repertoire van meer dan 180 zangmotiefjes hebben. Als hij die allemaal achter elkaar zou zingen, is hij een uur bezig.

    Een vrouwtje hoort aan de zang van het mannetje of hij geschikt is als partner. Dat is belangrijk, want hij moet haar voeden en beschermen terwijl ze zit te broeden. Hij moet haar ook de jongen helpen voeden – zowel vader als moeder verzorgt tot 16 voederbeurten per uur om de jongen groot te brengen.

    De beste mannetjes blijken 'ordelijker' te zingen: ze herhalen opvallende sequensen en brengen ingewikkeldere 'trillers': die bestaan uit liefst 100 gezongen elementen per seconde en kunnen tot 20% van de zang uitmaken. Je moet een virtuoos zijn om die uit je keel geperst te krijgen. De oudste mannetjes blijken vaak de betere zangers te zijn en dus ook de beste vaders.

    Een recente studie in Behavioral Ecology and Sociobiology, die weliswaar betrekking had op de sterk verwante Noordse nachtegaal, meldt dat de dieren ook op hun Afrikaanse wintergronden blijven zingen. Er zit dan evenwel weinig structuur in hun zang, ze lijken te improviseren. Als je succes zo sterk van je zangkwaliteiten afhangt, kun je in de winter niet op je lauweren rusten en moet je blijven oefenen.

    Er is gelukkig ook een beetje goed nieuws: de nachtegaal lijkt het de laatste jaren bij ons toch weer wat beter te doen. Nog slechter kon natuurlijk niet - dan was hij er niet meer.

     











    07-03-2022 om 11:46 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    02-03-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het kleine vogeltje met het karakteristieke rechtop gerichte staartje

    Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel: Het winterkoninkje [Dirk Draulans]

    Het is een verademing om eens te kunnen schrijven over een beestje waar we ons geen zorgen over hoeven te maken. Er leven naar schatting 300 miljoen winterkoninkjes in hun Euraziatische verspreidingsgebied. Op de goudhaantjes na zijn het onze kleinste vogeltjes.

    Volgens de laatste gegevens van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek broeden er in Vlaanderen een kwart miljoen koppels. Het broedbestand lijkt zelfs toe te nemen. Mogelijk speelt het mee dat steeds meer mensen hun tuin vogelvriendelijk beheren, met aandacht voor ruige plekjes waarin winterkoningen goed aan hun trekken kunnen komen.

    De diertjes broeden graag in braamstruwelen en klimopmuren, maar ze zijn weinig kieskeurig. De website van Natuurpunt vermeldt een opengesperde opgezette snoekenkop in een tuinhok en een mensenschedel als waargenomen nestplaatsen voor winterkoninkjes. Ze houden ook van takkenhopen en andere al dan niet natuurlijke 'rommel' om in rond te hangen. Winterkoninkjes zijn insecten- en spinneneters en moeten ook in de winter een kostje bij elkaar kunnen scharrelen. Vooral onder houtschors en tussen afgevallen bladeren vinden ze dan wat ze nodig hebben.

    Zijn mooie naam heeft het roestbruine beestje met het rechtop gerichte staartje voor de helft te danken aan een verhaal dat toegeschreven wordt aan de oud-Griekse denker Ploutarchos. Hij vertelde hoe de winterkoning zich voor een wedstrijd 'om ter hoogst vliegen' in het geniep tussen de veren van de arend had verstopt. Toen de arend echt niet meer hoger kon, steeg de verstekeling eventjes op en werd zo de winnaar – en de koning van het verhaal. Volgens Ploutarchos was de winterkoning een stuk slimmer dan de arend.

    Het winterelement in zijn naam vloeit waarschijnlijk voort uit het feit dat het diertje bij ons áltijd kan worden gezien, ook in de koudste winters. Het moet dan wel extra inspanningen leveren om in leven te blijven. Op koude nachten kan het tot 10% van zijn lichaamsgewicht van amper 10g verliezen aan energieproductie om warm te blijven. Er is waargenomen dat winterkoningen, die doorgaans heel territoriaal zijn, dan op elkaar gestapeld in troepjes de nacht doorbrengen, soms ingegraven onder sneeuw. Misschien dragen onze minder strenge winters ook bij tot het groeiende succes van de soort.

    De winterkoning staat bekend om zijn luide gezang. Zijn syrinx – de tegenhanger van ons strottenhoofd – is extreem efficiënt in het omzetten van lucht in geluid: 100% van de lucht die erdoorheen gaat, wordt vertaald in klanken (in ons strottenhoofd zou dat amper 2% zijn). Niet alleen de mannetjes zingen. De vrouwtjes doen ook mee, vooral als ze hun nest moeten verdedigen.

    Mannetjes bouwen in de vroege lente een 5-tal nesten, waar het vrouwtje – waar ze hun zinnen op hebben gezet – het beste uitkiest. Dat werken ze verder af met mos en veertjes. De andere nesten kunnen fungeren als afleidingsmanoeuvre voor nestpredatoren, zoals wezels. In het bewoonde nest kunnen 2 verdiepingen voorkomen, waarvan er één gebruikt wordt voor het broeden. De andere zou als slaapplaats dienen. Zelfs als drukke winterkoning-ouder heb je recht op rustmomenten.











    02-03-2022 om 17:48 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    23-02-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gevaarlijke virussen nestelen zich in onze natuur

    Geraadpleegde bron: KNACK: De volgende pandemie: vogelgriep [Dirk Draulans]

    De vogelgriep veroorzaakt een ravage in onze wildvogelpopulaties. Wetenschappers houden hun hart vast: als de ziekte deel gaat uitmaken van onze natuur, zijn de gevolgen voor de pluimveesector niet te overzien. Er is ook waakzaamheid geboden voor onze eigen gezondheid.

    Eind januari struinde een man in wit beschermend pak, met handschoenen, laarzen, bril en een opvallend mondmasker door het Waaslandse natuurgebied Doelpolder Noord. Hij droeg een grote zak op de rug, waarin hij geregeld iets gooide dat hij had opgeraapt. Het was vogelkenner Kjell Janssens van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO). Na een bericht van een ongeruste lokale natuurwachter had hij de opdracht gekregen te checken of er veel vogelkadavers lagen. Omdat de vogelgriep door Europa raast en het virus uitzonderlijk voor de mens gevaarlijk kan zijn, moest hij speciale beschermingsmaatregelen nemen, alsof de coronacrisis onze natuur indook.

    De verwachting was dat hij een 10-tal dode vogels zou vinden, maar hij verzamelde meer dan 50 kadavers van wilde ganzen, naast wat eenden, een kokmeeuw en een goudplevier, wat verontrustend is. De meeste dieren stierven vermoedelijk na besmetting met een zware vorm van vogelgriep. Elders in Europa zijn duizenden dode dieren aangetroffen, vooral watervogels. In Nederland zijn ook besmette roofdieren gevonden. Niet alleen roofvogels als buizerds, valken en uilen, ook vossen en marters. Op een meer in Israël zijn liefst 8000 Europese kraanvogels in korte tijd aan vogelgriep gestorven. Het virus wordt vooral via uitwerpselen verspreid.

    Het is opvallend hoe weinig ganzen er dit jaar in de Waaslandpolders vertoeven. Vorige winter telden experts van het INBO een maximum van 13000 brandganzen – momenteel de ergst door het virus getroffen soort. Dit jaar kwamen ze niet verder dan 7000. Er zijn dit jaar ook nog geen uit Rusland afkomstige trekvogels in de polders gezien – het zijn allemaal vogels uit Vlaanderen of Zeeland.

    De uitbraken van dodelijke vogelgriep worden erger en frequenter, meldt bio-ingenieur Muriel Vervaeke van het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB). Ze legt uit dat erkende vogelopvangcentra verantwoordelijk zijn voor het ophalen van zieke vogels uit natuurgebieden. Daarnaast heeft het ANB een afspraak met vijf van die centra om vogelkadavers in te zamelen voor onderzoek naar vogelgriep. Zo worden de verspreiding van de ziekte en het voorkomen van verschillende virusstammen in kaart gebracht. Het inzamelen moet voorzichtig gebeuren, want verstoring van levende vogels kan verspreiding van de ziekte in de hand werken.

    In de winter 2020-2021 was er al zware vogelgriep in onze regio, maar in tegenstelling tot vroeger is ze in de lente en zomer nooit helemaal verdwenen. Nu is er een nieuwe uitbraak met een andere virusstam, die de vorige heeft vervangen. Het valt te vrezen dat het ziekmakende vogelgriepvirus zich permanent in onze vogelpopulaties zal nestelen. Er worden ook opvallend veel dode vossen gemeld. Mogelijk zijn daar dieren bij die door het virus werden getroffen, want vossen en andere kadavereters krijgen het via hun voeding binnen.

    De dode dieren worden geanalyseerd in het laboratorium van viroloog Mieke Steensels van Sciensano, het volksgezondheidsinstituut dat bekend is door zijn sleutelrol in de strijd tegen het coronavirus. Ook Steensels is bang dat het ziekmakende vogelgriepvirus endemisch wordt in Europa en dus nooit meer zal verdwijnen. Dat zou betekenen dat het blijft circuleren en niet langer af en toe door trekvogels wordt meegebracht. Maar hoe dat zal verlopen en welke soorten zullen worden getroffen, blijft koffiedik kijken. We doen nu courant aan passieve monitoring door stalen van dode vogels te analyseren. De actieve monitoring door systematisch levende vogels op de aanwezigheid van het virus te testen, zou dringend moeten worden uitgebreid.

    Wetenschappers nemen aan dat alle griepvirussen een verre oorsprong in vogelpopulaties hebben. Natuurlijke vogelgriepvirussen veroorzaken doorgaans niet meer dan wat milde effecten. Maar door besmettingen van dieren in intensieve pluimveehouderijen zijn de milde vormen gemuteerd in erg ziekmakende varianten. Stallen waarin grote aantallen kippen, ganzen of eenden op elkaar gepakt zitten, zijn broeihaarden voor muterende virussen. Ze kunnen er naar hartenlust woekeren in populaties van dieren met weinig of geen natuurlijke weerstand. Ze kunnen ook ontsnappen en wilde vogels besmetten, die de ziekmakende varianten vervolgens over de wereld verspreiden.

    Het is een nachtmerriescenario dat in kaart is gebracht door een onderzoeksgroep rond epidemioloog Marius Gilbert (ULB). Hun belangrijkste publicatie daarover verscheen in Frontiers in Veterinary Science. Sinds 1959 zijn er 39 verschuivingen opgespoord van milde naar ziekmakende virusstammen, waarvan 37 in intensieve pluimveekwekerijen, de meeste in zogenaamd rijke landen (14 in Europa, 9 in Noord-Amerika, 7 in Australië). Autoriteiten proberen de verspreiding van vogelgriep doorgaans in te dammen door alle dieren in een stal met een besmetting te liquideren, maar zo verwijderen ze ook dieren die eventueel weerstand tegen het virus hebben ontwikkeld. Het ingrijpen beperkt dus de opties om een natuurlijke verdediging te creëren.

    De onderzoekers detecteerden een tweede mechanisme dat het virus gebruikt om virulenter te worden: herschikking van genetisch materiaal door het uitwisselen van genen tussen verschillende virusstammen. Daarvan hebben ze 127 gevallen geregistreerd, de meeste in Aziatische landen en specifiek in regio's waarin werd omgeschakeld van kleinschalige naar grootschaliger kwekerijen. Het feit dat veel diersoorten, waaronder varkens, er door elkaar worden gehouden en op markten frequent met elkaar in contact komen, werkt uitwisseling in de hand. Een recent verslag in Scientific Reports stelt dat op Chinese markten liefst 13%  van het pluimvee met vogelgriep is besmet. In landen als China bestaat ook de gewoonte om tamme eenden los te laten in rijstvelden, waar ze in contact komen met wilde watervogels. Dat bevordert het overspringen van gemuteerde virussen in gekweekte dieren naar wilde vogelpopulaties.

    In de 43 jaar dat de vogelgriep wordt gemonitord, is er geen enkele switch van mild naar ziekmakend in wilde vogelpopulaties vastgesteld. Het kan zijn dat het er minder gemakkelijk te detecteren is, maar het is voor een succesvol virus sowieso minder evident om naar iets ziekmakenders te muteren in wilde vogels dan in kwekerijen. Zieke dieren raken in de natuur geïsoleerd en sterven te snel om veel andere te besmetten. In het algemeen zou er een soort natuurlijk 'evolutionair evenwicht' tussen vogels en hun griepvirussen zijn.

    In The Journal of Animal Ecology beschreven Marius Gilbert en zijn collega's de effecten van ziekmakende varianten op wilde vogels. Vooral ganzen en meeuwen worden getroffen; onze kokmeeuw zou extra kwetsbaar zijn. Op plekken waar vogels tijdens de trek verzamelen, kan het virus worden uitgewisseld, ook tussen soorten. Zangvogels blijven gelukkig grotendeels buiten schot, met uitzondering van eksters en kraaiachtigen die weleens op kadavers terechtkomen.

    Dat de huidige virusgolf vooral brandganzen treft, hoeft niet te verbazen. De soort neemt de laatste 25 jaar explosief in aantal toe en foerageert graag in dichte troepen op akkers en graslanden. Bovendien heeft ze een neiging tot globaliseren. Een in Zeeland geboren mannelijke brandgans ontmoette enkele winters geleden een uit Rusland afkomstig overwinterend vrouwtje en trok in de lente met haar mee naar haar geboortegebied. De volgende winter vlogen ze echter samen de andere richting uit en kwamen ze in China terecht. Veel vogels kennen weinig ruimtelijke beperkingen, wat de verspreiding van virussen bevordert.

    De gevolgen breiden zich uit naar andere vogelfamilies. Onderzoekers meldden in het vakblad Viruses dat er in Noord-Duitsland in de winter 2016-2017 17 zeearenden werden gevonden die stierven aan een ontsteking in de hersenen nadat ze met een vogelgriepvirus waren besmet, ongetwijfeld na het eten van besmette kadavers. Het ging vooral om jonge vogels, die mogelijk onvoldoende weerstand hadden. Nederlandse onderzoekers publiceerden in Scientific Reports de vaststelling dat er in de winter 2020-2021 heel wat buizerds aan vogelgriep stierven, allemaal vrouwtjes en eveneens vooral jonge vogels. De dieren hadden geen antistoffen tegen het virus in hun lichaam en waren dus kwetsbaar.

    De ellende in Europa is in 2005 begonnen, vertelt viroloog Mieke Steensels. Toen werden de eerste zwaar ziekmakende virusvarianten in wilde vogels gevonden. Aanvankelijk gebeurde het slechts af en toe, maar vanaf 2014 kreeg het probleem een mondiaal karakter en nam de frequentie van de uitbraken toe. Het is opvallend dat virusvarianten elkaar lijken af te wisselen. Vorige winter hadden we mengelingen van zogenaamde H5N8- en H5N5-varianten, deze winter domineert de H5N1-variant. Waarnemingen uit Nederland wijzen uit dat de ziekmakende virusvormen in de natuur een eigen leven beginnen te leiden.

    Verontrustend is inderdaad dat de laatste jaren de link tussen ziekmakende vogelgriepvirussen in stallen wordt losgekoppeld van de besmetting van wilde vogels. De ziekmakende varianten worden sinds 1996 als endemisch in pluimvee beschouwd, als iets wat er altijd is. Maar voor de jongste uitbraken zijn er geen aanwijzingen meer dat de verspreiding vanuit de pluimveehouderij is gebeurd. De ziekmakende varianten circuleren nu vrij in wilde vogels. Men mag trouwens trots zijn op onze pluimveesector, want we hebben deze winter in ons land tot dusver slechts vier uitbraken in kwekerijen gehad, en er is geen enkele overdracht van het ene bedrijf naar het andere geweest. De maatregelen voor risicobeheersing en bioveiligheid worden goed gevolgd en doen hun werk.

    Impliceert het feit dat de ziekmakende vogelgriepvirussen endemisch worden in onze natuur niet dat de maatregelen, zoals een ophokplicht, permanent moeten worden? Het is een moeilijke discussie, waarin ook elementen over dierenwelzijn opduiken: hoelang kun je dieren binnenhouden? Voor bioboerderijen is het helemaal een probleem, want hun kippen kunnen evenmin naar buiten. Er wordt nu op Europees niveau naar een aantal sporen gekeken, zoals het spreiden van de ligging van kwekerijen om contact tussen bedrijven te beperken. En er is de moeilijke kwestie van het vaccineren van dieren en alles wat er aan problemen qua virusbewaking en handel bij komt kijken.

    Er bestaan vaccins tegen vogelgriep, maar die beletten niet altijd dat dieren de ziekte krijgen en aan elkaar doorgeven. Omdat het moeilijk is het onderscheid te maken tussen weerstand na vaccinatie en na besmetting, eisen nogal wat landen dat geslachte dieren die worden geïmporteerd niet gevaccineerd mogen zijn, want anders kunnen ze niet controleren of ze al dan niet het virus kregen. Het virus kan immers maandenlang overleven in kadavers. Er wordt ook gefluisterd dat onverstandige vaccinatie in kwekerijen in Aziatische landen bijgedragen heeft tot het krachtiger worden van het virus. Het gegeven dat het ziekmakende vogelgriepvirus bij ons endemisch dreigt te worden, zal het debat over vaccinatie tegen vogelgriep in ieder geval in een stroomversnelling brengen.

    Officieel zouden er sinds 1997 wereldwijd een duizendtal mensen accidenteel met een vogelgriepvirus zijn besmet, van wie de helft is overleden. Het reële aantal ligt ongetwijfeld een stuk hoger. Het grootste risico schuilt in een combinatie van vogelgriep met andere virussen. Zowel de Aziatische griep in 1957 als de Hongkonggriep in 1968, die elk wereldwijd miljoenen doden maakten, was het gevolg van een mengeling van vogelgriep- met mensengriepstammen. Mogelijk gebeurde hetzelfde met de Spaanse griep in 1918, die misschien wel 50 miljoen mensen doodde. De Mexicaanse griep van 2009 was een mengeling van genen uit vogel-, varkens- en mensengriepvirusvarianten.

    Nederlandse wetenschappers toonden een tiental jaren geleden aan dat vogelgriepvirussen slechts 5 genetische mutaties nodig hebben om te veranderen in iets wat courant mensen kan besmetten en dat overdracht van mens naar mens toelaat; nu worden mensen uitsluitend besmet door contact met vogels. In de variant die zeehonden doodde, waren 4 van die mutaties aanwezig. Ze bevorderden de verspreiding van het virus door de lucht, wat besmetting vergemakkelijkte.

    Vogelgriepvirussen besmetten vogels vooral via een receptor op hun darmcellen, maar de receptor vertoont ongemakkelijk veel gelijkenissen met een receptor op onze longcellen. Het is dus niet uit te sluiten dat vogelgriep de volgende pandemie wordt. Als gevolg van ons ondoordacht en respectloos omgaan met andere levende wezens dreigen we van de ene virusproblematiek in de andere te sukkelen. Het is hoog tijd dat we daar iets aan doen. Iets ernstigs.











    23-02-2022 om 10:49 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    10-02-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De zeearend

    Geraadpleegde bron: de Roofvogelgids – Noordboek Natuur [Lars Gejl]

    De arend is een symbool van kracht, macht en onoverwinnelijkheid en wordt bewonderd om zijn indrukwekkende spanwijdte als hij majestueus langs berghellingen zweeft of als hij in een verrassend ogenblik zijn krachtige en indrukwekkende vaardigheden in de jacht toont. De arenden regeren als toppredators in de vogelwereld op alle 6 de continenten en omvatten een groot aantal geslachten onder de gemeenschappelijke noemer ‘arend’.

    In Europa zijn 10 soorten arenden in 3 geslachten te zien. Daarvan zijn er 8 relatief erg donker en variërend in grootte. Ze behoren tot het geslacht ‘Aquila’ en worden beschouwd als de echte arenden. De zeearend en de slangenarend vertegenwoordigen elk hun eigen genus.

    De zeearend met een lichaamslengte van 66 tot 90 cm; een spanwijdte die varieert tussen 180 en 244 cm en een lichaamsgewicht dat schommelt tussen 3.5 en 7 kg, ook wel ‘vliegende deur’ genoemd, is de grootste roofvogel van Noord-Europa en vrijwel onmiskenbaar door zijn brede vleugels met diep ingesneden vingers, korte, wigvormige staart en grote kop met een hoge, krachtige snavel.

    De vlucht is traag, bijna lui met vlakke vleugelslagen, onderbroken door korte glijperioden op vlakke vleugels met licht geheven arm en afhangende hand, waardoor de vleugels een lichte ‘knik’ vertonen. De cirkelvlucht gaat op vlakke of licht gebogen vleugels, anders dan bij de wat grootte betreft, vergelijkbare steenarend, die cirkelt met vleugels in een ondiepe ‘V’.

    Zo lijkt de zeearend zwaar en traag, maar vergis je niet. Vanuit ‘die luie vlucht’ kan hij met verrassend krachtige vleugelslagen in een paar seconden versnellen tot 70 km / u en met gemak een vliegende eend in de vlucht slaan. Buiten de broedtijd zijn zeearenden doorgaans zwijgzaam. De meest gehoorde roep, vooral nabij het nest, is een luide reeks schrille, kakelende en keffende tonen: ‘klie-klie-klie-klie’. De alarmroep is lager en een langzaam herhaald hard, kloppen: ‘klek-klek-klek-klek’. 

    De zittende zeearend is compact met een plomp lichaam, een grote kop met een stevige, gebogen snavel en korte staart, bijna verborgen onder de vleugels. Hij kijkt vaak uit naar prooien vanaf een tak, een hoge rots langs het strand of aan de rand van een wak. De zeearend is altijd in de buurt van water te vinden, zoals meren, rivieren en kusten, waar hij jaagt. Hij broedt in bossen en op rotsrichels. ’s Winters is hij in dezelfde biotopen te vinden en op goede foerageerlocaties, soms in losse groepen.

    Het verspreidingsgebied omvat Noord-, Midden- en Oost-Europa met de grootste populatiedichtheden in het noorden en oosten. Buiten Europa strekt de verspreiding zich verder uit in een brede gordel door Rusland tot de Stille Oceaan.

    De Europese populatie telt 18 000 tot 24 600 broedparen. Noorwegen huisvest 33% van de populatie, Rusland 23%, Polen 11%, Zweden 6%, Duitsland 6% en Finland 4%. De westelijke grenzen van het verspreidingsgebied  zijn Groenland, IJsland en Schotland, waar de zeearend opnieuw werd geïntroduceerd, terwijl de soort in de andere Europese landen weinig voorkomt of als broedvogels afwezig is. In Nederland is de zeearend een uiterst schaarse broedvogel.

    Net als bij andere grote roofvogels duurt de ontwikkeling van juveniel naar adult 6 jaar of langer, gekenmerkt door 5 kleedwisselingen, waarvan de tussenliggende onvolwassen kleden variëren afhankelijk van de geografische locatie en moeilijk op leeftijd te determineren zijn. De zeearend is volledig uitgekleurd als 6- of 7-jarige vogel in een overwegend donkerbruin verenkleed met lichtere, gespikkelde rug-, schouder- en dekveren. De staart is wit, de snavel geel en ook de iris is geel. Bij oudere individuen zijn kop, nek, zadel (rug-deel vlak achter de hals) en borst bijna grijsachtig wit, de snavel licht en de iris wittig.

    Het volwassen vrouwtje is meestal tot ¼ groter dan het mannetje, wat duidelijk opvalt wanneer het paar tijdens het broedseizoen samen is te zien. De zeearend is een standvogel, hoewel vogels van noordelijke populaties in de wintermaanden naar de kust of naar ijsvrije meren in het zuiden trekken. Jonge vogels zwerven vaker dan adulte vogels.

    De zeearend broedt meestal als 5-jarige voor de eerste keer, maar kan paren vormen met een jongere partner. De banden tussen het paar zijn sterk en ze leven in langdurige relaties met elkaar, tenzij ziekte en sterkere rivalen de harmonie verstoren. Het paar bouwt meerdere nesten, die afwisselend worden gebruikt in hoge bomen of op rotsplateaus, zelden op de grond. Het nest is een takkenconstructie van 1 m diep en een paar meters in diameter.

    Na een luidruchtige balts en acrobatische vluchten met stortduiken en klauw-in-klauw-vluchten legt het vrouwtje 1 tot 3 eieren, meestal 2 die de partners om beurten in circa 38 dagen uitbroeden. Beide ouders verzorgen de jongen, die na 70 tot 90 dagen uitvliegen en daarna nog 30 dagen op hun ouders vertrouwen.

    Het dieet van de zeearend is afhankelijk van het aanbod, omdat de gemakkelijkst beschikbare bronnen het eerst worden gebruikt, bv. gestrande vissen en vooral gewonde vogels die van kilometers afstand worden waargenomen. Anders dan steenarenden, die gewoonlijk schuw en verborgen leven, zoekt de zeearend vaak de omgeving van kustdorpen op, vooral met haventjes waar een gemakkelijk maaltje vis of visafval kan worden meegeritst.

    Het menu bevat ook eieren en jongen, die uit bv. meeuwenkolonies worden geroofd, vissen die vanaf het wateroppervlak worden gevangen, watervogels en minder vaak kleinere zoogdieren en tijdens de winter aas. De jachttechniek van de zeearend varieert van verrassingsaanvallen vanuit bomen en vanaf rotsplateaus tot spontane wandelingen langs de vloedlijn aan de kust op zoek naar kleiner voedsel. Directe aanvallen over lange afstanden op eenden en andere watervogels komen ook voor, net als een fladderende, bijna biddende vlucht boven bv. meerkoeten, die worden gedwongen om herhaaldelijk te duiken en uiteindelijk uitgeput op het wateroppervlak blijven liggen. Zeearend-paren, die bij sommige gelegenheden samen jagen, zijn ook waargenomen in een speciale vorm van meeuwenjacht, waarbij ze vlak langs een drieteenmeeuw vliegen, die daardoor naar beneden wordt gezogen richting zee, waar zij uiteindelijk wordt geslagen. De zeearend kan oud worden: maximaal 27 jaar in de vrije natuur en zelfs ouder in gevangenschap.











    10-02-2022 om 17:01 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    03-02-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het fraaie valkje heeft het moeilijker dan andere roofvogels

    Geraadpleegde bron: Beestenboel: de torenvalk [Dirk Draulans]

    Een groot aanpassingsvermogen is geen garantie voor overlevingssucces. Dat bewijst de torenvalk, een van onze algemeenste roofvogels. Hij valt op door zijn uitzonderlijk jachtgedrag: hij kan 'bidden' boven een prooi. Hij fladdert dan intensief tegen de wind in om ter plekke te kunnen blijven hangen. Met zijn scherpe ogen spot hij op grote hoogte muizen in het gras. Het bidden vergt veel energie, maar verhoogt de kans dat hij de beestjes te pakken krijgt. Een torenvalk heeft elke dag 4 tot 8 muizen nodig om te overleven.

    In een goed muizenjaar en als het niet te veel regent, want dan is bidden minder efficiënt, kan een torenvalkkoppel 4 tot 5 jongen grootbrengen. Door een goede timing van het broeden kan het muizenmenu, op het ogenblik dat de jongen het meeste eten nodig hebben, worden aangevuld met jongen van andere vogelsoorten (voornamelijk kuikens van weidevogels) die eerder uitvliegen en door hun onervarenheid gemakkelijke slachtoffers zijn.

    Experimenten hebben uitgewezen dat een torenvalkkoppel per seizoen nog meer jongen zou kunnen grootbrengen, maar daarvoor zouden de ouders extra inspanningen moeten leveren, die ze dan later in hun leven mogelijk duur moeten bekopen. Die zelfgekozen beperking levert hen makkelijk een paar extra broedseizoenen op en uiteindelijk dus een groter aantal jongen. Je moet af en toe wat op de rem gaan staan om verder te raken in het leven.

    In The Journal of Raptor Research verscheen een aantal anekdotische waarnemingen over bigamie bij torenvalken. Sommige mannetjes slagen erin om in hetzelfde seizoen nesten te hebben met twee vrouwtjes tegelijk. Het lijkt erop dat de vrouwtjes dan verwant zijn aan elkaar en dat het tweede altijd jonger is dan het eerste. Het stelt zich tevreden met een rol als bijzit, waardoor het wel minder jongen grootbrengt dan het topvrouwtje.

    De waarnemingen wezen uit dat zo'n mannetje op het hoogtepunt van het voederwerk bijna dubbel zoveel prooien per dag vangt als een monogame buurman. Of dat een negatieve invloed heeft op zijn succes op lange termijn, is niet bekend.

    Mannetjestorenvalken zijn kleiner dan vrouwtjes en hebben een grijzer voorkomen. Misschien heeft het grijs te maken met het feit dat vrouwtjes mannetjes verkiezen waarvan de veren het ultraviolet licht goed reflecteren. De diertjes gebruiken dat licht ook om urinesporen van knaagdieren op de grond te volgen, wat hun jachtsucces verhoogt. Immers, muizen laten geregeld een druppeltje plas achter. Deze druppeltjes urine zijn voor de muizen een manier om te communiceren met elkaar. Waar de urine het verst is, licht het het felst op. Op dit plekje concentreert de torenvalk zich dan. Als hij een muis ziet laat hij zich meestal trapsgewijs afdalen tot maar een paar meter boven de grond om op het laatst een duikvlucht te maken en als het voor hem meezit, de muis te vangen. Ze investeren dus zwaar in hun jachttechniek, maar wat hun nest betreft laten ze veel aan het toeval over. Ze gebruiken lege nesten van vooral kraaiachtigen, maar kunnen ook terecht in door mensen geplaatste broedbakken en in nissen van gebouwen, waardoor ze soms in steden voorkomen. Dat zou hun succes moeten verhogen.

    De torenvalk was de eerste roofvogel in ons land die wettelijk werd beschermd – in 1956 – maar hij heeft daar minder baat bij gehad dan veel andere soorten. Hij verdwijnt uit grootschalige landbouwgebieden, die heel vogelonvriendelijk zijn. Het huidige broedbestand in Vlaanderen is lager dan 2500 koppels. In Nederland is het de voorbije halve eeuw met maar liefst 75% afgenomen (3000 – 6000 broedparen). Een switch naar een deels stedelijk bestaan kan het verlies aan landelijke mogelijkheden voor de soort niet compenseren.

    De afname wordt geweten aan de intensivering van het agrarisch gebruik van graslanden, de toename van predators als havik en buizerd en het verdwijnen van natuurlijke nestgelegenheid door de afname van zwarte kraaien en eksters in het landbouwgebied. Door het geïndustrialiseerd landbouwbeheer komen er over het algemeen veel minder veldmuizen in de graslanden voor en juist deze muizen zijn voor torenvalken de belangrijkste voedselbron.

     











    03-02-2022 om 17:48 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    25-01-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De wielewaal, een vogel met tropische looks, doet het helaas niet goed meer in onze contreien

    Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel: de wielewaal [Dirk Draulans]

    De wielewaal brengt mensen bij elkaar. Zo gaf de prachtige vogel met de melodieuze zang zijn naam aan de Vlaamse vogelvereniging die in 1933 onder impuls van de Turnhoutse pastoor, Frans Segers werd opgericht. In 2001 versmolt De Wielewaal met een andere natuurvereniging tot Natuurpunt. Segers studeerde aan het Klein-seminarie te Hoogstraten en werd in 1915 tot priester gewijd. Hij ontwikkelde veel belangstelling voor de volkseducatie. Nadat hij in 1915 te Heverlee aalmoezenier bij de scouts was geworden richtte hij zich in het bijzonder op de natuureducatie. Zijn naam leeft voort in het Frans Segersreservaat, een natuurgebied bij Turnhout met een kleinschalig gevarieerd landschap rondom het riviertje de Aa.

    Het Frans Segersreservaat bevindt zich in een omgeving waar je niet meteen een waardevol natuurgebied verwacht: gekneld tussen de autosnelweg E34, een industrieterrein en de spoorweg naar Herentals. Het gebied is het enige restant van het beekdallandschap van de Aa in Turnhout. De wandeling laat je kennismaken met de verschillende soorten biotopen die typerend zijn voor deze vallei: ruigte, waterplassen, bos, weiden en houtkanten.

    Zijn welluidende naam heeft de wielewaal te danken aan zijn jodelende zang. Zodra je die te horen krijgt, vergeet je hem nooit meer. Het mannetje is knalgeel en heeft zwarte vleugels. Toch krijg je hem zelden te zien. Hij houdt van hoge boomkruinen. Daarin valt hij niet op; het geflikker van de zon op de bladeren zorgt ervoor dat hij, ondanks zijn gele veren, toch passend is gecamoufleerd. Het vrouwtje is groenig en bruinig, niet alleen omdat zij, in tegenstelling tot de mannetjes, haar kwaliteiten als geschikte partner niet hoeft te etaleren, maar ook omdat ze het uitbroeden van de eieren grotendeels voor haar rekening neemt. Dan helpt het als je versmelt met je leefomgeving.

    Wielewalen zijn berucht om de agressiviteit waarmee ze belagers van hun nest, zoals eekhoorns en eksters, te lijf gaan. Door hun doortastende optreden verliezen ze zelden eieren of jongen. Het nest van de wielewaal is een dicht gevlochten mandje dat onder aan een tak bengelt, vaak in een vork voor wat stabiliteit. Voor 1950 was de soort in onze contreien een algemene broedvogel, die bijna uitsluitend in loofbossen leefde. De wielewaal heeft een uitgesproken voorkeur voor populierendreven en -bossen, dikwijls in een nattige setting. Maar het droogleggen en kappen van bossen deed zijn populatie geen deugd. Wielewalen zijn ook gepatenteerde grote rupseneters. Aangezien insecten (vlinders, meikevers, sprinkhanen) het slecht doen als gevolg van overmatig pesticidegebruik, is dat nadelig voor de soort.

    Kenners menen dat het broedbestand van de wielewaal in Vlaanderen onder de duizend koppels is gezakt, naar verluidt een historisch dieptepunt. Gelukkig is de vogel sterk aanwezig in Europa en Azië, waardoor hij momenteel niet in zijn voortbestaan is bedreigd.

    De wielewaal is een trekvogel die amper 3 maanden bij ons verblijft voor hij weer naar zijn winteroorden in Centraal- en Zuidoost-Afrika vertrekt. Onderweg moet hij constant op zijn hoede zijn voor netten, geweren en andere gevaren. Die probeert hij zo veel mogelijk te omzeilen door 's nachts te vliegen. Overdag verbergt hij zich om te rusten en krachten op te doen.

    In het vakblad Global Change Biology verscheen een intrigerend verslag over de winterbiotoop van de wielewaal. Op basis van de chemische analyse van duizenden veren van vogels uit museumcollecties van 1818 tot 1971 konden onderzoekers concluderen dat de meeste vogels halverwege de 19de eeuw naar Zuidoost-Afrika trokken. Maar halfweg de 20ste eeuw zat de meerderheid in Centraal-Afrika. Statistische hulpmiddelen konden de shift koppelen aan variaties in regenval: hoe meer regen er ergens valt, hoe groter de kans dat er wielewalen zijn. Als het veel regent in Centraal-Afrika, blijven ze er hangen, anders trekken ze verder zuidwaarts. Regen is dus essentieel voor een succesvolle overwintering van de wielewaal. Het creëert ongerustheid over de gevolgen van de klimaatopwarming. Minder regen in de wintergebieden zou de wielewaal onder druk kunnen zetten.

    Wie een uitgebreide identiteitskaart van de wielewaal wenst te raadplegen, kan via de zoekrobot het eerder verschenen artikel opsnorren:

    16-07-2019: De wielwaal, een buitenbeentje met verbazingwekkende kleuren

     











    25-01-2022 om 10:40 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    19-01-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Noordse pijlstormvogel

    Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel: de Noordse pijlstormvogel is een ware kilometervreter [Dirk Draulans]

    Noordse pijlstormvogels zie je bij ons haast alleen aan de kust, als er een hevige storm vanuit de zee waait doorgaans in de periode van juni tot oktober.

    Wat oneerbiedig zou je kunnen zeggen dat een Noordse pijlstormvogel een vrij dikke duif met lange en smalle vleugels is. De lichaamslengte varieert tussen 30 en 35 cm, de spanwijdte reikt tussen 76 en 83 cm; het lichaamsgewicht schommelt tussen 350 tot 450 g. Kenmerkend voor het verenpak is de uniform roetzwarte bovenzijde en de witte onderzijde. De donkere kopkap reikt tot onder het oog en op de oorstreek; de zijhals is donker tot op de zijborst. De dunne snavel is donker. De helderwitte flank en onderstaart wordt gescheiden door een brede, zwarte dijvlek. Een duidelijk contrast tussen zwart en wit typeert de ondervleugels; altijd witte onderstaartdekveren en geen of zeer geringe pootprojectie (weinig zichtbare poten). Hij is een zeevogel die bijna nooit over land vliegt, maar eindeloos de oceaan afschuimt op zoek naar vooral visjes voor zijn voeding. Pijlstormvogels vliegen meestal enkele meters boven het zeeoppervlak. Ze verdwijnen graag in golfdalen en surfen soms vlak langs golfkammen om extra vliegkracht te halen uit de luchtstromen. Meestal slaan ze enkele keren kort na elkaar snel met de vleugels om vervolgens een tijdje door de lucht te glijden. Als het nodig is, rusten ze dobberend op het water.

    De vogels vliegen erg efficiënt. Ze moeten wel, want hun teller kan afklokken op meer dan een miljoen afgelegde kilometers; een Noordse pijlstormvogel kan 50 jaar oud worden. Deze zeevogel is een van de beste navigators in de natuur. Als proefneming bracht men een exemplaar van het eiland Skokholm voor de kust van Zuid-Wales, over naar Masschusetts, zo’n 5000 km over de noordelijke Atlantische Oceaan en buiten zijn normale vlieggebied. Daar werd de vogel losgelaten en na 12 dagen was hij weer bij zijn jong terug.

    De soort broedt vooral in holen van kustkliffen en rotskusten op N-Atlantische eilanden (Azoren, Madeira, Selvagen en Canarische eilanden), maar na het broedseizoen trekken de dieren via West-Afrika naar de kusten van Argentinië en Brazilië, waar ze overwinteren. In de lente vliegen ze via Noord-Amerika terug; ze maken dus elk jaar boven de oceaan de cirkel rond. Onderweg zouden ze zich op de stand van de zon en de sterren oriënteren.

    Ook in het broedseizoen leggen Noordse pijlstormvogels enorme afstanden af. Ze vliegen soms 1500 km (enkele richting) van hun nestplek om een zone met veel voedsel te vinden. Daarbij kunnen ze tot 2 weken wegblijven van het ene jong dat ze grootbrengen. Er blijft wel altijd een ouder in de buurt van het jong. Onderzoek gepubliceerd in ‘Animal Behaviour’ wees uit dat oudervogels alleen lange voedselvluchten maken als hun jong in goede conditie is. Als er werk aan de winkel is om het jong gezond groot te krijgen, maken ze meer voedselvluchten over korte afstanden. De lange vluchten doen ze vooral om zelf wat aan te sterken tijdens het energie-intensieve voederen.

    Het ene jong dat een koppel Noordse pijlstormvogels elk jaar grootbrengt, in een hol in de grond of onder rotsblokken, kan dubbel zo zwaar worden als zijn ouders. Dat is nodig, want het moet 'klaar' zijn als de ouders stoppen met voederen. Uit broedholen in kolonies klinken ’s nachts rauwe, hese, stotterende of hoestende vierdelige klanken: 'tji-ki gah-ach', de laatste tonen heser, langgerekter en dieper.

    Na ongeveer 60 dagen blijven de ouders geleidelijk weg. Het jong moet dan wel naar buiten komen als het niet wil verhongeren. Voor het goed doorheeft hoe het zich moet voeden, is het de helft van zijn gewicht kwijt. Het krijgt dus extra reserves van zijn ouders mee, maar eenmaal die stoppen met voederen, staat het er alleen voor. Kijken naar soortgenoten is het enige waaruit het kan leren.

    Pijlstormvogels broeden vooral op eilanden, waar ze uitsluitend 's nachts naartoe vliegen om te vermijden dat ze gepakt worden door meeuwen of andere rovers. Zelfs op maanlichte nachten zijn ze uit veiligheidsoverwegingen minder actief. Op zee zijn ze stil, maar op de broedplaatsen maken ze spookachtige krijsende geluiden.

    De broedplekken werden ooit zwaar geviseerd door mensen die de vette en olierijke kuikens uit hun holen kwamen halen. Die praktijk is gelukkig bijna uitgestorven. Alleen op de Faeröer, een eilandengroep berucht om vreselijke dolfijnenslachtpartijen, vinden sommigen het nog nodig om de 'traditie' in ere te houden. Ook dat hoort zogezegd bij hun – achterhaalde – volkscultuur. Ze zouden er dringend eens moeten leren dat er zoiets als 'vooruitgang' bestaat, ook wat het omgaan met de natuur betreft.

     











    19-01-2022 om 17:53 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    13-01-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het Grote Vogelweekend van Natuurpunt: “Vogels voeren en beloeren”

    Vogels spotten is hip. Uren turen door een verrekijker, ergens in een vogelkijkhut in een natuurgebied, op zoek naar die zeldzame gevederde bezoeker. Toch hoef je geen echte vogelexpert te zijn om plezier te beleven aan vogels kijken. Gewoon vanachter je keukenraam zijn er al heel wat vogelavonturen te ontdekken. Zeker als je voor een voederplek zorgt in je tuin of op je terras.

    Koolmezen en pimpelmezen zullen snel de weg naar je vogelbistro vinden. Ze zijn verzot op voedersilo's vol pinda's of zonnebloempitten. Ze pikken telkens één zaadje mee en breken het snel ergens op een veilige plek in een boom of haag open. Ze zijn klein, maar erg dapper en laten zich niet uit het lood slaan door grotere soorten. Merels zetten zich minder snel op je voedertafel, die eten liever van de grond of van bessen in struiken. Wel zoeken ze regenwormen of fruit om van te smullen. Een doorgesneden appel op het gazon wordt sterk geapprecieerd. Die pikken ze dan vakkundig leeg, tot er slechts een hol appelvel overblijft. Vakwerk!

    Heb je geluk, dan krijg je misschien ook wel eens een zeldzamere soort zoals een staartmees of een grote bonte specht op bezoek. Of zie je nog net hoe een sperwer een vogeltje van je voedertafel grist en ermee wegvliegt in zijn klauwen. Tuinvogel eet tuinvogel, ook dat hoort erbij in de wilde natuur achter je keukenraam.

    Staat er een haag in je tuin of in je buurt, dan hoor je vast en zeker wel eens huismussen tsjilpen. Vaak hoor je ze spelend kwetteren in koor, nog voor je ze kan zien. Dat is het voordeel van vogels spotten en tellen in de winter: dan zie je ze meestal gemakkelijker zitten. Tijdens een koude winterprik zoeken nog meer vogels beschutting en eten in de tuin. In de winter vinden ze sowieso al minder voedsel, terwijl ze net dan extra energie nodig hebben om hun lichaamstemperatuur op peil te houden en om de vriesnacht te overleven. Bovendien zijn de dagen korter en is er dus minder tijd om voedsel te zoeken. Het ideale moment om de tuinvogels een handje te helpen door voedsel en water voor hen klaar te zetten in je tuin.

    Is je terras of je tuin vogelvriendelijk ingericht, dan ben je helemaal klaar voor Het Grote Vogelweekend dit weekend. Elk jaar roept Natuurpunt iedereen op om gedurende een kwartier de vogels te tellen in de tuin of op het balkon. Meetellen is simpel. Van de echte vogelkenner tot de occasionele vogelliefhebber: iedereen kan vogels tellen en zo zijn steentje bijdragen aan het grootste vogelonderzoek van Vlaanderen.

     

    Als je van plan bent aan de telling deel te nemen, zorg dan vanaf nu al dagelijks voor voldoende voedsel en vers water; gevederde tuinbezoekers weten snel waar hun vogelfans wonen en zullen het aangeboden voedselbuffet ongetwijfeld waarderen.

     

    1. Kies 1 of meerdere telmomenten van telkens een kwartiertje tijdens het WE (29 & 30/01)
    2. Neem tijdens je telmoment pen, papier en eventueel je verrekijker bij de hand en bekijk de vogels in je tuin of op je terras gedurende 15 min. Overvliegende vogels tellen niet mee.
    3. Noteer per soort het aantal vogels dat je zag en geef ze in op http://www.vogelweekend.be
    4. Tel je nog een keer tijdens het weekend? Geef dan een nieuwe telling in.
    5. Geef je telgegevens in voor zondagavond 30 januari 2022

    Vorig jaar was de koolmees de meest getelde soort tijdens Het Grote Vogelweekend. De kans is dus groot dat je die te zien krijgt. Of is het een pimpelmees die je vetbol plundert? Het is niet altijd evident om al die vogels van elkaar te onderscheiden. Gelukkig hoef je geen vogelexpert te zijn om ze te herkennen. Zie je een vogel in je tuin die je niet onmiddellijk kan thuisbrengen tijdens je telling, neem dan een foto en tel gewoon verder. Je kan de vogel dan later opzoeken in een vogelgids of hulp inschakelen via de website van Natuurpunt. Op vogelweekend.be vind je een overzicht van de meest voorkomende tuinvogels. Ook staan er tijdens het telweekend experts klaar om al je vragen over vogels via e-mail te beantwoorden.











    13-01-2022 om 11:08 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    08-01-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De biodiversiteitscrisis is een systemische crisis

    Geraadpleegde bron: EOS Wetenschap: Vogels in vrije val [gedragsecoloog Hans Van Dyck]

    Door menselijk toedoen sterven er meer diersoorten dan normaal. Maar de biodiversiteitscrisis beperkt zich niet tot het uitsterven van enkele soorten. Nieuwe cijfers tonen dat het aantal individuele vogels snel afneemt.

    In het najaar van 2021 verscheen een nieuwe balans van het Europese vogelbestand. De geschatte som van alle Europese vogels zit nu net geen 20% lager dan in 1980. Het gaat dan over aantallen exemplaren, niet over aantallen soorten. Deze aantallenkrimp staat voor een verlies van 560 tot 620 miljoen individuele vogels, berekenden enkele Britse ornithologen.

    De soort waarvan de aantallen op Europese schaal het sterkst achteruitboerden is de huismus. Maar ook andere wijdverspreide soorten kregen over de periode van 40 jaar zware klappen. De spreeuw en de veldleeuwerik bv. Er zijn ook soorten die in aantal toenamen. Forse stijgers zijn bv. de zwartkop, winterkoning en roodborst. Maar het globale plaatje toont rode cijfers.

    Betrouwbare schattingen van de populatietrends over meerdere decennia zijn voor de meeste soortengroepen helaas niet mogelijk op een Europese schaal. Je hebt tijdreeksen met vele gegevens nodig uit alle landen. Maar vogels zijn populaire dieren. Er lopen al langer monitoringprogramma’s. Zo heb je het ‘Pan-European Common Bird Monitoring Scheme’ dat zich richt op 169 vogelsoorten in 28 Europese landen.

    De onderzoekers gebruikten daarnaast nog andere geïntegreerde gegevenssets over herhaalde populatieschattingen uit de lidstaten. Die cijfers hebben betrekking op 445 inheemse broedvogels . Het is het werk van veel burgerwetenschappers.

    Voor het rekenwerk konden niet alle gegevens van alle soorten worden behouden. Met het oog op betrouwbaarheid worden meerdere criteria toegepast voor zulke statistische trendanalyses. Bovendien hanteerden de wetenschappers twee verschillende statistische modellen. De twee analytische methodes kwamen tot een vergelijkbare conclusie: er zijn een stuk minder vogels.

    Op Europese schaal zijn de uitgesproken verliezers niet met uitsterven bedreigd. Er zijn nog altijd huismussen, spreeuwen en veldleeuweriken in alle Europese uithoeken, alleen zijn het er gaandeweg minder en minder. Niet alleen het uitsterven van soorten is een probleem. Populaties van soorten die nog een eind boven de kritische uitsterfdrempel zitten, zijn aanhoudend aan het krimpen. Ook dat vormt een belangrijk signaal.

    De trends geven een indicatie van de bredere landschaps- en milieukwaliteit. In natuurreservaten wordt intensief gewerkt aan behoud en herstel van fauna en flora. Toch blijft dat beschermd groen oppervlak nog steeds bescheiden. Dat verspreide soorten achteruitboeren zegt veel over het landschap en het milieu buiten de reservaten. Het gaat dan vooral over landbouw- en stedelijk gebied. De populatiedynamiek van vogels – of van andere dieren – kent gewoonlijk een schommelend verloop. Goede jaren wisselen af met mindere jaren. Nataliteit en mortaliteit kennen vele invloeden. De trendlijn over die jaarlijkse schommelingen gaat bij meerdere Europese vogelsoorten dus wel degelijk omlaag.

    De biodiversiteitscrisis gaat niet alleen over het uitsterven van soorten. Soorten zijn dynamische systemen van lokale populaties en maken deel uit van complexe ecologische netwerken. Om functioneel te zijn in dergelijke netwerken heb je van vele soorten vele exemplaren nodig. Het is niet voldoende dat een soort met een handvol exemplaren blijft bestaan.

    Dat geldt natuurlijk niet alleen voor vogels. Denk aan insecten die bloemen bestuiven. Om bestuivingswerk uit te voeren, heb je erg veel hommels, bijen en andere bloembezoekers nodig. Het is niet alleen belangrijk voor sommige cultuurgewassen, maar vooral ook voor vele wilde planten die voor de voortplanting rekenen op deze 6-potige sekswerkers. Landschappen moeten niet alleen kansen bieden aan de diversiteit aan soorten. Functionele relaties in de natuur zijn niet alleen een kwestie van soortendiversiteit, maar ook van kritische aantallen per soort. Vandaar dat biologen zich de jongste jaren zorgen maken over de afname van de biomassa aan insecten. Vele insecten zijn in bulk nodig om functioneel te zijn als bestuiver, als voedselbron voor vogels, …

    Als populaties gradueel kleiner worden, bestaat de kans dat onze perceptie mee verandert. Minder vogels, minder vlinders, minder hommels: het lijkt de nieuwe norm. Nieuwe generaties groeien op met de nieuwe toestand als verwachtingspatroon. We verwachten niet langer een tuin vol fladderende vlinders of overal bendes huismussen. En als er een beetje meer trekkende distelvlinders opduiken, gaat het in de krant plots terug ‘goed met de vlinders’.

    Daarom zijn studies die over de langere termijn inschattingen maken van aantallen en trends erg verhelderend. Ze zorgen voor kritische referentiekaders en horen ons te wapenen tegen wat het ‘shifting-baselinesyndroom’ heet. Het syndroom verwijst naar het verschuiven van onze referentienormen. Het concept vond vooral ingang door het studiewerk en de publicaties van marien bioloog Daniel Pauly. De Frans-Canadees zag hoe beleidsmakers telkens ijkpunten legden in het recente verleden. Bovendien werden de ijkpunten ook nog opgeschoven. Dan kan je makkelijker stellen dat populaties toenemen en opnieuw ‘bevisbaar’ zijn. Je krijgt een ander beeld als de referentielijn een eind verder gaat in de tijd. De methodologische kortzichtigheid maskeert het bredere plaatje van langdurige erosie van populatieaantallen.

    Nederlandse biologen en biostatistici berekenden onlangs een historische ‘baseline’ voor het dagvlinderbestand. Ze schatten dat het Nederlandse dagvlinderbestand tussen 1890 en 2017 met 84% is gekrompen. Ze stelden vast dat de afname de jongste decennia wel min of meer stabiliseerde voor soorten van bos en grasland, maar dat die wel onverminderd doorging voor typische bewoners van de heidebiotoop.

    De biodiversiteitscrisis beperkt zich niet tot uitsterven van enkele soorten van bijzondere leefmilieus. In een wereld op mensenmaat worden vele exemplaren en populaties stelselmatig geëlimineerd. Deze significante oversterfte blijft niet zonder gevolg, ook voor soorten en leefgebieden die nog niet met uitsterven zijn bedreigd. Het is een systemische crisis.

    Wie meer cijfers over vogelpopulaties in Europa wenst te raadplegen kan dat via onder andere www.pecbms.info











    08-01-2022 om 17:53 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    01-01-2022
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Nieuwjaarswensen
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Intussen heeft iedereen wel vastgesteld dat we ook déze feestmaand maar best voorzichtig uit de bol kunnen gaan.

    We weten tussen de golven door hoe deze pandemie volgens een vast stramien razendsnel toeslaat en knaagt aan ons bestaan. 

    We zijn inmiddels verplicht oog te hebben voor de steeds wisselende omstandigheden en ons aanpassingsvermogen bij te passen.

    Want die gemenerik probeert ons telkens sneller af te zijn en zich onophoudelijk anders te vermommen om ons kwetsend te verrassen.

    Al mag het geen domper zetten op de feestvreugde, toch zullen we met onzekerheden en onvoorspelbaarheden moeten leren omgaan.

    MAAR breng de nodige veerkracht op om je naasten, goede vrienden en kennissen met blijdschap en vrolijkheid te vervullen.

    Geniet van de warme feeststemming, de gezellige kersttaferelen, de genegenheid en dankbaarheid die de kerstpakjes verhullen.

    Laat je meeslepen in de mooie symboliek van de eeuwigdurende hoop en denk aan de liefdevolle momenten, aan de mooie herinneringen.

    Geloof in betere tijden, put weer vertrouwen in nieuwe opportuniteiten en blik terug op de fijne periodes en knappe verwezenlijkingen.

    We hopen dat iedereen in intieme kring fijne eindejaarsfeesten mag beleven, zijn hartje kan ophalen en heel wat lekkers kan smullen.

    01-01-2022 om 00:00 geschreven door birdy

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)


    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Laatste commentaren
  • moncler coat (caijuan83)
        op De biodiversiteit in het Zwin bevorderen
  • Fyne lente' (Louisette)
        op Vogels en renners: één strijd
  • copyright (Ho-Merris)
        op De biodiversiteit in het Zwin bevorderen
  • Kauw (Henriëtte)
        op De kauw
  • Goedemorgen,mooie blog.Wens jullie nog een fijne dinsdag toe. (Mieke)
        op M-day, een mix, magische momentopnames
  • Startpagina !

    Zoeken in blog


    Gastenboek
  • Goedemiddag blogvrienden u bent van harte welkom
  • Hallo beste Franz,prachtige foto's met omschrijving,heel interssant om te kijken en te lezen
  • Goedemiddag blogmaatje
  • Voorbeeld???
  • Ben is op bezoek geweest. (I like it)

    Druk oponderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek




    Archief per jaar
  • 2025
  • 2024
  • 2023
  • 2022
  • 2021
  • 2020
  • 2019
  • 2018
  • 2017
  • 2016
  • 2015
  • 2014
  • 2013
  • 2012
  • 2011
  • 2010
  • 2009
  • 2008
  • 2007
  • 2005
  • -0001

    Foto

    Foto

    Over mijzelf
    Ik ben Franz Pieters
    Ik ben een man en woon in Zaventem (België) en mijn beroep is 25 jaar lkr, 2 jaar kabinetsadviseur, 2 jaar adviseur DVO, 2 jaar TOS21-projectmedew..
    Ik ben geboren op 08/05/1954 en ben nu dus 71 jaar jong.
    Mijn hobby's zijn: onderwijs - wetenschap & techniek - geschiedenis - natuur - muziek - lectuur - gastronomie - sport.
    2 jaar TOS21-coördinator, 3 jaar projectcoördinator ESF-projecten KOMMA, WERK PRO-OPER, LINK en nu op RUST
    Foto

    Foto

    Een interessant adres?

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • Wetenschappelijk onderbouwd natuurbeheer is wat anders dan knaldrang
  • Een slinkende biodiversiteit heeft ook voor de mens nefaste gevolgen
  • Sinds kort broedt de steltkluut elk jaar bij ons
  • De drieteenmeeuw is onze enige echte zeemeeuw
  • De grauwe klauwier
  • Het opvallend riedeltje van de tjiftjaf kondigt de lente aan
  • Overleven: hoe doen pinguïns dat toch?
  • De Turkse tortel, één van de spectaculairste vogelinvasies ooit
  • Zwartkopje en bruinkapje
  • De zwarte kraai kiest voor een leven in de nabijheid van diervriendelijke mensen
  • Handel en stroperij brengen Europese zangvogels in gevaar
  • Grote stern, wit, zwart en geel puntje
  • Scandinavische neefjes van de vink geven de winter kleur
  • De mandarijn-eend
  • De Krakeend, vijftig tinten grijs
  • Ruzie over de Zeearenden: conservator van De Blankaart beschuldigd van nestverstoring
  • De groenling heeft ernstig last van het ‘geel’
  • Fluiters zijn bang van muizen
  • Natuurmonitoring met AI
  • Meten is weten: de staat van de natuur monitoren
  • Vogelbeschermers die de handen uit de mouwen steken
  • De draaihals, een lid van de spechtenfamilie
  • Chemische vervuilers zijn alomtegenwoordig in onze leefomgeving
  • Onze kleinste uil krijgt het kwaad
  • Ooit was de bosbouwer Vlaams, nu is hij een wereldburger
  • Het vederlicht goudhaantje
  • De witte kwikstaart profiteert van lintbebouwing
  • Werelddierendag
  • De sperwer heeft geen noemenswaardig effect op het bestand van onze tuinvogels
  • De trompetkraanvogel
  • Het waterhoen houdt er een complex gezinsleven op na
  • De lachstern, een atypische luchtacrobaat
  • Blauwdruk voor de blauwe kiekendief
  • Jenny De Laet, bezielster van het huismussentelweekend
  • Een koppel zwarte en een koppel gekraagde roodstaarten stichten elk een gezin in één nest
  • Een slangenarend in onze streken waarnemen, is geen uitzondering meer  
  • Onze bijen zullen moeten leren zelf de Aziatische hoornaar af te slaan
  • Illegale vogelvangst wordt streng aangepakt
  • De bonte vliegenvanger is geen zorgenkind
  • Wonderlijke veerkracht: deel 2: de extreemste aanpassingen van veren treffen we aan bij vogels die een extreme ecologische specialisatie hebben
  • Wonderlijke veerkracht: deel 1: verrassende inzichten over het complexe ontwikkelingsproces van veren
  • Buizerds hebben een voorkeur voor soortgenoten die er hetzelfde uitzien als zij
  • Blauwborsten zijn showbeesten
  • Met hun krachtige tenen en nagels ‘kleven’ boomklevers echt aan boomstammen
  • De kans is reëel dat je elke winter op onze stranden dezelfde drieteentjes ziet
  • Vogelbescherming Vlaanderen dagvaardt rijke kasteelheer en de Vlaamse Waterweg
  • Domesticatie behoedde onze knobbelzwanen voor uitroeiing
  • Paul en Betty, het eerste koppel zeearenden in België
  • De fuut als voorbeeld van wat een ‘perfect koppel’ kan zijn

    {TITEL_VRIJE_ZONE}

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Dropbox

    Druk op onderstaande knop om je bestand naar mij te verzenden.


    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Willekeurig Bloggen.be Blogs
    godelieve
    www.bloggen.be/godelie
    Privacyverklaring van de Kille Meutel Vogelvrienden

    Algemene privacyverklaring van onze vereniging: de Kille Meutel Vogelvrienden De Kille Meutel Vogelvrienden hechten veel waarde aan de bescherming van uw persoonsgegevens. In deze privacyverklaring willen we heldere en transparante informatie geven over welke gegevens we verzamelen en hoe wij omgaan met persoonsgegevens. Wij doen er alles aan om uw privacy te waarborgen en gaan daarom zorgvuldig om met persoonsgegevens. Onze vereniging houdt zich in alle gevallen aan de toepasselijke wet- en regelgeving, waaronder de Algemene Verordening Gegevensbescherming. Dit brengt met zich mee dat wij in ieder geval: • uw persoonsgegevens verwerken in overeenstemming met het doel waarvoor deze zijn verstrekt, deze doelen en type persoonsgegevens zijn beschreven in deze Privacy verklaring; • verwerking van uw persoonsgegevens beperkt is tot enkel die gegevens welke minimaal nodig zijn voor de doeleinden waarvoor ze worden verwerkt; • vragen om uw uitdrukkelijke toestemming als wij deze nodig hebben voor de verwerking van uw persoonsgegevens; • passende technische en organisatorische maatregelen hebben genomen zodat de beveiliging van uw persoonsgegevens gewaarborgd is; • geen persoonsgegevens doorgeven aan andere partijen, tenzij dit nodig is voor uitvoering van de doeleinden waarvoor zij zijn verstrekt; • op de hoogte zijn van uw rechten omtrent uw persoonsgegevens, u hierop willen wijzen en deze respecteren. Als Kille Meutel Vogelvrienden zijn wij verantwoordelijk voor de verwerking van uw persoonsgegevens. Indien u na het doornemen van onze privacy verklaring, of in algemenere zin, vragen heeft hierover of contact met ons wenst op te nemen kan dit via onderstaande contactgegevens: Kille Meutel Vogelvrienden Watertorenlaan 59 1930 Zaventem franz.pieters@telenet.be Mobiel: 0478 55 34 59 Waarom verwerken wij persoonsgegevens? Uw persoonsgegevens worden door onze vereniging verwerkt ten behoeve van de volgende doeleinden en rechtsgronden: • om te kunnen deelnemen aan de activiteiten van de Kille Meutel Vogelvrienden; • om de uitnodigingen, verslagen, nieuwsmeldingen, … te versturen (met toestemming van de betrokken sympathisanten); • om een brede en vlotte communicatie te verzorgen binnen het netwerk van de diverse partners; • om de jaarlijkse subsidiëring door de overheid te bekomen (wettelijke verplichting); Voor de bovenstaande doelstellingen houden we volgende gegevens bij: naam, voornaam, adres, telefoon/gsm-nummer (indien beschikbaar), e-mail (indien aan ons doorgegeven) We gebruiken de verzamelde gegevens alleen voor de doeleinden waarvoor we de gegevens hebben verkregen. Verstrekking aan derden Wij geven nooit persoonsgegevens door aan andere partijen waarmee we geen verwerkersovereenkomst hebben afgesloten, tenzij we hiertoe wettelijk worden verplicht (bv. politioneel onderzoek) Bewaartermijn De Kille Meutel Vogelvrienden bewaren persoonsgegevens niet langer dan 5 jaar op hun informaticasystemen. Beveiliging van de gegevens Wij hebben passende technische en organisatorische maatregelen genomen om persoonsgegevens van u te beschermen tegen onrechtmatige verwerking, zo hebben we bv. de volgende maatregelen genomen: • we hanteren een gebruikersnaam en wachtwoordbeleid op al onze systemen en cloud-toegangen; • de toegang tot de persoonsgegevens is beperkt tot de bestuursleden; • wij maken back-ups van de persoonsgegevens om deze te kunnen herstellen bij fysieke of technische incidenten; • onze bestuursleden zijn geïnformeerd over het belang van de bescherming van persoonsgegevens. Uw rechten omtrent uw gegevens U heeft recht op inzage en recht op correctie of verwijdering van de persoonsgegeven welke wij van u ontvangen hebben. Bovenaan dit privacy statement staat hoe je contact met ons kan opnemen. Tevens kunt u verzet aantekenen tegen de verwerking van uw persoonsgegevens (of een deel hiervan) door ons of door één van onze verwerkers. Klachten Mocht u een klacht hebben over de verwerking van uw persoonsgegevens dan vragen wij u hierover direct met ons contact op te nemen. U heeft altijd het recht een klacht in te dienen bij de Privacy Commissie, dit is de toezichthoudende autoriteit op het gebied van privacy bescherming. Wijziging privacy statement Onze vereniging de ‘Kille Meutel Vogelvrienden’ kan zijn privacy statement wijzigen. Van deze wijziging zullen we een aankondiging doen op onze website. De laatste wijziging gebeurde op 22 mei 2018. Oudere versies van ons privacy statement zullen in ons archief worden opgeslagen. Stuur ons een e-mail als u deze wilt raadplegen.


    Laatste commentaren
  • moncler coat (caijuan83)
        op De biodiversiteit in het Zwin bevorderen

  • Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs