Startdatum: om meteen de drempelvrees te verlagen stel ik voor dat iedereen een reactie ventileert over het wegblijven van een birdyreünie; het kan kort in de 'poll'-rubriek en wat uitgebreider in dit communicatievenstertje. Het was Oswald die mij ooit voorstelde ons wat dieper in het internet te nestelen, wat nu via deze blog is gebeurd, weliswaar zonder een referendum te houden. Bij deze nodig ik jullie uit je mening te ventileren, want de bedoeling is een handig alternatief aan te bieden. Tot heel binnenkort …
04/07/08
Happy Birdyday …
Temidden van een levendige en warmhartige woonwijk, ligt een door menselijke bebouwing omzoomde biotoop … een fraaie frisgroene weelderige oase, waar de birdyfans de gevederde tuinbezoekers graag welkom heten en gul onthalen.
Die verwennende gastvrijheid in een gezellig en veilig rustoord, bekoorlijk door landelijke eenvoud en liefelijkheid, prikkelt de vertrouwenwekkende aanhang, de nesteldrang met vrolijk vogelgezang en feestelijke voortgang. We hopen volgend jaar nog meer ‘straatketten’ naar de Kille Meutel te lokken …
04/07/09
Je zoekt, vindt en kiest
een levensweg, die je deelt
met trouwe vrienden …
Precies vandaag bestaat ons“Kille Meutel”Forumpje 2 jaar.
Sinds de wondermooie opnames van onze huisfotografen het “Blogscherm” sieren, loopt het aantal bezoekers gevoelig op.
Een verheugende en hartverwarmende vaststelling, daar eveneens destijds de voor natuurliefhebbers en vogelbeschermers bedoelde nieuwsbrieven, geïllustreerd met tekeningen, een educatieve waarde beoogden.
Sedert kort werd de rubriek“Birdywatch”gelanceerd, initieel opgevat als verzamelbox voor (tuin)observaties van vogelspotters.
Momenteel is een gebruiksvriendelijke observatiefiche, waarin de waarnemer zijn vaststellingen optekent, nog niet beschikbaar.
Met een klik op“Vogelwaarnemingen” nodigt de rubriekenindeling de bezoeker uit een pittige anekdote,een blikvanger,een weetje of een suggestie neer te pennen.
Af en toe duikt over een verschenen artikel een leuke en spontane “Reactie” op of laat men een indruk na in het “Gastenboek”.
In de speurtocht naar kennisdeling en verwondering wekken, blijft de drijfveer“Alles kan altijd beter”…
04/07/10
Vandaag hebben we weer wat te vieren want de blog bestaat 3 jaar.
Onze trouwe huisfotografen Jo en Wim blijven voor merkwaardig beeldmateriaal zorgen en dan is het ook niet verwonderlijk dat het bezoekersaantal gestaag aangroeit.
Met vereende krachten hebben we met ons klein, maar niet minder enthousiast clubje vogelvrienden een mussenteltraject uitgezet om in de streek (Zaventem, Nossegem, Sterrebeek, Kraainem) op 17 verschillende telpunten onze geliefde‘straatketjes’ te tellen.
Hierdoor maken we deel uit van de mussenwerkgroep Vlaanderen die naast het jaarlijks weerkerend mussentelweekend in samenwerking met de universiteit Gent een grootschalig huismussenonderzoek coördineert.
Wij blijven uiteraard ook gefocust op de vliegbewegingen binnen onze tuinenbiotoop. Tijdens de jongste reünie gaven enkele haiku’s mooi weer hoe fel we gehecht zijn aan onze gevederde levensgezel; meteen ook een gelegenheid om de loyale vogelliefhebbers een welverdiendehuismuspin op te spelden …
Dakpan of dakgoot,
voor de huismus is een nest
in Kille Meutel – Georges
Tjilpende huismus,
nest in de Kille Meutel
welkom bij ons hier – Arlette
Kijk Kille Meutel,
veel parende huismussen,
hemel op aarde – Oswald
Kille Meutel vriend,
huismus breng ons samen en
laat het blijven zijn – Chris
Groene oase,
paradijs voor de huismus,
dé Kille Meutel – Franz
04/07/11
Drukke en woelige tijden tasten al eens vaker de drang aan om over de fascinatie voor het vedervolkje te communiceren.Immers in de Brusselse betonnen biotoop beter bestuurlijk beleid geldt de regel: first things first and don't feel free as a bird! Toch is het bezoekersaantal op jaarbasis weer gevoelig toegenomen dit jaar, een eerbetoon dat vooral de huisfotografen toekomt, die voor kwalitatief hoogstaande visuele impressies zorgen.In de loop van volgend jaar zal de Kille Meutel een bijdrage leveren aan de geplande acties van de mussenwerkgroep Vogelbescherming Vlaanderen.
04/07/12
Inmiddels hebben ruim 51 000 bezoekers op de blog 275 artikels en 125 vogelportretten geraadpleegd, alsook 1 100 foto's, waarvan de helft door onze huisfotografen werd aangeleverd. Uit statistieken ter beschikking gesteld door de providers kunnen we afleiden dat 54% Nederlanders en 41% Vlamingen geregeld de blog raadplegen en dan het vaakst gedurende de weekdagen (70%), voornamelijk tussen 13.00 en 18.00 u en 30% tijdens het weekend. Tijdens de maanden juli, augustus en september heeft de blog 'begrijpelijk' minder succes.De Kille Meuel blijft zich samen met Vogelbescherming Vlaanderen inzetten voor het behoud van de huismus.
Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel: de steltkluut (Dirk Draulans)
De steltkluut is een gracieuze vogel met een ruim verspreidingsgebied. Ze zijn bijna kosmopolieten daar op elk continent – op Antarctica na – ondersoorten van de steltkluut voorkomen. De sierlijke steltloper is een onmiskenbare verschijning met rozerode poten, een lange, dunne, priemvormige zwarte snavel en een zwart-wit kleed; witte onderdelen, zwarte vleugels en rug met een zwart-wit geschakeerde kop. Sommige vogels hebben een zwart ‘petje’ op de kop en een zwarte nek; bij andere vogels is dit gewoon wit.
Het mannetje is herkenbaar aan de groenglanzende zwarte bovendelen. Het vrouwtje heeft meer een bruin getinte mantel die contrasteert met de zwarte vleugels. De juveniele vogels zijn veel fletser getekend en hebben een witte vleugel-achter-rand. In de vlucht zijn de kop en de poten gestrekt, zodat de vogel een zeer lang silhouet krijgt. Zijn stelten kunnen 25 cm lang worden, dat is 60 % van zijn lichaamslengte. Hij gebruikt ze om te waden in ondiepe moeraswateren (20 cm), overstromingsgebieden, viskwekerijen en zoutextractiebekkens op zoek allerlei kleine ongewervelde dieren, zoals slakken, waterkevers, larven van vliegende insecten, spinnen, wormen, kikkervisjes, kleine visjes, soms ook zaden, die zijn voornaamste voeding vormen.
De trekvogel die uitsluitend van maart/april tot augustus/september in onze streken te verwachten is, overwintert in noordelijk Afrika en in Zuid-Europa, in toenemend aantal op het Siberisch Schiereiland.
Bizar genoeg worden er al een eeuw lang af en toe broedende stelkluten in onze contreien waargenomen, hoewel de soort altijd zeldzaam was. In hun vogelatlas uit 1972 schreven graaf Léon Lippens (stichter van het Zwin) en Henri Wille over een broedpoging in 1907 in de Kalmthoutse Heide. In 1913 was er een succesvol nest. Nadien werden er af en toe nog nesten in Vlaanderen gevonden, vooral in de kuststreek en in de Scheldepolders. Maar een vaste broedpopulatie kwam er nooit. In Zeeuws-Vlaanderen (ten zuiden van de Westerschelde) was er tussen 1931 en 1935 een opstoot van broedgevallen, met zo’n 25 nesten, maar ook dat was slechts tijdelijk. Intrigerend is dat de auteurs een verband legden met tijdelijke droogteperiodes in het zuiden van Spanje, waar het leeuwendeel van de Europese steltklutenpopulatie broedt. Als het daar te droog was, kwamen de vogels hierheen.
In de Vlaamse broedvogelatlas van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) uit 2004 staat te lezen dat de stelkluut bij ons waarschijnlijk altijd een onregelmatige gast zou blijven. Maar dat is niet langer het geval. Volgens de recentste gegevens van het INBO waren er tussen 2019 en 2024 jaarlijks 16 tot liefst 113 broedparen.
Ook in Nederland neemt hat aantal broedgevallen toe, met voor 2023 minstens 150 nesten. De vogel is gekomen om te blijven. Helaas is dat niet alleen goed nieuws. Want de toename hier lijkt gelinkt te zijn aan het verdwijnen van geschikte broedgebieden in Spanje en Zuid-Frankrijk, waar moerassen uitdrogen door de klimaatopwarming. De vogels moeten het dus elders gaan zoeken.
Bij ons profiteren steltkluten van investeringen in natuurherstel, zoals de creatie van natte gebieden als buffer tegen de gevolgen van de klimaatopwarming. In de Waaslandpolder (geografische streek met rijke kleigronden in het noordoosten van Oost-Vlaanderen) concentreren stelkluten zich in gebieden met een vossenomheining. Immers vossen verorberen eieren en jongen van op de grond broedende vogels.
Stelkluten zijn luidruchtige vogels, die tijdens het broedseizoen agressief uit de hoek kunnen komen tegen belagers. De gewone roep is een schril, piepend, snel herhaald ‘kjiek-kjiek-kjiek’. De alarmroep is een luid raspend ‘kriet-kriet-kriet’.
Het dier komt over zo goed als de hele wereld voor. Biologen raken het er wel niet over eens: is het overal dezelfde soort of moeten ze worden opgesplitst in 4 aparte soorten. Het doet er niet toe. Ze zien er overal uit zoals de steltkluten bij ons.
Hopelijk beschermt zijn ruime verspreiding de vogel tegen uitsterven, want echt talrijk is hij nergens. Zoals bij veel steltlopers bestaat het nest uit een ondiep kuiltje op kale tot schaars begroeide bodems, afgewerkt met plantaardig materiaal. Bij verstoring of bij het naderen van een predator wordt vertrouwd op de camouflagekleur van de eieren en de jongen. De adulte vogels proberen de indringer af te leiden door roepend van het nest weg te lopen en desnoods vleugellamheid te veinzen.
Veel nesten mislukken als gevolg van predatie of verstoring door vee en jongen sterven als het broedgebied opdroogt. Dit is inherent aan het grillige karakter van het leefgebied van de steltkluut, waardoor hij net zo snel verschijnt als verdwijnt. Of het aantal steltkluten in Noord-Europa toeneemt, zal afhangen van hoe droog het in Zuid-Europa wordt.
Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel: de drieteenmeeuw (Dirk Draulans)
Veel mensen associëren meeuwen met de zee, maar de meeste soorten zijn vooral aan land gebonden. Dat kan om kustzones gaan, maar tegenwoordig worden zelfs soorten die vroeger als echte zeemeeuwen werden beschouwd, zoals mantelmeeuwen en zilvermeeuwen, steeds meer ver in het binnenland gezien.
De grote uitzondering is de drieteenmeeuw, een van de weinige meeuwen die courant op volle zee vertoeven. Als er uitzonderlijk eens een drieteenmeeuw in het binnenland wordt waargenomen, is dat doorgaans een vogel die van de kust werd weggeblazen door zware stormwind. Zo’n gedwongen excursie over land overleeft het dier niet altijd.
De elegante drieteenmeeuwen broeden bijna uitsluitend op steile kliffen in kustzones, van waaruit ze tientallen kilometers ver kunnen vliegen om te vissen. ’s Winters foerageren drieteenmeeuwen rond visserijhavens en veerbootterminals en in het voorjaar en in de herfst komen ze soms ook wel in het binnenland voor, maar van alle meeuwen zijn zij het meest gebonden aan de zee. Zijn beheersing van de weersomstandigheden, zelfs in een Noord-Atlantische storm, evenaart die van de pijlstormvogels en stormvogeltjes: hij vliegt met de wind mee in enkele hoge, golvende bogen, eerst op de ene vleugelpunt dan op de andere, zodat hij zonder zichtbare inspanning enorme afstanden kan afleggen.
Drieteenmeeuwen jagen overdag in groepen, drijven op zee en steken hun kop in het water om vis te vangen of ze maken af en toe een ondiepe duik. In tegentelling tot andere meeuwensoorten voeden ze zich niet op vuilnisbelten, maar ver weg in de oceanen. Ze volgen echter wel schepen in een poging om van hun afval te eten.
De dichtste broedplaatsen bij ons bevinden zich op de kust van Normandië. In het Nederlandse deel van de Noordzee broeden drieteenmeeuwen op booreilanden – de populatie zou er zo’n 350 paartjes groot zijn. Waarschijnlijk zijn dat vogels uit een Britse kliffenkolonie die na een mislukt broedseizoen een nieuwe plek zochten.
De middelgrote meeuw heeft per leeftijd wisselende kenmerken. De volwassen vogel heeft zwarte vleugeltoppen als in inkt gedoopt, donkere poten en lichtgrijs gekleurde boven-vleugels. Het donkere oog in de witte kop valt erg op, alsook de gele snavel met een lichtgroene basis. De lichaamslengte varieert tussen 38 en 40 cm; de spanwijdte reikt tot 95 – 110cm en het lichaamsgewicht schommelt tussen 300 en 500 g.
De wetenschappelijke naam van de soort ‘tri-dactyla’ wat letterlijk ‘drie-tenen’ betekent en verwijst naar de achterste teen aan zijn voet die nauwelijks meer is dan een bobbel. In zomerkleed lijkt die dus fel op de stormmeeuw. In winterkleed heeft de soort een egaal grijze ‘koptelefoon’ op en geen streping op de kop. Jonge vogels hebben een zwarte W-tekening op de boven-vleugels (zie foto's juveniel in vlucht en met de prooi) en een dikke zwarte nekband. De drieteenmeeuw heeft een karakteristieke roep, waar ook z’n Engelse naam vandaan komt, ‘kittiwake’ die in kolonie luid, melodieus, nasaal, klinkt als ‘kitt-i-awa-week’ of ‘k-week’. Ze maken ook zachtere, jammerende klanken. ‘ s Winters zijn ze zwijgzaam. De balts vindt plaats op het nest, waar ze hun kop op en neer bewegen en slikbewegingen maken; het vrouwtje wordt immers door het mannetje gevoerd.
Ook elders beginnen drieteenmeeuwen zich aan te passen aan menselijke constructies. In het Britse Newcastle broeden ze op bruggen en gebouwen langs een rivier, 17 km van de zee. De Noorse kuststad Tromso plaatste met succes speciale drieteenmeeuwenhotels om broedvogels te lokken. Het bestuur doet daar minder krampachtig over meeuwen dan sommige van onze kustburgemeesters. Ook op het energie-eiland dat misschien ooit in de Noordzee voor onze kust zal worden gebouwd, is een broedrichel voor drieteenmeeuwen voorzien. Drieteenmeeuwen worden geslachtsrijp rond de leeftijd van 4 jaar en kunnen 20 jaar oud worden. Nesten gebouwd op smalle richels van steile zeekliffen, vaak in de buurt van zeekoeten en alken, bestaan uit zeewier en andere vegetatie, veren, zeepokken en modder.
Zulke inspanningen om de meeuwen aan nestgelegenheid te helpen, zijn nuttig, hoewel ze futiel lijken in verhouding tot de totale drieteenmeeuwenpopulatie. Die wordt op 15 miljoen vogels geraamd. Dat is een daling met 40 % sinds de jaren 1970, wat maakt dat de soort nu als ‘kwetsbaar’ wordt gelabeld.
Door de klimaatopwarming verschuiven belangrijke visgronden voor drieteenmeeuwen noordwaarts, waardoor broedvogels dikwijls veel verder moeten vliegen om voedsel voor hun jongen te vinden. Dat kan leiden tot voedseltekort op het nest, waardoor het oudste jong af en toe overgaat tot kannibalisme: het verorbert zijn kleinere broer of zus. Er zijn meestal slechts twee jongen in een drieteenmeeuwennest.
Klimaatopwarming resulteert ook in minder dierlijk plankton in de zee. Dat heeft een negatief effect op vissen, die van plankton leven en betekent dus kleinere voedingsmarges voor drieteenmeeuwen. De vogels kreunen ook onder maatregelen die visafval van zeevisserijactiviteiten moeten verminderen. Het vakblad ‘Fish and Ficheries’ meldde dat er in 1990 op de Noordzee 510 000 ton gevangen vis als afval van vissersboten weer de zee werd in gekieperd. In 2010 was dat gereduceerd tot 267 000 ton. Dat betekent wel dat er 2 miljoen minder zeevogels van verloren vis konden leven. Drieteenmeeuwen behoren tot de belangrijkste ‘slachtoffers’ van deze dwaze restricties.
De grauwe klauwier valt technisch gezien onder de zangvogels, maar gedraagt zich daar absoluut niet naar. Het zijn namelijk geduchte rovers. Dat zie je al als je goed kijkt naar de stevige snavel met gehaakte punt en de tenen met gekromde nagels. Hun voedsel bestaat uit grote insecten, zoals mestkevers en meikevers.
Ze schuwen zelfs het vangen van hagedissen, kleine zoogdieren en zangvogels niet. Hun buit prikken ze vaak op doorns van takken of op prikkeldraad om later op te eten. Dat gedrag verklaart ook wel de volksnaam ‘negendoder’; de vogels zouden minstens negen prooien doden alvorens ze op te peuzelen. De grauwe klauwier zit vaak rechtop en beweegt zijn staart nerveus heen en weer.
Toch verraadt het mannetje in het voorjaar zijn ware afkomst en kun je hem betrappen op zingen. Al moet je goed luisteren, want het is meer een zacht gebrabbel bestaande uit knarsende tonen, afgewisseld met fluittonen en goede imitaties van andere zangvogels. Hoe onbeduidend de zang ook is, qua uiterlijk zijn zeker de mannetjes een stuk fraaier. Ze hebben een lichtgrijze kop met een gitzwarte bandietenmasker en een dito snavel, een crèmekleurige buik met een prachtige roze zweem erover en een kastanjebruine rug. De staart is ook opvallend met een zwart-wit patroon dat een beetje doet denken aan tapuiten. De vrouwtjes zijn een stuk minder uitbundig gekleurd en missen de roze zweem op de buik en het zwarte masker. Zij hebben een schubvormig patroon op de onderdelen.
Grauwe klauwieren broeden overal in Europa, met uitzondering van IJsland, het noorden van Scandinavië, het grootste deel van Groot-Brittannië en Zuid-Spanje. Naar het oosten toe broeden ze tot in Midden-Siberië en het noorden van Kazachstan. De gehele wereldpopulatie wordt geschat op 21.9 tot 34.7 miljoen volwassen individuen en in Europa zo’n 7.4 tot 14.3 miljoen broedparen. Wereldwijd is de soort niet bedreigd, maar in Nederland en België staat de grauwe klauwier op de Rode Lijst.
In onze regionen komen de eerste klauwieren vanaf half mei toe; waarnemingen in april zijn echt uitzonderlijk. In het voorjaar worden geregeld vogels op doortrek gezien, in geschikt habitat in bv. de kustgebieden. In het najaar trekken de eerste klauwiereneind eind juli al weg, maar de meeste doortrekkende jonge vogels worden gezien in augustus en september. Grauwe klauwieren trekken hoofdzakelijk ’s nachts en worden daardoor niet of nauwelijks opgemerkt op telposten. Klauwieren houden van biotopen met structuur, in de vorm van hagen, solitaire struiken en boompjes. Ze broeden in zowel kleinschalig agrarisch cultuurlandschap als op heide- en in hoogveengebieden en ook in de duinen. Bloemrijke hooilanden en vloeiweiden met veel hagen, inclusief tal van doornstruiken als meidoorn, sleedoorn en hondsroos behoren in Vlaanderen tot de belangrijkste broedbiotopen.
Al kwam in het verleden de soort ruim verspreid over het land voor, toch ging het daarna snel bergafwaarts. In Vlaanderen dateert deze terugval al vanaf 1950 tot eind jaren ’90. In 1998-1999 werd de grauwe klauwier in Vlaanderen als uitgestorven beschouwd. Door de toename van de populaties in onder meer Frankrijk en Wallonië, werden sinds 2 000 weer sporadisch broedgevallen opgemerkt in Vlaanderen. Het langzame herstel van de populatie in Vlaanderen is vooral merkbaar in Limburg. Ondanks een omvangrijke populatie in Wallonië zijn de toekomstperspectieven voor een duurzaam herstel in Vlaanderen niet bijzonder gunstig.
De achteruitgang van de soort hangt immers samen met een kwantitatieve en kwalitatieve afname van haar leefgebied. Waar de grauwe klauwier zich vroeger thuis voelde in wastines (type landschap met grasland, heide, struweel en bos, dat ontstaan is door degradatie van een oud bosgebied) in structuurrijke rivier- en beekvalleien, moest de soort door de toenemende verstedelijking, industrialisatie en intensivering in de landbouw (pesticiden) steeds meer terrein prijsgeven. Zo bleken ruilverkavelingen (bedoeld om het euvel van grondversnippering te verhelpen) nefast voor deze soort. Met het verdwijnen van een gevarieerd landschap met insectenrijke hooilanden, wilde overhoekjes en houtkanten, verdween ook de grauwe klauwier, die traditioneel erg trouw is aan zijn broedplaats. De soort vormt dan ook een belangrijke indicator voor natuurkwaliteit en is gebaat bij het herstel van dynamische rivierlandschappen, extensief beheerde kleinschalige cultuurlandschappen en algemeen natuurherstel.
In 2013 vond in het Wachtbekken van Miskom (Velpevallei, Kortenaken) het eerste bekende broedgeval sinds 1990 plaats in Vlaams-Brabant. Mogelijk is dit niet het enige of niet het eerste broedgeval in de provincie. Grauwe klauwieren zijn immers onopvallende broeders die makkelijk over het hoofd worden gezien, als men er niet gericht naar zoekt. De vogels komen pas laat (mei-juni) terug van de savannes in zuidelijk Afrika waar ze overwinteren. Dat zorgt ervoor dat hun aanwezigheid vaak wordt gemist tijdens de reguliere broedvogelinventarisaties, die vroeger op het jaar plaatsvinden. De mannetjes zingen bovendien maar enkele dagen nadat ze zijn teruggekeerd en hun zachte zang bestaat hoofdzakelijk uit imitaties van andere vogelsoorten, wat hem lastig te herkennen maakt. Van zodra de mannetjes een vrouwtje hebben gevonden, stoppen ze met roepen en vangt de baltsperiode aan, die ook zeer kort is en dus makkelijk over het hoofd kan worden gezien. Pas wanneer de jongen wat groter zijn, laat het mannetje opnieuw van zich horen.
Er wordt nu ook aandacht besteed aan de voedselbeschikbaarheid voor de grauwe klauwieren. In de gebieden waar de soort werd verwacht, bestonden immers grote kennislacunes m.b.t. de aanwezigheid en aantallen van groepen ongewervelden die het stapelvoedsel zouden kunnen uitmaken van de grauwe klauwier: loopkevers, langpootmuggen, spinnen, hommels en sprinkhanen.
Kleine landschapselementen, zoals poelen en vennen, maar ook beekjes spelen een belangrijke rol in het aanbieden van prooien. Zulke waterlichamen vormen immers het leefgebied van waterjuffers, libellen en waterkevers, maar ook voor amfibieën. Deze kleine landschapselementen fungeren eveneens als functionele verbindingszones, waarlangs deze prooien kunnen migreren.
De grauwe klauwier vertoeft, net als vele andere trekvogels, enkel in het broedgebied om te nesten en jongen groot te brengen. De vogels komen in hun broedbiotoop aan vanaf begin mei. De mannetjes zijn vaak wat eerder aanwezig dan de vrouwtjes en proberen met hun gezang een partner te lokken. Na de voortplantingsperiode vertrekt de grauwe klauwier quasi meteen richting het overwinteringsgebied. Hoewel de eerste dieren reeds eind juli de trek aanvangen, vertrekt het grote merendeel pas in de tweede helft van augustus of begin september. De migratie echter neemt ook enige tijd in beslag; de vogels dienen immers duizenden kilometers af te leggen tijdens de trek. De voorjaarstrek duurt een maand minder lang dan de najaarstrek, hoewel er een langere afstand wordt afgelegd. Grosso modo kan men het jaar als volgt opdelen:
· - de broedperiode duurt ca 3 tot 4 maanden
· - de najaarstrek duurt ongeveer 3 maanden
· - overwinteren in zuidelijk Afrika neemt 4 (tot 5) maanden in beslag
· - de voorjaarstrek telt meestal 2 maanden
Grauwe klauwieren zijn met andere woorden het merendeel van de tijd in beweging / aan het migreren. Gedurende de voorjaarstrek migreren de vogels langsheen het oosten van Afrika en steken ter hoogte van Ethiopië over naar het Arabisch Schiereiland. Vandaar wordt de trek voortgezet over Irak, Syrië en Turkije richting noord. De najaarstrek verschilt van de voorjaarstrek omdat de grauwe klauwier dan ter hoogte van Italië en Griekenland de Middellandse Zee overvliegen en ze over het noorden van het Afrikaanse continent hun migratie voortzetten richting de Afrikaanse savanne in het zuiden. Deze lus wordt waarschijnlijk bepaald door seizoengebonden windstromingen.
Drie wandellussen leiden je door het Webbekoms Broek, een natuurlijk overstromingsgebied voor de Demer en de Velpe. Je wandelt er door een lappendeken aan bloemrijke hooilanden, rietlanden en wilgenbosjes waar bedreigde diersoorten als de grauwe klauwier een thuis vinden.
Het opvallend riedeltje van de tjiftjaf kondigt de lente aan
Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel: de tjiftjaf [Dirk Draulans]
Zo onopvallend de fysieke verschijning van de tjiftjaf is – een flets grijsgroene en lichtbruine rugzijde, een vuilwitte onderzijde en gelige tinten op keel en borst, een amper merkbaar wenkbrauwstreepje) – zo frappant is zijn zang. In de meeste talen is het beestje genoemd naar zijn getjif-tjaf met goed afgelijnde noten die op en af de toonladder gaan (Zilpzalp in het Duits, Chiffchaff in het Engels, Csilp-csalp in het Hongaars). Het riedeltje is een van de eerste geluiden in onze tuinen die de lente aankondigen.
Qua uiterlijk wordt de tjiftjaf wel vaker verward met de fitis die veel gelijkenissen vertoont al zijn vleugels, staart en wenkbrauwstreep net iets langer. Ook de oogstreep is markanter en het verenpak geler en groener. Tenslotte zijn de poten van de tjiftjaf donkerbruin en deze van de fitis lichtroze.
De tjiftjaf doet het de laatste halve eeuw uitstekend bij ons. Het Vlaamse broedbestand wordt op 50 000 tot 70 000 koppels geraamd. Het groeisucces heeft te maken met factoren die niet allemaal gunstig zijn voor andere aspecten van onze natuur.
De tjiftjaf profiteert van de verbossing (plaatsen met lage vegetatie, zoals heide en rietland, die spontaan begroeid raken met bomen en struiken) van ons landschap, want hij schuimt graag bomen en struiken af op zoek naar insecten (vliegen, kevers, muggen), ook rupsen en spinnen. Daarbij hopt hij rusteloos van het ene blad naar het andere en inspecteert het nauwgezet aan beide kanten. Hij trekt ook voordeel van de stikstofvervuiling die ons landschap verruigt met steeds meer bramen en brandnetels, waarin hij graag zijn nestjes maakt. De tjiftjaf maakt haar nest meestal op of vlakbij de grond, goed verborgen in de dichte vegetatie. Het nest wordt gemaakt van droge grasstengels, bladeren en mos en wordt aan de binnenkant afgewerkt met fijne grassprietjes en pluimpjes. Een legsel telt meestal 4 tot 7 eitjes die na een broedduur van 15 tot 17 dagen uitkomen. De jongen vliegen na 14 tot 16 dagen uit.
De verstedelijking van onze leefomgeving en verwildering van onze tuinen helpen eveneens. Bovendien lijkt hij te profiteren van de klimaatopwarming. Almaar meer tjiftjaffen overwinteren bij ons, terwijl ze vroeger naar Zuid-Europa of Noord-Afrika trokken. Ze beginnen nu ook al een week vroeger te broeden, waardoor ze meer kans hebben op een 2delegsel in één seizoen.
Mannetjes komen 2 weken vroeger aan in hun broedterritorium dan vrouwtjes. Ze tjiftjaffen erop los om vrouwtjes te lokken en andere mannetjes op een afstand te houden. Het is hun grootste investering in de voortplanting, want het broeden en grootbrengen van de jongen is bijna uitsluitend vrouwenwerk.
Wetenschappers hebben hun zang uitgebreid geanalyseerd. De diertjes hebben 3 of 4 noten in hun repertoire, die ze gebruiken in 9 tot 24 combinaties met verschillende ritmes en pauzes. Maar hoe hard onderzoekers ook proberen om er een lijn in te krijgen, het lukt niet. Mannetjes variëren hun liedjes zo geregeld dat ze er niet als individu mee kunnen worden onderscheiden. Zelfs als ze gewoon van zangpost veranderen, kunnen ze al een ander liedje gaan zingen. Misschien kunnen de vogeltjes zelf hun buren wel identificeren, maar ons lukt het niet.
Een studie in de ‘Journal of Animal Ecology’ stelde dat tjiftjaffen in de omgeving van luchthavens op lagere frequenties zingen. Veel vogels gaan juist hoger zingen om beter te worden gehoord in een context met veel verkeerslawaai. Tjiftjaffen zijn er ook agressiever tegenover soortgenoten, mogelijk omdat ze hun gezang minder goed kunnen horen en er dus minder informatie uit kunnen halen. Misschien compenseren ze gebrekkige informatie dus met fysiek geweld, maar het is niet uitgesloten dat de grotere baldadigheid mee een gevolg is van de stress die ze ondervinden van de chronische geluidshinder. Je zou dan verwachten dat ze verhuizen, maar ook in de volgelwereld is dat niet altijd een optie.
In het Suske en Wiske album ‘De toornige tjiftjaf’ speelt de tjiftjaf de hoofdrol. Het verhaal gaat over de vogelvangst in België. Een reusachtige tjiftjaf (een vermomde Lambik) zaait paniek onder de vogelvangers, nestrovers en jagers door hun vangnetten te vernietigen en vogelvangers af te ranselen. Het verhaal verscheen in De Standaard en Het Nieuwsblad van 4 juli 1970 tot 12 november 1970. De volledige strip verscheen in 1971. Kort daarna, in 1972 werd door toenmalige minister van landbouw, Leo Tindemans de vogelvangst afgeschaft.
Geraadpleegde bron: National Geographic: De kunst van overleven [Hannah Nordhaus]
Van Antarctica tot de evenaar weet de pinguïn in de extreemste omstandigheden te overleven. Ook nu hun veranderende omgeving ze voor nieuwe uitdagingen stelt. We begrijpen steeds beter hoe ze dit voor elkaar krijgen.
Op een verlaten strand aan de oostkust van Patagonië (gebied ten zuiden van de Coloradorivier, Chili en Argentinië bestrijkend) waar je overal glasscherven, verroeste wagens en uitgebrande kampvuren aantrof, ontdekte een Argentijnse bioloog tot zijn grote verbazing een dozijn magelhaenpinguïns, die er onder struiken en in kleine holen leefden.
Bekend is dat magelhaenpinguïns, vogels van zo’n 60 cm hoog en met een opvallende witte band rond de ogen en nek, broeden op steen- en zandstranden in Zuid-Amerika.
’s Winters trekken ze via open zee naar het noorden tot Brazilië en Peru. Maar voor zover bekend lag de meest nabije kolonie ruim 80 km verder zuidwaarts. Deze dappere avonturiers waren naar deze ‘dumpplaats’ gekomen en hadden zelfs paartjes gevormd om er te broeden.
Wetenschappers zien vaker dat pionierende groepjes, zoals deze, de vertrouwde broedplek verlaten en op zoek gaan naar nieuwe. Volgens de Global Penguin Society, een internationale natuurbeschermingsorganisatie, symboliseert deze nieuwe kolonie het aanpassingsvermogen en de veerkracht van alle 18 pinguïnsoorten wereldwijd. Ze overleven in de onherbergzaamste gebieden op aarde, zelfs nu grillige weersomstandigheden ze almaar voor nieuwe uitdagingen stellen.
Met hun waggelende loop, een verenpak dat aan een smoking doet denken en de toegewijde zorg voor hun kuikens zijn pinguïns geliefde ‘ambassadeurs’ voor natuurbescherming.
De pinguïn ontstond zo’n 60 miljoen jaar geleden in het huidige Nieuw-Zeeland. Door de afwezigheid van natuurlijke vijanden verloren de vogels volgens sommige wetenschappers hun vliegvermogen, dat ze inwisselden voor meer mobiliteit in zee.
Om zich te wapenen tegen de kou legden ze ruime vetreserves aan en kregen ze een dik, ondoordringbaar verenpak. In het water, waar ze zich behendig en razendsnel voortbewegen, fungeren hun stompe vleugels als vinnen. Het opvallende zwart-wit van hun veren brengt roofdieren in verwarring. Vroege pinguïns lieten zich meevoeren door zeestromingen en pasten zich in hun nieuwe leefgebied aan de omstandigheden aan.
Zo vestigden keizers- en adeliepinguïns zich in Antarctica, waar ze een extra dikke laag lichaamsvet, schubvormige veren en scherpe klauwen voor meer grip op het ijs ontwikkelden.
De galapagospinguïn daarentegen, vestigde zich op de gelijknamige eilandengroep, helemaal bij Ecuador en werd zo de enige soort die ter hoogte van de evenaar leeft in de brandende zon op de vulkanische eilanden. Door het warmere klimaat zijn ze kleiner (50 cm) en hebben ze minder veren.
Hoe ver de pinguïns ook uitzwermen, overal stuiten ze op vergelijkbare problemen. Ongeveer de helft van alle pinguïns wordt met uitsterven bedreigd en de zwartvoetpinguïn kreeg vorig jaar als eerste soort de status ‘ernstig bedreigd’. De problemen schuilen zowel in zee als op het land. In de oceanen kampen pinguïns met olievlekken, algenbloei, visnetten en plasticvervuiling, terwijl hun prooien lijden onder hogere watertemperaturen en overbevissing.
Op het vasteland, waar pinguïns paren en hun jongen grootbrengen, dreigen weer andere gevaren. Denk aan krimpend Antarctisch zee-ijs, bebouwing langs de kust en niet-inheemse of groeiende aantallen roofdieren.
Natuurbeschermers en overheden over de hele wereld hebben zich de afgelopen eeuw ingespannen om de afname van pinguïnpopulaties een halt toe te roepen. Nu het rapen van eieren verboden is en er beschermde gebieden zijn ingesteld, hebben bedreigde populaties een kans zich te herstellen.
Wetenschappers deden de verontrustende ontdekking dat de evolutie van de pinguïns vermoedelijk trager is gaan verlopen, waardoor ze veranderingen in hun leefgebied steeds minder goed kunnen bijbenen. Een recente studie wijst zelfs uit dat de pinguïn zich nu van alle vogels het traagst aanpast.
Toch lijken sommige soorten hun bestaande kenmerken en overlevingsstrategieën goed te benutten, waardoor het ze lukt nieuwe gebieden te ‘veroveren’. Onlangs doken er bv. op satellietbeelden van Antarctica nog niet eerder ontdekte kolonies keizerpinguïns op, waaruit bleek dat ze hun heil elders zoeken, als het zee-ijs in een bepaald gebied onbetrouwbaar wordt.
Het aantal koningspinguïns, de kleinere ‘neefjes’ van de keizerspinguïn, neemt af in een deel van hun habitat, maar neemt juist toe op plaatsen waar ze decennialang werden bejaagd voor de olie in hun vetlaag.
Ezelspinguïns, nauw verwant aan adeliepinguïns, komen omgekeerd steeds zuidelijker op het Antarctische schiereiland voor, waar door opwarming en krimpend zee-ijs steeds betere broed- en jachtomstandigheden ontstaan. Ook de paar pionierende magelhaenpinguïns die opdoken op het met zwerfafval bezaaide strand in Patagonië lijken andere soortgenoten te hebben geïnspireerd zich ook daar te vestigen. Terwijl landeigenaren en de lokale overheid bezig was een nieuw 14 000 ha groot beschermd natuurgebied af te bakenen, nam het aantal pinguïns op de stortplaats jaar in, jaar uit toe. Inmiddels nestelen er meer dan 8 000 pinguïns.
Pinguïnsoorten als de stormband-, ezels- en keizerspinguïn zijn voor een succesvol broedseizoen afhankelijk van de jaarlijkse cyclus van aangroeiende en smeltend zee-ijs rond Antarctica. De afgelopen 30 jaar registreren wetenschappers echter veranderingen in het oppervlak en de verdeling van het ijs. De sterkste krimp vindt plaats langs de westkust van het Antarctische Schiereiland. Nooit eerder registreerden wetenschappers zo weinig en zulk zwak zee-ijs als in de afgelopen 4 jaar. Koude zeestromingen zijn rijk aan nutriënten en vormen een betrouwbare bron van voedsel voor pinguïns.
Op Zavodovski (één van de zuidelijke Sandwich Eilanden) broeden een miljoen stormbandpinguïns. Het is de grootste afzonderlijke kolonie op aarde.
De evolutionaire reis van de galapagospinguïn illustreert hoe een soort in de loop van miljoenen jaren verandert door de druk van de omgeving. Genetisch onderzoek wijst uit dat hij zich in het Pleistoceen, zo’n 2 miljoen jaar geleden, afsplitste van de humboldtpinguïn.
In dat tijdperk vertoonde het klimaat extreme schommelingen. De voorouders van de vroegste galapagospinguïns bereikten de eilanden waarschijnlijk door zich te laten meevoeren op de Humboldtstroom, die koud en voedselrijk water langs de kust van Zuid-Amerika stuwt.
De pinguïns belandden op de eilanden Isabella en Fernandina, aan de westkant van de eilandengroep, waar ze voedsel en beschutting vonden. De galapagospinguïns konden er alleen overleven door zich aan te passen aan hun nieuwe, warme omgeving. Zij gingen bv. broeden in koele, schaduwrijke rotsspleten en lavatunnels langs de kust om oververhitting te voorkomen. Dankzij hun kleine gestalte passen ze beter in deze schuilplaatsen, waar zij en hun jongen bovendien veilig zijn voor slangen en krabben.
Ook op andere manieren voegden de vogels zich naar de omstandigheden in de subtropen: ze hebben een kleinere vetreserve en minder veren dan de meeste andere pinguïns. Galapagospinguïns behoren samen met de humboldt-, magelhaen- en zwartvoetpinguïn tot het geslacht Spheniscus (bandpinguïns), dat te herkennen is aan een opvallend zwart-wit patroon op de borst en kop. Al deze soorten leven in een warmer klimaat en reguleren hun lichaamstemperatuur door te hijgen, net als honden op een warme dag. Om verder af te koelen strekken ze hun poten uit.
De galapagospinguïn heeft bovendien witte veren op zijn kop en kale enkels en poten, ook ter verkoeling. Blijft het langere tijd erg warm, dan stoten ze soms veren rond hun gezicht af. Maar de meest ingenieuze aanpassing van de galapagospinguïn is zijn vermogen zelf de timing van de rui en de voortplanting te bepalen, terwijl andere pinguïnsoorten hier vaste cycli voor hebben. Het aanmaken van nieuwe veren kost namelijk veel energie en dus wacht de galapagospinguïn met ruien tot de koele oceaanstromingen voldoende voedingsstoffen aanvoeren. Nog een verschil met andere pinguïnsoorten is dat hun rui plaatsvindt vóór het broedseizoen en soms twee keer per jaar. Door het ruien en paren te laten samenvallen met de beschikbaarheid van voedsel, vergroten ze de kans om hun jongen succesvol groot te brengen.
Enkele anatomische troefkaarten die pinguïns tot uiterst behendige zwemmers maken
· - De borstspier die de vleugels beweegt is sterker ontwikkeld dan bij vliegende vogels, met in beide richtingen (op- en neerwaarts) evenveel stuwkracht.
· - Een pinguïn heeft langere heupbotten dan een vliegende vogel, zodat hij zijn poten volledig achterwaarts kan strekken om ze als roer te gebruiken.
· - Vliegende vogels buigen voor de wendbaarheid hun vleugels op meerdere plekken, maar pinguïns zijn in het water meer gebaat bij stijve, stevige gewrichten.
· - Toen pinguïns het vliegen omruilden voor zwemmen, veranderden hun botten van hol naar zeer dicht. De botten zijn daardoor bestand tegen de druk van het water.
· - Vergeleken met mensen hebben pinguïns een platter hoornvlies en een rondere lens, zodat ze ook onder water goed kunnen zien.
· - Grote klieren boven de ogen helpen overtollig zout van prooien via de neusgaten af te voeren.
· - Pinguïns trekken onder water hun S-vormige nek in voor een optimale stroomlijning.
Speciale aanpassingen helpen pinguïns hun lichaam optimaal op temperatuur te houden
-Slagaders in de vleugels van pinguïns wisselen warmte uit met aders, waardoor het terugstromend bloed opwarmt.
· - Door vernauwde bloedvaten liggen de veren plat, voor betere isolatie.
· - Weerhaakjes aan pinguïnveren gaan ijsvorming tegen. De haakjes zorgen er ook voor dat water zijn druppelvorm behoudt en zo makkelijk is af te schudden.
· - Een stuitklier scheidt voortdurend olie af. Door de waterafstotende olie over zijn veren uit te wrijven, blijft de pinguïn warm.
· - Vóór de rui neemt het lichaamsgewicht toe; sommige soorten worden wel 1/3 zwaarder. Nieuwe veren zijn in de maak.
· - Tijdens de rui vervangen nieuwe veren de oude. Jagen is niet mogelijk en het lichaamsgewicht neemt bijna met de helft af.
· - Omdat ze in warme streken leven hebben humboldt- en galapagospinguïns kale plekjes op hun snoet. Deze helpen de lichaamstemperatuur te reguleren.
· - Om oververhitting in hun warme omgeving te voorkomen, gebruiken galapagospinguïns hun vleugels en lijf om onbedekte lichaamsdelen van schaduw te voorzien.
Communiceren en waken
·Dankzij een dubbele set stembanden in de sfyrinx (geluidsorgaan) brengt een koningspinguïn geluid voort op twee frequentiebanden – zo kunnen ze elkaar in luidruchtige kolonies onderscheiden.
·Tien soorten waaronder alle uit het geslacht Eudyptes (de kuif- of helmpinguïns), kunnen inwendig een geel pigment aanmaken. Het toont een goede gezondheid aan en helpt bij het vinden van een partner.
·Zwartvoetpinguïns herkennen hun levenspartner en koloniegenoten aan hun unieke vlekkenpatroon.
·Stormbandpinguïns doen per dag duizenden dutjes van 4 seconden – bij elkaar 11 uur slapen. Zo voorkomen ze dat hun eieren worden geroofd en dat ze worden aangevallen. Ze plaatsen ook steentjes rond hun nest om smeltwater buiten te houden.
·Bij sommige pinguïnsoorten is in het snavelpuntje een tastorgaan ontdekt. Het bevat gevoelige receptoren die mogelijk een rol spelen bij het foerageren en de balts.
·Elke keizerpinguïn heeft een unieke roep, waarmee partners en kuikens elkaar kunnen terugvinden in de drukke en onoverzichtelijke kolonie. Ouders en kuikens reageren net zo lang op elkaars roep tot ze herenigd zijn.
Het uitzonderlijkste gedrag doet zich voor bij de keizerspinguïn tijdens de broedperiode, die plaatsvindt in uitgerekend het zwaarste jaargetijde. Vroeg in de Antarctische winter (het kan dan -45 °C zijn, met wind die soms de orkaankracht bereikt) legt het vrouwtje één peervormig ei. Als de tijd is gekomen om de zee in te gaan en haar energiereserves aan te vullen, rolt ze het ei naar haar partner, die de zorg overneemt. Keizerspinguïns duiken tot een diepte van wel 500 m, dieper dan welke andere vogel ook. Ze kunnen ruim 20 min onder water blijven.
Twee maanden lang passen de keizerpinguïnmannetjes op de eieren. Ze leggen het ei boven op hun poten, dicht tegen hun lichaam aan. Onder een ruime huidflap op hun onderbuik blijft het ei goed warm. De vaders in spe eten bijna 4 maanden niet en verliezen in het broedseizoen bijna de helft van hun lichaamsgewicht. De eieren komen doorgaans uit inaugustus, net wanneer de vrouwtjes terugkeren om hun jong het eerste hapje te brengen.
De eerste 5 maanden van hun leven voeden beide ouders hun jong en houden ze het warm.
Tegen half december – de Antarctische zomer staat dan op het punt te beginnen – verwisselen de kuikens hun pluizige dons voor waterdichte veren. Kort daarna verlaten ze de kolonie en gaan ze zelfstandig op zoek naar voedsel. Wanneer de jonge vogels letterlijk een diepe sprong in het water wagen, begint hun leven in zee, waar ze gemiddeld 5 jaar verblijven alvorens terug te keren om zich voort te planten.
Omdat keizerspinguïns waggelend niet zo snel vooruitkomen, gaan ze vaak over op een vorm van buiksleeën, waarbij ze peddelen met hun vleugels en poten. Het is een efficiënte manier van voortbewegen, waardoor ze op weg van en naar de zee enorme afstanden kunnen afleggen.
Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel de Turkse tortel [Dirk Draulans]
Tot op het einde van de 19de eeuw was ‘onze’ Turkse tortel een vogel die exclusief in het Midden-Oosten en een groot deel van Azië voorkwam. Vanaf 1925 begon ze plots aan de verovering van Europa. Ze verlegde haar grenzen met gemiddeld 45 km per jaar. In 1949 werd ze voor het eerst in Nederland waargenomen, in 1952 in België. Het 1ste bekende Belgische broedgeval kwam er in 1955, in Knokke.
Er was geen houden aan. Het Vlaamse broedbestand werd eind jaren 1960 al op 24 000 koppels geraamd. In de periode 2013-2018 was het iets tussen de 50 000 en 100 000 koppels. In Nederland zouden er nu zo’n 60 000 broedparen zijn.
De laatste 20 jaar wordt er in onze contreien wel een afname van de populatie geregistreerd, hoewel de soort het wereldwijd goed blijft doen. Het is niet duidelijk waaraan de daling te wijten is. Mogelijk ondervindt de tortel concurrentie van de grotere houtduif, die steeds meer een vogel van huis en tuin wordt. Bij ons komt de Turkse tortel bijna uitsluitend in de buurt van mensen voor, wat tamelijk vreemd is want in haar Aziatische brongebied zou ze vooral een bosvogel zijn.
De afgelopen halve eeuw is de tortel ook in de Verenigde Staten aan een invasie bezig, die nog sneller gaat dan haar Europese veroveringstocht. In de jaren 1970 ontsnapte een aantal exemplaren in de Bahama’s uit gevangenschap. De soort bereikte relatief snel de Amerikaanse staat Florida en palmt sindsdien de rest van Noord-Amerika in.
De duif heeft alles om succesvol te zijn. Ze is de ultieme opportunist en eet zo goed als alles wat ze te pakken krijgt. Ze is niet bang voor menselijke aanwezigheid. Ze kan tot 6 legsels per jaar produceren. Nog voor de jongen uit een nest klaar zijn om uit te vliegen, is hun vader al aan het uitkijken naar een nieuwe nestplaats voor het volgend broedsel. Het gaat vooruit in het tortelduivenbestaan.
Net als andere tortelduiven is ook de Turkse monogaam. Mannetje en vrouwtje werken samen aan het grootbrengen van de jongen. Jaar na jaar blijven ze het doorgaans met elkaar doen. Als je tevreden bent met een partner, moet je niet om de haverklap wisselen.
De gehechtheid van tortelduiven inspireerde ons ertoe om een verliefd koppeltje ‘tortelduifjes’ te noemen. Bij ons zal er waarschijnlijk een ander tortelsoort model voor gestaan hebben: de zomertortel, die hier al sinds mensenheugenis voorkomt. In tegenstelling tot de Turkse krijgt zij het erg kwaad; ze dreigt uit onze regio te verdwijnen. Dat heeft niets met de opmars van de Turkse tortel te maken, want de leefgebieden van beide soorten overlappen elkaar niet. Maar de zomertortel is er helaas niet in geslaagd zich aan de mens aan te passen.
Tot overmaat van ramp staat de Europese Commissie de jacht op de zomertortel weer toe [Vogelbescherming Nederland]
Dit besluit volgt op een jachtpauze van 3 jaar, ondanks de voortdurende achteruitgang van de zomertortelpopulatie en de zwakke handhaving van de jachtwetten.
Het moratorium verbood sinds 2021 de jacht op de zomertortel in Spanje, Frankrijk, Portugal en Noordwest-Italië (de westelijke trekroute) en in 2022 voor Oostenrijk, Bulgarije, Griekenland, Italië, Malta, Roemenië en Cyprus (de oostelijke trekroute).
De jachtpauze werkte afgelopen zomer nog goed. Uit telgegevens blijkt dat de zomertortels zich wat beginnen te herstellen langs de westelijke trekroute. In de landen van de oostelijke trekroute werd nog geen herstel waargenomen. Logisch, want de jachtverboden worden er zelden nageleefd.
De Commissie gaat uit van een jachtquotum van 1.5 %, maar het is onduidelijk hoe ervoor wordt gezorgd dat jagers zich aan de limiet zullen houden. Het risico is duidelijk. Zonder de juiste controles zal de soort weer achteruitgaan.
De Ionische eilanden in Griekenland blijven een hotspot voor stroperij tijdens de vogeltrek, wat ook op Malta het geval is. De koepelorganisatie BirdLife Europe wijst de Europese Commissie op de ongegronde beslissing en dringt er bij de betrokken landen op aan om het jachtverbod te behouden, voordat het te laat is.
Geraadpleegde bron: Vogelbescherming Vlaanderen: Mens & Vogel: editie lente 2025: Vogelzang [natuurgids en vogelaar, Wannes Bellens]
Vanaf eind maart keerden de bruinkapjes terug uit hun jaarlijkse vakantie. Ze smikkelen en smakkelen het liefst van al insectjes en besjes, maar die zijn hier in de winter moeilijk te vinden. Daarom zochten ze in het najaar andere oorden op. Sommige van hen trokken naar de Britse gebieden, anderen daalden af naar de Middellandse Zee. Spanje en Marokko vallen goed in de smaak.
De mannetjes van de bruinkapjes nemen hun retourvlucht ietsjes vroeger. Ze gunnen zichzelf bij terugkeer de tijd om de beste territoria uit te zoeken, grenspalen te slagen en rivalen af te schrikken. Vervolgens starten de ondertussen bronstige knapen aan de bouw van enkele ruwe nesten in doornige meidoornstruiken, stekelige bramen of brandende netels. En dat allemaal terwijl de vrouwtjes nog even nagenieten aan het zwembad …
Maar dan besluiten ook zij hun koffers te pakken. Voor de ventjes is het nu fluiten geblazen: ‘De vrouwtjes zijn in aantocht!’ Ze trachten het mooiste bruinkapje uit de lucht te fluiten. Letterlijk, want zij …, zij maakt enkel een landing voor het mannetje wiens zang haar het meest bekoort. De ventjes fluiten dus maar beter op hun best. Gelukkig behoren ze tot het kruim der zangvogels. Elke uitgebrachte strofe is weer net wat anders. Wel mondt een aarzelende aanhef, wat gereutel en gepruttel, steevast crescendo-gewijs uit in enkele heldere mooie tonen. Het lijkt wel wat op de merelgezang. Als ze geen zin hebben om het crescendo mooi af te werken, kunnen ze zelfs worden verward met een wat lome tuinfluiter.
Ze zijn best trots op hun kunnen en verstoppen zich niet. Je hoort hen sneller dan dat je ze twee ziet. Maar eenmaal gehoord, zijn ze gemakkelijk te spotten en daarna langdurig te bewonderen. Meneertje bruinkap is niet van het zenuwachtige ‘heen-en-weer-gewip-type’, maar eerder van het ‘hier-zit-ik-een-showke-te-geven’.
Zoek echter niet naar die grijze vogel met dat bruin kapje. Deze vogeltjes houden er immers een strikte sekse-dresscode op na. De vrouwtjes hullen zich weliswaar in dat bruine kapje, de mannetjes dragen echter steevast een zwart hoedje. In de vogelgidsen worden deze vogeltjes daarom zwartkoppen genoemd, ‘blackcap’ in het Engels en ‘fauvette à tête noir’ in het Frans. Allemaal directe verwijzingen naar die zwarte hoofdpluimpjes.
Het bruinkapje kiest nu het meest robuuste van de ruwe bouwsels uit en samen werken ze het af. Ze beloven elkaar eeuwige trouw, al zal dat maar één broedseizoen duren. Samen brengen ze één tot twee broedsels groot, toch al snel goed voor een tiental nakomelingen en dus een welverdiende lidkaart van de bond voor grote en jonge gezinnen. Als je dan ook nog bedenkt dat door het stikstofoverschot bramen (waarin ze het liefste nestelen) overal toenemen, dan zal het je niet verwonderen dat het de bruinkapjes, tegen de algemene volgeltrend in, voor de wind gaat.
Je hoort de zwartkopjes dus meer en meer en ook vroeger en vroeger. Dat komt dan weer ‘dankzij’ die klimaatopwarming. Allemaal megaproblemen, maar de zwartkoppen trekken zich er voorlopig niet te veel van aan. Tijdens beide broedperiodes hoor je de bruinkapmannetjes uitbundige strofes uitstoten; aarzelende startjes, maar heldere finales.
Mannetjes en vrouwtjes vallen decibel-gewijs ook zonder de zang op. Wanneer er gevaar dreigt en de gehele zangvogelcommune moet worden gewaarschuwd, weerklinken ketsende steentjes. Het is geen absolute zekerheid, maar hoor je tijdens een wandeling in het dichte struikgewas twee keitjes op elkaar tikken, dan is de kans groot dat je door één van hen wordt bespied.
‘t Wordt later. ’t Wordt kouder. Insecten kruipen weg. Alle jongen vliegen uit. Het nest is nu veel te groot. En veel te leeg. Ma en Pa zijn moe. Gefloten wordt er niet meer. Enkele ketsende kiezels wijzen nog op hun aanwezigheid. Tijd dus om te verkassen. Sommige zwartkopjes naar de Britse eilanden; de andere ‘bruinkapjes’ richting Méditerranée.
De zwarte kraai kiest voor een leven in de nabijheid van diervriendelijke mensen
Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel: de Zwarte kraai [Dirk Draulans]
Ze zijn pienter, die zwarte kraaien. Hun hersenen kunnen getallen tot 30 aan. Ze herkennen mensengezichten en leren met wie ze het best wat voorzichtiger zijn. Het vakblad ‘Current Biology’ toonde recent aan dat ze het concept ‘waarschijnlijkheid’ begrijpen. Ze nemen beslissingen gebaseerd op een ingeschatte kans op beloning.
In een experimentele opstelling werden vogels (in gevangenschap) geconfronteerd met een beloningskans variërend tussen 10 en 100% voor een actie. Ze kozen bijna systematisch voor de actie met de hoogste kans op beloning, zelfs als die een stuk moeilijker was om uit te voeren. Ze konden de procedure ook maandenlang onthouden.
Kraaienkenners menen dat de mentale vaardigheden van kraaien vergelijkbaar zijn met die van kinderen van 7 jaar. Ondanks hun kleine formaat zitten kraaienhersenen vol met neutronen. Dit complexe netwerk maakt geavanceerde cognitieve vaardigheden mogelijk, zoals het gebruiken van gereedschap om voedsel te verkrijgen of puzzels op te lossen.
Deze bevindingen benadrukken het belang van hersenstructuur boven grootte. Kraaien zijn sociale dieren die in complexe familiegroepen leven. Hun sociale interacties vereisen hoogstaande communicatievaardigheden, die leren en geheugen vereisen. Jonge kraaien leren door het gedrag van volwassenen te observeren, wat duidt op een vorm van culturele overdracht, waarvan ooit werd gedacht dat die exclusief voor primaten was.
Het hoeft dus niet te verbazen dat kraaien hun levenswijze snel kunnen aanpassen als dat nuttig is (gedragsflexibiliteit). De opvallendste trend van de jongste halve eeuw is dat ze mee verstedelijkten met de mens. Ze worden niet gemakkelijk bang, ook niet voor mensen. In een stad hebben kraaien meer afval en ander voedsel ter beschikking dan op een platteland dat degradeerde tot een industrieel landbouwlandschap zonder echte natuur. Ze lopen er ook minder risico op problemen met predatoren, zoals de buizerd en de havik, een van de weinige roofvogels die kraaien aanvallen.
Bovendien zijn mensen in een stad doorgaans diervriendelijker dan op het platteland waar ‘verdelging’ een begrip is dat velen spontaan met kraaien associëren vanwege een dikwijls overdreven ingeschat effect op de landbouwproductie. In Vlaanderen zouden elk jaar zo’n 100 000 kraaien worden geliquideerd. Het record werd in 2017 geregistreerd: meer dan 124 000 dode kraaien.
Dat is gigantisch veel. Het Vlaamse broedbestand wordt op iets tussen 40 000 en 70 000 koppels geraamd of 80- tot 140 000 oudervogels. Een koppel krijgt doorgaans 3 tot 4 jongen, wat op jaarbasis een totaal van iets tussen de 200 000 en 420 000 kraaien in Vlaanderen geeft. Kraaien zijn standvogels, dus er is weinig instroom van buitenaf. Het lijkt er dan op dat elk jaar een kwart tot misschien zelfs de helft van de Vlaamse kraaien wordt uitgeroeid (tenzij het kraaienbestand schromelijk is onderschat).
Er zijn een paar redenen waarom zwarte kraaien worden bestreden:
· - zwarte kraaien eten zaden, jonge plantjes en oogstgewassen zoals maïs of graan; ze kunnen in sommige gebieden aanzienlijke schade veroorzaken aan akkers en gewassen;
· - ze staan erom bekend dat ze eieren en kuikens van weidevogels (zoals kieviten en grutto’s) opeten; omdat de populaties van deze grondbroeders al onder druk staan, wordt de kraai soms verantwoordelijk gehouden voor de achteruitgang en dus als ‘natuurlijke vijand’ gezien;
· - in veel Europese landen, waaronder België en Nederland, staan kraaien op de wildlijst of vrijstellingenlijst, wat betekent dat ze onder bepaalde voorwaarden mogen worden geschoten;
· - kraaien zijn pikzwart, luidruchtig en worden vaak geassocieerd met ‘onheil’ of dood, wat bijdraagt aan hun negatieve reputatie;
· - zwarte kraaien zijn bijzonder slim en weten zich vlot aan te passen aan menselijke omgevingen; daardoor kunnen ze zich snel verspreiden en flink in aantal toenemen, wat mensen sneller als ‘overlast’ ervaren.
In Vlaanderen is het onder bepaalde voorwaarden toegestaan om vangkooien, zoals trechtervallen en Larsen-kooien te gebruiken voor de bestrijding van kraaiachtigen. Deze methoden zijn echter aan strikte regels gebonden:
· - vergunning: er moet een aanvraag worden ingediend bij het Agentschap Natuur en Bos ( ANB) voor het plaatsen van dergelijke vallen;
· - periode: de vallen mogen enkel worden gebruikt tussen 16/02 en 15/10
· - controle: dagelijkse controle van de vallen is verplicht; niet beoogde diersoorten (bijvangsten) moeten onmiddellijk worden vrijgelaten
· - lokvogels: het gebruik van levende lokvogels is toegestaan, met een maximum van 2 per kooi; deze dieren moeten voldoende voedsel, water en beschutting ter beschikking hebben;
· - identificatie: elke kooi moet voorzien zijn van een identificatieplaatje met specifieke informatie, waaronder het jachtverlofnummer of het referentienummer van de verleende afwijking.
Larsenkooi: meestal van metaalgaas gemaakt, bestaande uit meerdere compartimenten: één compartiment waarin de lokvogel wordt geplaatst en verschillende (4 tot 5) vangcompartimenten met een neerklappend poortje. De lokvogel dient als ‘indringer’ in het territorium. De lokale populatie kraaiachtigen zal vanuit een natuurlijke nieuwsgierigheid deze indringer willen onderzoeken. Dank zij een wipvalmechanisme valt het poortje achter de vogel dicht.
Trechterval (foto): een lokvogel wordt in de trechterval geplaatst en lokt de wilde soortgenoten. Een horizontale invalladder met smalle openingen in het midden van de trechterval vormt de toegang voor de soortgenoot in de val. Door het inklappen van zijn vleugels laat de vogel zich simpelweg in de valstrik lokken. Wanneer de verschalkte vogel er weer uit wil vliegen, zijn de smalle openingen te klein om met open gespreide vleugels aan de vangkooi te ontsnappen.
Toch heeft verdelging hoogstens en klein effect op de populatie. Een INBO-rapport concludeerde dat ‘het afschot van kraaien de populatietrends eerder volgt dan stuurt’. Met andere woorden: hoe meer kraaien er zijn, hoe meer er worden verdelgd (en niet: hoe meer er worden verdelgd, hoe minder er zijn). Het is een klassiek euvel dat jagers en andere verdelgers maar niet willen zien: dieren compenseren verliezen door meer jongen groot te brengen. Slotconclusie: de verdelging van de kraai kan beter worden afgeschaft. Ze heeft geen zin en ze is érg dieronvriendelijk.
Handel en stroperij brengen Europese zangvogels in gevaar
Geraadpleegde bron: EOS Wetenschap: Illegale vogelvangst weigert uit te sterven [Toon Lambrechts]
Hoewel het vangen van wilde vogels al meer dan 50 jaar is verboden, worden er toch jaarlijks enkele tientallen vogelvangers betrapt en veroordeeld. Terwijl de vogelvangst in België jaar na jaar afneemt, stimuleert de vraag naar speciale soorten vogels de illegale vangst elders in Europa.
Vogelbescherming Vlaanderen was vorig jaar betrokken in 10 zaken van illegale vogelvangst. Een topje van de ijsberg. Doorgaans gaat het om kleinere zaken. Het betreft vogelliefhebbers op zoek naar vers bloed voor de eigen kweek van inheemse zangvogels. Vaak gaat het om mensen al ver voorbij de pensioenleeftijd. Die groep wordt jaar na jaar kleiner. Het is een overblijfsel van een cultuur van vogelvangst die ooit heel sterk leefde in België. Naast de gepensioneerde vogelliefhebber die het vangen niet kan laten, tekent er zich een tweede profiel van illegale vogelvangers af. Jongere mensen, vaak deel van internationaal vertakte netwerken, met commerciële bedoelingen. Zij vangen inheemse Europese vogels in Zuid- en Oost-Europa bestemd voor de Belgische markt, een soort grensoverschrijdend milieucriminaliteit. De landen waar deze mensen vogels vangen, beslaat haast de helft van de kaart van Europa. Die worden vervolgens naar ons land gesmokkeld. Met deze handel valt grof geld te verdienen.
Welkom in onze schatkamer
In een onopvallende loods op het terrein van de Natuurinspectie, liggen de spullen die de inspecteurs van het Agentschap voor Natuur en Bos bij hun interventies in beslag namen. Deze dienst is verantwoordelijk voor alles wat met de strijd tegen de illegale vogelvangst te maken heeft. De precieze locatie van de loods moet geheim blijven, net als de identiteit van de inspecteurs. De natuurinspectie krijgt wel eens te maken met bedreigingen, want het handhaven van wetgeving over natuur en milieu maakt vijanden.
De verzamelplek ruikt als een oude zolder. Een hele stapel metalen kooien, allemaal platgetrapt. Verder rekken vol met knutselwerk. Een verzameling valkooien, elk voor een specifiek type vogel. Een tuimelkooi om sijzen of putters te vangen. Bovenaan staat er een soort molen met lokzaad die de ongelukkige vogel de kooi indraait. Een lange paal met daarop een platform om lokaas te verplaatsen met aan de zijkant twee klapnetten, bedoeld om grotere roofvogels te vangen. Een doos vol plastieken lokvogels, bewijsmateriaal in een nog lopende rechtszaak. Dozen met allerhande netten, waaronder de beruchte – en verboden – mistnetten. Die netten zijn zo fijn geweven dat je ze nauwelijks ziet hangen, al sta je er met je neus bovenop. Sommige spullen vragen meer uitleg: een box met allemaal doosjes voor schroeven, afkomstig van een controle bij een vogelvanger, timmerman van beroep. De binnenkant van de lege doosjes bleken besmeurd met vogelpoep. De man gebruikte ze om gevangen vogels in te transporteren.
Ringfraude
De huisvlijt van vogelvangers gaat ver. In de rekken staan verder nog twee geluidinstallaties, geknutseld met een oude autoradio, bedoeld om met gezang vogels te lokken. Een metalen blok met allemaal kleine gaatjes in geboord, die dient om met pootringen te sjoemelen. De ring gaat in een van de gaatjes en wordt met een hamer en een spie een beetje groter gemaakt, zodat hij over de poot van een volwassen vogel kan.
Hoe vogelvangers effectief aan hun materiaal komen, is minder duidelijk. Een groot deel is zelf gefabriceerd. Andere spullen zijn gewoon online te koop. Zelfs mistnetten, die in België en de meeste Europese landen verboden zijn, vallen eenvoudig online te bestellen voor wie de juiste zoektermen kent. Het opsporen van vogelvangers vergt een fijne speurneus. Natuurinspecteurs gaan vaak op pad en de ervaring leert welke plekken interessant zijn om mensen op heterdaad te betrappen. In veruit de meeste gevallen vindt men niets, maar in één geval op de tien is het toch prijs. Ook op vogelbeurzen voert men controles uit. Wie Europese vogels wil houden, is verplicht die op de juiste manier te ringen. Daar wordt wel eens mee geknoeid. Met nagemaakte ringen of ringen van andere vogels. De valsspelers met dubieuze ringen ontsnappen niet aan sancties.
Daarnaast krijgt de Natuurinspectie heel wat tips binnen van bezorgde burgers. Mensen stellen zich sneller vragen bij wat een buurman allemaal uitspookt in zijn volière. Als dan blijkt dat die buurman al gekend is voor bepaalde feiten, dan loont het om tot controle over te gaan.
Uitdovende nostalgie
Niettegenstaande het houden van vogels, zang- en schoonheidswedstrijden, vinken zetten, … de hobby van de kleine man, gevoelig afnam toen in 1972 het verbod op het vangen van wilde vogels van kracht werd, zij het met een hele reeks uitzonderingen en aanvankelijk zonder ernstige handhaving, blijft de vogelhouderij bestaan. Toch bepaalt het Soortenbesluit duidelijk wat kan en wat niet. Desondanks gebeurt het nog dat vogelkwekers exemplaren in het wild vangen, vaak met het excuus dat de kweek van de Europese zangvogels nu eenmaal vers bloed vraagt. De samenleving kijkt ook anders aan tegen het houden van vogels dan vroeger. Steeds meer mensen vinden het niet kunnen om vogels in kooien te stoppen. Het verbod op de vangst van vogels in het wild heeft het houden van vogels drastisch omgegooid. Meer nog, het heeft de vogels zelf veranderd. Ondertussen kweekt men al 50 jaar zangvogels in een beschermd milieu, afgesloten van de natuur.
De genetica van deze dieren is niet meer dezelfde. Vogels met een wildkleur zijn nog steeds populair, maar daarnaast zijn kwekers aan de slag gegaan met kleurmutaties en kruisingen. Op dit moment bestaan er bv. al 26 verschillende types huismus met elk hun eigen kleurschakering, waaronder een haast volledig witte variëteit. Die kleurmutaties maken maar weinig kans in de natuur, maar zijn geliefd bij kwekers die graag experimenteren.
Exclusieve soorten
Bij de Natuurinspectie verwacht men ook dat de lokale vogelvangst stilaan uitdooft. Enkele uitzonderingen nagelaten, gaat het om oudere mensen die vogels vangen uit een soort nostalgie. Maar de vangst verplaatst zich en dat baart de dienst zorgen. Men ziet hoe een andere groep meer gespecialiseerde kwekers op zoek is naar specifieke soorten, vaak uit een verlangen om als eerste met die soort aan de slag te gaan. Denk aan zeldzame soorten als rotslijsters, roodvoorhoodfkanaries of alpenheggenmussen. Waar een vraag is, ontwikkelt zich een aanbod. De wens van kwekers om exclusieve soorten in de volière te hebben, voedt een zwarte markt waarbij vogels in Oost- en Zuid-Europa worden gevangen om ze vervolgens naar ons land te smokkelen. Vaak vangt men grote aantallen vogels, omdat er onderweg heel wat dieren omkomen. De wereld van gespecialiseerde kwekers is veel meer afgeschermd dan die van de traditionele kwekers van Europese zangvogels. Dat maakt controle een stuk moeilijker. De verkoop vindt plaats in gesloten groepen online. De eerste jaren gaan die malafide kwekers anoniem aan de slag met die vogels om na enkele seizoenen met legaal geringde dieren naar buiten te komen. En hoewel het bijna niet anders kan dan dat het stamkoppel in het wild werd gevangen, valt dat lastig te achterhalen.
Spreeuw op het menu
Het leeuwendeel van de rechtszaken omtrent illegale vogelvangst gaat over Europese zangvogels zoals vinken, sijzen, putters of groenlingen. Verder duiken er ook zaken op van vangst voor consumptie. Spreeuwenvangst bv., nog een relict van vroeger. Daarbij vangt men grote aantallen spreeuwen, om die vervolgens te kuisen en netjes verpakt aan de man te brengen. De vangst van spreeuwen om op te eten is regionaal gebonden en situeert zich hoofdzakelijk in het noorden van West-Vlaanderen en het Meetjesland. De vangst verschilt wel met die van de zangvogels, omdat men zich richt op één soort en daar grote aantallen van stroopt, soms wel duizenden spreeuwen per jaar. Als men spreeuwen aantreft, zijn die meestal per 10 of 20 verpakt en diepgevroren. Het zijn maar kleine vogels, een standaard portie voor een persoon betreft 10 spreeuwen. Waarschijnlijk kennen stropers en consumenten elkaar en gaat het lokaal de ronde dat er ergens spreeuwen te verkrijgen zijn. De vangst van zangvogels en spreeuwen mag dan een overblijfsel van vroeger zijn, soms duiken er nieuwe vormen van stroperij op. Zo ziet de Natuurinspectie zich de laatste jaren geconfronteerd met een illegale trafiek van knobbelzwanen. Blijkbaar is deze soort erg populair in China en de Arabische wereld. Het gaat om illegaal gekweekte vogels of vogels afkomstig uit eieren die men uit nesten rooft. Met de handel in knobbelzwanen kan heel wat geld worden verdiend en het lijkt erop dat er zich mensen in specialiseren. De centrale ligging van ons land speelt een rol. De groep kwekers en verzamelaars is ook gewoon groter en kapitaalkrachtiger dan elders en dat zwengelt de vraag aan.
Plaatsgebonden schade
Op de vraag in hoeverre de vangst schade toebrengt aan de populaties in het wild, blijft de Natuurinspectie het antwoord schuldig. Men weet immers niet hoeveel vogels er effectief op jaarbasis worden gevangen. Veel hangt af van de soort en van de locatie. Wellicht is de impact van de vangst op populaties kleine zangvogels, zoals putters of sijzen niet erg groot meer. Spreeuwen zijn een ander verhaal. In West- en Oost-Vlaanderen gaan die massale vangsten zeker een effect hebben, te meer omdat deze soort het in het algemeen al slecht doet. Anders is het gesteld met de vangst bestemd voor de West-Europese markt die elders in Europa plaatsvindt. We zien soms beelden van tientallen kisten volgepropt met vogels, klaar om te worden gesmokkeld. En dat is maar een klein deel van alle sluikhandel, want de meeste transporten glippen vermoedelijk door de mazen van het net. Tel daarbij dat minstens de helft van de vogels de rit niet overleeft, dan wordt het meteen duidelijk dat de invloed van deze trafiek gigantisch moet zijn.
Geraadpleegde bron: Vogels kijken – editie 7: Grote stern [Thomas van der Es]
Grote sterns zijn echte zeevogels. Broeden en rusten doen ze op het land, maar ze zijn volledig afhankelijk van zeeën en delta’s. Ze jagen daar op sprot, jonge haring en zandspiering. Spontane nieuwe vestigingen van kustbroedvogels zijn in Nederland zeldzaam. Voor de kust en in de delta ontstaan niet zomaar zandige eilandjes met schelpen. Door waterveiligheidsmaatregelen, waaronder de Deltawerken, is de dynamiek erg beperkt.
Bovendien speelt recreatie een grote rol. Juist in het broedseizoen trekken mensen er massaal op uit. Deze vogels broeden in een zandig kuiltje op de gronden dat gaat heel slecht samen met strandtoerisme. In de afgelopen jaren zijn daarom binnendijks, al dan niet tijdelijk, kunstmatige broedeilanden aangelegd.
Dit vraagt natuurlijk wel onderhoud en beheer, want op zo’n eilandje gebeurt veel. Als er in het broedseizoen duizenden grote sterns zitten te poepen, vermest de boel hard. Planten, kruiden en zelfs struikjes zullen er versneld gaan groeien. Daarmee verpesten de sterns eigenlijk hun eigen broedgebied. Zodra zo’n plek begroeid geraakt, zullen kustbroedvogels vertrekken. Aan de beheerders dus de taak om die broedplekken ook na de aanleg aantrekkelijk te houden.
Sterns zien eruit als sierlijke meeuwen. Maar in tegenstelling tot meeuwen hebben ze een relatief hoekige kop en puntige vleugels. Meeuwen hebben een bolvormige kop en ronde vleugelpunten. Ook in de vlucht zijn sterns makkelijk van meeuwen te onderscheiden. De vlucht van sterns is veel sierlijker en dieper. De zwarte snavel met gele punt richt zich tijdens de actieve jacht naar beneden. De kopkap is gitzwart en steekt stevig af tegen de verder overheersende hagelwitte tinten van de vleugels, buik en rug.
In de loop der tijden zijn de dreigende drukfactoren voor grote sterns veranderd. Tegenwoordig heeft de soort vooral te lijden onder afnemend voedselaanbod, minder geschikt broedhabitat, verstoring door recreatie en sinds kort ook onder uitbraken van vogelgriep. Begin vorige eeuw was een van de grootste bedreigingen de modewereld! Vogels met de mooiste veren en kleurtinten werden geschoten om dameshoeden mee op te fleuren. Dat gebeurde bij grote sterns zo intensief dat de soort in Nederland bijna uitstierf. Gelukkig werden net op tijd instanties als Natuurmonumenten en Vogelbescherming Nederland opgericht, die hier een stokje voor staken.
De beste plekken voor grote sterns liggen nabij de Noordzeekustzone. Daarbuiten zijn ze echt zeldzaam. Kolonies worden soms ook gevonden in ‘het zoet’ zoals op het eiland Bliek in het Haringvliet. Dat eiland, gebouwd door het Wereld Natuur Fonds, speciaal voor broedende vogel en voor vissen, die in de ondieptes kunnen rusten en paaien, is slechts op grote afstand of vanaf een rondvaartboot te bekijken. De meeste grote sterns zitten echt in of nabij ‘het zout’. In Zeeuws-Vlaanderen liggen net onder Breskens prachtig aangelegde broedeilanden nabij de Waterdunen, een deltawerk dat de kust versterkt en de getijdenwerking benut. Het is een uniek landschap met zoutminnende planten, slikken, schorren en vogehutten. Hier kan het medio mei helemaal wit zijn van de grote sterns. Elders in de delta zijn de Slijkplaat en Markanje (in de Grevelingen) goede locaties. Op Texel is de Prins Hendrikzanddijk een hotspot, net als het gebied Utopia, een prachtig binnendijks vogelgebied aan de oostzijde. Nabij Camperduin is het natuurgebied de Putten (Natura 2000-gebied) in trek; er zijn enkele eilandjes gecreëerd om het voor vogels aantrekkelijk te maken. Toch is het ieder jaar weer een verrassing waar de grote sterns precies zullen neerstrijken of ze het broedseizoen afmaken en wat het broedsucces zal zijn.
De makkelijkste plek om ze mooi te zien is eigenlijk gewoon de branding van de Noordzee. Grote sterns jagen in de zone vanaf branding tot ongeveer 5 km op zee en vliegen vervolgens met de vangst naar de broedplekken. Grote sterns broeden vanuit veiligheidsoverwegingen bij elkaar, een strategie die meer zee-soorten toepassen. Ze kiezen een strategisch gelegen plek, het liefst kaal en overzichtelijk. Ze zijn namelijk gevoelig voor predatoren. Ze broeden op de grond en op het vasteland ben je dan een makkelijke prooi voor rovers als vos, marter of bruine ratten en die kunnen eieren van grond-broedende grote sterns opeten.
Meeuwen vormen ook een risico. In 2024 roofde een 30-tal puberende grote mantelmeeuwen de volledige kolonie grote sterns van de Texelse Prins Hendrikzanddijk weg. Je zult begrijpen dat de liefde voor grote mantelmeeuwen bij de grote sternonderzoekers niet bepaald toenam … hoewel dit natuurlijk ook gewoon bij de natuur hoort.
2022 was een rampjaar voor grote sterns in West-Europa. Een indrukwekkende en trieste uitbraak van vogelgriep maakte veel dodelijke slachtoffers. Op Texel zag men de gehele populatie uitdoven. Dit soort kolonievogels zijn feitelijk superverspreiders van virussen. Ze broeden dicht op elkaar, krijsen de hele dag en in het broedseizoen wordt er niet bepaald monogaam gedrag vertoond. Waar het broedseizoen eerst nog zo veelbelovend leek, liep het uit op een regelrechte ramp. Van levendig en lawaaierig werd het ineens muisstil in diverse kolonies.
Niet alleen op Texel gingen heel veel vogels dood, ook in Haringvliet, de Wester- en Oosterschelde, Zeebrugge en de Grevelingen liep het broedseizoen volledig in de soep. Besmette vogels hadden in de eerste weken van het voorjaar nog volop contact met vogels uit kolonies elders in Europa en dat zorgde voor een wijdverspreide sterfte in heel West-Europa. Gelukkig leverde het broedseizoen van 2023 weer hoge aantallen op met relatief weinig sterfte. Op de Prins Hendrikzanddijk broedden meer dan 4 000 paren. Ook in de Zuidwestelijke Delta ging het beter, al was het virus nog niet helemaal verdwenen.
Veruit de meeste grote sterns overwinteren voor de kust van West-Afrika. Tegenwoordig proberen enkele exemplaren echter de winter in Nederland door te brengen. In de Waddenregio is dat een zeldzaam verschijnsel, maar in de Zuidwestelijke Delta kun je ze wel treffen, hoewel nu minder na de vogelgriepuitbraak. De beste papieren voor een winterwaarneming hebben de Oosterschelde en de Grevelingen. Let bij een zoektocht wel op, want in de winter ontbreekt een deel van de zwarte kopkap van de grote stern. Ze zijn dan dus nog witter dan ze in zomerkleed al zijn. Hun karakteristieke roep ‘kirrik-kirrik-kirrik’ en vlucht zullen echter ook in dit seizoen genoeg opvallen om de aandacht te trekken.
Scandinavische neefjes van de vink geven de winter kleur
Geraadpleegde bron: Vogels kijken – editie 6 [Thomas van der Es]
Kepen zijn in onze streken doortrekkers en echte wintervogels. Afhankelijk van het broedsucces en de voedselcondities komen er massa’s kepen richting onze contreien. Het begint meestal met losse individuen die eind september langs de kust binnendruppelen. Vaak kun je aan de eerste dagen al een beetje inschatten of het een normaal, goed of uitzonderlijk winterjaar wordt voor de soort. De winter van 2024-2025 belooft geen extreem kepenjaar te worden.
Zoals veel vogels hebben ook kepen de strategie om samen op te trekken gedurende de wintermaanden. Ze verblijven in soms gigantische groepen bij elkaar. In de zomer hebben kepen een divers dieet. Insecten en zaden van allerlei vruchten staan dan op het menu. Tijdens de winter gaan ze volledig over op vruchten of zaden. De allerbeste plekken voor kepen in de winter zijn beukenbossen, akkerranden met uitgebloeide zonnebloemen of een bosperceel met lariksbomen. Hier kun je echt gericht naar ze op zoek gaan. Soms bestaat een groep volledig uit kepen, maar gemixte groepen komen ook voor. De begeleidende soort is meestal de, voor ons bekendere, gewone vink. Op akkerranden komen ze soms ook in gezelschap van groenling, putter, rietgors of geelgors. Dit zijn allemaal soorten met min of meer hetzelfde winterdieet.
In het agrarische landelijke gebied heb je de beste kansen bij een akker met zogenoemde akkerranden of speciaal aangelegde ‘vogelakkers’. Deze plekken zijn over het algemeen schaars. Dat is ook de reden dat ze al snel in trek zijn bij vogels. In het traditionele agrarische domein is over het algemeen voor deze zaadeters niet veel voedsel te vinden. Dus storten ze zich massaal op de gedekte tafels die de akkerranden voor ze vormen.
In beboste omgeving zijn lanen met oeroude beuken een goede bestemming voor een ontmoeting met kepen. Ze foerageren dan op gevallen beukennootjes en tussen de schilfertjes scharrelen dan soms wel honderden kepen bij elkaar. Hoe opvallend hun tekening ook is, in een relatief donkere laan valt een grote groep kepen soms niet eens op. Ze speuren als muizen op de grond en vaak zie je ze pas als ze massaal voor je opvliegen. Wanneer ze dat doen, zijn het witte stuitblokje en de witte vleugelvelden erg goede kenmerken om ze van andere soorten te onderscheiden.
In een bosperceel met lariks maak je ook kans en eten de vogels dan in de boomtoppen aan de vruchten, in dit geval larikskegels. Als het mooi rustig weer is, hoor je ze de kegels openpeuteren met hun snavel. Kepen zijn allesbehalve kleine bruine vogeltjes (KBV-tjes).
Ze zijn samengesteld uit buitengewone en originele kleuren. Veelkleurig en dan ook nog in de tofste tinten oranje, grijs, zilver, spierwit en gitzwart en alles daar tussenin. Daar kunnen maar weinig vogels aan tippen. De vogel die nog de grootste gelijkenis vertoont is de bij ons veel algemenere vink. Een goed en altijd bruikbaar kenmerk is dus de opvallend witte stuit. Die zie je nagenoeg altijd bij het opvliegen en vinken hebben die niet. Die hebben wel altijd de kenmerkende witte vleugelstreep.
Er is wel een flink verschil tussen een keep in zomer- of winterkleed. Mannetjeskepen in zomerkleed zijn het fraaist, zoals bij wel meer vogelsoorten het geval is. Ze hebben dan een gitzwarte kop (met blauwtint als het licht er mooi op valt), een donkere snavel en een zacht-oranje keel overlopend in de borst. Op de witte buik zitten slechts wat donkere zwarte druppelvormige vlekken. De vleugel is een fraaie (redelijk bizarre) mix van kleuren: zwart, oranje, wit en bruin.
Ieder jaar broedt er maximaal een handjevol kepen in Nederland. Dit zijn echte uitzonderingen. Nederland ligt in het uiterste zuiden van het verspreidingsgebied, al waren er twee broedgevallen van kepen in België in de afgelopen eeuw, maar de grote aantallen tref je aan vanaf Noorwegen. Daar komen de eerste kepen begin mei in het zuiden aan, om ook iets later in Noord-Noorwegen te verschijnen. Kepen hebben hun broedgebied in de uitgebreide taigazone vanaf westelijk Noorwegen tot diep in Rusland. Ongerepte wouden vol naaldbomen en berken zijn het leefgebied en broeddomein van de keep. Net als de ietwat simpele vinkenslag of het zeurend zangdeuntje van de groenling (beide familie) is de zang van de keep ook wat beperkt. Het is een zoemend, vrij eentonig geluid.
In 2015 zat er een duizelingwekkende groep van vele tienduizenden kepen in Zuid-België. De vogels werden daar opgemerkt gedurende de winter. Op internet verschenen foto’s en filmpjes van bomen vol kepen met een muur aan vinkachtige roepjes en klanken als geluid op de achtergrond. Op sommige foto’s leek het net alsof de bomen, medio februari, weer in herfstachtige kleuren waren gehuld. Zo veel oranjetinten bij elkaar leken blaadjes, maar het waren wel degelijk allemaal kepen. Deze invasies komen weleens vaker voor, voornamelijk tijdens mastjaren, wanneer bomen veel meer vruchten dragen dan gemiddeld (beuk, eik, kastanje).
Met name in Oost-Europa zijn er soms verzamelplaatsen en slaapplekken van tienduizenden vogels. Het is toch ongelofelijk dat een vogel die relatief verspreid in noordelijk en oostelijk Europa broedt, in soms enorme aantallen een goede voedselplek ‘ver van huis’ weet te ontdekken.
Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel: Het mannetje van de mandarijn-eend is een van de mooiste vogels ter wereld [Dirk Draulans]
De grote Charles Darwin schreef ooit dat hij ervan overtuigd was dat sommige dieren een gevoel voor schoonheid hebben. Hij begreep niet waarom ze anders zoveel zouden investeren in bv. erg ingewikkelde kleurpatronen. Het mannetje van de mandarijn-eend zou een vb. van die visie kunnen zijn. Het is een van de mooiste vogels ter wereld, met uitbundige kleurentekeningen. De kruin is paars, oranje en groen gekleurd en een brede witte wenkbrauwstreep loopt van het oog tot in de nek. Vooral de oranje bakkebaarden vallen op en de boven het achterlijf uitstekende oranje veren. De borst is paars en de flanken zijn oranjebruin. Alleen de mannetjes hebben een kuif op hun hoofd. Mannetjeseenden willen met hun exotisch uiterlijk indruk maken op vrouwtjes, maar volgens Darwin zou het ook met wat minder hebben gekund. Pure schoonheid dus.
De vrouwtjes zijn ook mooi, maar uitsluitend met vele tinten grijs. Zij doen het broedwerk en zijn gebaat met discretie. Intrigerend is dat het mannelijke kleurenkleed de standard is. Als vrouwtjes ouder worden en problemen krijgen met hun hormonen, switchen ze vanzelf naar een mannelijk kleurenpalet. Mannetjes gaan tijdens de jaarlijkse ruiperiode, wanneer ze hun veren wisselen, eventjes op vrouwtjes lijken. Ze zijn dan kwetsbaarder en maken geen vertoon, want er hoeft niet te worden gepaard. Maar na enkele maanden worden ze weer dat karakteristiek mannetje.
De mandarijn-eend komt van nature voor in Oost-Azië. Ze broedt in holtes in bomen en houdt zich graag op onder overhangende takken langs oevers, waar ze zaden en insecten van het wateroppervlak pikt. Wegens haar schoonheid kwam ze in perken en tuinen in West-Europa terecht, later ook in Noord-Amerika. Vooral in Groot-Brittannië is ze talrijk geworden. Haar wilde populatie zou er nu zo’n 7 000 exemplaren tellen. Sinds 1971 wordt ze er niet langer als een buitenlandse exoot beschouwd, maar als een inheemse soort.
In Nederland werd het eerste ‘wilde’ broedgeval van uit gevangenschap ontsnapte mandarijn-eenden in 1968 geregistreerd, in Vlaanderen in 1987, in een park in de Brusselse rand. In Nederland broeden nu enkele honderden koppels, in Vlaanderen een 100-tal. Het lijkt erop dat de verwilderde populatie zich uitbreidt, mogelijk als gevolg van het verouderen van bossen en de opmars van de spechten, waardoor er meer broedholen beschikbaar zijn. Er zijn geen indicaties dat de aanwezigheid van de mandarijn-eenden ten koste gaat van inheemse soorten.
Natuurlijke vijanden die de mandarijn-eend bedreigen, zijn kleine roofdieren die in hun leefgebied leven. De wasbeerhond of marterhond veroorzaakt de meeste schade. Dit roofdier jaagt op de eieren en de kuikens. Op het water is de otter een gevaar en ook vossen en roofvogels jagen op eenden.
Een absurd gevolg van haar buitenlandse succes is dat liefst één derde van de wereldpopulatie (zo’n 60 000 dieren) van de eend nu ver buiten haar oorspronkelijke leefgebied voorkomt. In China en Rusland staat haar populatie onder druk, door jacht en biotoopverlies. In Japan is ze gelukkig beschermd. De kuikens worden niet zelden geboren in een boomholte dat hoog (tot 6 m) boven de grond zit. Na hun geboorte moeten ze meteen een sprong in het ijle maken, om op een zachte bosbodem of rechtstreeks in het water terecht te komen. Dank zij hun dik donzig pak en hun minuscule gewicht overleven ze die spectaculaire dodensprong wel.
Oppervlakkig gezien is de krakeend een saaie grijze uitvoering van de wilde eend. Maar niets is minder waar, de woerden zijn van dichtbij prachtige getekend. Een schitterend patroon van fijne zwarte lijntjes en golfjes over de borst en flanken en een roestbruine gloed boven de bovenvleugel zorgen ervoor dat deze eend zeker de moeite van het bekijken waard is. En het goede nieuws is: hij wordt steeds algemener.
Krakeenden lijken dus veel op wilde eenden en zeker de vrouwtjes zijn op afstand lastig uit elkaar te houden. Maar als ze opvliegen is het direct duidelijk, de witte spiegel knalt eruit! Verder zijn de witte buik en oranje snavel een opvallend kenmerk. Ook is de tekening op de kop, flanken en anaalstreek subtiel anders dan bij de wilde eend.
De woerden zijn wel duidelijk anders dan bij de wilde eend en missen de heldere groene en blauwe keuren. Van dichtbij zijn ze prachtig getekend, met een fijn stippen- en golfjespatroon op de kop borst en flanken. De vleugel is het meest bont getekend met een zwart-witte spiegel en roestbruine vlek er net boven. De snavel is bij de mannetjes geheel zwart. Ook qua geluid verschillen ze nogal. Het mannetje roept in de paartijd een laag krakend ‘krek’, veel lijkend op ‘krak’, waar de naam vandaan komt. Het vrouwtje kwaakt net als de wilde eend, maar dan harder en mechanischer.
De krakeend komt boven de evenaar wereldwijd voor, van Japan tot de westkust van Noord-Amerika. In Noord-Afrika is de soort alleen in de wintermaanden te vinden. Het grootste deel van de wereldpopulatie broedt in Noord-Amerika en de aantallen worden geschat op 3.5 miljoen individuen. De soort is dat sterk toegenomen sinds de jaren ’90, toen de populatie daar op 1.5 miljoen werd geschat. In Centraal-Azië telt de populatie ongeveer 400 000 vogels en in Oost-Azië waarschijnlijk minder dan 500 000. De soort vertoont een positieve trend in Amerika, Europa en Centraal-Azië, maar niet in Oost-Azië. De soort lijkt daar echter niet de status ‘bedreigd’ te bereiken. Wel worden er lokaal nog veel vogels geschoten. Dat geldt overigens ook voor Noord-Amerika, waar er tussen 2004 en 2008 1.5 miljoen slachtoffer werden van de jacht.
De krakeend is dus een algemene eendensoort in Europa. Zijn verspreiding is echter nogal gefragmenteerd. In Oost-Europa en Rusland komt de soort op veel plekken voor en is het voornamelijk een trekvogel. In Zuid-Europa en West-Europa komt de soort verspreid voor en is het hoofdzakelijk een standvogel. In Scandinavië zijn ze alleen op een aantal plekken in het zuiden aanwezig. Ze overwinteren in Ierland, Engeland en rond de Middellandse Zee en in Noord-Afrika. De populatie in Oost-Europa nam in de 2de helft van de 20ste eeuw sterk af, waarschijnlijk door het verdwijnen van geschikte habitat. Tegelijkertijd nam de broedpopulatie enorm toe in West-Europa en met name in Nederland.
In Nederland vind je de krakeend vooral in het noordwesten van het land, langs de grote rivieren en in moerasachtige gebieden in het binnenland. De soort ontbreekt volledig op de Utrechtse Heuvelrug, de Veluwe, in Zuid-Limburg en grote delen van Oost-Nederland.
Buiten het broedseizoen komen in Vlaanderen internationaal belangrijke aantallen voor in het Schelde-estuarium, het havengebied van Antwerpen (met inbegrip van de Blokkersdijk en de Kuifeend), Midden-Limburg, het Mechels rivierengebied, de Gentse kanaalzone en het havengebied van Zeebrugge.
Krakeenden broeden later in het jaar (mei-juli) dan de wilde eend en vaak meer in de begroeiing en verder van het water af. Ze broeden in losse paartjes of in groepjes bij elkaar. Dit gebeurt in voedselrijke, ondiepe wateren. Ze komen niet voor in zoute en brakke gebieden. De gehele populatie omvatte in 2013 tot 2015 zo’n 21 000 tot 26 000 broedparen en vertoont nog steeds een stijgende lijn. De totale Vlaamse winterpopulatie is in de laatste decennia gestaag toegenomen tot ongeveer 10 00 individuen.
In het midden van de jaren ’80 kwam de krakeend alleen voor in Friesland, Noord-Holland, Zuid-Holland, Flevoland en Zeeland. Je zag ze toen alleen op grote wateren. Toen de geschikte habitats in Oost-Europa en Rusland begonnen uit te drogen, nam de populatie in West-Europa toe. Dat gebeurde in eerste instantie geleidelijk, maar met het verbeteren van de waterkwaliteit halverwege de jaren ’80 stegen de aantallen exponentieel. Waar ze eerst alleen op omvangrijke wateren broedden, bevolkten ze nu ook de nieuwe natuurgebieden en natuurherstelprojecten. De populatie is tegenwoordig 6 maal zo groot als in 1990. Het vreemde is dat de wilde eend een tegenovergestelde trend laat zien en is afgenomen met 30% in dezelfde periode.
In de trekperiode tussen september en november kun je bij ons de meeste krakeenden verwachten. Onze eigen broedvogels worden dan aangevuld met broedvogels uit landen rond de Oostzee. Vooral op uitgestrekte wateren zijn dan soms enorme concentraties te vinden, 15 000 vogels op Haringvliet is geen uitzondering. In die periode kan het landelijk totaal wel opgelopen tot 100 000 vogels. Omdat een deel van die vogels ook weer doortrekt, ligt het aantal overwinteraars een stuk lager. Ze overwinteren dan veel in waterrijke gebieden in West-Nederland en langs de grote rivieren. Alleen met strenge vorst trekt een deel van de vogels naar ijsvrije wateren in Zuidwest-Nederland.
De krakeend is wat betreft toename van de populatie uniek onder de eenden; er is geen eendensoort die zo’n enorme toename laat zien over de afgelopen decennia. De laatste jaren kom je ze ook als broedvogel tegen in stedelijk gebied. Vooral in Zuid-Holland is dit erg opvallend. Ook overwinteren gebeurt steeds meer en meer in menselijke omgeving, waar ze de plekken van wilde eenden lijken op te vullen.
Ruzie over de Zeearenden: conservator van De Blankaart beschuldigd van nestverstoring
Geraadpleegde bron: Knack: Een natuurinspecteur beschuldigt de conservator van het natuurgebied De Blankaart ervan dat hij het enige zeearendsnest in België heeft verstoord [Dirk Draulans]
Op 8 januari werd de conservator Guido Vandenbroucke van het natuurreservaat De Balnkaart in Het West-Vlaamse Diksmuide als ‘verdachte’ verhoord door natuurinspecteur Bram Vlaeminck van het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB). Vandenbroucke beheert het reservaat als vrijwilliger voor Natuurpunt met groot succes overigens, want De Blankaart is een van de beste natuurgebieden van Vlaanderen.
De kers op de taart was het eerste broedgeval van de zeearend in België sinds mensenheugenis. Het jonge koppel koos De Blankaart als nestelplek en bracht en in 2024 twee jongen groot. Die hebben hun geboorteplek al verlaten, wat normaal is. Het ouderkoppel is er nog altijd.
Toch wordt Vandenbroucke verweten dat hij opzettelijk een nest of rustplak van een beschermde diersoort verstoorde. Hij zou ook ‘zonder overheidsmachtiging of ontheffing een beschermde vegetatie hebben gewijzigd’. De overtredingen kunnen uitmonden in zware boetes of zelfs strafrechtelijke vervolging.
Waar gaat het over? Om het unieke broedgeval op te volgen werd een ‘Beschermingscomité Zeearend’ opgericht, met een WhatsApp-groep met alle betrokken partijen, inbegrepen de conservator en de natuurinspecteur in kwestie. Er werd een veiligheidsperimeter afgesproken van 300 m rond het nest, die tot 15 november niet mocht worden betreden. Uitzonderlijk werden er toch activiteiten in toegelaten, zoals voor boeren die er moesten werken. Eind juli deed de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM) er een contractueel verplichte sessie muskusratverdelging en Natuurpunt voerde enkele dringende beheerwerken uit. De vogels bleven hun nest onverstoord gebruiken.
Vanaf het begin van de broedactiviteit was er sprake van het plaatsen van een webcam bij het nest, zodat ‘het grote publiek’ het wel en wee van het zeearendengezin online kon volgen. Vooral de communicatiedienst van Natuurpunt drong erop aan. Die boot werd gelukkig afgehouden, net zoals er snel werd beslist dat de jonge vogels niet zouden worden geringd. Desondanks werden de zeearenden een hype, vooral omdat het imposante nest vrij goed te zien was vanop een bruggetje.
Natuurpunt, dat veel aandacht kreeg door de aanwezigheid van de roofvogels, wat volgens sommigen bij het ANB ergernis opwekte, bleef echter vragende partij voor een webcam. Uiteindelijk werd er beslist om er begin november een te plaatsen, nadat het nest was verlaten. Het is een courante praktijk in het buitenland, ook bij arendsnesten. Volgens de conservator was er overleg over het plan in de WhatsApp-groep, waarin niemand bezwaren opperde.
Maar op 18 november, dus net ná het verlopen van de perimeterbeperkingen, ging natuurinspecteur Vlaeminck ter plekke de vaststellingen doen over verstoring van de roofvogels en de vegetatie onder het nest, die tot het proces-verbaal leidden. Vandenbroucke viel compleet uit de lucht en is nog altijd verbolgen over het verhoor, dat bijna 3 uur duurde en waarin hem onder meer werd verweten niets van zeearenden te kennen.
Vandenbroucke stelt dat de vogels in november de nestplek al lang hadden verlaten, zodat de installatie er zonder verstoring kon worden geplaatst. Het zou contraproductief zijn geweest om ermee te wachten tot bv. december, want zeearendenkoppels hebben de neiging om zich vrij vroeg terug naar hun nest te begeven, als aanloop naar de paringen voor een nieuw broedseizoen.
Het ANB ontkent dan weer met klem dat er overleg was over de plaatsing van de webcamen beweert dat het niet anders kon dan de vaststellingen doen. “Als wij stropers, die lid zijn van een jagersvereniging betrappen of boeren die de natuur vervuilen, juicht de natuursector ons toe, maar als we Natuurpunt viseren, zijn we ineens de vijand”, sneert een kenner. “De natuurinspectie doet in alle omstandigheden objectief haar werk”.
De onrust over het incident is groot, zeker omdat conservator Vandenbroucke een boze mail over het dispuut naar het kabinet van bevoegd minister Jo Brouns (CD&V) stuurde, waarna Jos Rutten van het ANB als hoofd van de natuurinspectie op het matje werd geroepen.
Sommige waarnemers – ookbinnen het ANB – maken zich nu wat zorgen, omdat Brouns naar verluidt niets liever zou doen dan de natuurinspectie aan banden te leggen. Zijn voorganger Zuhal Demir (N-VA) gaf veel meer steun aan de inspecteurs dan haar CD&V-voorgangers. Een argument om die terug te schroeven, zou kunnen zijn: als de natuurinspectie tijd heeft om zich met een bagatel als dit webcam-geschil bezig te houden, is het duidelijk dat ze niet is overbelast. Zelfs binnen het ANB zijn sommigen trouwens van mening dat de demarche van natuurinspecteur Vlaeminck ‘disproportioneel’ is.
De voorbije week was er veel commotie én overleg over de zaak, met als resultaat dat Natuurpunt heeft beslist de webcam weer weg te halen. Als dat effectief gebeurt, zou het ANB bereid zijn te adviseren dat er geen verdere juridische stappen worden gezet.
Ironisch genoeg hebben de zeearenden het twistpunt zelf mee beslecht; ze zijn verhuisd naar een andere locatie in de buurt.
Volgens het ANB, gesteund door een expert van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO), die eveneens in de veelbesproken WhatsApp-groep zit en nooit bezwaren opperde tegen de plaatsing van de webcam, is de verhuizing een gevolg van de plaatsing van het cameratoestel.
Volgens Vandenbroucke zijn de vogels gewoon verhuisd naar een naburig bosje, waarin ze beter beschermd zijn tegen stormwinden. Het ligt op minder dan 300 m van een boerderij. Het nieuwe nest, dat ze momenteel bouwen, is nog beter dan het vorige zichtbaar voor bezoekers.
Moraal van het verhaal, naast de aanbeveling om als natuurbeschermers beter met elkaar te communiceren: laat de dieren toch met rust!
In een regio waarin meerdere zeearendenkoppels broeden of bij koppels die al jaren hetzelfde nest gebruiken, zou je een webcam kunnen plaatsen, maar dat doe je niet als je maar één koppel van een zeldzame vogelsoort hebt.
De groenling heeft ernstig last van het âgeelâ
Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel: de groenling [Dirk Draulans]
Het is moeilijk om een concreet getal op het aantal groenlingen te plakken. Volgens cijfers van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek broeden er in Vlaanderen tussen de 40 000 en 80 000 koppels. In Nederland zouden het er tussen de 60 000 en 90 000 zijn. Het Europees bestand van de soort wordt als ‘stabiel’ omschreven.
Oorspronkelijk was de groenling vooral een vogel van bosranden, maar hij heeft zich in de 2de helft van de 20ste eeuw volledig aangepast aan een leven in het spoor van de mens. Zijn voorkeursbiotopen lijken nu de nieuwbouwwijken, parken, begraafplaatsen en sportterreinen te zijn, indien mogelijk met wat hoge coniferen – zijn lievelingsnestelplek. Van de vroege herfst tot de lente leiden onze groenlingen een zwervend bestaan. Ze hebben dan gezelschap van soortgenoten uit Scandinavië en Duitsland die hier overwinteren.
Parallel met de toename van de soort in dorpen en steden was er een afname in landbouw- en bosgebied. Landbouwers hebben de neiging om, door de industrialisering van hun bedrijfsvoering, bomen en struiken te verwijderen uit het landschap. Ook worden onze bossen ouder, wat minder gunstig is voor groenlingen.
Ze zijn familie van de vink, vandaar ook de benaming groenvink. Het zijn mooie vogels met vele tinten groen, gelardeerd met wat grijs en geel. Vanaf de eerste mooie voorjaarsdagen maken de mannetjes gebruik van het topje van een hoge boom om hun karakteristiek geblèr te verspreiden. Hun zang is een lelijk, maar herkenbaar nasaal ‘tsjwèèèèè’, aangevuld met kanarieachtige trillertjes. Wie de roep herkent, hoort geregeld groenlingen, zeker in een wat wildere tuin.
De stoere groenlingen eten zaden, die ze met hun stevige nek en sterke snavel moeiteloos kraken. In de herfst lonken bv. de graanakkers of percelen met mosterdzaad of bladrammenas (stoppelgewas), waar ze soms met honderden de grond afstruinen naar zaden. Andere geliefde plekken zijn bermen of uiterwaarden (buiten de dijk gelegen kustgebieden) met zaadrijke kruiden, waar ze dol zijn op zeeraket. Uitgebloeide zonnebloemen staan ook op de menulijst. In de stedelijke omgeving lonken ook de zeer geliefde rozenbottels van struiken zoals rimpelroos of hondsroos. Groenlingen pulken behendig het vruchtvlees open en halen er de zaden uit.
Ze laten zich eveneens graag zien op voederplanken, waar ze zich dominant gedragen; andere vogeltjes moeten doorgaans lang wachten als een groenling aan het eten is. Veel mensen voederen permanent de vogels in hun tuin, wat in principe geen probleem is, maar voor de groenling kan het een funest effect hebben.
In Groot-Brittannië is het groenlingenbestand sinds 1967 met haast 70% gedaald, wat dramatisch veel is. De hoofddader werd in 2005 ontmaskerd: een eencellige parasiet die zich in de luchtwegen van vogels nestelt en zo hevig kan woekeren dat hij niet alleen hun ademhaling hindert, maar ook hun voedselopname. De parasiet veroorzaakt ontstekingen in de snavelholte, krop, keel en slokdarm, waardoor de vogel haast niet meer kan eten of drinken. Geschat wordt dat de epidemie van het ‘geel’ aan liefst 1.5 miljoen groenlingen het leven kostte. Voederplekken zouden ideaal zijn voor de overdracht van de parasiet van de ene vogel naar de andere.
Ook op het Europese vasteland kan de parasiet toeslaan. Vogelexpert Marc Herremans van Natuurpunt stelde de ziekte vast bij groenlingen in zijn tuin – hij beschreef zijn bevindingen in Natuur.oriolus. Twee belangrijke observaties vielen op. Zo zag hij dat eksters zieke vogels helpen te liquideren, waardoor ze ook nuttig kunnen zijn om de parasiet te bestrijden.
Daarnaast kon hij, op basis van een grondig inzicht in de vogelaantallen in zijn tuin, ook concluderen dat er minder dan 1% extra sterfte was als gevolg van de ziekte. Dat is leefbaar voor een soort. Britse toestanden zijn bij ons dus nog niet aan de orde. Maar waakzaamheid blijft geboden. De vogelgriep illustreert dat parasieten wereldwijd soms echte drama’s kunnen veroorzaken in vogelpopulaties.
Geraadpleegde bron: Natuur.Oriolus – Marc Herremans
Fluiters zijn in vele opzichten rare snuiters. Zo gaan ze bv. als enige Europese zangvogel overwinteren in of aan de rand van het Afrikaanse regenwoud. Al de rest van de Afrikatrekkers zit in de savannes of half-woestijnen. Dit overigens in tegenstelling tot Amerika, waar de meeste trekkers in Centraal en Zuid-Amerika wél het (regen)woud opzoeken.
Ook het vestigingsgedrag in het broedgebied is niet onbesproken bij Fluiters. Vaak vestigen ze zich in clusters van territoria die naast de meer voor de hand liggende invloed van habitatgeschiktheid en – kwaliteit, minstens ook ten dele ontstaan door directe sociale aantrekking tussen mannetjes, al blijft het vinden van een wijfje natuurlijk altijd het hoofddoel.
Fluiters kunnen in zowat elk bostype van enige omvang tot broeden komen. Die habitatvoorkeur is zo plastisch dat de clusters van territoria binnen eenzelfde boscomplex van jaar tot jaar flink kunnen verschuiven, waarbij ze de lokale rupsenplagen ook al niet volgen. Die komen vooral op inlandse eiken, wat een bostype is dat Fluiters eerder mijden (o.a. wegens te dichte ondergroei), ook al foerageren ze zelf en voeden ze hun jongen wél met de rupsen uit eiken.
Aan plaats-trouw geven Fluiters hun eigen invulling. Terugkeren naar de geboorteplek of het territorium van het voorgaande jaar doen ze zelden, wat heel uitzonderlijk is voor een langeafstandstrekker. Doorgaans keren ze slechts min of meer naar dezelfde regio terug en vestigen ze zich op een plek, die vele 10-tallen tot een paar 100 km kan verwijderd zijn van de geboorteplek of het vorige territorium.
In West-Europa zijn 30 tot 65% minder wijfjes dan mannetjes, waardoor een heel deel noodgedwongen ongepaard blijven. Om hun kans te vergroten, houden nogal wat mannetjes er tegelijkertijd 2 territoria op na op enige afstand van elkaar, wat soms zelfs tot 2 wijfjes en 2 simultane nesten voor hetzelfde mannetje leidt. Ook paren met de buren is courant en gezien het nijpend gebrek aan wijfjes in West-Europa is dit vaak de enige manier voor solitaire mannetjes om zich toch nog voort te planten.
In een recente prepublicatie suggereren de auteurs zelfs een patroon met 2 voortplantingsstrategieën bij de mannetjes: enerzijds residentiële ‘traditionele’ mannetjes die proberen een wijfje te veroveren om een nest mee groot te brengen en anderzijds nomadische echte ‘fliereFluiters’ die er enkel op uit zijn om met zoveel mogelijk wijfjes te paren en zich van nestzorg verder niets aantrekken.
Een geschikt territorium uitkiezen, is dus van heel groot belang voor Fluiters en wanneer succes uitblijft, verhuizen zingende mannetjes soms al na een paar dagen om elders hun geluk te beproeven. Dat kan een paar 100 m verder in hetzelfde bos zijn, maar ook enkele honderden km verderop. Dat betekent meteen dat spreken over ‘onze populatie Fluiters’ moeilijk te bepalen valt: de zangvogels zijn nomadisch en het aantal territoria fluctueert lokaal heel sterk tussen opeenvolgende jaren.
Daarbij is het ook nog onduidelijk of de vogels in slechte jaren elders zijn gaan broeden en hoever dat ‘elders’ wel kan liggen of gewoon het broeden hebben overgeslagen. Een jaartje broeden overslaan is niet ongewoon bij lang levende grote vogels, zoals sommige roofvogels en uilen, maar voor een kort levende kleine zangvogel zou dat wel een heel bijzondere en gewaagde strategie zijn.
Fluiters maken hun nest op de bosbodem, vaak op plaatsen met weinig vegetatie en soms slechts verstopt onder wat droge bladeren. Ze gedragen zich nogal ‘dom’ bij het nest wanneer er jongen zijn; ze alarmeren luid bij het minste onraad, waardoor ze goed te vinden en te volgen zijn, maar desondanks zijn ze toch redelijk mak en ondanks gevaar dichtbij gaan ze toch naar het nest. Dat maakt ze heel gevoelig voor predatie, waardoor er bijzonder veel nesten verloren gaan.
Het nomadisch vestigingsgedrag van de Fluiter is zo uitzonderlijk voor een kleine Afrika-trekker dat al decennia naar de oorzaken wordt gezocht. Uit onderzoek in de oerbossen in Bialowieza in Polen bleek dat muizen hierbij een belangrijke rol spelen: wanneer er na mastjaren veel muizen in het bos waren, vestigden zich veel minder Fluiters. Het instabiele en nomadische vestigingsgedrag zou dus te wijten zijn aan een zoektocht over een grote geografische schaal naar ‘veilig bos’ met weinig muizen of andere predatoren. Dit verband werd nadien soms overtuigend, maar soms ook niet teruggevonden en bleef een sluimerende hypothese.
Maar Fluiters blijven boeien, niet in het minst omdat ze op veel plaatsen in West-Europa fors blijken af te nemen. Gelukkig lijken de aantallen in de kerngebieden in Polen, Wit-Rusland, de Baltische regio en Rusland over langere termijn stabiel.
Vruchtzetting bij bomen (mastjaren) is cyclisch: soms bijna niets, soms overvloedig. Wanneer er massaal veel boomzaden zijn, dan heeft dit gedurende vele maanden een cascade aan effecten op de bosecologie: het overvloedige voedsel zorgt eerst voor een waar feest bij de zaadeters, waaronder de muizen. Het jaar daarop leidt dat dan weer tot meer predatoren. Die kunnen een effect hebben op alle soorten, ook op de Fluiter, die als grondbroeder extra kwetsbaar is, maar op zich niets te maken heeft met dat beukennotenfeestje vele maanden eerder.
Recent brachten onderzoekers broedgegevens van 1803 nesten van Fluiters over vele jaren uit 4 studiegebieden in Europa samen, waarbij het verband tussen het broedsucces van Fluiters en mastjaren overtuigend kon worden bevestigd. Na een mastjaar nam de predatie toe en daalde het broedsucces opvallend. Bovendien bleek de mastfrequentie in sommige bossen toe te nemen onder invloed van de klimaatverandering en daar namen de populaties af, terwijl ze elders met een meer ‘ouderwetse’ 4- tot 5-jarige mastcyclus stabiel bleven.
We beschikken in Vlaanderen helaas niet over goede cijfers van de mastjaren van beuken en al evenmin over de overvloedigheid aan muizen. We gaan ervan uit dat de zaadvorming bij beuken in Vlaanderen doorgaans redelijk samen spoort met die op de Veluwe (NL).
Na vergelijkend onderzoek over de proportionele verdeling van Fluiters (verspreidingskaarten) in Vlaanderen tussen de 3 belangrijkste ecoregio’s: de Kempen, de Leemstreek, de Polders en de Zandleem- en Zandstreek, heeft men een aantal interessante vaststellingen kunnen doen. Gelukkig meten de uilen en roofvogels – met vooral muizen op het menu – de muizenstand voor ons. Het broedsucces van uilen vertoont grote schommelingen, die sterk afhankelijk zijn van piek- en dal-jaren van muizen. Er zijn in Vlaanderen wel wat mensen die de uilen intensief opvolgen. Zo volgt Jan De Boe al 4 decennia met vele tientallen nestbakken het broedsucces van Bosuilen in 3 Brabantse loofbossen: Zoniënwoud, Meerdaalwoud en Walenbos.
Omdat mastjaren van beuken een cruciale rol spelen in dit verhaal van muizen is het een heel gelukkig toeval dat er zo’n uitgebreide dataset van het broedsucces van Bosuilen uit deze Brabantse loofbossen beschikbaar is, zodat we naast de mast-info van de Veluwe ook een meer nabijgelegen maat voor de muizen kunnen gebruiken.
Wat heeft men kunnen afleiden uit deze onderzoeken?
De resultaten voor Vlaanderen tonen voor de loofbossen van de Leemstreek een sterk omgekeerd verband tussen het aantal Fluiters, dat zich vestigt en het aantal muizen. In de gemengde naaldbossen van de Kempen is dat verband er amper en zijn de schommelingen van de aantallen Fluiters ook veel kleiner, maar nog steeds aanzienlijk, nl. een verschil van 11 keer tegenover 24 keer tussen piek- en dal-jaar in de Leemstreek. Het is dus vooral in de beukenbossen van de Leemstreek dat de grote uitbraken van muizen na een sterke mast van beukennootjes de Fluiters grote zorgen baart. In andere bostypes met minder extreme mast (en muizenpieken) maken ze zich daar minder druk om, al gaan de hoogste aantallen Fluiters hier ook samen met de laagste aantallen muizen.
Het is dus niet zo dat de aantallen in de Kempen sterk afnemen in jaren waarin de Fluiters zich in de beukenbossen kunnen vestigen, wat zou kunnen wijzen op een lokale verhuis. Het nomadisch gedrag speelt zich dus af op een grotere schaal, want als er bij heel weinig muizen heel veel Fluiters zijn, dan zijn er overal in Vlaanderen (en daarbuiten) veel.
Omdat de frequentie van mastjaren bij beuken toeneemt door klimaatverandering en het volledig falen van mast (en crashen van muizen), wat vroeger om de 3 tot 5 jaar plaatsvond en nu schaarser is geworden, ligt de muizenstand recent gemiddeld wat hoger. Dat lijkt voldoende om de Fluiters in de beukenbossen van de Leemstreek het leven zuur te maken en de aantallen op langere termijn te doen afnemen.
Ook in Wallonië is de Fluiter nu bijna verdwenen uit de Leemstreek en in Nederland heeft de soort ondertussen op de meeste plaatsen de loofbossen verlaten om over te schakelen op meer gemengde of dennenbossen.
Maar waarom zijn Fluiters eigenlijk bang van muizen?
Fluiters leiden massaal nestverlies, dus hebben ze inderdaad veel redenen om voorzichtig te zijn, maar muizen zijn op zich eigenlijk niet zo’n belangrijke predatoren van hun nesten en in de piekjaren van muizen gaan er niet meer nesten verloren door muizen dan anders. Gaaien, roofvogels, vos, das en marterachtigen zijn de belangrijkste nestpredatoren, soms ook zelfs slakken.
Zijn Fluiters dus wel bang van de muizen zelf of is het de toename aan predatoren die volgt op een hoge muizenstand, die de Fluiters extra argwanend maakt? Experimenten toonden aan dat Fluiters hun belangrijkste predatoren wel herkennen. Zo werd aangetoond dat ze na een jaar met weinig mast gebieden met veel (gesimuleerde) Gaaien vermeden. In een andere test reageerden de Fluiters dan helemaal niet op geluiden van muizen. Hoe Fluiters het risico op predatie binnen een potentieel broedgebied precies inschatten, begrijpen we dus nog niet, maar het is wel duidelijk dat (vooral) in onze beukenbossen mastjaren een sterke invloed hebben op de aanwezigheid van Fluiters.
Er is steeds meer aandacht voor de invloed van natuur op onze samenleving en ons dagelijks leven en vice versa. Om de publieke ruimte in te kunnen richten en onze impact op natuur objectief en tijdig te bepalen, is actuele en betrouwbare monitoring zeer belangrijk. Dank zij remote sensing en kunstmatige intelligentie wordt deze monitoring nauwkeuriger en eenvoudiger.
De kwaliteit en omvang van de natuurgebieden en biodiversiteit van de provincie Groningen (Nederland) worden nu vooral handmatig door ecologen in het veld in kaart gebracht. Hoewel deze veldwaarnemingen accuraat zijn, zijn ze ook tijdrovend en kostbaar om in te winnen en te analyseren.
Remote sensing [teledetectie via radar (radiogolven) en lidar (laserlicht)] en kunstmatige of artificiële intelligentie (AI) maken het mogelijk om jaarlijks (of vaker) oppervlak-dekkende, objectieve en actuele informatie te verzamelen over grote natuurgebieden.
De afgelopen 10 jaar is het gebruik van satellietdata voor automatische en grootschalige monitoring van het aardoppervlak steeds meer in zwang geraakt, vaak in combinatie met AI. AI kan subtiele, maar relevante patronen uit multidimensionale datasets halen.
Zelflerend programma
Sinds 2019 monitort Spheer.ai met satellietdata voor provincie Groningen de veroudering van buitendijkse kweldergebieden (schorrengebied: begroeide buitendijkse landaanwas die bij een gemiddeld hoogwater niet meer onderloopt). Hierbij wordt de woekerende grassoort zeekweek gedetailleerd in beeld gebracht langs de gehele noordkust en de Dollard (het verbrede deel van het estuarium van de Eems, op de grens van Nederland enDuitsland).
Op basis van deze monitoring kan de provincie het beheer sturen, bv. door begrazing, zodat de zeekweek niet te dominant wordt in de bijzondere (kwelder)habitattypes.
Eind 2023 begon Spheer met de ontwikkeling van CARTO, een product waarmee gebruikers zelf eenvoudig satellietmonitoring kunnen uitvoeren.
Omdat de monitoringopgave voor de provincie steeds groter wordt, onderzoekt men nieuwe mogelijkheden om efficiënter en beter de toestand van de Groninger natuur in kaart te brengen. Momenteel werkt de provincie Groningen daarom samen met Spheer aan de verdere ontwikkeling en verbetering van CARTO. Medewerkers van de afdelingen Natuur en Data (GIS) testen het product. Er wordt bv. onderzocht welke beleidsmatige monitoringvragen op die manier kunnen worden beantwoord. Door deze samenwerking krijgt de provincie meer inzicht in de mogelijkheden van monitoring met behulp van satellietdata, terwijl Spheer het product verder kan optimaliseren.
Wat is CARTO?
Moderne AI is in staat om, veel beter dan mensen, allerlei zaken op de grond te onderscheiden in satellietbeelden en -video’s. Om dit AI aan te leren, zijn doorgaans veel voorbeelden en tijd nodig.
CARTO kan nauwkeurige inzichten en trendinformatie van indicatoren voor natuur, water of landbouw geven, zonder dat daarvoor grote labeldatasets nodig zijn.
CARTO werkt met observaties van de gebruiker: elke keer dat je een observatie intekent, wordt deze automatisch gekoppeld aan de satellietdata die voor dat jaar beschikbaar zijn. CARTO gebruikt satellietbeelden met een resolutie van 10 m per pixel, wat betekent dat elk stukje van de kaart een oppervlakte van 10 x 10 m vertegenwoordigt. Om de gebruiker te helpen bij het intekenen van observaties, worden er op de achtergrond luchtfoto’s getoond.
Het door Spheer ontwikkelde basismodel herkent patronen in satellietbeelden, doordat het enorme hoeveelheden satellietdata heeft bestudeerd en daarmee een groot begrip van het aardoppervlak heeft gekregen.
Wanneer je een model traint, verfijn je het vaste basismodel met jouw observaties: jouw data helpen om een specifiek model te maken voor jouw indicator. Bv. voor de indicator ‘rietruigte’ teken je vlakken in waarvan je zeker weet dat er rietruigte aanwezig is en vlakken waar er geen is.
Het model wordt vervolgens getraind en genereert een voorspelling van waar rietruigte aanwezig is vanaf 2017 in je interessegebied. Medewerkers kunnen dus nu zelf satelliet-AI-modellen trainen, afgestemd op observaties uit het veld. Dit resulteert in nauwkeurige voorspellingen die men kan opschalen naar grote geografische gebieden.
Ook kan men historische kaarten bekijken om trends en veranderingen over de tijd te analyseren. In deze ontwikkelfase worden de resultaten in het veld gecontroleerd en de resultaten zijn veelbelovend: CARTO maakt de monitoring van zeekweek nog nauwkeuriger en makkelijker dan voorheen.
Welke mogelijkheden voor monitoring zijn er?
De provincie Groningen hoopt dus op een kostenbesparing en efficiëntieslag van de monitoring. Met de huidige software en het veldwerk moest men soms maanden wachten op resultaat. De provincie heeft veel van deze casussen. Veldvalidatie en -onderzoek blijven onderdeel van het werk, maar met de voorspellingen van CARTO kan het veldwerk doelgerichter en efficiënter worden gepland.
Momenteel onderzoekt men of deze nieuwe monitoringtechniek geschikt is om te gebruiken bij de volgende monitoringvragen:
-procesindicatoren voor Natura 2000 en SNL-gebieden (subsidiestelsel Natuur en Landschap voor het behoud en de ontwikkeling van (agrarische) natuurgebieden en landschappen) door te kijken naar vegetatiestructuur: verstruweling, verstruiking, rietruigte;
-dominantiestadia van specifieke vegetatietypes, zoals zeekweek; indicatoren in (natuur-inclusieve) akkerbouw, zoals akkerranden, kruidenrijk grasland, hoog- versus laagproductief grasland;
-effectenbepalingen van beheeringrepen;
-invasieve soorten;
-kleine landschapselementen, zoals de aanwezigheid van houtwallen.
Er wordt ook gekeken of AI bv. zonnepanelen, windturbines en fietspaden in kaart kan brengen. Vraagstukken uit het stedelijk gebied, waar andere afdelingen van de provincie Groningen aan werken, kunnen zo ook worden meegenomen.
Sargassum-zeewier is wereldwijd verspreid in tropische en warme zeeën. Sinds 2011 komt het zeewier steeds vaker voor in de Atlantische Oceaan dat uitgroeit tot een echte plaag. In 2018 riepen sommige eilanden de noodtoestand uit. In 2019 bereikte het bruine algentapijt, door onderzoekers bestempeld als ‘the Great Atlantic Sargassum Belt’, dat zich uitstrekt van West-Afrika tot het Caribische gebied, haar maximale lengte. Naar schatting bestaat de drijvende massa uit 20 miljoen ton zeewier. Overbemesting en het kappen van bomen in het Amazonegebied wordt verondersteld de oorzaak te zijn. Wereldwijde monitoring dringt zich op.
Weten hoe de natuur er voor staat, is noodzakelijk om goed natuurbeleid te maken dat bijdraagt aan het versterken van de biodiversiteit. Daarom brengt de provincie Noord-Brabant (Nederland) in kaart welke planten, dieren en natuurtypes in een gebied voorkomen. Deze monitoring gebeurt op verschillende manieren: kijken, luisteren, meten, drones, bio-akoestiek en tegenwoordig ook AI.
Stel je de natuur met haar biodiversiteit voor als een prachtig dik sprookjesboek.
Elk landschap, elke plant- of diergroep vormt een bladzijde in dit boek. Van rijke bodems en goede waterkwaliteit tot bloemen, vlinders, vogels en de wolf. Samen vormen ze een spannend en betoverend verhaal. Helaas gaat het wereldwijd niet goed met de biodiversiteit. Ook in Brabant is dit een grote zorg. Menselijke invloeden en klimaatverandering beschadigen of scheuren steeds meer bladzijden uit dit sprookjesboek. Landschappen worden verstoord, soorten verdwijnen en het eens zo mooie verhaal wordt korter en eentonig.
Om effectief natuurbeleid te kunnen maken, is het belangrijk om te weten hoe de natuur ervoor staat. De provincie Noord-Brabant brengt daarom in kaart welke planten, dieren en natuurtypes in een gebied voorkomt.
Meten is weten
In natuurgebieden, zoals bossen, duinen en heidevelden lopen veldmedewerkers al sinds de jaren ’90 langs vaste routes. Onderweg identificeren en tellen ze de verschillende soorten planten en dieren. Omdat men dit elk jaar over doet, beschikt men inmiddels over veel en gedetailleerde gegevens. Deze data zijn voor de provincie van onschatbare waarde: ze laten zien welke soorten verdwijnen, of juist groeien en welke invloed stikstof of klimaatverandering hebben.
Aantal spechten
De provincie heeft de opdracht om het aantal zwarte spechten op de Brabantse Wal (zandplateau in het uiterste westen) te beschermen en te behouden. De zwarte specht is een Europese beschermde soort, overbrugt makkelijk afstanden van meer dan 1 km en is geregeld ver van zijn nest te vinden. Daarom dacht men vroeger dat er meer zwarte spechten voorkwamen in een gebied dan daadwerkelijk het geval was. Het blijkt bij nauwkeurige hertellingen nu te gaan om 20 broedparen. Om haalbare beschermingsdoelen te stellen, hebben we juiste gegevens nodig.
Monitoring is ook nodig om resultaten van subsidieregelingen te meten. Denk aan Natuur en Landschap en natuurherstelprogramma’s in Natura 2000-gebieden. Data kunnen ook helpen om keuzes over de inrichting van de omgeving te maken. Data van wintertellingen van ganzen en zwanen kunnen ertoe leiden dat we ervoor kiezen om windmolens buiten kwetsbare overwinteringsgebieden te plaatsen. Monitoring kost veel menskracht en is erg tijdrovend. Tegenwoordig bestaan er gelukkig veel nieuwe technologieën die dit werk makkelijker maken.
Bio-akoestiek
Bio-akoestiek, de wetenschap die geluiden van natuur in de wereld onderzoekt, groeit sterk mede dankzij de inzet van Artificiële Intelligentie (AI). Zo worden geluiden van vogels en andere dieren in kaart gebracht. Vogelonderzoeker Eric van der Velde monitort en bestudeerthet geluid en gedrag van de roerdomp en het porseleinhoen in de Biesbosch. Hij plaatst monitoringkastjes in het riet en rust die uit met gevarieerde recorders. Met behulp van die geluidsopnames kan Eric bepalen waar de roerdomp heeft gezeten, zonder de natuur te verstoren. De roerdomp is een bijzondere vogel die een heel laag geluid maakt, dat klinkt als een misthoorn. Het geluid is zelfs voor de ervaren veldwerker soms lastig te plaatsen. Je kan er gauw naast zitten qua richting en afstand door de wind bv. Akoestische monitoring maakt accurater onderzoek mogelijk.
Vanuit de lucht: mapping met AI
AI kun je ook gebruiken om luchtfoto’s van natuurgebieden te laten analyseren. Het proces begint met het verzamelen van dronebeelden. Je hebt hele scherpe foto’s nodig om te zien waar de te monitoren natuursoort zich bevindt. Men start altijd met een intakegesprek met de beheerder van het gebied en vraagt welke soorten deze wil monitoren. Daarna gaat men met een ecoloog het veld in om te zien hoe herkenbaar de soorten zijn. Vervolgens maakt men per km² zo’n 4000 luchtfoto’s in het natuurgebied. Drone-opnames maakt men altijd buiten het broedseizoen om verstoring te beperken.
Train de computer
Met de beelden gaat de onderzoeker terug naar het gebied om een klein deel handmatig in het veld te analyseren. Men verkent het landschap en markeert waar men de soort daadwerkelijk aantreft. Men maakt digitale aantekeningen op de eerder gemaakte luchtfoto’s. Men geeft aan op welke plekken men de soort ziet, zodat het AI-model de natuursoort leert kennen.
Met deze vb. wordt het AI-model getraind om zelfstandig een analyse van de rest van het natuurgebied te maken. Omdat men genoeg vb. geeft, kan het model op basis daarvan voorspellingen doen voor de overige hectaren van het gebied. Dat ziet de beheerder terug op een overzichtelijke kaart met verschillende, gekleurde lagen per natuursoort in zijn gebied. Het werk van de beheerder wordt hiermee efficiënter en nauwkeuriger.
Vlinders zijn graadmeters
Vlinders vertellen veel over de natuur. Ze zijn namelijk heel afhankelijk van bepaalde planten (waardplanten) en begroeiing. Denk aan planten waar ze eitjes leggen en waar de rupsen van eten of plekken waar ze beschutting en warmte vinden. Als je ergens veel vlinders ziet, is dat een goed teken. Dan leven daar ook veel andere dieren en planten. Het is dus belangrijk om goed te letten op deze kleurrijke fladderaars. De gehakkelde aurelia treft men vooral aan op brandnetels.
En wist je dit?
Soms zijn veranderingen in de natuur direct met het blote oog zichtbaar. Denk bv. aan korstmossen: de lichtblauwe, gele of grijsgroene die je vaak ziet op de schors van boomstammen. Uit onderzoek blijkt dat ze snel reageren op veranderingen in de luchtkwaliteit. De kleur van de korstmossen verklapt hoe de luchtkwaliteit is. Geel korstmos doet het goed in ammoniakrijke gebieden. Lichtblauw korstmos kan juist heel slecht tegen deze stikstofverbinding en zie je alleen in gebieden waar de concentratie ammoniak lager is. Daarmee kunnen de korstmossen ook als monitor dienen om de staat van de natuur en het effect van ons beleid te meten. Gele korstmossen op eikenbomen zijn indicatief voor ammoniakvervuiling.
Het sprookje begint misschien dus wel met monitoring. Hoe beter de provincie weet hoe de natuur ervoor staat, hoe beter zij het beleid kan beoordelen en aanpassen. Dit is essentieel om de biodiversiteit te versterken, zodat het sprookjesboek weer spannender wordt.
Vogelbeschermers die de handen uit de mouwen steken
We merken met onze plaatselijke vogelwerkgroep - de Kille Meutel Vogelvrienden - de laatste tijd wel vaker dat mensen opnieuw de waarde van natuurgebieden – al dan niet beschermd – hoog inschatten, alsook van haar bewoners. Het is des te opbeurender als een oude klasgenoot en goede vriend je opbelt met de mededeling dat hij samen met zijn vrouw een stevige roofvogel uit een hachelijke situatie wist te redden.
Andre en diens echtgenote Marguerite waren in de buurt van voetweg 88 in Kortenberg met hun teckel op wandel toen ze, op amper 500 m van hun woonst, een roofvogel op de sukkel waarnamen. De roofvogel, blijkbaar met zijn verenpak verstrikt geraakt tussen ‘weerhaakslingers’, maakte moeizame ‘zwembewegingen’ om uit de hoge vegetatie te ontsnappen, maar dat lukte niet. Andre besloot de vogel uit zijn benarde situatie te bevrijden om hem nadien aan een Vogelopvangcentrum toe te vertrouwen.
Hij stopte de kletsnatte roofvogel, die waarschijnlijk al een hele poos in die zorgwekkende toestand verkeerde, in een kartonnen doos met krantenpapier om hem tot rust te laten komen.
Andre had mij enkele foto’s bezorgd om precies te achterhalen welke roofvogelsoort het betrof. De kop van de verkrampte en doorweekte vogel was te breed, vertoonde geen bakkebaarden en de poten en klauwen waren te lang om van een torenvalk te spreken. Na raadpleging van enkele vogelexperts bij vogelwerkgroep Natuurpunt Oost-Brabant, waar ik lid van ben, bleek het om een vrouwtje blauwe kiekendief te gaan. Een merkwaardige schaars voorkomende roofvogel in onze contreien, overigens.
De blauwe kiekendief is de meest compacte en breed gevleugelde van de 4 kiekendiefsoorten (blauwe, bruine, grauwe en steppenkiekendief) en heeft een rond wat uilachtig ‘gezicht’. Volwassen vrouwtjes en jonge vogels zijn overwegend bruin van kleur, met lengtestreping op de borst, zwarte banden over staart en ondervleugels. De lage schommelende zoekvlucht boven akkers en weilanden is kenmerkend voor kiekendieven. Hij wordt onderbroken door ‘bidden’ en plotseling toeslaan naar knaagdieren en korte, felle achtervolgingen van kleine zangvogels (mussen, vinken). De actieve vlucht is zwaarder met trage vleugelslagen dan die van de andere kiekendieven. Cirkelt en glijdt met geheven vleugels.
Na verschillende belpogingen naar het Wildlife Taxi Team (vrijwillige chauffeurs die zorgbehoevende dieren komen ophalen) en diverse Vogelopvangcentra in de buurt (Malderen, Anderlecht), bleek snel dat men enkel bereid was nuttige informatie te verschaffen, maar zich niet te verplaatsen. Dan zat er niets anders op dan zich nog wat verder te documenteren, alvorens de reddingsoperatie eigenhandig aan te vatten.
Na wat opzoekingswerk bleek de ‘groene octopus’ die de blauwe kiek te grazen had genomen een kransnaaldaar te zijn geweest. De kransnaaldaar is een éénjarige plant die tot de grassenfamilie behoort en een indrukwekkende opgang kende na de sterke uitbreiding van de maïsteelt. Net als kleefkruid gebruikt de plant, die tot 1 m hoog wordt, voorbijlopende zoogdieren om zijn zaadjes via de weerhaakjes op stengels of vruchten (aren) te verspreiden.
Wellicht had de blauwe kiekendief een muis opgemerkt en waren talloze aren, bij zijn duik naar de prooi, tussen de veren verstrikt geraakt, waardoor vliegen onmogelijk werd.
Honden met een langere vacht of lange hangoren vinden het vaak leuk om in het hoge gras te spelen en te ravotten en uit ervaring weten Andre en Marguerite dat ook hun teckel zelden aan de verleiding weerstaat. Al vaker moesten zij de delicate interventie op hun eigen hond toepassen om hem uit de greep van de kransnaaldaar te bevrijden.
Er zat dus niets anders op om – na een tijdje bekomen en drogen in de donkere kartonnen‘recover-ruimte’ – met z’n tweetjes het gevederde slachtoffer van de in zijn verenpak verstrengelde grasaren te verlossen. Het werd een heel secure ingreep die de onfortuinlijke roofvogel in het eerste kwartier niet bepaald kon smaken. Dat liet het temperamentvol vrouwtje meteen merken met een opengesperde snavel en klemmende klauwen, maar alsof zij langzamerhand besefte dat de omzichtige handelingen van mensenhanden haar niet schaadden, liet zij tenslotte nauwlettend maar onbewogen begaan. Na een uur waren beide deskundige (honden)verzorgers klaar met het minutieus plukwerk en leek het ‘blauwe kieken’ helemaal niet gestresseerd, integendeel ze liet een behoorlijk kwieke indruk na.
Toch was het tijd om in de stevige doos op een koele plek een rustige nacht door te brengen om weer op krachten te komen, want het was de bedoeling in de ochtend de vogel weer vrij te laten.
Na een laatste grondige inspectiebeurt in de voormiddag werden de laatste ‘pestaren’ uit het verenkleed los geprutst en leek de levenslustige dame even niet gehaast om haar beschermers met een energieke afscheidsvlucht te willen verlaten. Even leek de blauwe kiekendief te aarzelen toen Andre de roofvogel niet langer in zijn greep hield en Marguerite zijn 'ontsnapping' filmde. Een prachtig en ontroerend moment.
Mensen die van de natuur houden en zich de moeite getroosten om de schoonheid en de rijkdom te ontdekken, zich documenteren over de onmisbare biodiversiteit en hun gezond verstand gebruiken, weten vaak intuïtief hoe ze dieren in nood kunnen helpen. Moge dit mooi verhaal nog meer mensen aansporen om respect te betonen voor de dieren die ook hun plaats hebben in onze leefomgeving.
Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel: de draaihals [Dirk Draulans]
Draaihalzen kun je in theorie overal te zien krijgen, vooral tijdens de trekperiodes in de lente en de herfst. Dan verzeilen ze op de gekste plekken, zoals banale zandweggetjes, grazige tuinen of een afgelegen duintje. Maar de kans dat je een draaihals te zien krijgt, is bijzonder klein. Niet alleen is het beestje in onze contreien uiterst zeldzaam geworden; het is ook niet groter dan een kleine slanke lijster (lichaamslengte: 16-17 cm; spanwijdte: 25-27 cm; lichaamsgewicht: 30-45 g).
Bovendien is het met zijn doorwrochte grijsbruine kleurpatronen (schutkleuren) goed gecamoufleerd, zowel op de grond als in de bomen waarin het, als vogel uit de familie van de spechten, in holen broedt. Andere kenmerkende eigenschappen zijn: de lichtgrijze kruin, de korte, slanke en puntige snavel, de lange puntige tong, de lange donkere oogstreep, de fijn gebandeerde lichtgele keel, de zwartbruine streep midden op de rug, de gebandeerde vleugels en de brede staart met afgerond uiteinde.
Hij beweegt zich over de grond, schiet omhoog in een boom of struik of sluipt door het gebladerte, maar klimt ook rond op dikke takken en tegen boomstammen, hoewel hij meestal plat op takken ligt in plaats van rechtop zit zoals de meer algemene spechten. Zelf kan een draaihals geen holen uithakken; daar heeft hij de snavel niet voor. Hij mist ook de sterke staartveren die bij andere spechten tijdens het hakken tot steun dienen. Hij moet dus een gaatje vinden dat bij andere holbewoners uit de gratie is gevallen.
Draaihalzen zitten dikwijls op de grond, omdat ze bijna uitsluitend van mieren leven, zoals de groene specht, die bij ons wél talrijk is. Met een kleverige tong halen ze mierenlarven en poppen uit hun nesten. Ze zijn diertjes van heide, schrale zand- en open bosgronden, waarin mierennesten relatief gemakkelijk te vinden zijn. Maar die biotopen staan bij ons onder druk, onder meer door vergrassing en bosvorming, waardoor mierennesten minder zichtbaar zijn of zelfs moeilijk overleven.
Ook de uitdroging van de Sahel, waar een draaihals twee keer per jaar doorheen moet, kan de soort parten spelen. De draaihals is de enige van onze spechten die echt trekt: hij gaat overwinteren in West- en Centraal-Afrika. In onze streken is de draaihals altijd een zeldzame broedvogel geweest, maar de laatste halve eeuw zijn er zo goed als geen broedgevallen meer. Er zijn wel aanwijzingen, vooral in Nederland, dat het tegenwoordig iets beter gaat, mogelijk als gevolg van de klimaatopwarming, die maakt dat mieren langer actief zijn, waardoor er dus meer eten is voor draaihalzen. Maar zeker is dat nog niet. Over de overlevingskansen van de soort hoeven we ons echter geen zorgen te maken: ze heeft een héél ruim verspreidingsgebied. Zo is ze talrijk in het noorden (IJsland, Ierland, Groot-Brittannië, Noord-Scandinavië) waar de meeste van onze trekvogels vandaan komen. Bovendien heeft ze de gewoonte om grote legsels te produceren, soms met meer dan 10 eieren, die dan nog gemakkelijk uitkomen ook. Dat hoge broedsucces biedt een goede garantie tegen uitsterven.
De draaihals dankt zijn opvallende naam aan zijn gewoonte om bij verstoring zijn nek in vreemde bochten te wringen: hij kan hem in beide richtingen 180° draaien. Daarbij produceert hij niet zelden een sissend geluid, als een slang. Zijn slangachtige attitude gaf hem her en der, tot in het oude Babylonische rijk toe, een reputatie van hetzij godenkind, hetzij hekserij. Maar hij is toch vooral een speciaal vogeltje met een unieke levenswijze, dat onze aandacht verdient.
Ik ben Franz Pieters
Ik ben een man en woon in Zaventem (België) en mijn beroep is 25 jaar lkr, 2 jaar kabinetsadviseur, 2 jaar adviseur DVO, 2 jaar TOS21-projectmedew..
Ik ben geboren op 08/05/1954 en ben nu dus 71 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: onderwijs - wetenschap & techniek - geschiedenis - natuur - muziek - lectuur - gastronomie - sport.
2 jaar TOS21-coördinator, 3 jaar projectcoördinator ESF-projecten KOMMA, WERK PRO-OPER, LINK en nu op RUST
Privacyverklaring van de Kille Meutel Vogelvrienden
Algemene privacyverklaring van onze vereniging: de Kille Meutel Vogelvrienden
De Kille Meutel Vogelvrienden hechten veel waarde aan de bescherming van uw persoonsgegevens.
In deze privacyverklaring willen we heldere en transparante informatie geven over welke gegevens we verzamelen en hoe wij omgaan met persoonsgegevens. Wij doen er alles aan om uw privacy te waarborgen en gaan daarom zorgvuldig om met persoonsgegevens.
Onze vereniging houdt zich in alle gevallen aan de toepasselijke wet- en regelgeving, waaronder de Algemene Verordening Gegevensbescherming.
Dit brengt met zich mee dat wij in ieder geval:
• uw persoonsgegevens verwerken in overeenstemming met het doel waarvoor deze zijn verstrekt, deze doelen en type persoonsgegevens zijn beschreven in deze Privacy verklaring;
• verwerking van uw persoonsgegevens beperkt is tot enkel die gegevens welke minimaal nodig zijn voor de doeleinden waarvoor ze worden verwerkt;
• vragen om uw uitdrukkelijke toestemming als wij deze nodig hebben voor de verwerking van uw persoonsgegevens;
• passende technische en organisatorische maatregelen hebben genomen zodat de beveiliging van uw persoonsgegevens gewaarborgd is;
• geen persoonsgegevens doorgeven aan andere partijen, tenzij dit nodig is voor uitvoering van de doeleinden waarvoor zij zijn verstrekt;
• op de hoogte zijn van uw rechten omtrent uw persoonsgegevens, u hierop willen wijzen en deze respecteren.
Als Kille Meutel Vogelvrienden zijn wij verantwoordelijk voor de verwerking van uw persoonsgegevens. Indien u na het doornemen van onze privacy verklaring, of in algemenere zin, vragen heeft hierover of contact met ons wenst op te nemen kan dit via onderstaande contactgegevens:
Kille Meutel Vogelvrienden
Watertorenlaan 59
1930 Zaventem
franz.pieters@telenet.be
Mobiel: 0478 55 34 59
Waarom verwerken wij persoonsgegevens?
Uw persoonsgegevens worden door onze vereniging verwerkt ten behoeve van de volgende doeleinden en rechtsgronden:
• om te kunnen deelnemen aan de activiteiten van de Kille Meutel Vogelvrienden;
• om de uitnodigingen, verslagen, nieuwsmeldingen, … te versturen (met toestemming van de betrokken sympathisanten);
• om een brede en vlotte communicatie te verzorgen binnen het netwerk van de diverse partners;
• om de jaarlijkse subsidiëring door de overheid te bekomen (wettelijke verplichting);
Voor de bovenstaande doelstellingen houden we volgende gegevens bij:
naam, voornaam, adres, telefoon/gsm-nummer (indien beschikbaar), e-mail (indien aan ons doorgegeven)
We gebruiken de verzamelde gegevens alleen voor de doeleinden waarvoor we de gegevens hebben verkregen.
Verstrekking aan derden
Wij geven nooit persoonsgegevens door aan andere partijen waarmee we geen verwerkersovereenkomst hebben afgesloten, tenzij we hiertoe wettelijk worden verplicht (bv. politioneel onderzoek)
Bewaartermijn
De Kille Meutel Vogelvrienden bewaren persoonsgegevens niet langer dan 5 jaar op hun informaticasystemen.
Beveiliging van de gegevens
Wij hebben passende technische en organisatorische maatregelen genomen om persoonsgegevens van u te beschermen tegen onrechtmatige verwerking, zo hebben we bv. de volgende maatregelen genomen:
• we hanteren een gebruikersnaam en wachtwoordbeleid op al onze systemen en cloud-toegangen;
• de toegang tot de persoonsgegevens is beperkt tot de bestuursleden;
• wij maken back-ups van de persoonsgegevens om deze te kunnen herstellen bij fysieke of technische incidenten;
• onze bestuursleden zijn geïnformeerd over het belang van de bescherming van persoonsgegevens.
Uw rechten omtrent uw gegevens
U heeft recht op inzage en recht op correctie of verwijdering van de persoonsgegeven welke wij van u ontvangen hebben. Bovenaan dit privacy statement staat hoe je contact met ons kan opnemen.
Tevens kunt u verzet aantekenen tegen de verwerking van uw persoonsgegevens (of een deel hiervan) door ons of door één van onze verwerkers.
Klachten
Mocht u een klacht hebben over de verwerking van uw persoonsgegevens dan vragen wij u hierover direct met ons contact op te nemen. U heeft altijd het recht een klacht in te dienen bij de Privacy Commissie, dit is de toezichthoudende autoriteit op het gebied van privacy bescherming.
Wijziging privacy statement
Onze vereniging de ‘Kille Meutel Vogelvrienden’ kan zijn privacy statement wijzigen. Van deze wijziging zullen we een aankondiging doen op onze website. De laatste wijziging gebeurde op 22 mei 2018. Oudere versies van ons privacy statement zullen in ons archief worden opgeslagen. Stuur ons een e-mail als u deze wilt raadplegen.