Startdatum: om meteen de drempelvrees te verlagen stel ik voor dat iedereen een reactie ventileert over het wegblijven van een birdyreünie; het kan kort in de 'poll'-rubriek en wat uitgebreider in dit communicatievenstertje. Het was Oswald die mij ooit voorstelde ons wat dieper in het internet te nestelen, wat nu via deze blog is gebeurd, weliswaar zonder een referendum te houden. Bij deze nodig ik jullie uit je mening te ventileren, want de bedoeling is een handig alternatief aan te bieden. Tot heel binnenkort …
04/07/08
Happy Birdyday …
Temidden van een levendige en warmhartige woonwijk, ligt een door menselijke bebouwing omzoomde biotoop … een fraaie frisgroene weelderige oase, waar de birdyfans de gevederde tuinbezoekers graag welkom heten en gul onthalen.
Die verwennende gastvrijheid in een gezellig en veilig rustoord, bekoorlijk door landelijke eenvoud en liefelijkheid, prikkelt de vertrouwenwekkende aanhang, de nesteldrang met vrolijk vogelgezang en feestelijke voortgang. We hopen volgend jaar nog meer ‘straatketten’ naar de Kille Meutel te lokken …
04/07/09
Je zoekt, vindt en kiest
een levensweg, die je deelt
met trouwe vrienden …
Precies vandaag bestaat ons“Kille Meutel”Forumpje 2 jaar.
Sinds de wondermooie opnames van onze huisfotografen het “Blogscherm” sieren, loopt het aantal bezoekers gevoelig op.
Een verheugende en hartverwarmende vaststelling, daar eveneens destijds de voor natuurliefhebbers en vogelbeschermers bedoelde nieuwsbrieven, geïllustreerd met tekeningen, een educatieve waarde beoogden.
Sedert kort werd de rubriek“Birdywatch”gelanceerd, initieel opgevat als verzamelbox voor (tuin)observaties van vogelspotters.
Momenteel is een gebruiksvriendelijke observatiefiche, waarin de waarnemer zijn vaststellingen optekent, nog niet beschikbaar.
Met een klik op“Vogelwaarnemingen” nodigt de rubriekenindeling de bezoeker uit een pittige anekdote,een blikvanger,een weetje of een suggestie neer te pennen.
Af en toe duikt over een verschenen artikel een leuke en spontane “Reactie” op of laat men een indruk na in het “Gastenboek”.
In de speurtocht naar kennisdeling en verwondering wekken, blijft de drijfveer“Alles kan altijd beter”…
04/07/10
Vandaag hebben we weer wat te vieren want de blog bestaat 3 jaar.
Onze trouwe huisfotografen Jo en Wim blijven voor merkwaardig beeldmateriaal zorgen en dan is het ook niet verwonderlijk dat het bezoekersaantal gestaag aangroeit.
Met vereende krachten hebben we met ons klein, maar niet minder enthousiast clubje vogelvrienden een mussenteltraject uitgezet om in de streek (Zaventem, Nossegem, Sterrebeek, Kraainem) op 17 verschillende telpunten onze geliefde‘straatketjes’ te tellen.
Hierdoor maken we deel uit van de mussenwerkgroep Vlaanderen die naast het jaarlijks weerkerend mussentelweekend in samenwerking met de universiteit Gent een grootschalig huismussenonderzoek coördineert.
Wij blijven uiteraard ook gefocust op de vliegbewegingen binnen onze tuinenbiotoop. Tijdens de jongste reünie gaven enkele haiku’s mooi weer hoe fel we gehecht zijn aan onze gevederde levensgezel; meteen ook een gelegenheid om de loyale vogelliefhebbers een welverdiendehuismuspin op te spelden …
Dakpan of dakgoot,
voor de huismus is een nest
in Kille Meutel – Georges
Tjilpende huismus,
nest in de Kille Meutel
welkom bij ons hier – Arlette
Kijk Kille Meutel,
veel parende huismussen,
hemel op aarde – Oswald
Kille Meutel vriend,
huismus breng ons samen en
laat het blijven zijn – Chris
Groene oase,
paradijs voor de huismus,
dé Kille Meutel – Franz
04/07/11
Drukke en woelige tijden tasten al eens vaker de drang aan om over de fascinatie voor het vedervolkje te communiceren.Immers in de Brusselse betonnen biotoop beter bestuurlijk beleid geldt de regel: first things first and don't feel free as a bird! Toch is het bezoekersaantal op jaarbasis weer gevoelig toegenomen dit jaar, een eerbetoon dat vooral de huisfotografen toekomt, die voor kwalitatief hoogstaande visuele impressies zorgen.In de loop van volgend jaar zal de Kille Meutel een bijdrage leveren aan de geplande acties van de mussenwerkgroep Vogelbescherming Vlaanderen.
04/07/12
Inmiddels hebben ruim 51 000 bezoekers op de blog 275 artikels en 125 vogelportretten geraadpleegd, alsook 1 100 foto's, waarvan de helft door onze huisfotografen werd aangeleverd. Uit statistieken ter beschikking gesteld door de providers kunnen we afleiden dat 54% Nederlanders en 41% Vlamingen geregeld de blog raadplegen en dan het vaakst gedurende de weekdagen (70%), voornamelijk tussen 13.00 en 18.00 u en 30% tijdens het weekend. Tijdens de maanden juli, augustus en september heeft de blog 'begrijpelijk' minder succes.De Kille Meuel blijft zich samen met Vogelbescherming Vlaanderen inzetten voor het behoud van de huismus.
Wanneer de jaarwisseling nadert,
maakt men doorgaans het bilan op van het verstreken jaar.
Hoogtepunten dit jaar
waren de viering van het 10-jarig bestaan van deze educatieve blog en het
behaald bezoekersaantal, dat ondertussen meer dan 100 000 views telt.
Inmiddels zijn er 600
artikels verschenen en meer dan 2300 fotos gepubliceerd waarvan 60%
aangeleverd door Wim Dekelver.
De duivel-doet-al en jonge
ambitieuze Pieter Cox heeft het almaar drukker en vindt nog zelden de tijd om
een compositie van 5 fotos samen te stellen voor dit blog, maar dat wordt hem
absoluut niet kwalijk genomen. Hij zoekt af en toe wel eens een nachtelijk
moment om in hoogste nood te helpen of goede raad te verstrekken. Hij blijft
als gastfotograaf erg welkom!
De jarenlange
vriendschappelijke band met Wim dwingt respect en erkentelijkheid af. Wim is
immers altijd bereid om voor het beeldend materiaal te zorgen, wat
onbetwistbaar het succes van de populariteitcijfers verklaart. De recente prachtige
reportage over de visarend is daar een mooi voorbeeld van.
Onze huisfotograaf kan
ongelooflijk genieten van de aanwezigheid van vogels in de natuur en slaagt er
telkens weer in die passionele beleving in een beeld te vatten om het te delen
met andere vogelliefhebbers. Wanneer Wim een reeks geselecteerde fotos
aanlevert, besef je als leek helemaal niet welke inspanningen de gerichte
verkenning (voorbereiding vooraf) en de geduldige observatie (soms urenlang
waarnemen en soms zonder resultaat) heeft gevergd.
Af en toe heb je wel eens een
toevaltreffer tijdens die geduldige waarnemingssessies. Onverwacht duikt dan
een vogel op die het aandurft haast vlak voor je lens een poosje zijn verenpak
te poetsen, maar dat gebeurt maar zelden.
Door de jaren heen heeft
onze natuurfotograaf nieuwe natuurgebieden gezocht, contacten gelegd met
natuurbeheerders, conservators, boswachters die hem vertellen waar de dieren
zich ophouden. Zulke belangrijke relaties bouw je op telkens je in een
schuilhut andere even enthousiaste natuurfanaten ontmoet. Doordat je gerichter
kijkt, valt er niet alleen meer te ontdekken, maar het fotograferen wordt ook
leuker om te doen, wat ik zelf kon ondervinden toen ik Wim een dagje vergezelde
in een vogelkijkhut van Glenn Vermeersch in Kalmthout.
Als de scherpte en de
compositie goed zitten, heb je fraaie fotos geschoten, maar de drang en het
doorzettingsvermogen om unieke momentopnames vast te leggen die de ultieme kick
geven, blijven Wims grootste verdienste. Hij zoekt altijd weer nieuwe manieren
om de natuur onderscheidend in beeld te brengen. En de reeks fotos die bij
deze bijdrage werden aangeleverd, bewijzen dat zonneklaar. Dank je wel, Wim!
Een actieve vlucht met
vleugelslagen is een zeer complexe manier van bewegen die nog altijd niet al
zijn geheimen heeft prijsgegeven. De basisprincipes zijn echter goed bekend.
Net als vliegtuigen moeten vogels twee krachten ontwikkelen om te vliegen.
De eerste, de lift, is
tegengesteld aan de zwaartekracht.
De tweede, de voortstuwing,
is tegengesteld aan de luchtweerstand en stuwt de vogel naar voren. Bij zowel
vogels als vliegtuigen ontstaat lift door de luchtstroom over de gebogen
oppervlakken van de vleugels terwijl de voortstuwing wordt geleverd door de
vleugelslagen. Vogelvleugels zijn echter zeer flexibel, waardoor ook vele
andere factoren een rol spelen.
Zo zorgen duiven voor een
extra lift door hun vleugels bij de opwaartse slag dicht bij elkaar te brengen,
terwijl de vleugels van kolibries een 8-vormige figuur beschrijven waardoor
zowel bij de neerwaartse als de opwaartse slag lift ontstaat.
Het lichaamsgewicht heeft
een grote invloed op de manier waarop vogels opstijgen en landen. Kleine
zangvogels vliegen met een simpele afzet in een fractie van een seconde op,
maar zware vogels moeten meer moeite doen om in de lucht te geraken.
Fazanten en andere
hoenders zijn een belangrijke uitzondering: door krachtige vliegspieren kunnen
ze op een explosieve manier opstijgen om aan gevaar te ontsnappen.
Toch kan het opstijgen
soms moeizaam verlopen en zware vogels passen de vorm van de vleugels aan om
lift te maximaliseren en energieverspillende turbulentie te minimaliseren. Deze
veranderingen worden weer teruggedraaid als de vogel in de lucht is.
Landen vereist coördinatie
en bij zware vogels als zwanen en trappen ook veel ruimte. Bij de landing
vergroten vogels de hoek van de vleugels, zoals een vliegtuig zijn flaps laat
zakken.
De vogel strekt vervolgens
de poten naar voren en als alles goed gaat, landt hij daarop zonder over de kop
te slaan.
Maar voor een vogel als
een zwaan is het moeilijk om zo snel zo veel snelheid te minderen. Daarom
landen zwanen op water waarbij de poten voorzien van zwemvliezen als rem
dienen.
Om te landen vermindert
een zangvogel, zoals een roodborst zijn snelheid tot hij bijna stil valt. Open gespreide
vleugels en uitgewaaierde staart dienen als rem om zachtjes op de zitpost te
landen.
Met de vleugels gedeeltelijk
gevouwen stort een slechtvalk zich op zijn vliegende prooi, soms honderden
meters lager tegen een snelheid van meer dan 200 km / u.
De snelste vogels in
horizontale vlucht zijn eenden, ganzen en gierzwaluwen. Sommigen bereiken een snelheid
van 80 km / u. In het algemeen vliegen vogels zelden sneller dan 30 km / u.
De langzaamste vogels
houtsnippen vliegen rustig met 8 km / u zonder neer te storten, dus niet veel
sneller dan een snelwandelaar.
Vogels hebben vaak een
karakteristieke manier van vliegen, waaraan ze ook in vlucht kunnen worden
gedetermineerd. Sommige hebben een rechte vlucht met regelmatige vleugelslagen
van ca 200 / min. bij duiven tot een veel rustiger tempo van 25 / min bij grote
vogels als reigers.
Veel andere vogels wisselen
vleugelslagen af met korte glijvluchten. Sommige soorten hebben een opvallende
golvende vlucht: met een snelle serie vleugelslagen wordt hoogte gewonnen,
waarna de vleugels tegen het lichaam worden gevouwen en de vogel fel daalt. Dit
komt vaak voor bij vinken, maar het is vooral opvallend bij spechten.
Vergeleken met actief
vliegen zijn glij- en zweefvluchten zeer efficiënte manieren om zich door de
lucht te verplaatsen. Bij een glijvlucht verliest een vogel langzaam hoogte, maar
de grootste zwevers, zoals gieren en andere roofvogels, kunnen vrijwel zonder
enige vleugelslag tot enkele km hoogte stijgen.
Veel vogels combineren glijden,
zweven en actieve vlucht.
Wanneer de grond wordt
verwarmd door de zon, warmt ook de lucht erboven op.
Hierdoor ontstaan te
midden van de koelere omgeving kolommen warme, opstijgende lucht,
thermiekbellen. Zwevende vogels zoeken deze natuurlijke liften op en
cirkelen in de warme luchtkolom langzaam op tot grote hoogte.
De bekendste voorbeelden
zijn roofvogels zoals gieren, arenden en buizerds, alsook diverse ooievaars. Al
deze vogels hebben gevingerde handpennen. Veel vogels gebruiken het zweven om
zonder veel inspanning voedsel te vinden.
Ooievaars gebruiken thermiek
tijdens hun trek tussen Europa en Afrika. Bij smalle zee-engtes, zoals de
Straat van Gibraltar, winnen ze in een thermiekbel zo veel mogelijk hoogte
voordat ze in een glijvlucht het water oversteken. In een thermiekbel kan een
vogel stijgen met een snelheid van 5m / sec.
Steile rotskusten en
bergwanden buigen de heersende wind naar boven af, waardoor vogels hoog boven
het ruige terrein kunnen zweven. Anders dan de thermiek kunnen deze stijgwinden
maanden achter elkaar in stand blijven, zelfs wanneer het koud is.
Hierdoor kunnen
zweefvliegers ver van de warmte van de tropen toch hun vliegwijze handhaven.
Zo komt de Andescondor
over de hele lengte van de gelijknamige bergketen voor, van West-Venezuela tot
Vuurland, terwijl zeearenden rondzweven langs de bergachtige rotskusten van
Scandinavië en Siberië.
Behalve gieren en arenden
maken ook verscheidene kleinere vogels gebruik van stijgwinden. Meeuwen en
Noordse stormvogels zweven boven kustkliffen en Alpenkauwen langs hooggelegen
bergwanden. Alpenkauwen vertonen in het voorjaar acrobatische, dwarrelende
baltsvluchten.
De dynamische zweefvlucht is
een speciale vliegtechniek die door albatrossen en verwante soorten wordt
gebruikt. In plaats van te zweven op thermiek wat zelden voorkomt op zee
maken ze gebruik van de sterke winden die boven het zeeoppervlak waaien. Deze
techniek werkt omdat de windsnelheid vlak boven het water lager is dan wat
hogerop. Een albatros gebruikt bij het vliegen dit snelheidsverschil in een opeenvolgende
reeks van bewegingen.
Deze begint wanneer de vogel met de zeewind mee naar het
zeeoppervlak glijdt en snelheid maakt. Vlak boven het oppervlak draait hij
zichzelf tegen de wind in waardoor hij steil omhoog klimt. Wanneer hij zijn
oorspronkelijke hoogte weer bereikt, is hij alweer honderden meters verder.
Door deze cyclus te herhalen kunnen albatrossen met slechts geringe
inspanningen enorme afstanden afleggen. De grote albatros, de grootste zeevogel
ter wereld, kan 10 000 20 000 km afleggen in 10 20 dagen door
zijn dynamische zweefvluchttechniek.
Energie-efficiënt vliegen
maakt het sommige vogels mogelijk om zeer langdurig in de lucht te blijven. De
meest uitgesproken vlieger ter wereld is wellicht de bonte stern. Deze pikt in
de vlucht voedsel op van het zeeoppervlak en landt zelden op het water. Hij
brengt zijn eerste 8 9 levensjaren in de lucht door alvorens aan de grond te
komen om te broeden.
Op het land is het record
in handen (vleugels) van de gierzwaluw die 2 4 jaar in de lucht blijft en al
vliegend eet, slaapt, rooft en zelfs paart.
Jullie zien in
alfabetische volgorde een aalscholver, een blauwe reiger, een buizerd, een roerdomp
en een scholekster in actie.
De groene specht met zijn
karakteristiek, lachend, snel herhaald kjuu-kjuu-kjuu is bij ons een vrij
talrijk voorkomende broedvogel, die echter door het verdwijnen van hoogstammige
fruitbomen in aantal achteruitgaat en ook zeer gevoelig is voor strenge winters
met veel sneeuw.
Hij komt voornamelijk voor
in of rond loof- en gemengd bos en droge heideachtige gebieden met struiken en
boomgroepen. Foerageert geregeld op brede gazons en andere open grasvelden.
Opvallend zijn de groene
rug met de geelgroene stuit, de knalrode kruin en de zwarte vlek (masker) rond de
ogen. Kenmerkend zijn ook de lichtgroene wang-, wit omringde zwarte ronde ogen
en zwarte baardstreep met rood binnenin. Bij het vrouwtje is die baardstreep
helemaal zwart. Karakteristiek ook zijn de grijze dolksnavel en de wit
gebandeerde donkere vleugeluiteinden.
De jonge vogels hebben in
tegenstelling tot hun volwassen soortgenoten een gespikkeld/gestreept
verenkleed.
De vlucht is diep golvend,
maar snelle vleugelslagen tussen de glijvluchten met gesloten vleugels.
De spanwijdte wisselt
tussen 40 en 42cm; de lichaamslengte varieert van 30 tot 33cm en het
lichaamsgewicht schommelt tussen 180 en 220g.
De groene specht roffelt
zelden en zoekt zijn voedsel veel vaker dan andere spechten op de grond, want
behalve op larven van hout-borende insecten, kevers, nachtvlinders en vliegen,
is hij vooral verzot op mieren en hun larven, die hij met zijn lange, kleverige
tong uit hun nesten haalt. Deze tong kan wel tot 10 cm buiten de snavelpunt
worden uitgestoken. Het uiteinde van de tong vormt een plat en verbreed orgaan
met haakvormige uitsteeksels dat onafhankelijk kan worden bewogen. De grote
speekselklieren produceren een stof die de tong kleverig houdt. De groene
specht gebruikt de tong net als een miereneter om larven en cocons van mieren
uit hun nest op te likken.
Restanten in de
uitwerpselen wijzen uit dat rode bosmieren hun favoriete hap zijn.
Rode bosmieren worden in
de zomer nauwelijks gegeten, omdat ze dan actief zijn en met vele tegelijk
mierenzuur naar de aanvaller spuiten.
Tijdens de winter worden naast de rode
bosmieren vooral mierensoorten gegeten die relatief volkrijke kolonies
bezitten, relatief dicht aan het oppervlak overwinteren en aldus gemakkelijk te
vinden zijn. Vooral wegmieren, gele weidemieren en glanzende houtmieren staan
dan op het menu.
Groene spechten broeden
vooral in een kleinschalig cultuurlandschap met oude bomen en duinen, maar
steeds vaker in polders, in recreatiebossen, stads- en sportparken. In grote
bosgebieden broedt de groene specht vaak alleen langs de randen of rond kale plekken.
Bij het baltsgedrag voert
de groene specht dezelfde spiraalvormige achtervolgingen uit als de grote bonte
specht. De mannetjes hebben echter ook een kenmerkend vertoon: bij het vechten
om een wijfje zwaaien ze met uitgespreide vleugels, uitgewaaierde staart en
opgezette kuif met hun kop heen en weer.
Er wordt één broedsel per
jaar voortgebracht. Meestal legt het wijfje 5 tot 7 ellipsvormige glanzende eieren
in de kale zelf uitgehakte nestholte (geen bekleding). Het uithakken van dat groot
gat in het zachte hout van een oude loofboom (6 tot 8cm diameter) duurt
gemiddeld 15 tot 30 dagen.
Hetzelfde hol wordt soms meerdere jaren na elkaar
gebruikt. Mannetje en wijfje broeden beide het legsel in 18 tot 19 dagen uit en
voeden ook allebei de jongen van 18 tot 21 dagen met een melkachtige brei, die
in de krop uit de massa gevangen insecten ontstaat.
In het filmpje hieronder
zie je de groene specht speuren naar rode bosmieren.
Roofvogels jagen overdag
en worden daarom ook dagroofvogels genoemd. Je moet ermee rekening houden dat
elke roofvogel zijn eigen manier van jagen heeft en een eigen jachtpatroon.
Zo is de slechtvalk een
snelle jager en vliegt een blauwe kiekendief een stuk trager. Dit vereist een
andere aanpak van fotograferen.
Het nadeel met roofvogels
is dat ze niet poseren en dat, als ze vliegen, ze weer snel weg zijn.
De grootste kick voor de
fotograaf is natuurlijk een duikende visarend. Hier komt een dosis geluk bij
kijken, maar ook veel tijd (geduld).
Als je weet rond welk
tijdstip en welke plek een visarend dagelijks langskomt om te vissen, kan je
hierop anticiperen. Het is geen toeval dat het nieuws zich snel verspreidt als
er een bijzondere vogel is gezien.
Via de website www.waarneming.be houden vogelspotters
elkaar op de hoogte van de locaties waar bijzondere (roof)vogels worden gezien.
Ook twitterende vogelaars zijn nuttige informatiebronnen.
Eens je een visarend hebt
opgemerkt, vat dan zo post dat de lichtinval gunstig is en dat je een fijne
achtergrond hebt. Met windstil weer en daardoor een rimpelloos wateroppervlak
heeft de visarend veel meer kans om een vis te pakken. Maar jij als fotograaf
hebt dan dus maar weinig kans om die duik perfect te fotograferen. Als het iets
meer waait, heeft hij meerdere duikpogingen nodig om een vis te verschalken,
wat ook de fotograaf meerdere kansen biedt!
Stel je belichting
handmatig in. Een visarend komt van hoog (fel belichte lucht = overbelichting),
daalt net vóór de impact en passeert dan in een schicht een bomengordel op de
achtergrond (neutrale belichting), waarna hij het water induikt (als het water
donker is, moet je onderbelichten).
Dit red je nooit als je je
belichting op automatisch zet. Hou je sluitertijd zo hoog mogelijk.
Kies daarom een zo hoog
mogelijke iso-waarde. Liever een beetje ruis dan een onscherp beeld. Als je
over een waaier mogelijkheden beschikt kan je uiteraard ook experimenteren met
lage sluitertijden.
Soms kan je vanuit
schuilhutten visarenden van heel nabij aanschouwen. Echter niet alle
schuilhutten zijn geschikt om vissende visarenden te fotograferen. De te smalle
kijkspleten (en te grote lenzen) zorgen ervoor dat je weinig bewegingsvrijheid
hebt.
Door de aanvliegroutes van
vogels, zeker als er jongen zijn, te observeren, is het met enige voorkennis mogelijk
te achterhalen waar zich een nest bevindt. Dit lijkt een verlokkelijke tip maar
het is een no-go-zone. Roofvogels en uilen zijn immers beschermde diersoorten
en door het benaderen van een nest wordt het broedsel in gevaar gebracht. Dit
is niet de manier waarop een vogelfotograaf te werk hoort te gaan en dit wordt
streng afgekeurd door collega-fotografen en vogelliefhebbers.
Bekijk dit leuk
filmfragment dat de beeldreportage, ingedeeld in 5 fases met fraaie
momentopnames, knap samenvat:
Als platvis spendeer je de
meeste tijd op de bodem van de zee en houd je rekening met alle vormen van
gevaar, behalve vanuit de lucht. Zonder de aanwezigheid van de visarend zou
deze argeloosheid misschien terecht zijn, maar in dit geval wordt het de
kortzichtige vis fataal.
Vaak zie je meteen na de
duik met opspattend water de visarend met zijn kop boven de waterlijn en zijn
vleugels uitgespreid een beetje dwaas om zich heen kijken. Het lijkt wel of hij
dit moment gebruikt om in te schatten of de prooi misschien te groot is. Wanneer
dit het geval is, laat hij de vis wijselijk los.
Er doen spectaculaire
verhalen de ronde van verdrinkende visarenden omdat hun klauwen niet kunnen
worden geopend na de impact. Dit klopt natuurlijk niet. Wat wel wordt aangenomen,
is dat de klauwen en de lange nagels misschien wel eens kunnen vastzitten in de
graten van de vis. Na dit bezinningsmoment probeert de visarend weer uit het
water op te stijgen.
Uit het water komen met
of zonder zon zware spartelende vis kost heel veel inspanning.
De staart dient daarbij
als hulpmiddel en wordt schuin omhoog gehouden.
Er volgt weer een hoop
gespetter. Eenmaal in de lucht wordt de vis zo gemanoeuvreerd dat de kop naar
voren is gericht en vliegt de vogel met zijn maaltje naar een rustig plekje om
de vis op te eten.
Hier had de visarend
blijkbaar de positie van de prooi niet goed ingeschat. Niettemin had hij ook wel
enige moeite om zich met korte en krachtige vleugelslagen verticaal uit het
water te hijsen.
Met de stevige poten
graaien de visarenden de vis in één stootduik uit het water.
Als je het geluk hebt een
visarend te zien jagen, neem er dan de tijd voor. Af en toe biddend, wordt het
wateroppervlak afgespeurd op vangbare vis, net onder de waterspiegel.
Als er een prooi wordt
ontdekt, manoeuvreert de visarend zich bij voorkeur in een positie waarbij hij
de zon in de rug heeft. Er volgt een stootduik waarbij de vogel vaak kopje
onder gaat. Zwemt de vis voorwaarts dan wordt de jachttechniek zo aangepast dat
de duik met de zwemrichting mee schuin wordt ingezet. Vissen van 1 tot 2 kg
zijn geen uitzondering.
Omdat de visarend zich
niet zoals watervogels stevig kan invetten, moet het water snel weer uit de veren
worden geschud. Na elke duik stijgt de visarend eerst 1 tot 10 hoog om
vervolgens al vliegend en schuddend het water uit zijn verenpak kwijt te raken.
De buit wordt altijd
vervoerd met de kop naar voren om zo min mogelijk luchtweerstand te ondervinden.
De visarend kent diverse
jachttechnieken. Een ervan is laag over het water komen aanzweven, op het
laatste moment de poten naar voren zwaaien om zo de vis uit het water te
graaien.
Als ze een vis hebben
gevangen nemen ze die mee naar een vaste slachtplaats. Liefst een hoge dode
boom in de buurt van het water.
Vliegend en cirkelend speuren ze naar een grote
vis die niet te diep onder het wateroppervlak zwemt. Zien ze een geschikte
prooi, dan storten ze zich in het water en grijpen de vis met hun stevige
klauwen.
Om de gladde vissen uit
het water te kunnen grijpen, heb je heel speciaal gereedschap nodig en dat
heeft de visarend. De onderkant van zijn klauwen zijn voorzien van kleine weerhaakjes
waardoor de vis niet kan wegglippen.
Bovendien kan hij één van de 4 tenen zowel
naar voren als naar achteren bewegen (omkeerbare teen); hij heeft zo eigenlijk
aan elke poot twee duimen.
Veel vogelliefhebbers
merken een visarend niet eens op. Als hij in de verte aan komt vliegen lijkt
hij soms bedrieglijk veel op een forse zilvermeeuw, zeker als je niet
zorgvuldig kijkt. Cirkelt hij eenmaal rond naar een grotere hoogte, dan vergt
het een ervaren blik om hem te onderscheiden. De iets gehoekte en gevingerde
vleugel, de soepele, diepe vleugelslag en natuurlijk het formaat, vertellen
echter genoeg. Wanneer de visarend zwevend naar prooien speurt, maakt hij
gebruik van thermiek en schroeft zich omhoog via de stijgende warme luchtlagen.
Vanuit het hoogste punt glijden ze weer naar een volgende plaats waar een warme
luchtkolom zit. Door hun vleugels maximaal uit te spreiden, vergroten ze het draagvlak.
Een visarend op jacht is een
niet te missen schouwspel, want er is maar één arend die boven het water hangt
te bidden om zich vervolgens vanuit de lucht robuust in het water te storten.
De vleugels zijn niet
alleen hoekig, maar ook lang en slank. De visarend heeft maar 4 vingers; dat
zijn de zichtbare uiteinden van de slagpennen aan het uiteinde van de vleugels.
De andere arenden hebben
doorgaans 6 of meer vingers. Er is geen andere roofvogel die zo gespecialiseerd
is in het vangen van vis als de visarend.
In vergelijking met de
visarend zijn de andere roofvogelsoorten maar amateurvissers, die op de wijze
van zeearenden en wouwen alleen traag aan het wateroppervlak zwemmende vissen
grijpen of zelf aan het oppervlak drijvende of aan de oever aangespoelde dode
vissen of andere dieren oppeuzelen.
De visarend daarentegen
eet uitsluitend verse, zelf gevangen vis. Alle aanpassingen aan zijn
jachttechniek gaan veel verder dan die van de meeste andere roofvogels; alleen
de wespendief is ook zon superspecialist.
De visarend is helemaal
ingesteld op het grijpen van vissen uit oppervlakkig helder water. In ons deel
van Europa zijn dat voorn, karper, blei, snoek, baars, elders ook forel, zalm,
harder, kabeljauw. Deze vindt hij vooral in brede riviermondingen, diepe
fjörden, stille rivierbochten, berg- en bosmeren en tropische koraalzeeën.
Deze reeks fotos tonen de
visarend op het moment dat de bewegingen van het opgemerkt prooidier zijn
jachtinstinct prikkelt.
Een uitgebreide
beeldreportage van Wim Dekelver illustreert in 5 bijdragen [fases] hoe de
roofvogel zijn jachtdomein verkent, zijn prooi bespiedt, aanvalt, vastgrijpt en
uit het water sleurt om de buit elders rustig op te peuzelen.
Om de bezoeker/lezer niet
meteen met 25 fotos en commentaren te overrompelen zullen vanaf vandaag tot en
met donderdag achtereenvolgend 5 bijdragen op deze blog verschijnen:
1.
de
verkenningsronde: de visarend komt aangevlogen en begint grote cirkels te
draaien om een geschikte prooi te detecteren;
2.
het
bidden: klapwiekend met de vleugels en met de naar beneden gerichte gespreide
staart blijft de visarend in de lucht hangen, terwijl hij scherp toekijkt op
een mogelijk slachtoffer;
3.
de
duikvlucht als een stuka naar het uitgekozen doelwit;
4.
in
het water: het moment waarop de visarend moeizaam terug boven water komt;
5. het wegvliegen in dit geval zonder vangst.
Wim maakte deze fotos in
het natuurgebied Ploegsteert Briqueteries.
Ploegsteert is een
landelijk dorpje in de provincie Henegouwen, vlak tegen de Franse grens en
deelgemeente van de stad Komen. Het Ploegsteertbos is één van de grootste
aaneengesloten bossen in de omgeving; het ligt ten N van het dorpscentrum,
deels op het grondgebied van Waasten.
In 1976 beslisten de
steenbakkerijen van Ploegsteert om de ontgonnen terreinen te beheren als
moerasgebied. De vzw Réserve naturelle et ornithologique de Ploegsteert werd
opgericht. Vandaag beslaat het natuurreservaat zon 150 ha en biedt onderdak
aan 220 verschillende vogelsoorten.
Aangepaste
beheerderswerken houden het water kunstmatig ondiep. Dit moerasgebied bevordert
de ontwikkeling van planten en ongewervelden waar ook ontelbare vogels op
afkomen.
Daarnaast wordt ook aan
bosbeheer gedaan om te vermijden dat enkele agressieve planten- en bomensoorten
de volledige zone zouden overwoekeren.
Met een volgend project
beoogt men waddeneilandjes aan te leggen, waardoor men steltlopers zou kunnen
aantrekken.
Tegen 2020 hoopt men op
die manier het natuurreservaat uit te breiden tot 175 ha. Het is nadrukkelijk
de bedoeling hier natuur te observeren en niet je hond hier uit te laten, te
joggen of te mountainbiken. Het observeren kan in strategisch geplaatste
kijkhutten of vanaf enkele speciaal aangelegde wandelpaden.
Geraadpleegde
bron: De Standaard: Buizerd en havik zijn nu zelf grof wild [Gerald Driessens /
Nicolas Brackx]
Jaarlijks nekt stroperij
gemiddeld 25 miljoen trekvogels. Dat blijkt uit een grootschalig onderzoek van Birdlife
International, een internationale koepelorganisatie in de vogelbescherming.
De studie strekt zich uit
van heel Europa tot aan de Kaukasus en rond de Middellandse Zee. Het is het
eerste onderzoek van die omvang dat het probleem vaststelt en in kaart brengt.
De meest slachtoffers
vallen in Egypte, Italië, Libië en Frankrijk. Maar ook België is niet zonder
zonde. Jaarlijks verdwijnen in ons land gemiddeld 60 400 vogels. Zij
worden afgeschoten, vergiftigd, gevangen of geroofd uit nesten.
De meest geviseerde
soorten in ons land zijn vinken, zwarte kraaien, kepen, putters en spreeuwen.
Winstbejag is de belangrijkste reden. De handel in beschermde soorten als
kooivogel is nog altijd een van de grootste bedreigingen voor wilde vogels.
Vinken worden bv. in Wallonië nog dikwijls gevangen en nadien verkocht voor de
vinkenzetting of als volièrevogel.
Spreeuwen daarentegen
worden nog altijd gedood en later verkocht aan restaurants als kwartel.
Concrete cijfers per soort
zijn in België maar heel beperkt voorhanden. De beschikbare cijfers houden
natuurlijk geen rekening met het illegale karakter van de praktijken. Bovendien
houden vogels zich niet aan de landsgrenzen; de vogelpopulatie van een land is
nooit constant.
De stroperij van roof- en
trekvogels is duidelijk een wereldprobleem.
Toch worden ieder jaar
naast zangvogels 440 dag- en nachtroofvogels het slachtoffer van de duistere
praktijken. Maar de dieren die in beslag worden genomen, zijn slechts het topje
van de ijsberg.
Vooral de buizerd en de
havik worden getroffen. Jagers zien hen vaak als concurrenten voor jonge
patrijzen en fazanten. Nochtans zijn het veeleer aaseters.
Maar ook illegale handel
speelt een rol. Het is niet uitzonderlijk dat een niet-geringde roofvogel
opduikt op een koopjeswebsite. Volgens de Belgische en Europese wetgeving
moeten alle dieren die worden verhandeld een gesloten voetring dragen, die de
kuikens op jonge leeftijd omgeschoven krijgen.
Dat schrikt roofvogelhandelaars
niet af. Eieren of kuikens uit nesten stelen, is hen niet vreemd. Of ze vangen
roofvogels om die illegaal te ringen en certificaten te vervalsen.
Eind vorig jaar werd een
Belgisch bende roofvogelhandelaars met Europese vertakkingen nog veroordeeld
door het Hof van Cassatie.
Meer dan 20 jaar lang hebben zij duizenden dieren
verhandeld met een opbrengst van 15 000 euro per koppel.
Er moet dringend werk
worden gemaakt van een gecentraliseerde databank om betere controles mogelijk
te maken.
De 5 fotos van diverse
fotografen beelden de buizerd af.
De krooneend is met zn
exotisch uiterlijk één van de mooiste eendensoorten.
De eend was hier een
weinig talrijke vogelsoort die in de jaren 70 fors in aantal is afgenomen.
Verbeteringen in de waterkwaliteit en herstel van kranswiervegetaties leidden
sinds het eind van de jaren 80 tot een duidelijke populatie-aangroei.
De definitie van een exoot
wordt in eerste instantie omschreven als vertegenwoordigers van vogelsoorten
of populaties die niet tot onze avifauna behoren of hebben behoord en wiens
voorkomen aanwijsbaar is gelieerd aan het handelen van de mens (ontsnapping of
vrijlating).
Deze definitie werd wat
later bij de motivatie voor het opnemen van de krooneend in de rode lijst,
afgezwakt tot er sterke aanwijzingen zijn dat (een deel van) de vogels uit
gevangenschap afkomstig is.
Het karakteriseren van een
soort als exoot kan beleidsmatig grote gevolgen hebben.
Voor sommige als exoot te
boek staande soorten wordt afschot of andersoortige verwijdering van individuen
als een gerechtvaardigde natuurbeschermingsactiviteit gezien.
Dit strookt uiteraard niet
met het tegelijkertijd voorkomen van de soort op de rode lijst.
Een bronnenonderzoek naar
vroegere waarnemingen onthult dat in West-Europa krooneenden als reguliere
broedvogels reeds worden gesignaleerd sinds de 19de en begin 20ste
E. Het geografisch verbrokkelde voorkomen van de soort kan niet als argument
voor een onnatuurlijke herkomst worden aangewend, aangezien ook in de rest van
het verspreidingsgebied in Zuid- en Oost-Europa en Azië de soort bepaald niet
gelijkmatig is verspreid.
Toch heeft de krooneend
zich sinds het einde van de 19de E op veel plekken in West- en
Centraal-Europa weten te vestigen. Een sterke aantalsgroei deed zich in vele
gebieden voor sinds het midden van de jaren 80.
De krooneend is in staat
om zeer geïsoleerde gebieden over grote afstanden te koloniseren, als zich
geschikte habitatsomstandigheden voordoen. Het pleksgewijze voorkomen op
Europese schaal is dan ook een uiting van het verspreidingsgedrag van deze
soort.
Krooneenden zijn
trekvogels met gescheiden broed-, rui- en overwinteringsgebieden.
Een andere reden waarom
diverse vogeldeskundigen vermoedden dat krooneenden uit gevangenschap afkomstig
zijn, is het feit dat ze tijdens de broedperiode erg tam zijn.
Bij alle watervogels stelt
men echter in parken een zekere mate van gewenning vast.
Zodra de krooneenden gaan
ruien (juni-juli) verandert dit patroon wezenlijk. Ze worden schuw en
verstoppen zich overdag tussen de oevervegetatie en laten zich niet meer voeren
door parkbezoekers. Vermoedelijk foerageren ze dan vooral in de nacht op
kranswieren.
Het feit dat er in het
verleden veel eieren uit nesten van krooneenden werden verwijderd en de
uitgekomen vogels vervolgens in collecties werden gehouden, heeft geleid tot de
veronderstelling dat de krooneenden uit gevangenschap afkomstig waren. Het is
uiteraard mogelijk dat, ook langer geleden, een deel van de krooneenden die in
gevangenschap werden opgekweekt later weer is losgelaten. Het is zeker zo dat
er ook nu nog eendenhoeders zijn waar de krooneenden jongen krijgen, die
vervolgens de vrijheid krijgen (en kiezen).
Toch toont het onderzoek onomwonden
aan dat het grootste deel van de krooneenden van wilde herkomst is. Inmiddels
heeft de mooie exotische watervogel zich spontaan en succesvol hier bij ons
gevestigd en is hij van de rode lijst geschrapt.
Wens je een eerder
verschenen bijdrage te raadplegen, maak dan gebruik van de zoekrobot om in het
archief het artikel op te diepen:
27/11/2009De krooneend [knappe fotoreeks van Wim
Dekelver]
Onze bebouwde
kom wordt steeds dichter bebouwd en intensiever beheerd. Braakliggende
terreinen met zadenrijke planten en insecten maken steeds vaker plaats voor
beton en asfalt. Vogels kunnen daarom minder geschikte voedselplekken vinden.
Struiken en bomen die natuurlijke schuil- en nestgelegenheid bieden, komen ook
niet veel meer voor. Vogelvriendelijk ingerichte tuinen kunnen dat verlies
compenseren en bieden vogels een veilige thuis in de bebouwde kom. Een variatie
aan gras, bloeiende planten, struiken en bomen helpt de vogels op eigen kracht
voor zichzelf te zorgen. Vogels horen nu eenmaal in onze woonomgeving. Door bij
te voeren laten vogels zich veel vaker zien en kunnen we ze beter leren kennen.
Als je het juiste voedsel
aanbiedt, mogen tuinvogels het jaar door worden gevoerd.
Doordat het klimaat
verandert, verandert het voedselaanbod voor de vogels mee. Worden ze het hele
jaar bijgevoerd, dan gaan ze sterker en vitaler de winter in. Hiermee is hun
overlevingskans vele malen groter wat uiteindelijk zal resulteren in meer jonge
vogeltjes in het voorjaar en zomer.
Het is niet zo dat vogels
lui worden van het bijvoeren. Ze blijven ook zelf voedsel, zoals wormpjes, larfjes,
spinnetjes en mugjes in de natuur zoeken. Wel dien je te weten dat vetbollen
die in de winter te koop worden aangeboden, niet geschikt zijn om te voeren in
de lente en zomer.
Vogeltjes voelen zich niet
overal op hun gemak. Daarom is het belangrijk om een zo goed mogelijke plek
voor de gevederde bezoekers te creëren.
Kies een rustige plek
zonder verstoring. Zorg voor beschutting zoals een boom of struik om bij gevaar
in te kunnen vluchten. Geef vogels goed uitzicht op de omgeving om tijdig
gevaar te kunnen opmerken (katten, sperwers).
Zadenmengsels kunnen het
best worden aangeboden in speciale voedersystemen om verspilling en
verontreiniging te voorkomen. Vetbollen kunnen door regen erg vies en soppig
worden; hang er daarom niet teveel op tenzij er erg veel vogels aanwezig zijn
en de voorraad snel slinkt.
Als pindas in een silo
worden aangeboden kan men met een gerust hart het gehele jaar door
apennoten schenken.Vogels kunnen door het gaas van de silo
namelijk alleen kleine stukjes pinda eruit halen. Pindas in netjes zijn ook
niet geschikt; de vogeltjes kunnen met hun pootjes of tongetje vast in het
netje komen te zitten.
Best koop je vogelvoer bij
een dierenspeciaalzaak waar je zeker bent dat de producten goed zijn voor de
gezondheid van je tuinbezoekers.
Even belangrijk is de
hygiëne. Maak daarom geregeld alle voedersystemen, voedertafels en waterschalen
goed schoon. Best maak je hierbij gebruik van biologisch afbreekbare,
desinfecterende middelen. Zorg er ook voor dat je na het reinigen met voldoende
water de voederapparaten en waterschalen afspoelt.
Broodkruimels, geweekte rozijnen en krenten,
kaasrestjes zonder korst, fruit, bessen, schillen en klokhuizen, gekookte
rijst, gekookte aardappelen zonder zout
·
Koolmees,
pimpelmees, zwarte mees, staartmees, kuifmees, matkop:
Vetbollen, slingers ongebrande en ongezouten
pindanootjes, hazel- en okkernoten, graanzaadmengeling, zonnebloempitten, halve
kokosnoot
·
Grote
bonte specht, boomklever, boomkruiper:
Spekzwoerd,
ongezouten pindas en noten, vetbollen, zonnebloempitten, kaasrestjes zonder
korst
Bruine
broodkruimels, graanmix (gemengd onkruid- en strooizaad), zonnebloempitten,
etensresten zonder zout,
·
Winterkoning,
heggenmus, roodborst:
Broodkruimels,
bessen, maden en larven, meelwormen, ongekookte havermoutvlokjes
Self-made voedercake
Smelt 250g rundervet, voeg
hierbij fijngemalen pinda-, okker- en hazelnoten. Vul aan met wat rozijnen,
gebroken granen (maïs, tarwe), muesli en fijngemalen broodkruim. Met wat
gepelde zonnebloempitten maak je de voederbol speciaal. Roer alles om tot een
nog vloeibare massa, giet dit vervolgens in een recipiënt (bv. melkbrik) waar
je een touw of gevlochten draad hebt ingebracht (om deze te kunnen ophangen).
Nog even wachten tot alles voldoende is gestold en dan kan je je tuinvogels op
een eigen voedercake trakteren.
Geraadpleegde bronnen: De
Standaard [Pieter Van Dooren]
Wij Vlamingen gaan meteen
grijnzen als we het woord vogelen horen: het is een synoniem voor het
waarnemen en fotograferen van wilde vogels. Maar hoe vogelminnend de
Nederlanders, ook zijn ze worden verre overtroffen door de Britten. Bij hen is
bird watching zowat een nationale sport.
En hobby nummer één bij
Britten met een tuin is vogels voederen.
Ze geven er dubbel zo veel
aan uit als de rest van Europa. Dat gebeurt vaak met een voedersilo, een soort
omgekeerde fles met onderaan een kleine opening voor de vogelsnavel. En dan
biedt een lange snavel voordeel.
Onderzoekers volgen al 70
jaar een populatie koolmezen nabij Oxford. Daaruit blijkt dat de snavels van de
vogels sinds de jaren 70 langer zijn geworden. In nog geen 50 generaties dus.
Voor een erfelijk kenmerk is dat bijzonder snel. Een ruwe vuistregel onder
biologen zegt dat een diersoort zon 1000 generaties nodig heeft om een nieuw
kenmerk algemeen te laten worden.
Nu elektronica steeds
kleiner en lichter wordt, is het mogelijk geworden om zelfs kleine vogeltjes
van een zendertje of een datalogger te voorzien. Daaruit leerden de Britse
vorsers dat de meesjes met de langste snaveltjes het vaakst bij de voedersilos
te vinden waren.
De Darwin-vinken, die op
ieder eiland van de Galapagos-archipel weer anders zijn, zijn een iconisch
voorbeeld van aanpassing aan de omstandigheden. Ze specialiseerden zich elk in het
vergaren van ander voedsel en ontwikkelden er de bijpassende snavel bij.
Het verschil in
voederpraktijk tussen de Britten en het continent lijkt een zinnige verklaring.
Met
meesjes valt grof geld te verdienen
Geraadpleegde bron: Knack [Dirk Draulans]
De Vlaamse overheid
beheert een fonds om schade te vergoeden die wordt veroorzaakt door dieren. Een
analyse van de cijfers leidt tot de verrassende conclusie dat niet ganzen of
everzwijnen de voornaamste schadeposten zijn, maar wel soorten zoals
steenmarters en mezen.
Voor veel Vlamingen zijn
dieren niets minder dan lastposten. Intrigerend in de cijfers is de post
schade aan gewassen door zangvogels.
Onze tuinvogels werden
sinds kort door het Agentscha Natuur & Bos (ANB) als een schadepost in de
fruitteelt beschouwd.
Dat is een beetje vreemd
want in het broedseizoen wordt de aanwezigheid van mezen net gewaardeerd, omdat
ze massaal rupsen van bladeren plukken om hun jongen te voederen. Maar tijdens
het fruitseizoen verpoppen ze zich blijkbaar tot een vijand: ze pikken aan
peren en appels, waardoor die geïnfecteerd kunnen geraken met schimmels en
bacteriën en rottingsplekken krijgen.
Het probleem is in
Nederland populair geworden. Daar wordt jaarlijks voor minstens 500 000
euro aan vergoedingen uitbetaald voor schade aan fruit, die is veroorzaakt door
mezen.
De bedragen zijn de
laatste 10 jaar fors gestegen. Dat kan niet te maken hebben met een grote
toename van het mezenbestand. Het lijkt evenmin evident dat de diertjes pas in
het voorbije decennium de appel en de peer hebben ontdekt als voedsel.
Het is waarschijnlijker
dat de fruittelers erin geslaagd zijn mezen als de schadepost te laten erkennen
en er nu geld uit puren.
Het valt te vrezen dat Vlaamse
fruittelers de mees ook gaan beschouwen als een bron van schadevergoedingen.
Het Agentschap Natuur & Bos moet over de omvang van de schade waken en
beslissen minder snel tot schadevergoeding over te gaan. Want op de duur kan
elk dier dat in een veld of een boomgaard passeert als een bron van inkomen
worden aanzien.
De kneu, een kleine,
levendige en sociale vink, is een echte bewoner van open cultuurlandschappen en
komt bij ons vooral voor in open terrein met lage bosjes en struwelen nabij
kruidenrijke vegetaties, zoals dat in landelijke dorpen, tuinsteden,
boomgaarden en bij spoorbeddingen te vinden is.
De soort is vooral zeer
talrijk in open duingebieden en in de wilgenopslag van nieuwe polders.
Vanwege zijn muzikaal
liedje werd hij vroeger veel als volièrevogel gehouden. Zijn fraaie robijnrode
kleuren raakt het dier in gevangenschap wel snel kwijt.
Oude namen voor deze soort
zijn vlasvink en hennepvink omdat men vroeger dacht de kneu zich enkel met
vlas- en hennepzaden voedde. Zijn menu bestaat echter uit een grote
verscheidenheid van vooral kleine zaden. De kneu heeft graag braakliggend land
met veel zaaddragende planten en struiken of heggen om in te nestelen.
Het mannetje in zomerkleed
vertoont een lichtgrijze kop, karmijnrood voorhoofd en karmijnrode borst; de
rug is roestbruin, de zwarte slagpennen en de gevorkte staartpennen hebben
witte randen. De snavel is donkergrijs.
De lichaamslengte wisselt
tussen 12.5 en 14cm; de spanwijdte varieert tussen 21 en 25cm en het
lichaamsgewicht schommelt tussen 15 en 20g.
De kneu vliegt in hechte,
golvende, zeer gecoördineerd bewegende zwermen.
De kwetterende zang wordt
gewoonlijk op een uitstekende twijg van een struik ten gehore gebracht en soms
zingt een aantal mannetjes in koor. De kneu is gesteld op laag struikgewas en
lage uitkijkposten.
Om te broeden kiest het
vrouwtje voor de open heide, langs de randen van hoogvenen, in agrarische
gebieden met rommelige heggen en hoog in het voorgebergte van Alpen en
Pyreneeën waar lage heggen groene bloemenrijke weilanden doorsnijden.
s Winters zijn kneuen
vaak in groepen te vinden in open agrarische gebieden, op kwelders en met
onkruid begroeide kiezelvlaktes, alsook rond zoetwatermoerassen met zaadplanten
langs de randen van vennetjes en greppels.
Ze zijn minder behendig dan
barmsijzen en fraters, die zaden eten terwijl ze aan planten hangen.
De kneu foerageert
gewoonlijk vanaf de grond en pikt zaden uit overhangende planten of van de
grond eronder.
Op het menu staan wilde
soorten maar ook cultuurgewassen, zoals koolzaad, mosterdzaad en lijnzaad.
Vroeg in de lente zijn vogelmuur, veldkers, vroegeling en varkensgras
belangrijke voedselbronnen, later ook paardenbloem, brandnetel, distel en
kaardenbol. Ook de nestjongen eten uitsluitend zaden.
Mannetjes zingen vaak vanuit
de toppen van liefst doornige struiken, zelfs in groepen op het einde van de
winter. Het klein territorium wordt afgebakend door te zingen; een vrij stille,
muzikale, snelle, herhaalde medley van gefluit met een riedel, getjilp en
trillers. De roep is een typisch vinkachtig gekwetter, die metalig, snel, droog
en lichter weerklinkt dan de harde tonen van een barmsijs.
De kneu broedt vanaf half
april, vaak in kleine, losse kolonies.
Het wijfje bouwt een fraai
komvormig nest van twijgen en wortels, gevoerd met wol en haar bij voorkeur
laag in een struik, zoals in een duindoorn bv.
Ze broedt de 4 tot 6
eitjes in 10 tot 14 dagen uit. Er kunnen 2 tot 3 legsels voorkomen tijdens de
periode april juli. Het mannetje helpt bij het voeren van de jongen.
Vaak zitten kneuen in
groep bij elkaar in struiktoppen en kwetteren vrolijk in koor voordat ze zich
voor de nacht verplaatsen naar een gemeenschappelijke slaapplaats.
In onze streken broedende
kneuen trekken via Zuidwest- Frankrijk weg naar Spanje en Marokko. Men treft
ook doortrekkers aan vanuit Groot-Brittannië en de Scandinavische landen.
Geraadpleegde bron:
Vogelbescherming Vlaanderen: Mens & Vogel 2013_2
De zanglijster doet zijn
naam alle eer aan. Zijn lied duurt 5 minuten of langer en bestaat uit een rijke
opeenvolging van luide, muzikale strofen, waarvan sommige vele malen worden
herhaald. Meestal zingt de zanglijster op een hoge post, zoals een boomtop en
is vrijwel het gehele jaar door op mooie dagen te beluisteren.
De volwassen vogel heeft effen
donkerbruine bovendelen met blekere uiteinden aan de veren.
De vaalgele onderkant en
de witte buik vertonen minder en kleinere bruinzwarte pijlpuntvlekken dan bij
de grote lijster. De onder-vleugel is zacht oranjebeige. Er is een vale ring
rond het oog; de poten zijn bleek en roze-achtig.
De lichaamslengte varieert
tussen 21 en 23 cm; de spanwijdte wisselt van 33 tot 36 cm en het
lichaamsgewicht schommelt tussen 70 en 90g.
Het wijfje bouwt een nest
van gras en twijgen, gevoerd met modder of houtpulp en legt gewoonlijk 4 tot 6
lichtblauwe, gespikkelde eieren.
De binnenkant van het nest
is wel opmerkelijk. Voordat de houtmolm wordt aangebracht, wordt die met de
snavel fijn gebeten en met speeksel of water doorweekt. Door met de borst op de
geknede bestanddelen van de binnenlaag te duwen, brengt de zanglijster het
lemen pleisterwerk op de vereiste dikte en wordt de diepe nestkom gepolijst. De
zanglijster baadt zich tijdens de nestbouw geregeld in plasjes om de binnenlaag
optimaal te kunnen gladstrijken. In plaats van leem wordt soms ook paardenmest
gebruikt. De aanleg van de lemen binnenkant vereist droog weer. De voordelen
van leembekleding: het nest is stevig en kan later opnieuw worden gebruikt; de
leembekleding beperkt vermoedelijk ook het aantal nestparasieten.
Het wijfje broedt het
legsel in ca 2 weken uit en het mannetje helpt bij het voeren van de jongen
gedurende de 12 tot 16 dagen dat deze in het nest verblijven.
In het zuidwesten van
Frankrijk worden jaarlijks nog vele tienduizenden zanglijsters tot paté
verwerkt. Hetzelfde gebeurt met leeuweriken, roodborsten en ortolanen.
In de omgeving van de Mont
Ventoux verkoopt men als specialiteit lijsterpaté met truffels. Deze Paté de
grive wordt in de restaurants als een delicatesse aanbevolen.
In Noord- en Midden-Italië
worden tussen juli en oktober op vele plaatsen grote vogelfeesten georganiseerd,
dit alles ter ere van de vogeljacht en -vangst. Vuurwapens worden gezegend, er
worden missen opgedragen en op de markt verkoopt men allerlei benodigdheden voor
de vogelvangst.
In Notes sur les forêts,
la chasse et la pêche en Belgique uit 1897 lezen we dat men het jaar ervoor op
5 marktdagen (3 in Brussel, 1 voor Antwerpen en 1 voor Verviers) in de openbare
hallen ongeveer 380 000 lijsterachtigen heeft verhandeld.
Daaronder bevonden zich
allicht ook veel koperwieken. Deze vogels werden gevangen in België, Nederland
en Frankrijk.
De auteur Iserbyt (Ieper
1906) zei het volgende over de lijstervangst: En moest men de vangst verbieden
of te veel inkorten, t ware t land in rep en roer stellen, vooral de Ardense
gewesten, waar jong en oud, rijk en arm, lijsters vangt en eet.
Pas via een Koninklijk
Besluit in 1967 werd de lijstervangst met behulp van strikken bij wet verboden.
Zanglijsters komen vooral
voor in de gematigde streken van Europa en zijn veel te zien in oude tuinen,
villawijken, parken en loofbossen.
Hoewel de Vlaamse
populatie stabiel lijkt te zijn, spelen vermoedelijk toch een aantal processen
een rol. Mogelijk heeft het bodemtype in combinatie met de zure regen een
impact op de populatie.
Zo zou verzuring in
verschillende grote bosgebieden in Nederland hebben geleid tot een afname van
lokale populaties met soms 75%, terwijl zanglijsters op kalkarme bodems (minder
huisslakken) van nature in lagere aantallen voorkomen.
In tegenstelling tot
zanglijsters in bosgebieden hebben hun soortgenoten in uitgestrekte
landbouwgebieden andere problemen.
In Groot-Brittannië nam het
bestand sinds halfweg de jaren 70 sterk af. De afname werd vooral vastgesteld
in het agrarische landschap. In de bosgebieden deed de soort het ook slecht, al
bleven de verliezen eerder beperkt.
Vooral de hoge sterfte bij
jonge vogels in hun eerste levensjaar zou verantwoordelijk zijn voor de afname
van het zanglijsterbestand, terwijl ook intensivering van de landbouw met de
vinger wordt gewezen. Vooral in de intensief bewerkte akkergebieden zou
voedselgebrek een groot probleem vormen wanneer op het einde van de zomer
regenwormen door de droogte veel moeilijker te vinden zijn dan in de relatief
vochtige graslanden en bossen.
De Britse situatie kan
echter niet zomaar worden geprojecteerd op Vlaanderen.
De vastgestelde toenames
in zowel Zuid-West-Vlaanderen als in het zuidwesten van Oost-Vlaanderen
nochtans ook gedeeltelijk gelegen in intensief bewerkt akkerbouwgebied tonen
dat aan.
Het open landschap wordt
er in belangrijke mate doorsneden door de typisch Vlaamse lintbebouwing waar de
zanglijsters alternatieve voedselbronnen vinden in de goed onderhouden,
vochtige privé-tuinen. Daar hebben ze bovendien extra nestgelegenheid ter
beschikking als gevolg van het ouder worden van aanplantingen.
De zanglijster heeft op
haar menukaart zowel dierlijk voedsel (insecten en hun larven, regenwormen,
spinnen, duizendpoten, pissebedden, huisjes- en kleine naaktslakjes) als een
aanzienlijke hoeveelheid soorten bessen (vogelkers, aalbes, vlier, meidoorn,
hulst, zuurbes, klimop) staan. Het is algemeen geweten dat lijsters graag
huisjesslakken eten en dat ze om zich van de harde delen te ontdoen deze op
stenen, rotsen, tuinpaadjes en harde boomwortels stukslaan. Geregeld zal een
zanglijster naar deze lijstersmidse terugkeren, zodat na verloop van tijd
hoopjes verbrijzelde slakkenhuisjes haar aanwezigheid verraden. Vermits de
weekdieren een aanzienlijk bestanddeel van het zomervoedsel uitmaken worden de
specifieke leefgebieden van deze slakken opgespoord: humusrijke, min of meer
vochtige bossen met veel kruiden en/of onderhout, waterloopjes en poelen. Ook
grote kevers worden geregeld op dikke takken, blootliggende boomwortels of
stenen stukgeslagen.
Onze zanglijsters zijn
trekvogels die onze streken in de winter verruilen voor delen in Frankrijk en
Groot-Brittannië. In het najaar trekken zowel overdag als s nachts grote
aantallen door uit het noorden en oosten. De najaarstrek loopt gewoonlijk van
september tot begin december. In het voorjaar verloopt de trek vanaf midden
februari tot in mei.
De boomkruiper leeft aan
bosranden, in parklandschappen, in hagen, tuinen, boomgaarden en oude lanen.
Het is een kleine vogel,
die wat weg heeft van een kleine, bruine muis die met schokjes langs de ruwe
boomschors naar omhoog klautert, op zoek naar insecten en spinnen.
De boomkruiper tref je
voornamelijk aan in bossen, (kasteel)parken, grote tuinen en (oude) boomgaarden
met een voorkeur voor oude loofbossen, waaronder de eik, omwille van de ruwe
stam.
Het nest wordt meestal gemaakt
achter loshangende stukken boomschors, in spleten of houtstapels. Soms wordt
het nest ook in dichte vegetatie (klimop) gemaakt. Ongeveer 20% van de paartjes
broedt 2 keer per jaar. Beide broedsels overlappen vaak; het mannetje bouwt een
2de nest waarin het wijfje eieren legt, terwijl de jongen van het
eerste nest nog niet zijn uitgevlogen.
De boombewoner is best
onopvallend. Door zijn bruinige verenkleed is hij prima gecamoufleerd wanneer
hij tegen een boomstam naar omhoog klautert. Ook de zang en de roep stellen
niet veel voor en vergen een getraind oor om het te herkennen.
Boomkruipers hebben een
speciale staart. Het dozijn staartveren zijn stug, stijf een puntig; ideaal als
steun bij het klimmen. Doordat de staartveren almaar over de schors slepen,
slijten die snel. Alle zangvogels ruien eerst de centrale staartveren. Enkel de
boomkruipers en de spechten, die beide de steun van vooral de middelste
staartveren nodig hebben bij het klimmen, ruien de centrale staartveren als
laatste, nadat alle andere staartveren zijn vervangen.
Omdat de boomkruiper zijn
staart als steun moet gebruiken, is hij niet in staat om onderste boven te
kruipen, wat een boomklever daarentegen wél kan. Daarom zie je een boomkruiper
steeds weer naar een lager gelegen nieuw stuk stam vliegen en vervolgens weer in
spiraalvorm naar omhoog kruipen op zoek naar wat lekkers (eitjes, larfjes,
torretjes, spinnetjes).
Boomkruipers slapen achter
een loshangend stuk schors of hakken een slaaphol uit in het halfvergane hout
van dode bomen of in de zachte, levende schorslaag van coniferen.
Vooral s winters slapen
ze vaak in groep; door dicht tegen elkaar te gaan aanzitten, verliezen ze
minder energie.
De boomkruiper gaat
tijdens de winter op zoek naar insecten, die in holtes en spleten overwinteren,
waardoor hij heel het jaar rond hier kan verblijven.
De boomkruiper is een stuk
minder opvallend dan zijn bijna-naamgenoot, de boomklever. In dit kort
filmfragment van Kees Vanger kan je het minutenlang gadeslaan.
Geraadpleegde bron:
Vogelbescherming Vlaanderen: Mens & Vogel 2006_2
Spechten en boomkruipers
gebruiken hun stugge staartveren om zich af te zetten tegen de stam en gaan met
kleine sprongetjes omhoog. De boomklever gebruikt zijn staart niet maar haakt
zijn klauwen één voor één in de schors en dit onder een schuine hoek om zijn
evenwicht te bewaren. Op die manier wandelt hij evengoed naar onder als naar
boven.
De boomklever heeft zijn
naam niet enkel verdiend door aan de boom te plakken. Hij is ook een
buitenbeentje onder de holenbroeders doordat hij zijn nestopening verkleint met
modder. De lange spechtachtige snavel, die hij gebruikt om insecten te zoeken
en soms wat schors los te peuteren, dient niet om nestholten uit te hakken. De
modder wordt in laagjes aangebracht en met de snavel aangedrukt. Het geheel
droogt op tot een onneembare vesting. Zo beveiligt de boomklever zijn nest
tegen concurrenten als spreeuw en spechten en meer recent de halsbandparkiet.
Boomklevers vind je zowat
overal waar een flink aantal grote oude loofbomen staan. Doorgaans heeft een
boomklever een territorium van 2 tot 3 ha nodig. Oude eiken hebben de voorkeur,
maar ook in oude beukenbossen komt hij aan zijn trekken.
In de zomer leeft hij van
insecten en spinnen die hij tussen de schors vindt; in de winter zijn hazel- en
beukennoten een belangrijke aanvulling. De boomklever is een echte standvogel
die zijn leefgebied zelden of nooit verlaat. De meeste omzwervingen maakt hij
net als vele andere vogels trouwens in zijn eerste levensjaar. Vooral in de
periode augustus september kan je soms zwervende jonge vogels aantreffen op
plaatsen waar je de soort anders nooit ziet.
Eenmaal de juvenielen zich
hebben gevestigd, blijven ze vaak levenslang in hetzelfde territorium en met
dezelfde partner. Heel het jaar door zie je ze voedsel zoeken in paartjes; zie
je één boomklever, dan is er meestal een tweede in de buurt. Ze houden tijdens
het foerageren contact met fijne roepjes en mengen zich ook vaak met mezen,
boomkruipers en goudhaantjes.
In zijn woongebied is de
boomklever niet de meest talrijke, maar wel één van de levendigste vogels. Zijn
staccato-roepjes hoor je het hele jaar door, soms minuten aan een stuk als hij
wordt verstoord of vijanden probeert te verjagen.
Op voedertafels in de
buurt van bossen of parken is hij ook een graag geziene gast. In kleine
schermutselingen haalt hij het gemakkelijk van de iets kleinere mezen. Vanaf
januari hoor je overal zijn luide maar eenvoudige fluittonen, die soms doen
denken aan een spreeuw.
Het mannetje zingt dan
vaak in de buurt van het nesthol, waar het vrouwtje aan het metselen is.
Het broedseizoen van de
boomklever is vrij kort; eind mei tot half juni vliegen de jongen uit en vervolglegsels
zijn uiterst zeldzaam. Mogelijk is het belangrijk voor de boomklever om zijn
jongen op tijd de wereld in te sturen, zodat ze de concurrentie voor vrije
territoria kunnen aangaan. Heel wat jonge vogels zijn al in juni gepaard en
territoriaal, terwijl sommige andere nog enkele maanden een zwervend bestaan
leiden.
De groene halsbandparkiet
is wel degelijk een geduchte concurrent voor nestholten.
Deze agressieve indringer
verkiest ook oude spechtenholten. De parkiet neemt bovendien zijn nesten erg vroeg
op het jaar in, waardoor de boomklever niet de tijd heeft om zich met
metselwerk te verdedigen. Uit recente tellingen blijkt dat in bossen en parken
waar veel parkieten broeden, in verhouding minder paartjes boomklever nestelen.
Liedesnestjes voor de
beste kweekparen, zelfreinigende hokjes en een state of the art broeikas voor
de eieren: bij de heer Lemmens krijgen sportduiven een VIP-behandeling.
Zeg niet zomaar duivenkot
tegen het nieuwe complex van Ulrich Lemmens. Zelf noemt hij zijn stek in Balen
een ranch, waar topduiven in de allerbeste omstandigheden kunnen kweken,
recupereren na wedstrijden. En dat mocht wat kosten; er werd haast één miljoen
euro aan de bouw gespendeerd. Binnen de duivensport is dit top of the bill.
Dit bedrijf wordt
hoogtechnologisch gerund.
In de vlieghokken houden
infraroodlichten de temperatuur ideaal voor herstel na lange races. Andere
lampen bootsen daglicht na, waardoor de duiven altijd het gevoel hebben dat ze
buiten zitten en zo hun conditie verbetert. Er hangen ook camera zodat je
overal ter wereld de aankomst van de duiven kan volgen. Iedere dag worden de
hokken automatisch gereinigd, de favoriete gadget omdat het vernuft systeem
uren poetswerk bespaart.
In de duivenranch
verblijven tussen de 300 en 400 prijsbeesten, ook uit het buitenland.
The very important
pigeons krijgen zelfs eigen suites; de 30 beste kweekexemplaren worden per
twee afgezonderd van de andere duiven om de genen intact te houden. Duiven zijn
immers niet de trouwste partners. Als een topvrouwtje door het verkeerde
mannetje wordt gedekt, kan dat een zwak nageslacht opleveren. Daarom blijven ze
gescheiden. Ze hebben zelfs een eigen badje.
Volgens de heer Lemmens
heeft de voor sommigen overdreven luxe een enorme impact op de kwaliteit
van de eieren. Voor die eieren liet hij een hypermoderne broeikas installeren.
Het hele complex is beveiligd met een peperdure alarminstallatie. Dat moet wel
daar de totaalwaarde van deze wedstrijdduiven tot miljoenen euros oploopt.
De heer Lemmens was op
zijn twintigste de jongste professionele duivenmelker ter wereld. In 2014 werd
hij Belgisch kampioen en vandaag geldt hij autoriteit in de internationale
duivensport. Als speler en makelaar verkocht hij zijn duurste duif voor
100 000 euro. België telt amper 3 of 4 professionals. Duivensport zit in
zijn bloed: ook grootvader Gust was een topspeler.
De fotos bij dit artikel
zijn geen wedstrijdduiven maar holenduiven die vrij in de natuur een graantje
komen meepikken op een foerageerplaats en worden geschoten door telelenzen.
Het waterhoentje, familie
van de rallen, is kleiner dan de meerkoet, heeft een gezet lijf en relatief
korte vleugels. Behalve de rode snavelwortel met geel uiteinde zijn de witte
onder-staartdekveren en de flankstreep langs het lichaam de voornaamste kenmerken.
Het waterhoentje heeft een
duidelijke schuitvorm, vliegt watertrappend op. Het steltlopertje is zeer
verstandig en weet van alle omstandigheden gebruik te maken om te overleven.
Als mindere vlieger
verplaatst het zich enkel s nachts om niet door roofvogels te worden geslagen.
In de vrije natuur hebben ze veel te lijden van snoeken, de gewone waterrat en
van roofvogels.
Op het land vallen de
lange groenige tenen op. Voor het opvliegen rent de waterhoen net als de
meerkoet een stukje over het water. Immers die lange tenen verdelen het
lichaamsgewicht over een groot oppervlak, waardoor hij zich probleemloos op
drijvende waterplanten kan verplaatsen.
Ze liggen hoog op het
water, het achterlijf het hoogst en bij iedere roeibeweging van de slanke
poten, zonder zwemvliezen, maakt de fijne hals en het sierlijk kopje een pittig
schokje bij wijze van reactie-beweging.
Waterhoentjes zijn schuw
en begeven zich meestal in de dichte aan de oever gelegen vegetatie. Drijvende
plantengroei biedt bescherming aan de ondergedoken vogel die enige tijd onder
water kan blijven ademhalen door zijn snavel net boven het wateroppervlak uit
te steken.
De drijvende vegetatie in
het plantenrijk water wordt graag opgesmuld, net als de insecten, waterdiertjes
en kikkervisjes die er zich tussen bevinden.
Jonge waterhoentjes hebben
een onopvallend grijsgrauw verenkleed wanneer ze achter de ouders aanzwemmen,
gelokt door de helderwitte staartveren.
Ofschoon meerkoet en
waterhoen beide op het water voorkomen en beide hun nesten tussen het riet of
soms zelfs open en bloot op het water bouwen, zijn hun levensgewoonten heel
verschillend.
Het waterhoentje gedraagt
zich als een ralachtige, wat sluiperig tussen de begroeiing langs de waterkant en
is van nature uit meer een vogel van moerasachtige omgevingen, die niet graag
zwemmend grote waterplassen oversteekt. Daarnaast leven waterhoentjes wél dicht
bij de bewoonde wereld in slootjes bij boerderijen of in vijvers van parken,
soms middenin een drukke stad, maar ook langs singels en kanalen die wat
begroeiing van waterplanten aan de kanten hebben.
Bij ons broedende
waterhoentjes zijn voornamelijk standvogel en overwinteren grotendeels in eigen
land of net ten zuiden ervan.
In onderstaand filmpje
Herken de waterhoen van Kees Vanger kan je de waterhoen een tijdje van
dichtbij gadeslaan en jongen in versneld tempo zien opgroeien.
Je kan op diverse manieren
vogels fotograferen, maar de mooiste beelden maak je vrijwel altijd vanuit een
vaste schuilhut. De voorbije jaren bouwde (én verbouwde) Glenn Vermeersch een
10-tal hutten die hij te huur aanbiedt aan natuurfotografen.
Alle vogelkijkhutten zijn
gelegen in Kalmthout in de Antwerpse Kempen. Ze zijn allen voorzien van
comfortabele stoelen en/of zitbank en in de meeste is in de winter elektrische
verwarming aanwezig.
Je fotografeert er
standaard door spiegelend glas waardoor je een prachtig zicht hebt op je
onderwerp en snel kan inspelen op de kansen die zich doorheen de dag voordoen.
Voor het eerst vergezelde
ik onze thuisfotograaf Wim Dekelverop een foto-shoot.
Hut 1 een veel-soorten-hut
is in alle opzichten bijzonder in zijn opzet. Vanuit één hut kan je immers
ongezien 3 verschillende foto-luiken bereiken, elk met hun eigen typische
biotoop en soorten.
Invalshoek 1: voor dit
luik van de hut werd een klein zoetwatermoeras aangelegd met een beperkte
hoeveelheid open water. De biotoop is nu nog in volle ontwikkeling, maar je
maakt er kans op allerlei drinkende vogels, maar naargelang van het jaargetijde
ook: blauwborst, kleine karekiet, waterhoen, wilde eend, blauwe reiger,
mandarijn-eend, waterral, watersnip, porseleinhoen, witgatje,
Invalshoek 2: voor dit
luik strekt zich een visvijver uit van zon 70 m lengte. De door de ochtendzon
beschenen westoever van de plas werd natuurlijk ingericht met een gordel
moerasvegetatie en een slikrand. Bovendien werd een ijsvogelwand aangelegd en
bestaat jaarlijks de kans op een broedgeval ter plaatse. De vijver zelf wordt
geregeld aangevuld met kleine vissoorten zodat visetende vogelsoorten zoals
ijsvogel, blauwe reiger en s winters mogelijk ook roerdomp en grote
zilverreiger altijd voldoende voedsel vinden. De plas is te klein en te ondiep (max
2 m) voor duikeenden, maar soorten als Canadese gans, Nijlgans, wilde eend,
mandarijneend, wintertaling, krakeend, meerkoet en waterhoen kan je wel af en
toe fotograferen, soms ook met jongen. Nieuw is de duik-setting voor ijsvogels.
Invalshoek 3: voor dit
luik werd gekozen voor de klassieke opzet van een boshut. Hier strekt zich op
ooghoogte voor de hut een ondiep plasje waar allerlei vogelsoorten hun dorst
kunnen komen laven. Tevens werd er een ruigte nog in aangroei aangelegd met
riet, kaardebol en distelsoorten. Talrijke soorten middelgrote vogels tot
kleine zangvogels kunnen hier worden waargenomen.
De hut is in gebruik sinds
26/05/2014 en de teller van het aantal vanuit deze hut gefotografeerde soorten
staat momenteel al op 111.
Al maakte ik ook wel
fotos van de ijsvogel, toch verkoos ik de leermeester zijn beelden te
gebruiken om niet uit de toon te vallen.
Wie eerder verschenen
artikels van de ijsvogel wenst te raadplegen kan met de zoekrobot in het
archief de bijdragen opvissen:
Geraadpleegde bron:
Vogelbescherming Vlaanderen: Mens & Vogel 2009_4 [Bennie van den Brink]
Op het platteland vliegen
boerenzwaluwen laag over velden en plassen, jagend op insecten.
Terwijl de oudervogels van
de boerenzwaluw druk bezig zijn met het grootbrengen van een tweede broedsel
hebben de meeste andere vogelsoorten hun broedseizoen al achter de rug.
Sommige soorten, zoals
bonte vliegenvanger en gierzwaluw, zijn zelfs al onderweg naar hun
overwinteringsgebieden in Afrika. Andere soorten zoals kleine karekiet en
rietzanger gebruiken de maand augustus om extra vet op te slaan om met een
volle brandstoftank de lange reis naar het zuiden aan te vatten.
Boerenzwaluwen echter
benutten de zomer ten volle en laten hun vervolglegsel eind juli, begin
augustus uitvliegen. Een enkel dapper broedpaar start in augustus zelfs met een
derde legsel.
Dat resulteert in jongen
voeren tot in september. Op zich is dat geen probleem omdat er dan nog volop
voedsel voor handen is. Elke avond verzamelen zowel de uitgevlogen jongen als
de oudervogels die hun broedtaak hebben volbracht op een gezamenlijke
slaapplaats. Bij voorkeur is dat een rietveld langs een plas of rivier. Op de
slaapplaatsen overnachten soms duizenden vogels die hiermee veiligheid en gezelligheid
combineren.
In september maken de
boerenzwaluwen zich klaar om te vertrekken. De laatste jongen vliegen uit.
Logischerwijze zou je verwachten dat deze septemberjongen weinig
overlevingskansen hebben. Nog maar pas uit het nest en ze moeten al aan die
grote reis naar Afrika beginnen. De jonge zwaluwen die in mei en juni
uitvlogen, hebben qua vliegervaring en kracht echter een grote voorsprong. Ze
hebben voldoende tijd gehad om kennis te maken met de grote wereld. Toch zijn
ze niet kansloos die late geelbekjes.
In september vullen de
slaapplaatsen zich tot het maximum. Tienduizenden vogels uit de wijde omgeving
zoeken elkaar op en fladderen in de ondergaande zon boven het riet. Als de zon
een kwartier onder is, duiken ze naar beneden en zoeken ze een rietstengel voor
de nacht.
Vanaf half september
stroomt Europa leeg. Via Frankrijk en Spanje vliegen ze naar het Afrikaanse
continent. Ze doen het kalmpjes aan, elke dag een stukje. s Avonds zoeken ze een
geschikte slaapplaats om de nacht door te brengen.
Afrika verwelkomt de
boerenzwaluw in oktober. In vele landen in zuidelijk Afrika wordt deze
langeafstandstrekker met vreugde begroet omdat hij het begin van de regentijd
aankondigt. Mens en dier verlangen naar regen en groen, naar de Afrikaanse
lente. Een rijke planten- en insectenwereld komt tot leven. In tegenstelling
tot de mens zijn alle insectenetende trekvogels opgetogen over de weelde en
variatie aan insecten die tijdens ons winterseizoen in Afrika voorkomen. Net
als in Europa zoeken de boerenzwaluwen rietvelden op om te overnachten.
Die zijn niet overal
aanwezig, zeker niet in droge of bosrijke gebieden. Op het Afrikaanse
platteland zijn in het droge seizoen de oevers van rivieren en meren door het
vee ontdaan van de rietvegetatie. De weinig geschikte slaapplaatsen worden
daardoor vaak door miljoenen boerenzwaluwen gebruikt. Soms ook tijdelijk door
vogels die nog meer zuidelijk willen overwinteren.
In november hebben de
boerenzwaluwen een geschikt overwinteringsgebied met voedsel en een slaapplaats
gevonden. Een goede plek met voldoende insecten is immers van levensbelang. In
vergelijking met de rest van Afrika is het voor de boerenzwaluw in Zambia niet
zo moeilijk om een prima verblijfplaats te vinden. Er zijn namelijk veel
moerasgebieden met vaak ontoegankelijke rietvelden. De meest boeren hebben
dammen aangelegd om water op te slaan voor droge periodes.
Een groot deel van die
spaarbekkens raakt in een ondiepe hoek begroeid met riet waar de boerenzwaluwen
kunnen slapen. In dergelijke gebieden zijn de slaapplaatsen meestal klein en
meer verspreid, zodat de boerenzwaluwen niet allemaal opeengeperst zitten.
Eenmaal een geschikt gebied gevonden, blijven ze daar tot de vertrektijd
aanbreekt.
Het is een overweldigende
sensatie om middenin zon slaapplaats te staan terwijl de zwermen zwaluwen
omlaag suizen. Als je stil staat, strijken ze al kwetterend vlak naast je neer
en kijken ze je vanaf een doorgebogen rietstengel nieuwsgierig aan.
Natuurlijk dreigen er
gevaren. In Nigeria bij het dorpje Ebakken, niet ver van de grens met Kameroen,
is een immense grote slaapplaats van boerenzwaluwen. Daar slapen enkele
miljoenen vogels op berghellingen, die begroeid zijn met 5 m hoog
olifantengras.
De dorpelingen houden zich
tegen de avond schuil in het hoge gras. Met een ragebol van lijmstokjes zwaaien
ze in de schemering en vangen de zwaluwen uit de lucht wanneer die neerdalen
voor de nacht. De volgende dag worden ze boven een vuurtje geroosterd en op een
bananenblad opgediend, slechts ontdaan van vleugeltjes en veren.
Ook een deel van de
Afrikaanse jeugd vindt het vangen van zwaluwen een leuke sport. Als de mieren
en termieten gaan zwermen en de vette koninginnen met honderdduizenden tegelijk
met hun fragiele flapvleugeltjes uit de aarde omhoog fladderen, zijn niet
alleen de vogels er als de kippen bij.
De kinderen haken een
uitgevlogen termiet aan een dun draadje en laten die in de lucht zweven. Een
argeloze boerenzwaluw die denkt een gemakkelijke en smakelijke hap te kunnen
pakken, eindigt zijn leven aan een haakje.
Gelukkig staan niet overal
in Afrika kleine vogels op het menu. In de landen zuidelijk van de
regenwoudgordel eet men liever grotere dieren. Daar worden kleine vogels met
rust gelaten, tenzij ze een bedreiging vormen voor de oogst. Dan deinzen
Afrikanen nergens voor terug. Miljoenen zaad-etende roodbekwevers, die
neerstrijken op gierstakkers worden letterlijk met alle mogelijke middelen
bestreden. Met vlammenwerpers, dynamiet en sproeivliegtuigen met gif worden
broedkolonies en slaapplaatsen van deze vogels vernietigd. Helaas slapen
roodbekwevers net zoals boerenzwaluwen vaak in het riet met alle gevolgen van
dien
Daarnaast worden zwaluwen
die boven akkers op zoek zijn naar insecten op zoek zijn vaak aanzien voor
vijandelijke troepen. Het is daarom belangrijk om de Afrikaanse jeugd te
onderrichten over het nut en gedrag van verschillende vogelsoorten die in hun
streek voorkomen. Hen bijbrengen dat er naast schadelijke vogelsoorten ook
nuttige soorten zijn die muggen en steekvliegen vangen en insecten eten die
schade aanrichten aan de oogst.
Behalve het ontsnappen aan
de Europese winter heeft hun verblijf in Afrika nog een ander doel: de zwaluwen
ruien daar. Alle oude, vale en versleten veren worden vervangen door een nieuw,
glanzende, blauwe outfit. Daar is veel energie voor nodig waardoor het belang
van de keuze van een goede overwinteringsplek nogmaals wordt onderstreept. Met
veel voedsel kan je goede en sterke veren aanmaken. Dat geldt nog meer voor de
mannetjes want zwaluwvrouwtjes vallen op mannetjes met lange en symmetrische
staarten. Die zijn een weerspiegeling van een gezonde en sterke vader met goede
genen voor zijn nakomelingen.
Ze zien er vaak niet uit
die ruiende zwaluwen. Vooral de jonge vogels met hun grauwe en vale veren
lijken op vliegende voddenbaaltjes als de rui begint en hun kledij gaat
loszitten.
Maar tussen die oude
pluimen verschijnen steeds meer blauwe spiegeltjes van nieuwe veertjes. Het
duurt lang voor een boerenzwaluw een volledig nieuw pak heeft; vooral het
wisselen van de slagpennen neemt veel tijd in beslag. Zwaluwen komen vliegend
aan de kost en kunnen zich niet veroorloven veel vleugelpennen tegelijk te
verliezen. Watervogels als eenden en ganzen daarentegen ruien hun hel vleugel
bijna in één keer en zijn dan tijdelijk niet vliegvlug. Ze verschuilen zich
tijdens die periode in dichte vegetatie.
Boerenzwaluwen ruien hun
slapennen één voor één. Als er een pen is uitgevallen, groeit in een tijdspanne
van 2 weken een geheel nieuwe veer. Dan pas wordt de volgende afgeworpen. Op
die manier blijft het vliegvermogen optimaal maar duurt het wel meer dan 3
maanden vooraleer ze er terug op hun best uitzien. Bij ruiende boerenzwaluwen
is in de vlucht vaak heel mooi het patroon te zien van oude en nieuwe
vleugelveren. Wanneer het nieuwe verenpak is gevormd, is het tijd om aan
broeden te denken.
In maart begint dan de
trek naar het noorden. Sommige mannetjes, vroeg klaar met de rui, kunnen niet
wachten en vertrekken eerder, gedreven om een goede nestplaats te bezetten. Ze
hebben haast en arriveren reeds eind maart in België en Nederland. Een in
Zuid-Afrika geringde boerenzwaluw werd na 28 dagen al terug gevangen in
Engeland. Ze legde een afstand af van meer dan 9 000 km. Het blijft een
uitdaging en een belevenis om in Afrika de geheimen van de boerenzwaluwen te
onthullen.
De knappe en originele
fotos zijn van Miek Koopmans
Naaldwouden, met name
sparrenbossen en ook wel pijnbomen, vormen de favoriete biotoop van de zwarte
mees.
In sommige streken komt
hij echter ook in gemengde bossen en buiten het broedseizoen zelfs in
boomgaarden en tuinen voor.
De witte langwerpige nekvlek
op de zwarte glanzende kruin kenmerkt de zwarte mees.
Het vederpak bestaat uit blauw-grijsachtige
bovendelen met een dubbele witte vleugelstreep op de donkere vleugels en grauwe
bruin-witte onderdelen. Karakteristiek ook zijn de witte wangen gescheiden door
een zwarte bef. Jonge dieren hebben gele kopvlekken en onderdelen. Ze
onderscheiden zich van jonge koolmezen door hun nekvlek en het ontbreken van de
brede zwarte middenstreep op de buik.
De lichaamslengte reikt
tussen 11 en 12cm; de spanwijdte varieert tussen 17 en 21cm en het
lichaamsgewicht schommelt tussen 8 en 10g.
Zwarte mezen hebben een
klein kuifje (niet zo uitgesproken als bij de kuifmees) op het achterhoofd.
Vooral wanneer ze opgewonden zijn, kunnen ze dit kuifje opzetten.
De zwarte mees, onze
kleinste inheemse mees nauwelijks groter dan het goudhaantje voedt zich met
kevers, gaasvliegen, nachtvlinders, waterjuffers, krekels, mieren en bladluizen
zowel in volwassen vorm, als hun eieren of larven en spinnen. De ranke
pootjes en de slanke snavel zijn perfect aangepast voor het doorzoeken van de
dicht opeengepakte, lange naalden naar lekkere hapjes.
Ook neemt hij plantaardig
voedsel, zoals onkruid- en sparrenzaden, tot zich en verder alles wat de
voedertafel s winters te bieden heeft. Behalve in de broedtijd foerageren
zwarte mezen dikwijls is groepen, soms vermengd met andere mezensoorten.
Zwarte mezen houden er een
aantal eigenaardige voedselgewoontes op na. Zo hebben ze, net als kool- en
pimpelmezen, geleerd om de dunne folie van de karnemelkflessen te doorprikken
en zich te goed te doen aan de room. In Noord- Europa kunnen zwarte mezen pas
aan de zaden in de fijnsparkegels vanaf oktober, wanneer de kegels open gaan,
bij droog en zonnig weer. Om toch al eerder aan deze favoriete lekkernij te
geraken, volgen ze eekhoorns op de plekken waar die sparrenkegels met hun
sterke tanden openbreken om daar een zaadje te kunnen meepikken.
Het nest bevindt zich
vrijwel altijd in een holte in een boom. Bij gebrek aan geschikte holtes maakt
ze haar nest ook in grondholen tussen boomwortels, onder stenen of zelf in oude
muizenholletjes. Mannetje en wijfje bouwen samen het nest van mos en bekleden
dit dik met haar en vaak ook met veertjes, zodat een fraaie kom ontstaat.
Het mannetje voert het wijfje
op het nest gedurende de 14-16 dagen dat ze de 7-9 eieren uitbroedt. De jongen
verlaten na 16-19 dagen het nest. Al snel zijn het net zulke acrobaten als hun
ouders en na nog eens 2 weken zijn ze zelfstandig. Hun roep is een ijl, hoog
tsie of een enigszins klagend tsu-ie.
Doorgaans is de zwarte
mees een standvogel maar het gebeurt dat delen van de noordelijke populaties in
de herfst naar het zuiden trekken, soms in grote aantallen.
Met vetbollen, een halve
kokosnoot, geplette hazel- en okkernoten, vogelzaad en zonnebloempitten maak je
een goede kans op een zwarte mees op jouw voederplank.
De fotos zijn vanRobin Bruneel
Herken de zwarte mees
een knap filmfragment van Kees Vanger, die het onderscheid tussen kool- en
zwarte mees even toelicht.
Geraadpleegde bronnen:
Dagvlinders in Vlaanderen & studiedienst Natuurpunt
Het klein koolwitje was de
meest gespotte vlindersoort tijdens het Grote Vlindertelweekend van Natuurpunt,
begin augustus.
De atalanta kwam op de
tweede plaats, gevolgd door het groot koolwitje.
Natuurpunt vroeg de
deelnemers ook naar de kenmerken van hun tuin.
Daaruit bleek dat in
tuinen met veel variatie en natuurlijke elementen tot 5 keer meer vlinders
worden gezien dan in tuinen met enkel een kale gazon. Ook in kleine tuinen
zorgt het nemen van vlindervriendelijke maatregelen (zoals het voorzien van
veel variatie en bloemenaanbod en laten staan van hoekjes met distels en
brandnetels) tot meer vlinders en meer diverse
vlindersoorten.
Wegens de slechte
weersomstandigheden tijdens het telweekend lagen de aantallen aanzienlijk lager
dan de voorbije jaren. Gemiddeld werden per tuin slechts 6 exemplaren van 4
soorten gemeld. Het is daarmee het op 2 na zwakste resultaat in 11 jaar tijd.
Andere opvallende
waarnemingen: de kolibrievlinder werd dit jaar relatief vaak waargenomen en ook
minder algemene soorten zoals de glasvleugelpijlstaart, de keizersmantel en het
kaasjeskruiddikkopje. Het vlindertelweekend blijft een momentopname. Om de
vlinderpopulaties doorheen het hele jaar op te volgen hanteert Natuurpunt ook
een systeem van regelmatige vlindertellingen. Wie dat wil, kan al zijn
waarnemingen van vlinders (en andere soorten) melden via www.waarnemingen.be
Enkele minder voorkomende
blikvangers
De argusvlinder komt voor in open
graslanden met een korte vegetatie. De soort heeft 3 generaties waarvan de
eerste vliegt van begin april tot eind juni met een piek tussen 8 mei en 2
juni.
De tweede van eind juni
tot begin september met een piek tussen 25 juli en 17 augustus.
Een derde van begin
september tot eind oktober met een piek tussen 14 september en 5 oktober.
De vliegtijd van de
voorjaarsgeneratie van de argusvlinder is in vergelijking met de periode 1981 â
2000 met 2-4 dagen naar voor geschoven, terwijl die van de zomergeneratie nu
7-10 dagen later ligt dan in de periode 1981-2000. Dit kan wijzen op een steeds
grotere en langere derde generatie in recente jaren.
De wijfjes zetten de
eitjes afzonderlijk af op de stengels of aan de toppen van bladeren van
allerlei grassen waaronder boskortsteel, kropaar, bochtige smele, gestreepte
witbol en struisgras.
Wijfjes leggen vaak eitjes
aan de rand van graspollen of op grassen in een open vegetatie tegen muurtjes,
afrasteringen of onder een haag. De rupsen voeden zich aanvankelijk voornamelijk
âs nachts. De half volgroeide rups overwintert tussen de strooisellaag. De
verpopping gebeurt onderin een graspol. Vaak gebruikte nectarplanten zijn vlinderstruik,
braam, rode klaver, akkerdistel en knoopkruid.
De vlinders zijn mobiel.
De argusvlinder komt vaak in dezelfde gebieden voor als hooibeestje,
Icarusblauwtje, kleine vuurvlinder, oranje zandoogje en zwartsprietdikkopje.
Al kwam de argusvlinder
vrij algemeen voor tot in de jaren â80, toch neemt sindsdien de soort sterk af.
Vooral op zandgronden is de soort de laatste jaren sterk achteruitgegaan. Enkel
op kleigronden in de buurt van de kustduinen, polders en getijdengebieden lijkt
de argusvlinder stand te houden.
Aangezien men de oorzaak
van de snelle achteruitgang van de argusvlinder nog niet kent, is het niet
gemakkelijk om gerichte beheersmaatregelen voor deze soort te geven.
Gunstige maatregelen zijn
het creëren of behouden van vrij schrale, maar bloemrijke graslanden met een
gevarieerde vegetatiestructuur met beschutte plekken (geschikte eiafzetplekken)
en voldoende open plekken (voor het opwarmen of als territorium).
Ook het tegengaan van
verstruweling op dergelijke percelen is een goede maatregel.
Dit kan worden
gerealiseerd door gefaseerd te maaien (op bermen) of door extensieve begrazing
(in grotere gebieden).
Het bruin zandoogje komt voor in open graslanden en ruigten op
beschutte plekken met een voldoende groot nectaraanbod. De soort heeft 1
generatie van begin juni tot midden september met een piek tussen 25 juni en 6
augustus. De vliegtijd van het bruin zandoogje is in vergelijking met de
periode 1981-2000 met 3-8 dagen naar voren geschoven, terwijl de gemiddelde
laatste waarneming nu 3 dagen later ligt dan in de periode 1981-2000. Dit zou
erop kunnen wijzen dat het bruin zandoogje zijn vliegtijd niet alleen
vervroegd, maar ook heeft verlengd.
De wijfjes zetten de
eitjes afzonderlijk af smalbladige grassen, zoals grote vossenstaart, gewoon
reukgras, kropaar, ruwe smele, rood zwenkgras en Engels raaigras. Het komt ook
voor dat het wijfje het eitje gewoon in de vegetatie laat vallen. In het najaar
voeden de rupsen zich overdag. De overwintering gebeurt als half volgroeide
rups tussen grasstengels en de rupsen blijven eten op warme winterdagen. In het
voorjaar voeden zich ze zich voornamelijk âs nachts.
De verpopping vindt plaats
tussen grasstengels of tussen de strooisellaag. Vaak gebruikte nectarplanten
zijn distel,
vlinderstruik en knoopkruid. De vlinders zijn mobiel. Het
bruin zandoogje komt vaak in dezelfde gebieden voor als groot dikkopje,
Icarusblauwtje, kleine vuurvlinder, koevinkje, oranje zandoogje en
zwartsprietdikkopje. De verspreiding van het bruin zandoogje is in Vlaanderen
sinds 1980 vrij stabiel gebleven.
Een gunstige maatregel is
het behouden of het creëren van structuurrijke graslanden met smalbladige
grassen op beschutte plekken, zoals bosranden. Daarnaast is ook een voldoende
groot nectaraanbod in de zomermaanden belangrijk.
Het Icarusblauwtje komt voor in
matig voedselrijke graslanden. De soort heeft 2-3 generaties, waarvan de eerste
vliegt van eind april tot begin juli met een piek tussen 19 mei tot 17 juni en
de tweede en derde van begin juli tot begin september met een piek tussen 23
juli en 5 september. De vliegtijd van de voorjaarsgeneratie van het
Icarusblauwtje is in vergelijking met de periode 1981-2000 met 1-2 dagen naar
voren geschoven, terwijl de gemiddelde laatste waarneming in de zomergeneraties
nu bijna 10 dagen later wordt gedaan dan in de periode 1981-2000. Dit zou
kunnen wijzen op een steeds vaker optredende derde generatie.
De wijfjes zetten de
eitjes afzonderlijk af op de bovenkant en aan de basis van jonge bladeren aan de
top van voornamelijk gewone rolklaver, maar ook op andere vlinderbloemigen,
zoals moerasrolklaver, hopklaver, kruipend stalkruid, witte klaver en kleine
klaver.
Meestal staan de planten
die de voorkeur genieten samen in een korte vegetatie. In de eerste generatie
wordt voornamelijk kleine klaver bezocht, terwijl de tweede en derde generatie
een voorkeur lijken te hebben voor gewone rolklaver. De half volgroeide rupsen
overwinteren op de lagere delen van de stengels of in de strooisellaag. Sommige
rupsen van de eerste generatie komen pas het volgende voorjaar uit. De rupsen
worden soms bezocht door mieren, maar zijn er niet afhankelijk van voor het
voltooien van hun levenscyclus. De poppen daarentegen worden af en toe door de
mieren mee in de nesten genomen.
Vaak gebruikte
nectarplanten zijn gewone rolklaver, klaver en luzerne.
De mannetjes zijn territoriaal en patrouilleren op zoek naar wijfjes. De
vlinders zijn mobiel. Het Icarusblauwtje komt vaak in dezelfde gebieden voor
als argusvlinder, bruin zandoogje, groot dikkopje, hooibeestje, kleine
vuurvlinder en zwartsprietdikkopje. De verspreiding van het Icarusblauwtje
blijft opvallend stabiel sinds het begin van de vorige eeuw.
Geraadpleegde bron:
Dagvlinders in Vlaanderen [Bedreigde dagvlinders in industriegebied. Wat nu?
Pieter
Cox &
Toon Jansen]
In Lommel werd een aantal
jaren geleden een terrein van 500 ha omgezet in industriegebied. In dit
heidegebied, de Balimgronden
genaamd, bleken echter heel belangrijke natuurwaarden aanwezig te zijn. Naast
een heel grote populatie heivlinder, bezit dit gebied ook een van de
weinige populaties van de kommavlinder in Vlaanderen. Daarnaast zijn andere
soorten van schrale biotopen, zoals hooibeestje en kleine parelmoervlinder er algemeen.
Niet alleen met betrekking
tot vlinders is dit gebied bijzonder. Ook de mogelijk grootste populatie ter
wereld van de lentevuurspin bevindt zich hier en de veldleeuwerik is er met 110
zangposten zeer sterk vertegenwoordigd.
In 2012 werden tijdens een
grootschalige telling door de regionale vlinderwerkgroep Hesperia in het
noordoostelijk deel alleen al meer dan 800 heivlinders geteld. Ongetwijfeld
zijn de Balimgronden dus het belangrijkste bolwerk voor deze soort in de wijde
omgeving, waarvan ook omliggende, kleinere populaties afhankelijk zijn.
Indien de populatie van de
Balimgronden door industriële activiteiten zou verdwijnen, zal de
populatiegrootte en de uitwisseling van genetisch materiaal sterk dalen en
staat de toekomst van de heivlinder in Lommel op het spel.
Ook Meysterbergen, ongeveer 1.5 km
ten oosten van de Balimgronden, herbergt populaties van kommavlinder en
heivlinder. De aantallen zijn er kleiner maar daarom niet onbelangrijk. Dit
gebied staat echter eveneens deels ingekleurd als industriegebied, terwijl het
andere gedeelte parkgebied is zonder enige bescherming. Bovendien zijn er
plannen om een verbindingsweg door dit gebied te trekken.
Tot slot dient de Maatheide te worden vermeld. Het bestaat uit een grote
zandvlakte met schrale begroeiing, waar in snel tempo zand wordt ontgonnen.
Maatheide is niet alleen een belangrijke pleisterplaats voor trekvogels die een
voorkeur hebben voor open ruimten, zoals de duinpieper en de morinelplevier,
maar kent ook een belangrijke heidevlinderpopulatie.
Ook hier liggen de
aantallen lager dan op de Balimgronden, maar nationaal beschouwd mag het belang
niet worden onderschat. De hier opgesomde gebieden kunnen, indien ze volledig
worden ontgonnen en de vlinderpopulaties helemaal verdwijnen, ook een nieuwe en
wellicht sterke barrière vormen tussen de heidegebieden van centraal Limburg en
die van de regio Mol-Postel.
Grootschalige industriële
ontwikkelingen zijn vaak van openbaar belang, waardoor men de plannen niet
zomaar kan stopzetten. Om belangrijke populaties van Rode Lijst-soorten, al dan niet
tijdelijk, te behouden op terreinen die geen groene bestemmingen hebben op het
gewestplan, is overleg nodig tussen verschillende actoren: gemeenten, bedrijven
en natuurorganisaties (Natuurpunt Noord-Limburg, Natuurpunt vzw, de lokale
actiegroep Levend Zand en het Agentschap Natuur en Bos).Alleen constructief overleg kan de mogelijke
verliezen aan biodiversiteit verminderen en tegelijkertijd aan de betrokken
bedrijven rechtszekerheid bieden.
Zo werden in de Antwerpse
haven bv. goede afspraken gemaakt tussen natuurverenigingen, overheden en
industrie waarbij ruimte voor (tijdelijke) natuur werd gecreëerd. Alleen een
dergelijk sector-overschrijdend overleg kan de aanwezige dagvlinders en andere
bedreigde soortenvan de lijst van
uitgestorven soorten In Lommel houden.
De heivlinder komt voor in droge
heiden, duinen en droge, voedselarme graslanden. De soort heeft één generatie
van begin juli tot eind september met een piek tussen 24 juli en 21 augustus.
De piek van de vliegtijd van de heivlinder is in vergelijking met de periode
1981 2000 niet beduidend veranderd, maar de gemiddelde laatste waarneming
ligt nu meer dan 7 dagen later dan in de periode 1981 2000. Dit zou erop
kunnen wijzen dat de heivlinder zijn vliegtijd heeft verlengd. Het wijfje legt
eitjes op of nabij in de volle zon staand fijn schapengras, rood zwenkgras, struisgras, vroege
haver, bochtige smele of helm.
Ze kiest hierbij vooral
planten die omgeven zijn door open grond of een heel lage vegetatie.
De rupsen eten s nachts. De
overwintering grijpt plaats als half volgroeide rups in een graspol. De
verpopping vindt plaats in een kleine holte net onder de grond. De mannetjes
verdedigen een territorium vanaf een struik, een boomstam of een open zandplek.
Bij bijzonder warm weer zoeken heivlinders vaak een bosrand of een groep
struiken op voor afkoeling.
Vaak gebruikte
nectarplanten zijn akkerdistel, braam
en struikhei
in het binnenland en blauwe zeedistel en
lamsoor
aan de kust. De vlinders zijn mobiel (waarnemingen tot op 15 km van populaties
zijn bekend). De heivlinder komt vaak in dezelfde gebieden voor als
boomblauwtje, bont dikkopje, bruin zandoogje, groentje, groot dikkopje,
heideblauwtje, hooibeestje en oranje zandoogje.
De heivlinder was in de
jaren 90 vrij zeldzaam en is dat nog steeds (69 atlashokken 252
kilometerhokken). De heivlinder kwam vroeger voor in de kustduinen, in de
Kempen, maar ook op voedselarme graslanden elders in Vlaanderen (tussen
Brussel, Mechelen en Diest).
De huidige verspreiding is
echter beperkt tot de kustduinen en de Kempen, waar een scheiding lijkt te
ontstaan tussen de noordwestelijke en de oostelijke populaties.
De heivlinder vertoonde
een gestage achteruitgang tot 1985, bleef relatief stabiel tussen 1985 en 2000,
maar gaat sindsdien opnieuw licht achteruit.
Volgens de
verspreidingsmodellen zijn 710 kilometerhokken geschikt voor de heivlinder.
In 213 van deze
kilometerhokken werd de heivlinder ook feitelijk waargenomen in de periode 2001
2010 (30%). Van de 497 geschikte kilometerhokken, waarin de heivlinder niet
werd waargenomen, zijn er 426 in principe bereikbaar (86%).
Het behouden van grote en
goed verbonden gebieden met een actief beheer waardoor wordt vermeden dat dat
heiden en kustduinen volledig dichtgroeien, is de meest gunstige maatregel voor
de heivlinder. Op warme dagen zoeken heivlinders vaak beschutting op in
bosranden of struwelen en het is dan ook wenselijk om hier en daar bomen en
struiken te behouden. Extensieve begrazing, plaggen en/of gefaseerd maaien zijn
geschikte maatregelen voor het verkrijgen of behouden van een gevarieerd
leefgebied. Vermossing door het niet-inheems grijs kronkelsteentje zou de
heide voor de heivlinder minder geschikt kunnen maken.
Het hooibeestje komt voor in
structuurrijke en matig voedselarme graslanden met een lage vegetatie. De soort
heeft 2 generaties waarvan de eerste vliegt van midden april tot begin juli met
een piek tussen 16 mei en 21 juni en de tweede van begin juli tot midden
oktober met een piek tussen 26 juli en 1 september. De vliegtijd van de
voorjaarsgeneratie van het hooibeestje is in vergelijking met de periode 1981
2000 met 2/4 dagen naar achter geschoven, terwijl de gemiddelde laatste
waarneming in de zomergeneraties nu 7 dagen later ligt dan in de periode 1981
2000. Dit zou erop kunnen wijzen dat er recent een langere tweede generatie
optreedt.
De wijfjes zetten de
eitjes af op smalbladige grassen, zoals reukgras, zwenkgras, beemdgras en struisgras. Jonge rupsen eten aanvankelijk
enkel de bladeren, maar later worden ook de bloemhoofdjes gegeten. In
tegenstelling tot de meeste andere rupsen van zandoogjes eten de rupsen van het
hooibeestje ook overdag. De snel groeiende rupsen zorgen voor een tweede
generatie in hetzelfde jaar, de traag groeiende overwinteren. De overwintering
gebeurt als half volgroeide rups. Afhankelijk van de temperatuur verdedigen
mannetjes een territorium vanaf een boom of struik of patrouilleren ze op zoek
naar wijfjes. Vaak gebruikte nectarplanten zijn: distel, duizendblad, klaver en struikhei. De vlinders zijn weinig mobiel.
Het hooibeestje komt vaak in dezelfde gebieden voor als argusvlinder, bruin
zandoogje, groot dikkopje, Icarusblauwtje, kleine vuurvlinder en
zwartsprietdikkopje.
Op veel plaatsen verspreid
over Vlaanderen is het hooibeestje verdwenen en lijkt het daarmee enigszins
dezelfde weg op te gaan als de argusvlinder, al is de trend minder
uitgesproken.
In 1990 was de
verspreiding van het hooibeestje vrij stabiel, maar sindsdien ging de soort,
vermoedelijk vanwege enkel natte voorjaren, duidelijk achteruit om opnieuw te
stabiliseren tussen 2000 en2010.
Het behouden of creëren
van relatief schrale, maar structuurrijke graslanden met een korte vegetatie en
hier en daar open plekken zijn gunstige maatregelen. Daarnaast is een voldoende
groot nectaraanbod tijdens het vliegseizoen eveneens belangrijk.
De kommavlinder komt voor op
voedselarme droge graslanden en droge heiden met een heel lage vegetatie en
hier en daar open plekken. De soort heeft één generatie van eind juli tot
midden september met een piek tussen 9 en 29 augustus. De wijfjes zetten de
eitjesafzonderlijk af aan de basis van
blaadjes van kleine jonge plantjes, voornamelijk fijn schapengras. Bij voorkeur
staan deze plantjes in een heel korte vegetatie (1 4 cm) en/of zijn ze
omringd door naakte bodem. In zeer warme jaren kiezen de wijfjes er echter voor
om de eitjes af te zetten in iets hogere vegetatie. De overwintering gebeurt
als ei. De rupsen voeden zich na de winter in een gesponnen zijden netje. De
verpopping gebeurt nabij de grond in kleine pollen omringd door een gesponnen
cocon waarin soms meerdere rupsen samen zitten. Vaak gebruikte nectarplanten
zijn: struikhei,
Jacobskruiskruid, boerenwormkruid, koninginnenkruid, watermunt, slangenkruid en knoopkruid.
De vlinders zijn weinig
mobiel. De kommavlinder komt vaak in dezelfde gebieden voor als bont dikkopje,
eikenpage, gentiaanblauwtje, groentje, groot dikkopje, heideblauwtje,
heivlinder, hooibeestje en koevinkje.
De kommavlinder die reeds
zeldzaam was in de jaren 90 is dat nu nog meer. Al vanaf het begin van de
vorige eeuw vertoont de verspreiding van de kommavlinder een achteruitgang en
sinds ongeveer 1980 is de verspreiding zo goed als beperkt tot de Limburgse
Kempen.
Volgens de
verspreidingsmodellen zijn 193 kilometerhokken geschikt voor de kommavlinder.
In 27 van deze kilometerhokken werd de soort ook feitelijk waargenomen in de
periode 2001 2010. Van de geschikte kilometerhokken waarin de kommavlinder
niet werd waargenomen, zijn er 51 in principe bereikbaar.
Aangezien de kommavlinder
een soort is die houdt van zeer warm microklimaat, is het behouden en creëren
van schrale graslanden en droge heiden met lage en snel opwarmende vegetatie
belangrijk. Kleinschalig plaggen om open grond te creëren in de buurt van de
waardplanten kan het aantal geschikte ei-afzetplanten aanzienlijk verhogen.
Voor een voldoende groot nectaraanbod in augustus kan worden gezorgd door het
vermijden van overbegrazing in deze periode en/of door het laat maaien van
bloemrijke ruigten in de buurt van bestaande populaties.
Geraadpleegde bron:
Dagvlinders in Vlaanderen (INBO / Natuurpunt)
Dit weekend kan je de
burgerwetenschap vooruithelpen door vlinders te tellen.
Kies een zonnig of warm
moment met liefst niet teveel wind niet gemakkelijk tijdens de voorspelde
wisselvallige weersomstandigheden.
Recent schafte ik mij de
rijke gids Dagvlinders in Vlaanderen aan, een boek dat de constructieve
samenwerking tussen vrijwilligers, organisaties, wetenschappers en overheden
illustreert. Het toont hoe vele partijen een cruciale rol spelen in het behoud
van dagvlinders en reikt ideeën en acties aan waarmee iedereen kan bijdragen
tot het behoud van deze prachtige insecten in Vlaanderen, België en Europa.
Merkwaardige
vlindersoorten
De grote
vuurvlinder is een uiterst zeldzame standvlinder die
voornamelijk voorkomt in uitgestrekte laagveenmoerassen. De mannetjes bezetten
territoria op de warmste plekken in kommen in het vegetatiedek van
veenmosrietlanden. Nectarplantjes zijn belangrijk voor de vrouwtjes, die meer
eitjes kunnen afzetten als er meer voedsel beschikbaar is.
De eitjes worden afgezet
op de enige waardplant, waterzuring.
De jonge rups eet eerst
van de onderkant van het blad en veroorzaakt zo karakteristieke raampjes in het
blad; later wordt het hele blad verorberd. De overwintering vindt plaats als
halfvolwassen rups tussen dorre bladeren aan de voet van de waardplant.
De spanwijdte bedraagt
tussen de 27 en 32 mm. Van de mannelijke vlinder zijn de vleugels bijna geheel
oranjerood met een enkel zwart vlekje. De voorvleugels van de vrouwtjes zijn
eveneens oranjerood maar zwart gevlekt en de achtervleugels zijn grotendeels
zwart.
De vlinder komt voor op
matig voedselrijk grasland. In de meeste gebieden heeft de soort jaarlijks 2
generaties met een vliegtijd van mei tot en met augustus.
De bosparelmoervlinder
is een soort van kruidenrijke open plekken in loofbossen.
De soort heeft één
generatie van midden juni tot juli.
De waardplanten zijn hengel en smalle wegbree.
De bosparelmoervlinder had
vroeger populaties in de Dijle-Zenne-vallei (omgeving van Mechelen tot 1912),
in het Zoniënwoud (Sint-Genesius-Rode, Tervuren en Ukkel tot 1924), het
Torfbroek (Berg-Kampenhout tot 1928), het Walenbos (Tielt-Winge tot 1948), het
Jagersbos (Maaseik en Neeroeteren tot 1949) en de Schijnvallei (Schilde,
Oelegem, Wijnegem en Zoersel tot 1968).
In 2011 werd een
afgevlogen exemplaar van de bosparelmoervlinder in het natuurgebied Bospolder
in Antwerpen waargenomen. De aanwezigheid van veel internationaal transport in
de onmiddellijke omgeving doet vermoeden dat het om een accidenteel meegelift
individu ging.
In Wallonië is de
bosparelmoervlinder kwetsbaar, in Nederland is de soort ernstig bedreigd, maar
in Europa is ze momenteel niet in gevaar.
Ondanks het feit dat
volgens de voorspellingsmodellen het klimaat in België tegen 2050 veel
geschikter zou worden voor de bosparelmoervlinder, lijken de kansen op een
spontane her-kolonisatie in Vlaanderen klein.
Het gebrek aan open
plekken in voldoende grote bossen, het niet meer toepassen van hakhoutbeheer en
het feit dat het een vrij honkvaste soort is, sluiten een her-kolonisatie zo
goed als uit. De dichtstbijzijnde populaties liggen in Wallonië
(Fagne-Famenne-Calestienne en Ardennen) en in Duitsland (Eifel).
De zilveren
maan komt voor in vochtige voedselarme graslanden.
De soort heeft 2
generaties waarvan de eerste vliegt van midden mei tot midden juni en de tweede
van midden juli tot midden augustus. De eitjes worden afzonderlijk afgezet op
de waardplanten of op strooisel in de buurt van de waardplant, het moerasviooltje.
De overwintering vindt
plaats als half volgroeide rups in de strooisellaag. Ze verpopt in de
vegetatie. Een vaak gebruikte nectarplant is de echte koekoeksbloem. De
vlinders zijn vrij mobiel.
De zilveren maan kwam
vroeger verspreid voor in de oostelijke helft van Vlaanderen.
Al sinds 1940 is er een
gestage afname in de verspreiding van de soort. De laatste waarneming dateert
uit 1995 (A-beekvallei Grote-Brogel).
Vanwege de geringe kans op
her-kolonisatie is de herstelprioriteit laag. Volgens de voorspellingsmodellen
zou het klimaat in België ook voor de zilveren maan in 2050 geschikt zijn.
De dichtstbijzijnde
populaties van de zilveren maan liggen in Nederland (ten zuiden van Amsterdam)
en in Wallonië (ten oosten van de Voerstreek), maar ook daar gaat de soort
achteruit. Spontane her-kolonisatie lijkt dan ook uitgesloten en door het
ontbreken van voldoende grote geschikte biotopen en de hoge stikstofdepositie
in Vlaanderen is herintroductie geen optie.
Geraadpleegde bron:
Natuurpunt: Het Grote Vlindertelweekend [11de editie]
Hoe is het gesteld met de
vlinders in de Vlaamse tuinen deze zomer?
Dat wil Natuurpunt graag
te weten komen.
Daarom nodigt de
natuurvereniging iedereen uit om op 5 en 6 augustus de vlinders in je tuin te tellen
en de resultaten door te geven.
Loop een kwartiertje in de
tuin en identificeer de vlinders die je opmerkt.
Kies een zonnig moment,
want dan fladderen de meeste vlinders in je tuin.
Kijk hoeveel vlinders van een
bepaalde soort je tegelijkertijd ziet en noteer de aantallen.
Om 10.00 u telde je bv. 2
grote koolwitjes en om 11.00 u zag je er 3. Vul dan op het telformulier 3 in
bij groot koolwitje.
Op de website www.vlinderweekend.be vind je heel wat
nuttige informatie om de telling goed voor te bereiden.
Om je te helpen een
atalanta van een oranje zandoogje te onderscheiden, zijn er verschillende
hulpmiddeltjes, namelijk een zoekkaart, een poster met een overzicht van de
meest voorkomende tuinbezoekers en het uitwisselingsplatform waarnemingen.
Om je eigen
vlindervriendelijke tuin te maken somt natuurpunt 10 tips op.
Je kan ook gratis een vlindergids
aanvragen.
De koninginnepage is de
grootste inheemse dagvlinder van Vlaanderen.
Volwassen vlinders eten meestal
nectar van bloemen. Er zijn ook vlinders die de zoete afscheidingen van
bladluizen oplikken of smullen van rottend fruit. De rupsen van vlinders eten van
een of enkele plantensoorten; dat noemen we hun waardplanten.
De meeste vlinders leven
enkele dagen tot enkele weken. Soorten die als volwassen vlinder de winter
doorbrengen leven langer en kunnen maanden leven. De citroenvlinder leeft het
langst van alle inheemse dagvlinders en kan bijna een jaar oud worden.
Vlinders overwinteren
afhankelijk van de soort als eitje, rups, pop of volwassen vlinder. Elke soort
heeft zijn vaste overwinteringsgewoonte en plekjes. Eitjes kan je vinden op
waardplanten, rupsen en poppen tussen planten of dorre bladeren. Volwassen
vlinders verstoppen zich tussen takken en bladeren en kunnen zelfs binnen
overwinteren.
In Vlaanderen leven nog 48
soorten dagvlinders; dat waren er vroeger 67. Bijna 1/3 van onze inheemse
vlinders is dus al uitgestorven.
Wil je een les of een
activiteit organiseren over vlinders?
Dat kan! Er zijn 10 lespakketten
rond verschillende themas voor de diverse leeftijdsgroepen. Telkens is er een intra-
of extra-muros les uitgewerkt.
Elk pakket bestaat uit een
module voor de lesgever en werkbladen voor de kinderen.
De lespakketten werden
ontwikkeld door de Nederlandse Vlinderstichting en bewerkt door de
vlinderexperts van Natuurpunt.
Deze zijn gratis te
downloaden, enkel in digitale vorm. Op deze pagina van de website vind je ook het
telformulier.
Al maakt Wim Dekelverdoorgaans
enkel fotos van vogels, toch krijgen in de buurt fladderende blikvangers ook wel
zijn aandacht. Kan je ze herkennen? Oefen alvast!
Big brother is watching de gekleurmerkte bruine kiekendieven (vervolg art. 22/07)
Geraadpleegde bron:
Instituut Natuur- en Bosonderzoek (INBO) LifeWatch-Project gezenderde vogels
Sinds 2011 coördineert het
INBO een studie in Vlaanderen en Zeeland naar de ecologie van de bruine
kiekendief.
Het onderzoek leert ons
meer over de relatie tussen landschapsgebruik, prooiaanbod en broedsucces. Het
vormt een basis voor overleg en samenwerking met de landbouwsector. Naast het
behoud van grasrijke landschapselementen is de boodschap het duurzaam
garanderen van voldoende prooiaanbod door het optimaliseren van teeltkeuzes en
het stimuleren van innovatieve systemen zoals vogelakkers die inpasbaar zijn
in moderne landbouw.
De belangrijkste
onderzoeksvragen van het bruine kiekendiefmerkenproject concentreren zich rond
dispersie en habitattrouw. Sinds de start van dir deelproject in 2011 heeft men
hierover al heel wat interessante en bruikbare gegevens kunnen verzamelen. Maar
er is nog een vraag die ons al jaren bezighoudt en die gaat over de
overwintering van onze bruine kiekendieven.
Plaatselijke waarnemingen,
ringterugmeldingen en zendergegevens tonen aan dat Noord- en Noordwestelijke
Europese populaties van bruine kiekendieven voornamelijk overwinteren in
Westelijk Afrika, terwijl de zuidelijkere en zuidoostelijke eerder sedentair
zijn of toch binnen Europa of in Noord-Afrika overwinteren.
Elk jaar worden er echter
ook in onze contreien tijdens de winter bruine kiekendieven waargenomen en
enkele lokale concentraties bij (soms tijdelijke) slaapplaatsen opgemerkt.
Ze herbergen echter zelden
meer dan een 10-tal vogels. Een uitzondering hierop is de traditionele
slaapplaats in het Verdronken Land van Saeftinghe, aan de Westerschelde in
Zeeland. Die wordt sinds 1985 jaarlijks tijdens de wintermaanden geteld door de
werkgroep Roofvogels Zeeland in samenwerking met de vogelwerkgroep van de
Stelkluut.
De aantallen wisselen maar
de laatste 10 jaar worden geregeld maxima van meer dan 100 vogels geteld.
Dit is de meest noordelijk
gelegen slaapplaats in Europa maar over de afkomst van de er overwinterende
bruine kiekendieven was helemaal niets gekend. Het overgrote deel van de vogels
heeft een eerstejaars- of wijfjeskleed.
Zijn het verzwakte of laat
uitgevlogen vogels uit noordelijke broedgebieden, die niet verder trekken of
jongen van broedgebieden uit de omgeving?
Bij de eerste
wintertellingen in Saeftinghe leek het erop dat na een goed broedseizoen er ook
meer bruine kiekendieven op deze winterslaapplaats aanwezig waren. Er werd dus
voorzichtig geopperd dat dit misschien wel vooral plaatselijke vogels zouden
zijn die in hun eerste winter gewoon in de omgeving van hun geboorteplaats
blijven hangen.
Inmiddels na winters vol
spanning heeft men de bevestiging gekregen dat jonge vogels in onze regio
blijven overwinteren.
Tot nu toe (juni 2016)
heeft men al terugmeldingen van 30 verschillende gekleurmerkte kiekendieven.
Daarvan zijn er 14 nieuwe vogels, die men dus sinds ze als juveniel werden
getagd, nog nooit als volwassen vogel heeft teruggezien. Er zijn nu ook al
enkele 6de kalenderjaar vogels (getagd in 2011, het 1ste
onderzoekjaar) die zijn teruggekomen. Men krijgt nog geregeld nieuwe meldingen
van pleisterende of broedverdachte vogels. Zeker nu de meeste broedterritoria
zijn ingenomen, is het belangrijk extra op te letten of er bij de broedende
paren geen gekleurmerkte vogels zijn, want men probeert ook zoveel
mogelijk2de generatie jongen
te kleurmerken. Dit kan immers op lange termijn nog meer inzicht geven in de
dispersie van de soort.
Het kleurenproject is er
eentje van lange adem, maar jaar na jaar nemen de gegevens toe en leert men
meer over de plaats- en habitattrouw van bruine kiekendieven.
Men kan steeds meer adulte
broedende vogels individueel opvolgen en zo een veel beter beeld krijgen van
het paarvormingsgedrag in het vroege voorjaar. Men kan nagaan in hoeverre
vroege paarbanden al dan niet behouden blijven.
De bruine kiekendief blijft het zorgenkind van het Linker-Schelde-oevergebied
Geraadpleegde bron:
Beestenboel: De bruine kiekendief [Dirk Draulans]
De bruine kiekendief is
een prachtige roofvogel, maar een zorgenkind van het natuurbehoud: zijn bestand
neemt sterk af.
Als je naar een
meeuwenkolonie kijkt in een omgeving met bruine kiekendieven, weet je meteen
dat er zon roofvogel passeert: alle meeuwen gaan krijsend de lucht in en de
jongen duiken ogenblikkelijk in beschermende vegetatie.
Toch is de kiekendief geen
echte vogelvanger. Hij eet vooral muizen, ratten en konijnen.
Zijn naam zegt meer over
hoe de doorsneemens tegen roofvogels aankijkt dan over zijn gedrag.
De bruine kiekendief is
een zorgenkind.
Tot de jaren 1970 broedden
er in Vlaanderen jaarlijks amper een 20-tal koppels. Meedogenloze verdelging en
schadelijke effecten van pesticiden dreven de dieren in de vernieling.
Nadat beide problemen door
diervriendelijke wetgeving onder controle waren gebracht, steeg de
broedpopulatie naar ongeveer 150 koppels. De soort broedt in riet- of
graanvelden.
De vrouwtjes zijn
donkerbruin met crèmekleurige vleugelranden en kop, mogelijk om niet op te vallen
als ze op hun nest zitten. De mannetjes zijn gevarieerder van kleur, wellicht
om indruk te maken op de vrouwtjes. Als ze een prooi hebben gevangen, geven ze
die boven de nestplaats met een spectaculaire buiteling door aan hun eega.
Sinds het begin van de
jaren 2000 is het aantal broedkoppels van de kiekendief weer gehalveerd, hoewel
andere roofvogels het goed doen. Dat is zorgwekkend.
Oorspronkelijke
broedgebieden in de Kempen tellen amper nog enkele exemplaren.
De soort komt nog overwegend
in poldergebieden in Oost- en West-Vlaanderen voor.
Zelfs in regios die
geschikt lijken voor kiekendieven, nemen de aantallen af.
Om na te gaan of er kan
worden ingegrepen, is er onder impuls van biologe Anny Anselinvan
het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek [INBO] een studie opgezet.
Elk jaar worden tientallen
jonge kiekendieven met goed zichtbare vlaggetjes gemerkt.
Dat bevordert het
onderzoek naar hun verspreiding.
In Nederland zijn er
kiekendieven met dataloggers uitgerust: apparaten die registreren waar ze
geweest zijn en de gegevens automatisch doorzenden aan registratietoestellen
opgesteld in hun broedgebied.Zo hoopt
men inzicht te krijgen in waar het fout gaat.
Mogelijk schuilt het
probleem in een gebrekkig aanbod van geschikte voedselgronden in de
broedgebieden. Hoe verder een vogel moet vliegen om te jagen, hoe minder jongen
hij kan grootbrengen. Nederlandse gegevens wijzen uit dat kiekendieven graag
jagen langs sloten en akkerranden.
In ons geïndustrialiseerd landbouwbestel zijn die meestal omgeploegd of
bespoten, zodat er amper begroeiing is waarin kiekendieven prooien kunnen
vinden.
Vandaar dat er onder meer
in de Waaslandpolders wordt gewerkt aan kiekendiefvriendelijke landbouw met
bloemrijke akkerranden en gewassen als grasklaver en luzerne.
De stromannen van de
Boerenbond in het Vlaamse parlement waren er als de kippen bij om te eisen dat
boeren voor die inspanningen dienen vergoed. Zo gaat dat met de meeste boeren:
ze moeten worden betaald om een beetje natuurvriendelijk het land te bewerken.
De ironie wil dat een van de bevlagde kiekendieven in Sierra Leone terechtkwam.
Daar werd hij gevangen door een boer die uit de vangst een slaatje wilde slaan
met de dood van de roofvogel tot gevolg.
Immers, een deel van onze
kiekendieven overwintert in West-Afrika; een klein deel probeert onze winters
te doorstaan. De kiekendief is dus niet alleen bij ons slachtoffer van de
boerende medemens.
De bruine kiekendief heeft
een duidelijke voorkeur voor moerasgebieden.
In Vlaanderen wordt vooral
gebroed in rietvelden, langsheen kreken, sloten of kanalen.
Door lage waterstanden en
het uitblijven van een goed maaibeheer, raken steeds meer rietvelden echter
overwoekerd door ruigtekruiden en struiken als vlier en wilg. Slecht nieuws
voor de bruine kiekendief die een deel van zijn favoriete broedhabitat verloren
ziet gaan.
Een deel van de
Nederlandse en vermoedelijke ook Belgische broedvogels overwintert in de
estuaria van de Ebro en de Taag in Spanje, maar veel vogels steken via
Gibraltar over naar Marokko om er te overwinteren in West-Afrika (Senegal,
Guinea-Bissau, Sierra Leone, Ghana).
Half maart, begin april
keren de bruine kiekendieven terug naar de broedgebieden.
Zodra beide partners
aanwezig zijn, begint de balts. Die is echt spectaculair. Beide vogels voeren
daarbij een acrobatisch luchtballet uit, draaiend rond elkaar; een adembenemend
schouwspel. Enkele dagen erna wordt de nestbouw aangevat. De bruine kiekendief
maakt een grondnest waarin tot 6 eieren kunnen worden gelegd.
In 2011 werd een onderzoek
opgestart om meer inzicht te verkrijgen in het broedsucces, de invloeden van
habitatkeuze (moerassen of graanvelden) en het omgevend landschap, plaatstrouw
en interacties tussen de populaties. Het project wou ook achterhalen waar de
jonge kiekendieven vandaan komen die elk jaar in behoorlijk aantal in Zeeland
de noordelijkste overwinteringsplaats van de soort in Europa overwinteren.
Zijn dat vogels van bij
ons?
Trekt een gedeelte van de
jonge vogels dan toch niet weg naar het zuiden?
Het project bestudeert
niet enkel de Vlaamse populatie: ook de nabijgelegen populaties in Zeeland en
Noord-Frankrijk worden mee in het project betrokken. Het INBO coördineert het
Vlaamse luik en doet hiervoor beroep op een aantal veldornithologen, die de
broedplaatsen lokaliseren en de legsels opvolgen.
In 2011 werd een aantal
jonge vogels voorzien van vleugelmerken, de zogenaamde wintags.
Dit zijn zachte, plastic
rechthoekjes in verschillende kleuren, elk met een specifieke code.
Elke vogel kan aan de hand
van die unieke wintagcombinatie individueel worden herkend.
Op deze manier kunnen de
gevleugelmerkte bruine kiekendieven worden gevolgd en hoopt het INBO een aantal
onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden. In totaal werden in het kader van dit
project (in Vlaanderen en Zeeland samen) al 92 exemplaren van vleugelmerken
voorzien.
De bruine kiekendief kent
een sterk dalende trend sinds het begin van de monitoring.
Ook internationaal deed de
roofvogel het niet goed. De daling in de Waaslandhaven is echter sterker dan de
internationale trend. Hiervoor kunnen verschillende oorzaken worden aangewezen.
Enerzijds werden een
aantal gebieden waar de soort broedde intussen ingenomen voor
havenactiviteiten.
Anderzijds raakte ook het
resterend havengebied meer en meer versnipperd en daalden zowel het aantal
kwalitatieve broedplaatsen als de oppervlakte beschikbaar foerageergebied.
Wie eerder verschenen
artikels en fotos over de bruine kiekendief wenst te raadplegen, kan in het
archief via de zoekrobot de volgende bijdragen opsnorren:
11/06/2016De bruine kiekendief
27/08/2011 Een gracieuze zwever (bruine kiekendief)
30/08/2011 Schatten van nesten (kiekendieven nestelen
en broeden op de grond)
De slangenarend is een
grote imposante vogel die soms van naderbij kan worden gezien, als hij op een
hoge paal op boomtop zit.
In grote delen van
zuidelijk Europa is dit één van de opvallendste roofvogels: een grote arend die
veel tijd in de lucht doorbrengt. Het is een magnifiek zicht waarbij de lichte
onderzijde prachtig het zonlicht reflecteert als hij tegen een helderblauwe
lucht zijn zweefrondjes draait.
Van dichtbij wat vaker
voorkomt dan bij andere grote arenden toont de bandering van de onderzijde
helder en strak, terwijl de grote, ronde gele ogen hem een doordringende,
intelligente uitdrukking geven. De staart heeft 3 tot 4 brede donkere banden.
Deze slangen etende arend
is de Europese vertegenwoordiger van een groep die in Afrika gevarieerder is.
Ze worden gekenmerkt door een grote uilachtige kop, die doorgaans bruin is alsof
die een bivakmuts draagt, gele ogen en krachtige, naakte poten. De
lichaamslengte varieert tussen 62 en 68 cm; de spanwijdte reikt tussen 160en 180 cm en het lichaamsgewicht schommelt
tussen 1.5 en 2.5 kg.
De jachtvluchten zijn
lange en hoge patrouilletochten boven open ruimtes en warme met struiken
begroeide hellingen, onderbroken door frequente periodes waarbij de
slangenarend al biddend de omgeving afspeurt. De arend staart intens naar de
grond, met de kop in de wind. Met gespreide, naar beneden wijzende staart en
gespreide vleugels of slaand in een bijna verende actie afhankelijk van de
heersende wind fixeert hij een slang of hagedis, of soms bij slecht of nat
weer een klein zoogdier (ratten, muizen). Daarna laat hij zich als het ware op
zijn prooi vallen. Soms stort hij zich van grote hoogte met uitgestoken poten,
borst naar voren en kop teruggetrokken in een duikvlucht op zijn prooi.
Op andere momenten jaagt hij
vanaf een zitpost, vaak een hoogspanningsmast. Tot zijn prooien behoren gladde
slangen, ringslangen en minder vaak adders, die hij kenmerkend achter de kop
grijpt en naar een zitpost draagt om hem te doden.
Net als andere arenden en
buizerds baltst de slangenarend door diep golvend over zijn broedgebied te
vliegen. Paren vliegen vaak samen, met gesloten staart, kop naar voren en
vleugels vlak en recht uitgestrekt om een duidelijk kruis te vormen. De diverse
roepen doen denken aan de schelle kreten van meeuwen.
In het voorjaar keren de
arenden terug naar dezelfde locatie en vormen een paar voor het leven.
Samen bouwen ze een nest
van takken in een hoge boom, zoals een eik. Er wordt slechts één ei uitgebroed,
grotendeels door het vrouwtje gedurende 45 47 dagen. Het jong vliegt na 10
weken uit. Het is geslachtsrijp na 3 tot 4 jaar.
In de herfst trekken alle
Europese slangenarenden naar Midden-Afrika, met een geconcentreerde trek bij
Gibraltar en de Bosphorus in augustus en september. De adulte vogels keren
terug in maart of april.
De slangenarend vertoont
enige gelijkenis met de visarend, maar deze laatste heeft meer hoekige
vleugels, een afgetekende donkere polsvlek en een donkerdere bovenzijde.
Wim Dekelver kon in het Groot Schietveld in Brecht
een 4-tal slangenarenden zien ronddwalen. Dat is geen toeval; het is namelijk
één van de weinige plekken in Vlaanderen waar nog adders zitten. Lang blijven
de roofvogels niet hangen in ons land. Vooral tijdens de zomermaanden komen
jonge slangenarenden op bezoek. Wanneer in de herfst slangen en andere
prooidieren zich klaarmaken voor een winterslaap, trekt de slangenarend terug
naar het zuiden om er te overwinteren. Zonder voedsel maakt de slangenarend dan
ook geen kans om te overleven. Broeden doet de slangenarend in de
zuidwestelijke helft van Frankrijk en Spanje (waar wellicht de onzen vandaan
komen) en Noordwest-Afrika, in de Balkan over Turkije tot Iran en noordwaarts
tot in het meest westelijke deel van Rusland ter hoogte van Estland. In onze
streken zijn dan ook vooral jonge exemplaren terug te vinden. Om te broeden is
het voedselaanbod hier te beperkt, maar voor jeugdige uitstapjes is het best
oké. Meestal worden de roofvogels hier gespot in hun tweede levensjaar. De kans
dat een jonge slangenarend het jaar nadien naar ons land terugkeert, is dus
eerder klein.
Geraadpleegde bron: Trouw: Professor Dave Goulson: Als we de insecten
kwijtraken, ontstaat er echt chaos [Paul de Vries]
Professor Dave Goulson zet zich in voor het behoud van insecten, met
name voor bijen, wespen en hommels.
De hoogleraar biologie aan de universiteit van Sussex is in Nederland
om bekendheid te geven aan zijn jongste boek De vlucht van de hommel.
Hij probeerde ooit vogelaar te worden, maar hij had geen goed oor voor
vogelzang. Vlinders waren zijn eerste liefde, omdat ze zo mooi zijn tot hij
zich realiseerde dat ze best saai zijn en een beetje dom ook. Niet te
vergelijken met bijen en hun sociale organisatie, leefwijze en gedrag.
Weet je dat bijen een bloem overslaan als ze ruiken dat die net bezocht
is door een andere bij?
Dan is er namelijk niets meer te halen.
Er bevindt zich een hele wereld onder onze neus waarvan we vrijwel niets
weten. Al die beestjes die gewoon hun leven leiden in onze tuinen en huizen,
terwijl de meeste mensen er totaal geen erg in hebben. Er zijn ongeveer 10
miljoen diersoorten op aarde en de meeste daarvan zijn insecten.
De meeste daarvan hebben we nog niet eens een naam gegeven, laat staan
dat we weten wat ze doen. We hebben nog zó veel te ontdekken.
Inmiddels weet wel iedereen dat hommels en bijen nuttig zijn voor ons.
Driekwart van onze gewassen heeft bestuiving nodig. Anders hebben we geen
frambozen, aardbeien, tomaten, koffie.
Dave Goulson gebruikt bijen als vertrekpunt om uit te leggen hoe
belangrijk insecten zijn voor ecosystemen. Ze recycleren mest, maken de grond
vruchtbaar, ruimen dode dieren op. Maar nuttig of niet, ook bijen gaan in
aantal schrikbarend achteruit.
Het is treurig vast te stellen dat we zelfs voor insecten geen ruimte
over laten. We nemen zoveel landschap in beslag. Onze steden zijn niet
vriendelijk voor insecten en onze industriële landbouw met al die pesticiden en
monocultuur van gewassen evenmin.
Er wordt gedacht aan drones om gewassen te bestuiven
De gedachtegang lijkt te zijn: het gaat niet goed met bijen; we maken
een robot om ze te vervangen, mochten ze toch ooit helemaal verdwijnen.
Dan kunnen we ondertussen doorgaan met al die chemicaliën in de
landbouw. Maar zon robot maken kost geld en materiaal en ze zullen lang niet
zo goed werken als bijen.
Bestuiven dat doen bijen al zon 120 miljoen jaar, dus ze zijn
inmiddels behoorlijk gespecialiseerd.
En ze doen het nog gratis ook! Dit kan moeilijk als een serieus
alternatief worden bestempeld.
Insecten zijn belangrijk en interessant
Je kan mensen wijzen op de gave kanten van insecten, je kan ze dingen
uitleggen, maar eigenlijk wil de hoogleraar iedereen aansporen om naar buiten
te gaan en gewoon te gaan zitten in het veld, in een bos of in de tuin. Ga het
zelf ervaren in plaats van er boeken over te lezen.
Dave Goulson wordt nog veel gevraagd voor bug hunts.
Dan trekt hij met een groep kinderen met potten en netjes de natuur in
om sprinkhanen en oorwormen te vangen. Pret verzekerd! Vijfjarigen zijn dol op
insecten. Maar tieners vinden er niets aan. Ze vinden ze vies en eng en willen
vooral alles doodtrappen. Ergens is het dan misgegaan.
Lekker op ontdekking gaan in het bos, in bomen klimmen, ravotten en
vuil worden, het gebeurt almaar minder. Vandaag de dag wonen de meeste mensen
in steden en komen ze nog nauwelijks in contact met de natuur. Men vindt het al
snel onveilig of onhygiënisch. Je kan tegenwoordig gel kopen om je handen te
wassen zodra je een dier hebt aangeraakt. We zijn daarin wel een beetje
paranoïde geworden.
Om insecten te helpen moeten we vooral dingen laten. Niet meer zo vaak
maaien, niet zo veel gif gebruiken, stukjes land even met rust laten.
Wonderbaarlijk hoe snel de natuur dan opveert en de biodiversiteit op zon plek
toeneemt.
Zelf bijen houden in de stad is ook trendy geworden. Maar een groot
probleem voor de bijen is dat er nog maar zo weinig bloemen voor ze zijn. Als
iedereen bijen gaat houden, hebben we straks een grote populatie ondervoede en
kwetsbare bijen.
Plant liever bloemen, daar help je de bijen echt mee. Al is het een
enkele bloempot op je balkon op vier hoog, bijen weten die wel te vinden.
Bij bedreigde dieren denken we altijd aan olifanten, tijgers, ijsberen.
Als de reuzenpanda zou uitsterven, zou dat vreselijk zijn, maar de bossen van
China zouden het overleven.
Maar als we insecten kwijtraken bijen, hommels, mieren, vele andere
soorten ontstaat er echt chaos. Dat realiseren we ons niet. We maken ons
alleen zorgen over de economie. Maar zonder bestuiving en vruchtbare grond heb
je geen economie meer. Its the little things that run the world.
Een terugblik naar het
prille begin, onthult dat het aanlokkelijk aspect van de educatieve blog niet
meteen denderend was.
De gekozen themas misten verhelderende beelden en kwamen
bij de verkennende lezer allicht nogal saai over.
Voorheen had ik gedurende
3 jaar bij de bewoners van de Kille Meutel de aandacht voor huismussen en
populaire tuinvogels met geïllustreerde nieuwsbrieven wat aangezwengeld.
Onder de geïnteresseerde
omwonenden ontstond een kern, die zich naast de observatie van bekende
gevederde tuinbezoekers, na alarmerende berichten over de spectaculaire daling
van huismussenpopulaties, ook ontfermde over het (nood)lot van onze trouwe
cultuurvolger.
Deze vrijwillig
samengestelde huismussenwerkgroep heeft in de luchthavengemeente in
samenwerking met verscheidene partners al veelvuldige acties ondernomen om de bestaande
huismussenpopulaties mee te helpen in stand houden.
Je kan de initiatieven van
de Kille Meutel Vogelvrienden rond de actie; Red de Zaventemse Straatket!
terugvinden via de zoekrobot. Je hoeft maar huismus in te tikken om alle
artikels, opgenomen in het archief, op te snorren.
Daar waar het eertijds volstond
jaarlijks een 4-tal nieuwsbrieven te verdelen, legde ik mij vanaf 04/07/2007 de
discipline op geregeld een artikel te posten en vanaf 2009 minstens wekelijks
een bijdrage te leveren. Uiteraard was het geen optie om enkel over de huismus
te rapporteren, daar we tijdens onze kernmeetings al eerder hadden ondervonden
dat je de belangstelling niet louter kan scherp stellen op onze trouwe
mensenvriend.
Toch gaan de bijdragen
hoofdzakelijk over vogels, maar ook over andere vliegende dieren, zoals
vleermuizen, vlinders, libellen, bijen, hommels, zelfs vliegende vissen,
Andere themas die aan bod komen, zijn: nestgelegenheid, gedragspatronen,
vliegtechnieken, milieuzorg, evolutieleer, bedreigde of nieuwe natuurgebieden,
milieuvriendelijke projecten, de historische afkomst van de benaming Kille
Meutel, limericks, haikus, quizwedstrijden en nog meer.
Op die manier lukte het langzamerhand
om ieder weekend met wat nieuws uit te pakken, ook omdat ik vanaf toen kon
rekenen op het knappe beeldmateriaal van goede vriend en natuurfotograaf, Wim
Dekelver. De kwalitatieve blikvangers zorgden vrij snel voor een gevoelige
toename van het aantal bezoekers.
Het is fijn dat in de loop
der jaren het aantal lezers exponentieel is toegenomen en een schare trouwe bezoekers
geregeld hun waardering uiten.
Momenteel hebben meer dan
100 000 natuurfans en vogelliefhebbers de blog bezocht, die inmiddels 570
artikels en 2 780 fotos telt.
Voor de statistici onder
jullie, kan ik nog verklappen dat de bezoekers uit Nederland (47.2%), België
(46.7%), Verenigde Staten, Duitsland, Groot-Brittannië, Frankrijk, Israël,
Italië, Spanje en Zweden (top 10) komen. Doorgaans raadplegen ze op zondag en maandag
tussen 13.00 en 19.00 u het vaakst de gepubliceerde artikels.
Het is niet altijd evident
een pakkende of uitnodigende titel te bedenken, maar dan maken de fascinerende
beelden dat weer goed. Ik ben dan ook de gulle schenkers van prachtig en vaak
uniek fotomateriaal bijzonder dankbaar.
Toen ik ook Facebook en
Twitter inschakelde om mijn volgers attent te maken op pas verschenen
publicaties kreeg de blog nog meer aandacht en vandaag ben ik trots te mogen
vermelden dat Birdyfans heel frequent in de top 20 staat van de meer dan 6 000 bestaande
educatieve blogs op www.bloggen.be
Leuk ook is als je de
lezer via een weblink naar een wetenschappelijk rapport of aanvullend filmfragment
(YouTube) kan loodsen. Het educatieve concept van mijn blog is wellicht nog
voor verbetering vatbaar, want de perfectie haal je nooit. Je kan altijd via
Laatste commentaren of via Voeg berichtje toe reageren en suggesties
formuleren.
De magie van Harry Potter is een vloek voor de uilen
Geraadpleegde bron: De
Standaard [Lotte Alsteens]
Hedwig was bij momenten
niet meer dan een veredelde postduif. Toch inspireerde het personage heel wat
Harry Potter-fans tot een impulsaankoop: een uil als huisdier.
Al in 2010 rapporteerden
wetenschappers dat de wilde uilenpopulaties in India onder druk staan door het
succes van de boeken en de films. Schrijfster J.K. Rowling voelde zich
genoodzaakt een verklaring af te leggen:
Als het
waar is dat mensen door het lezen van mijn boeken denken dat een uil gelukkig
is wanneer hij opgesloten zit in een kleine kooi, in een huis, dan wil ik bij
deze graag zeggen, zo krachtig als ik kan: Doe het niet alsjeblieft!
Ook bij ons hadden de
Harry Potter-films een stevig impact.
Het hoogtepunt is
wellicht voorbij, maar we spreken vandaag nog steeds van een Harry
Potter-effect, zegt Inge Buntinx van Vogelbescherming Vlaanderen.
Daarmee bedoelen we, in de
brede zin, het effect op kinderen wanneer roofvogels worden getoond in een
publieke context, op de arm van mensen of terwijl ze kunstjes uitvoeren. Het
wekt de indruk dat deze vogels geschikte gezelschapsdieren zijn en maakt dat
kinderen aan hun ouders vragen om een roofvogel te houden.
Alleen
uilen kopen echte uilen,
ging de slogan die Vogelbescherming Vlaanderen enkele jaren geleden lanceerde.
Hoeveel uilen er vandaag in gevangenschap worden gehouden, is niet bekend,
omdat er veel niet via de officiële weg worden verhandeld. Maar wat we wel
kunnen vaststellen, is dat het aantal evenementen met roofvogels blijft
toenemen. Roofvogelshows, het aanvliegen van ringen op een huwelijksfeest, het
poseren voor fotos als attractie op bedrijfsfeesten, je kan het zo gek niet
bedenken, het bestaat!
Wij zouden willen dat dit
ophoudt; dat er strengere regels komen; dat gemeenten de evenementen
tegenhouden. Roofvogels, waaronder uilen, zijn enkel thuis in het wild.
Inge Buntinx wijst erop
dat gedomesticeerde roofvogels volledig uit hun ecologisch verband zijn gerukt.
De sneeuwuil Hedwig van Harry Potter is ook hier te koop, terwijl het om
een Scandinavische soort gaat die lagere temperaturen gewoon is. Maar dat is
lang niet het enige probleem. Vele Harry Potter-fans namen genoegen met een
kerkuil, die wel thuis is in België en toch redelijk op de sneeuwuil lijkt. De opvallende
kerkuil, met zijn hartvormig gezicht en gitzwarte ogen is bovendien een kleine
soort die als gemakkelijke beginnersvogel geldt. Maar ook kerkuilen zijn niet
gelukkig als huisdier.
Ze worden overdag actief
gehouden, terwijl het nachtdieren zijn. Hun hormoonhuishouding wordt daardoor in
de war gestuurd en zo ook hun levenswijze.
Bovendien worden ook bij
ons uilen in het wild gevangen.
Af en toe wordt melding
gemaakt van opengebroken nestkasten, waaruit de jongen van de kerkuil zijn
verdwenen. Niet dat ze de dieven veel geld opleveren, want ze zijn voor een
prijsje te vinden op tweedehandssites. Een roofvogel is vaak een impulsaankoop,
die mensen snel beu geraken.
Visie van
Vogelbescherming Vlaanderen op het houden van roofvogels in gevangenschap
Uilen en roofvogels horen
in het wild, niet in gevangenschap. Ze vervullen een belangrijke taak in de
natuur. Daarom horen ze niet thuis in een kooi of vastgeketend aan een blok.
Roofvogels zijn geen schoothondjes die je kunstjes laat uitvoeren. Roofvogels
en uilen in gevangenschap houden, veroorzaakt heel wat dierenleed:
·
roofvogels
stellen hoge eisen aan hun leefomgeving, dit door hun opmerkelijke bouw en
levenswijze. Zelfs al zijn roofvogels in gevangenschap geboren, ze wennen nooit
aan het leven in een kooi of huiskamer;
·
vandaag
willen mensen nog steeds zon prachtige roofvogel in huis halen. Hierdoor zijn
ze mede verantwoordelijk voor heel wat dierenleed en illegale praktijken. Handelaars,
die het niet nauw nemen met de wet, roven eieren of jonge roofvogels uit het
nest. Sommige mensen doen alles om geld te verdienen op de kap van dieren.
·
roofvogels
benutten elke kans om te ontsnappen, op weg naar de vrijheid en een leven
waarin ze hun vleugels kunnen uitslaan. Helaas hebben ze niet geleerd hoe een
muis te verschalken. Vaak raken ze met de riempjes om hun poten verstrikt in
een boom. In beide gevallen sterven ze langzaam van de honger.
Steeds meer Nederlandse
boeren tonen hun hart voor vogels en leveren inspanningen om ze te beschermen.
Een andere aanpak dringt zich ook in Vlaanderen op.
Het geluid van de
veldleeuwerik zou in het DNA van de Vlaamse boer moeten zitten.
De Nederlandse boer Henk
Pelleboer heeft een weiland van 54 ha als een soort mozaïek.
Op een deel grazen zijn
175 koeien, een ander deel ligt er kortgeschoren bij, daartussenin bevinden
zich stroken land met hoog grasland vol bloemen.
Het contrast met zijn
buurman is groot; alle weiland is er even kort geschoren.
Ja, zo kan het ook
natuurlijk, 3 uur werk en klaar! Maar het is niet goed voor het bodemleven en
er blijft geen vogelnest meer over, zegt Pelleboer.
Toch verkiest hij dit natuurinclusief
boeren, want het geeft hem meer voldoening en het is beter voor de
mensen en de natuur.
Boeren met aandacht voor
de natuur, zodat je de biodiversiteit in stand houdt, de bodem gezond en de
negatieve effecten van landbouw op het milieu verkleint.
Toen Pelleboer op zijn 35ste
de melkveehouderij van zijn ouders overnam, koos hij voor bio, maar hij had ook
een hart voor vogels. Als hij zijn grasland maaide en hij vond een vogelnest,
dan maaide hij eromheen. Maar hij wilde meer doen en zocht contact met
Vogelbescherming Nederland.
Sindsdien staat zijn
weidebeheer volledig in het teken van de gruttos, tureluurs, wulpen en
kieviten. Hij begint laat in het voorjaar te maaien. Vrijwilligers helpen hem
om de nesten op te sporen, zodat hij weet waar hij wel en niet kan maaien.
Hier en daar ligt een plas
dras: een lager gelegen stuk dat van april tot augustus onder water staat,
zodat vogels worden aangetrokken en er vlakbij kunnen broeden en voedsel
zoeken.
Eén derde van zijn
grasland maait hij extreem laat, pas na 15 juni. Immers, het is niet alleen
belangrijk dat er eieren worden uitgebroed, de jongen moeten ook groot genoeg
zijn om te kunnen uitvliegen. Opdat jonge vogels voldoende voedsel zouden
kunnen vinden, is 1/3 van zijn weiland kruiden- en bloemenrijk grasland.
Die manier van werken is
arbeidsintensief en kost dus geld. Ook kan Pelleboer minder vaak maaien. Een
gemiddelde boer doet dat 5 keer per seizoen, om hooi te maken voor zijn koeien
in de winter, hij 4 keer. Maar omdat hij inspanningen doet om de bedreigde
weidevogels te beschermen, krijgt hij een vergoeding van de overheid.
Eén derde van zijn
grasland bestaat uit kruidig grasland. Met de melk die de koeien, die daarop
grazen, leveren, produceert een kaasmakerij vlakbij weidekaas. Eén euro per
verkochte kilo kaas gaat naar een apart fonds, waar Vogelbescherming Nederland
extra investeringen mee doet in de uitbreiding van het weidevogelgebied bij
Pelleboer. Omdat hij een bioboer is, krijgt hij meer voor zijn biomelk.
De resultaten van zijn
inspanningen mogen er best wezen. In 2009 telde Pelleboer nog 22
weidevogelnesten, nu zijn er 85.
Ondertussen zijn er in
Nederland naast Pelleboer nog zon 100 weidevogelboeren.
Zijn ervaring is dat
boeren zich verantwoordelijker voelen voor de natuur en elkaar daar ook over
aanspreken. Als de boeren hun plek in de samenleving willen behouden, moeten ze
inspanningen leveren en daar hoort weidevogelbeheer of natuurbeheer bij, als er tenminste financiële middelen
tegenover staan.
Besprekingen op
verscheidene niveaus over het nieuwe toekomstige Europese landbouwbeleid gaan
daar ook over. De platte hectaresteun (subsidies afhankelijk van hoeveel
hectare je als boer in je bezit hebt) zou niet meer van deze tijd zijn.
Landbouwers zouden, behalve voor de productie van voedsel ook moeten worden
vergoed voor zorg voor de natuur en voor vogels.
Uit het jongste rapport
van Birdlife
International blijkt dat 1/3 van
alle Belgische broedvogels op Europese schaal bedreigd zijn. Vooral weide- en
akkervogels zijn er slecht aan toe. Door de intensivering van de landbouw
verliezen ze broedgebied en voedsel. Europa heeft jaren geleden al beslist dat
Nederland een inspanning moet leveren om de weidevogels in stand te houden en
Vlaanderen de akkervogels.
Ook in Vlaanderen kunnen
landbouwers in ruil voor Europese subsidies hun steentje bijdragen om de
akkervogels te beschermen met kruidengrasstroken aan akkerranden en door later
te maaien. Maar voorlopig blijft het succes uit!
De afgelopen 7 jaar waren
er 14% minder veldleeuweriken, 20% minder kieviten en 23% minder patrijzen,
terwijl die vogelbestanden al sterk waren achteruitgegaan.
Zo is ook de grauwe gors
bijna uitgestorven; er zijn nog amper 82 broedparen in heel Vlaanderen.
Natuurpunt vreest dat de
uitbreiding van het aardappelareaal, zoals die nu bezig is, de doodsteek voor
de veldleeuwerik zal worden. Hij vindt er in tegenstelling tot graanakkers geen
voedsel.
Ook in Nederland lukken
niet alle maatregelen, maar het agrarische natuurbeheer is er beter onderbouwd.
In Vlaanderen weet men dat het zo niet verder kan maar de staving met
cijfermateriaal ontbreekt en er is een gebrek aan begeleiding.
Het is ook een stuk
cultureel bepaald. De grutto is een algemeen bekende vogel en zijn geluid zit
in het DNA van de Nederlandse boer.
Geldt hetzelfde voor de
Vlaamse boer? Zit het geluid van de veldleeuwerik zijn DNA?
Als zij verdwijnen is het
een teken dat ons ecosysteem verstoord is. Terwijl een gezond ecosysteem
belangrijk is voor de voedselproductie. De vogels hebben ook een niet te
onderschatten invloed op ons welzijn.
Wie de bedreiging dat
vogelsoorten uitsterven niet ernstig neemt, is vergeten wat de kanarie in de
mijnen overkwam wanneer de luchtkwaliteit in de schachten plots verontreinigd
was.
De weide- en akkervogels
zijn de geluidsband op het platteland.
Helaas realiseren we ons dat
pas als het doodstil is op de akkers en velden.
Bij het waarnemen van 3
tot 4 dagen oude kuikens van de waterral valt op dat de kuikens niet rechtop staan
of rondlopen in het nest. Ze liggen dicht tegen elkaar aan met de pootjes onder
de buik, de hals enigszins gestrekt in het nest. Wanneer je dicht bij het nest
komt, weerklinkt doorgaans een felle en heftige alarmroep van de adulte rallen.
Dan werken de kuikens zich zo vlug mogelijk met krabbende en strekkende
bewegingen binnen enkele seconden naar de rand van het nest en tuimelen er
vervolgens vaak overheen. Er is dan immers levensgevaar.
Ze vluchten dus niet
lopend uit het nest.
Toch ontbreekt het hun
niet aan spierkracht, want de lichaampjes worden door de als hefbomen werkende
pootjes, waarbij de nageltjes van de tenen op verscheidene plaatsen in het
nestmateriaal vasthaken, uit het nest geduwd.
Al hebben waterralkuikens,
als ze uit het ei komen, een compleet nestdonskleed, toch lijken ze de eerste 4
tot 5 dagen op het nest te verblijven met een adulte ral alvorens het te
verlaten.
Het poetsen van het
donskleed vangt aan vanaf de 4de dag, waarbij de kuikens evenwel
vaak het evenwicht verliezen, evenals bij het krabben.
Vanaf de 5de
dag zijn de juvenielen in staat te hurken en te staan.
Het nest ligt meestal goed
verscholen tussen of op de vegetatie. De slordige kom is gemaakt van droge
riethalmen en verdorde bladeren van oeverplanten. Het nest wordt gecamoufleerd
door de omliggende rietstengels omlaag te trekken. De 6 tot 12 eieren worden
door beide ouders in 3 weken uitgebroed. De kuikens zijn zwart, zoals bij de
meeste rallen. Vaak wordt ook nog een tweede broedsel uitgebroed in juli.
Zoals eerder beschreven
werken bij enig onraad de kuikens zich meteen uit het nest over de rand. Vallen
ze in het water, dan kunnen ze blijkbaar meteen drijven en wegzwemmen en zich
vervolgens verstoppen. Staat er geen water rond het nest, dan liggen zij eerst
hulpeloos tussen de vegetatie of op de grond te spartelen om zich vervolgens,
zo vlug als mogelijk, onder plantenmateriaal te verbergen. Als de omgeving weer
veilig is, worden de kuikens door de ouders op het gehoor, door uitwisseling
van geluid, teruggevonden. Vervolgens beetgepakt met de snavel en in het nest
gelegd. De ouders pakken namelijk het kuiken achter de kop bij het nekvel vast
en dragen het ergens naartoe.
Vooral nertsen zijn een
gevreesde vijand, omdat die eieren en jongen stelen. Maar ook katten en grotere
vogels, zoals de roerdomp, de oehoe, de velduil, de bosuil, de torenvalk of de
blauwe reiger zijn geduchte rovers.
Toch is het verlies aan
nesten en eieren vrij gering. Enerzijds is dat te wijten aan het feit dat de
broedende waterral niet goed zichtbaar is, anderzijds doordat de dreigende
predator zeer gewiekst wordt afgeleid. Immers de waterral trekt alle aandacht
naar zich toe door zich opdringerig, luidruchtig en zichtbaar te gedragen tegen
de indringer. Op die manier wordt de vijand van het nest weggelokt.
Het bewijst nog maar eens
hoe lovend de inspanningen zijn van onze senior huisfotograaf, die geen enkele
moeite ontziet om mij en de talrijke vogelliefhebber op prachtige fotos te
trakteren.
Binnenkort zullen
100 000 bezoekers deze blog hebben geraadpleegd en dat is dan ook in grote
mate de verdienste van Wim Dekelver
Wie eerder verschenen
artikels wenst te raadplegen, kan via de zoekrobot de volgende bijdragen
opsnorren:
Op het ogenblik dat de
mens overstapte van een jagersbestaan naar een gevestigd landbouwerbestaan,
evolueerde de boerenzwaluw van een grottenbroeder naar een broedvogel van het
platteland met een voorliefde voor veestallen.
Tot de jaren 70 werd een
doorsnee boerderij gekenmerkt door donkere en vrij lage stallingen met
ruwhouten balken die een goede aanhechting boden voor zwaluwnesten; dit in
tegenstelling tot de huidige metalen constructies.
De stallen waren omringd
door open terrein dat de boerenzwaluw de mogelijkheid bood om voedsel en
nestmateriaal, zoals modder of klei met mest of strootjes te verzamelen.
De mestvaalt lag meestal
ook in de onmiddellijke omgeving van de stallen. Kleinschalige kruidenrijke
graslanden met grazend vee zorgden voor een rijk en gevarieerd insectenaanbod
om er de jongen mee groot te brengen. Dat alles bezorgde de boerenzwaluw de
primaire voorwaarden tot broeden.
De moderne
landbouwbedrijven raken echter in toenemende mate ongeschikt voor zwaluwen. De
boerenzwaluw mag dan wel als een cultuurvogel bij uitstek gelden, de drastische
veranderingen binnen de landbouwwereld volgen elkaar zo snel op dat dit dappere
acrobaatje het allemaal niet meer kan volgen. De huidige landbouwbedrijven zijn
te groot, te veel verlicht, te netjes, te giftig en ontoegankelijk.
Door monotone graslanden,
ontwatering en vee dat meer en meer tot zelfs permanent op stal moet
blijven, ontstaan slechtere foerageeromstandigheden in de omgeving van de
nestplaats.
Boerenzwaluwen die
ondervinden dat er te weinig voedsel is om hun jongen groot te brengen, stappen
over op broedreductie en laten de kleinste of zwakste jongen gewoon doodgaan.
Gerichte acties zoals het
spannen van draden, waarop de zwaluwen post kunnen vatten, het aanleggen van
modderpoeltjes, het plaatsen van kunstnesten, zijn absoluut noodzakelijk als
beschermingsmaatregelen.
Maar deze kunnen slechts
optimaal werken indien ook de primaire voorwaarden niet uit het oog worden
verloren. Heel wat stallingen vertonen tegenwoordig sporen van een verdwenen
broedkolonie.
Traditioneel werkende
boerderijen, hobbyboerderijen, maneges, bieden nog steeds belangrijke
potentiële broedplaatsen voor zwaluwen. Omdat de boerenzwaluw liefst binnen
broedt, moet de broedruimte vanaf begin april de hele dag toegankelijk zijn.
Laat bv. de deur van garage, paardenstal of schuur openstaan. Een raampje
openzetten kan ook of maak juist onder de dakgoot een zogenaamd vlieggat. Bij
een houten schuur volstaat een luikje van 15 cm hoog en 13 cm breed. Het
uitgezaagde plankje kan je terugzetten zodra de zwaluwen in september terug
naar Afrika zijn vertrokken.
De boerenzwaluw moet ook
nestmateriaal vinden om een oud nest te renoveren of een nieuw te maken. Giet
op een modderige plaats op het erf (tijdens een droge lente) nu en dan water
zodat in het vroege voorjaar steeds nestmateriaal aanwezig is. Je kan ook wat
modderige klei verzamelen in een ondiepe bak, schaal of vuilniszak en deze wat
ingraven.
Maar de moeilijkste
primaire factor is en blijft natuurlijk voedsel in de vorm van vliegende
insecten. Grazend vee, een gediversifieerd weidelandschap of bloemrijke akker-
of grasranden en een gevarieerde haagkant zijn stuk voor stuk elementen die
insecten aantrekken en voldoende voedsel verzekeren voor onze broedende zwaluwen.
Kleinere, gemengde
familiebedrijven verdwijnen de laatste jaren aan een razendsnel tempo en worden
vervangen door grote, industriële landbouwbedrijven met grote ligboxstallen en
loopstallen.
Het overmatig
pesticiden-gebruik heeft natuurlijk ook een belangrijke negatieve impact.
Een nest met 5 jongen
heeft dagelijks ongeveer 6 000 insecten nodig. Per week verslindt een
boerenzwaluw maar liefst 50 000 insecten. Er is dus geen enkele spuitbus
die daar tegen op kan.
Grote bedrijfstallen
(ligbox- en loopstallen) met een metalen geraamte hebben het nadeel dat de
balken geen goede aanhechtingsplaats vormen voor de kleinesten van de
boerenzwaluw.
Bij wisselende
temperaturen krimpt en rekt het ijzer zodat de nesten kunnen loskomen en
afvallen.
Uit onderzoek bleek dat
dit vooral gebeurde tijdens de jongerenfase wanneer de ouders aan het nest
hangen om te voeren en de jongen zich over de nestrand strekken.
Open loopstallen zijn ook
beter bereikbaar voor predators, zoals ekster, steenuil en kerkuil.
Hoe meer
boerenzwaluwenkoppels in een stal hoe efficiënter ze een predator kunnen
verjagen door hun typische mobbinggedrag waarbij ze in groep de predator
verjagen.
Nesten in open loopstallen
zijn tenslotte meer onderhevig aan temperatuurschommelingen en tocht. Vooral
jonge boerenzwaluwen ondervinden een sterke afkoeling wanneer een koude
luchtstroom langs het dak scheert.
Jonge vogels die
uitvliegen, staan voor de gevaarlijkste periode in hun leven en dat geldt
evenzeer voor jonge boerenzwaluwen. In juli en vooral augustus ondernemen ze
ongeoriënteerde vliegbewegingen. In 10 dagen kunnen ze zich op die manier al
verplaatsen over een afstand van 25 tot 30 km. Ook volwassen vogels kunnen zich
reeds in augustus in beweging zetten. Hun verplaatsingen hangen meestal samen
met het opzoeken van een gekende, gunstige slaapplaats, die tot 40 km van de
broedplaats kan liggen.
Aangezien jonge vogels
vrijwel nooit terugkeren naar hun geboorteplaats, zouden zij deze zwerfperiode
kunnen benutten om uit te kijken naar potentiële plaatsen waar ze later zelf
kunnen broeden. Daarom spreekt men ook wel over ontdekkingsdispersie. Toch
dekt deze term de lading niet volledig omdat ook een aantal oudervogels een
zwerfperiode onderneemt.
Pas in september neemt de
treksnelheid toe en gaan de zwaluwen zich gericht verplaatsen.
Boerenzwaluwen leven van
insecten die ze in de lucht vangen. Naarmate het kouder wordt, laten vliegende
insecten het afweten en worden onze zwaluwen verplicht om naar het zuiden te
trekken. Al insecten happend trekken zowel ouders als jongen over Europa
richting zuiden. Stuk voor stuk zijn onze zwaluwen gestroomlijnde acrobaten die
enorme afstanden afleggen. Al dat heen en weer gereis is echter niet zonder gevaren.
Van elke 5 zwaluwen die vertrekken, komt er slechts één terug en gemiddeld
worden ze slechts 4 jaar oud.
Trekkende zwaluwen staan
bloot aan twee soorten gevaren.
Enerzijds hebben we de
vogels die verhongeren of ten prooi vallen aan predators.
Een specialist onder die
predators is de Eleonoras valk die zijn broedseizoen heeft aangepast aan de
trekperiode van de zangvogels. De kusten van de Middellandse Zee vormen zijn
rijk gevulde tafel. Ook de boomvalk bevindt zich dikwijls in het gezelschap van
boerenzwaluwen, reist vaak met hen mee en vormt zo ook een geduchte vijand.
Anderzijds verdwalen er
ook vele miljoenen trekvogels omdat ze uit koers worden gedreven door slechte
weersomstandigheden of navigatiefouten.
Alsof al deze natuurlijke
gevaren, inherent aan de vogeltrek, nog niet voldoende zijn, vallen miljoenen
vogels in handen van jagende mensen, ook in hun overwinteringsgebied.
Onze boerenzwaluwen
overwinteren vooral in het bekken van de Niger (Mali) en de Zaïre (Congo)
alsook in het kustgebied van westelijk tropisch Afrika.
In tegenstelling tot de
huiszwaluw vertonen boerenzwaluwen in hun wintergebied een even grote
belangstelling voor de mens, zijn gebouwen en veestapels als in hun
broedgebied.
Naast de teloorgang van
haar broedplaatsen heeft de boerenzwaluw ook te kampen met de aantasting van
haar winterverblijfplaatsen. In de Afrikaanse overwinteringsgebieden nemen de
bedreigingen zelfs toe.
De kleine fragiele
vogeltjes moeten de Sahara oversteken: een tocht van 2 000 km waar de
temperatuur kan oplopen tot ver boven de 40°C.
Voor de mens is het al
moeilijk, maar hoe kan een vogeltje van amper 20 g dit overleven?
De oases en de
voedselrijke wetlands aan de rand van de Sahara zijn dus van levensbelang,
niet alleen voor de boerenzwaluw maar ook voor honderdduizenden trekvogels.
De woestijn rukt echter
steeds verder op.
Boerenzwaluwen slapen bij
voorkeur op gezamenlijke slaapplaatsen in moerasgebieden met rietvelden.
Precies deze gebieden komen door de bevolkingstoename steeds mee onder druk te
staan en worden drooggelegd voor landbouwdoeleinden. Het droogleggen van
moerassen en het kappen van bomen en struiken voor brandhout zorgen voor een
verarming van de voedselgebieden voor de zwaluwen.
Ook jacht en vervolging
door de plaatselijke bevolking bedreigen de boerenzwaluw in Afrika.
Landbouwers kunnen stallen
aantrekkelijker maken door latjes, broedplankjes of kunstnesten aan te brengen
op plaatsen waar marters of katten niet bij kunnen. Bij voorkeur plaats je het
kunstnest, waar ze verder kunnen op bouwen in een permanent geopende schuur,
loods of plaatsen waar de boerenzwaluw zich thuis voelt. In de maanden april en
mei hebben ze behoefte aan een modderpoel, maar een nat karrenspoor volstaat
daarvoor al.
De fotoreeks is vanRobin Bruneel
Wie eerder verschenen
artikels over de boerenzwaluw wenst te raadplegen, kan via de zoekrobot in het
archief de volgende bijdragen opdiepen:
Geraadpleegde bronnen:
Natuurpunt, Vogelbescherming Nederland
De koekoek legt zijn ei in
het nest van een andere vogel en roept zijn eigen naam.
De eigenaardige gewoonten
van de parasiterende koekoeken, zoals het gebrek aan kinderliefde bij het
vrouwtje en het feit dat hij andere vogels overheerst, wekten altijd al de
nieuwsgierigheid van natuuronderzoekers.
De koekoek eet bijna
uitsluitend insecten. Vooral harige of fel gekleurde rupsen, die door andere
vogels worden gemeden, staan op het menu. De harige rupsen zijn giftig, maar de
koekoek heeft geen last van het mierenzuur dankzij de dikke, beschermende laag
op de maagwand. Van de haren maakt hij een braakbal. Het rupsendieet wordt
aangevuld met kevers, krekels, sprinkhanen, oorwormen en libellen.
De koekoek komt vooral
voor in bossen, heide en moerasgebieden. Relatief open terreinen met enkele
hoge uitkijkposten vanwaar ze speuren naar nesten van waardvogels genieten
de voorkeur.
De koekoek legt zijn ei in
het nest van een waardvogel, die het ei uitbroedt.
Elk koekoeksvrouwtje is
gespecialiseerd in het nabootsen van de eieren van één specifieke soort(groep).
Er zijn dus heggenmuskoekoeken, karekietkoekoeken, kwikstaartkoekoeken, Per
broedseizoen legt een koekoekswijfje 1 tot 25 eieren, maar in elk nest wordt
normaal slechts één ei gedropt.
Voor het vrouwtje haar ei
legt, eet ze doorgaans één of twee eieren van de waardvogel op.
De ontwikkeling van de
jonge koekoek in het ei verloopt snel. In 12 dagen en enkele uren een tijdsduur
die korter is dan voor de meeste andere vogels, waar het uitbroeden 13 tot 14
dagen duurt. Zo heeft de jonge koekoek kans eerder ter wereld te komen dan zijn
nestgenoten.
In het begin is hij vrij
kalm. Daarna beweegt hij zich onrustig ten gevolge van irritatie van zijn huid
(vooral in de flanken en op de rug). Daarbij werpt hij de andere jongen of de
nog niet uitgekomen eieren uit het nest, een gruweldaad jegens de kroost van het
moedertje dat hem uitvoerig voert. Als er 2 koekoekseieren in één nest zijn
gelegd, moet de zwakste eraan geloven. Ook die wordt koelbloedig uit de weg
geruimd.
De koekoek verraadt zijn
aanwezigheid steeds door zijn verdragende zang. Hij zit bij het roepen vaak op
een opvallende plek. Speur dus zeker weidepaaltjes, prikkeldraden, uitstekende
takken van dode bomen, struik- en boomtoppen af. De koekoek reageert ook vrij
goed op zijn nagebootst gezang, waardoor deze vogel zich redelijk gemakkelijk
laat lokken.
Aparte
weetjes
De voornaamste waardvogels
in België zijn heggenmus, kleine karekiet, bosrietzanger, roodborst, gele
kwikstaart en rietzanger. In totaal zijn er in Europa 45 soorten
waardvogelsoorten bekend die succesvol zijn in het grootbrengen vaneen jonge koekoek. Toch wordt in 10 tot 30%
van de gevallen een geparasiteerd nest door de waardvogel opgegeven.
De koekoek is een
uitstekende vlieger. Hij kan zeer lange afstanden afleggen. Tijdens het broedseizoen
van 2011 werden in Engeland 5 koekoeksmannetjes voorzien van een
satellietzender. Hierdoor konden hun vliegbewegingen zeer gedetailleerd worden
opgevolgd. Eén van de meest intrigerende bevindingen was dat koekoeken ongekend
vroeg de broedplaatsen verlieten. Een 1ste koekoek begon de
trekroute richting zuid al begin juni.
Eind juni verbleven 3 van
de 5 met zenders uitgeruste vogels al in Zuid-Europa, op weg naar Afrika. Alle 5 volgden totaal verschillende
vliegroutes; 2 vlogen via Spanje en West-Afrika; 3 kozen om via Italië
Centraal-Afrika te bereiken. Uiteindelijk overwinterden ze allemaal niet zo gek
ver van elkaar in de woudgordel in Congo, terwijl ze onderweg tot 3600 km van
elkaar waren gescheiden.
Vroeger werd gedacht dat
de koekoek na het broedseizoen veranderde in een sperwer waarmee die inderdaad
gelijkenissen vertoont om dan later weer als een koekoek te verschijnen. Met
die aanname probeerde men te verklaren waarom de koekoek in ons land enkel in
het broedseizoen werd gezien. Dat de soort in werkelijkheid vanaf augustus
wegtrok om de winter bezuiden de evenaar door te brengen, werd pas veel later
ontdekt.
De koekoek lijkt door zijn
dwarsgestreepte borst behoorlijk goed op de sperwer. Door die gelijkenis kan
een koekoek makkelijker zijn nesten vinden. Aan de intensiteit van de
paniekreacties bij mogelijke waardvogels die denken dat er een voor hen
gevaarlijke sperwer aan komt vliegen, wanneer ze een sterk op de sperwer
gelijkende koekoek zien kan de koekoek afleiden hoe dicht hij bij het nest
van een potentiële waardvogel (waarin hij zijn ei wil leggen) is.
De koekoek heeft het
moeilijk. In heel West-Europa zijn we in enkele tientallen jaren misschien wel
de helft van de koekoeken kwijtgeraakt. De oorzaken zijn nog onduidelijk.
Daarom werd 2017 door Vogelbescherming Nederland en Sovon Vogelonderzoek
uitgeroepen tot het jaar van de koekoek.
Zo hoopt men aandacht te
genereren voor de bescherming van de koekoek en extra kennis te vergaren over
het waarom van de achteruitgang.
Wat men alvast weet is dat
waar het met de waardvogels slecht gaat, de koekoek in aantal afneemt. Ook de afname
van veel vlindersoorten is nadelig voor de soort. Over de problemen in de
winterkwartieren is nog weinig bekend.
De fotoreeks is van Robin Bruneel
In dit filmfragment Herken
de koekoek van Kees Vanger zie je de kleine moordenaar aan het werk; zijn
machiavellistisch overlevingsinstinct
Geraadpleegde bron:
Knack mei 2017 Dirk Draulans
Nieuw wetenschappelijk
onderzoek wijst uit dat bijen en hommels nog inventiever zijn dan we al
dachten. Maar ze krijgen het kwaad, vooral door de pesticiden en het verlies
van wilde bloemen.
Eén van de eerste
nobelprijzen voor fundamenteel wetenschappelijk onderzoek ging in 1973 naar de
Oostenrijkse bijenexpert Karl von Frisch.
Hij ontdekte onder meer de
complexe dansjes waarmee honingbijen elkaar in een kolonie de weg naar
interessante voedselbronnen wijzen.
Vandaag hebben
wetenschappers de principes van de bijendans zo goed in de vingers dat ze hem
kunnen decoderen en ermee bepalen waar de diertjes geschikte bloemen vonden.
Hoewel er al lang intens
naar honingbijen wordt gekeken, komen er nog altijd nieuwe inzichten bij. Ook
de naar schatting 20 000 wilde bijensoorten (hommels inbegrepen) leveren
boeiende verhalen op.Ze illustreren hoe
slim en flexibel de diertjes zijn.
Zo meldde het vakblad Science dat het mogelijk is hommels in
experimentele omstandigheden te leren hoe ze een balletje in een mini-goal
moeten rollen. Een volslagen onnatuurlijk gedrag, maar het bewijst dat insecten
vrij makkelijk complexe
gedragingen machtig kunnen
worden.
Hommels kunnen ook leren
van andere individuen en kunnen wat ze leren verfijnen door te oefenen. Dat
bleek uit experimenten waarin hommels aan een touwtje moesten trekken om aan
voedsel te komen. Sommige geniale hommels slaagden er zelfs in dat trucje te leren
zonder dat ze het andere diertjes zagen doen; ze dokterden het zelf uit!
Een studie in Scientific Reports toonde aan dat
hommels aan een bloem kunnen ruiken of ze er recent al eens passeerden. Ze
pikken ook de geur
van nestgenoten of vreemdelingen op.
Aan de hand van deze
informatie bepalen ze hoe lang ze op een bloem zullen blijven zitten, want als
er te veel volk is gepasseerd, dreigt de nectarvoorraad waar ze voor gekomen zijn,
uitgeput te zijn.
Andere wetenschappers
legden uit dat hommels zelfs in staat zijn planten te selecteren waarvan het
stuifmeel rijk is aan voedingsstoffen; immers stuifmeel is een belangrijke bron van
eiwitten en vetten voor de bezoekers. Het zijn dus niet uitsluitend
de zichtbare en geurende kenmerken van een bloem die bepalen waar een hommel
landt.
Het is evenmin uitgesloten
dat bijen soms profiteren van de inzichten van immigranten.
Een studie toonde aan dat
bijen af en toe bijen uit een andere nestkast in hun korf tolereren. Vooral als
bijenkasten dicht bij elkaar staan, verzeilen diertjes al eens in een fout
nest. Een nest wordt in principe bewaakt door jonge bijen, die controleren wie
er binnen wil en beslissen wie er binnen mag. Ongeveer 1/3 van de migranten
wordt toegelaten, vooral als er veel eten in het nest is. Dan worden de grenzen
soms zelfs opengezet, zonder bewaking.
Of een kolonie hieruit
voordeel haalt, is vooralsnog niet duidelijk.
Ideale beharing
Bijen zijn belangrijke
bestuivers van landbouwgewassen. Wereldwijd zijn ze goed voor een opbrengst aan
groenten en fruit ter waarde van 280 miljard euro.
Europa produceert elk jaar
250 000
ton commerciële honing. Alleen China doet beter.
Het aantal imkers in
Europa daalt gestaag, maar het aantal bijenkasten blijft licht stijgen.
De imkers die overblijven,
hebben dus een groter aantal bijenkasten.
Veel kunnen landbouwers en
imkers niet doen om bestuiving te bevorderen. Dat doen de bijen zelf wel.
Onderzoek wees uit dat de haartjes op de poten van bijen, waaraan het stuifmeel
plakt, dat ze tijdens hun zwerftochten van de ene plant naar de andere
verplaatsen, net op de juiste afstand van elkaar staan om optimale hoeveelheden
stuifmeel te kunnen dragen.
Een bij kan tot een 1/3 van haar
gewicht aan stuifmeel meezeulen;
een hommel
zelfs 2/3.
De vochtigheid van de wand
van de stuifmeelkorrels is zelfs van die aard dat ze gemakkelijker aan de
haartjes blijven kleven. Bijen en bloemen zijn in de loop der tijden op elkaar
ingespeeld geraakt.
Bijen gaan al meer dan 100
miljoen jaar mee in de evolutie van het leven. Ze hebben dus tijd gehad om zich
aan te passen aan een cohabitatie met planten. Maar ook individuele
afmetingen kunnen een rol spelen in de capaciteit tot bevruchting.
Volgens een studie in Ecology and Evolution is de juiste bij
voor de juiste bloem een beestje dat perfect in de bloemenkelk past, als een
sleutel op een slot.Te groot of te
klein zijn, verkleint de kansen op succesvolle bevruchting.
Een diertje raakt ook het
best zowel de mannelijke als de vrouwelijke delen van een plant. Vreemd
stuifmeel afzetten op de stempel van de vrouwelijke stamper en stuifmeel op de helmknoppen van de mannelijke meeldraden meenemen.
Wereldwijd wordt er
geklaagd over een tekort aan bijen om landbouwgewassen te bestuiven. De
commerciële honingbijpopulaties hebben inderdaad al vaak klappen gekregen. Ze
kregen vooral in het winterseizoen zware sterftes van bijenvolkjes te verduren
een probleem dat de naam colony
collapse disorder meekreeg.
Die bijensterfte is toe te
schrijven aan verschillende factoren, waaronder een hogere vatbaarheid voor parasieten,
zoals mijten die onder meer kunnen woekeren omdat gekweekte bijen in het domesticatieproces
een deel van hun natuurlijke weerstand hebben verloren.
Maar ook de wilde
bijenpopulaties delen in de klappen, zeker omdat er in ons overgereguleerde
landschap te weinig bloemen overblijven.
Een recente studie in Nature toont aan dat hommelnesten in
geschikte landschappen met bloemenrijke zones meer dochterkoninginnen
produceren die de winter overleven om zelf een nest te beginnen.
In ons land komen ongeveer
380 soorten
bijen voor (waarvan een 20-tal hommels).
Meer dan de ½ van de
appelbomen in de Benelux zou door wilde bijen worden bevrucht.
Een bij of hommel kan per
trip, die een uur of twee kan duren, honderden bloemen bezoeken.
Je hoort weleens dat een
stadsmilieu met zijn parken en tuintjes gunstig is voor bijen.
Er wordt ook meer gepleit voor
het behoud van bijen in een stad of dorp dan op het platteland. Het is
uiteraard geweldig dat bijen in een stadsomgeving overleven, maar een studie in
The Journal of Urban Ecology stelt
toch dat als de diertjes kunnen kiezen, ze duidelijk een voorkeur hebben voor
het platteland. Ze blijken niet zozeer oog te hebben voor een veelzijdig aanbod
aan planten, wel voor grote plekken met hun favoriete bloemen en daarvoor moet je de boerenbuiten op, als je de
kans hebt. Het bloemenaanbod betreft dan dikwijls niet de landbouwgewassen
zelf, wel de bloemen langs de rand van akkers, weilanden en beken.
Ecologische valkuil
Bloemenrijke akkerranden
lijken de hemel op aarde, maar ze kunnen een vergiftigd geschenk zijn,
letterlijk. Ze zijn aantrekkelijk voor bijen door hun bloemenweelde, maar
tegelijk kunnen ze hoge concentratie pesticiden bevatten die op akkers worden
gespoten, waardoor ze schadelijk zijn. Het wordt steeds duidelijker dat zelfs
de laatste lichting pesticiden (de neonicotinoïden) een dramatische invloed heeft
op het leven van bijen.
Beleidslui aarzelen nog om
ze op grote schaal te verbieden, want de landbouwlobbys gaan in de
tegenaanval, maar het bewijs voor nefaste neveneffecten van hun gebruik stapelt
zich op.
Vorige maand verscheen een
studie in Scientific Reports die
besloot dat een algemeen gebruikt neonicotinoïde een negatief effect heeftop de vliegcapaciteit van bijen, waardoor ze
makkelijker de weg verliezen op de terugweg naar de kolonie en minder bloemen
bezoeken en dus bestuiven. Afgelegde afstand, duur en vliegsnelheid werden
beïnvloed. Het pesticide is dus niet rechtstreeks dodelijk voor bijen, maar
indirect kan het een belangrijk effect hebben.
Een vergelijkbare
vaststelling was dat de intensiteit van het trillen van hommels in een
bloemkelk (waardoor ze meer stuifmeel opslaan, zoals tomaten, waarvan de
meeldraden moeilijk bereikbaar zijn) vermindert als de diertjes aan
neonicotinoïden zijn blootgesteld.
Dat heeft dus ook een
effect op de voortplantingscapaciteit
van gewassen.
Vorig jaar toonde een
studie aan dat pesticiden de bloemkeuze van hommels wijzigen, mogelijk omdat ze
een effect hebben op de werking van de hersenen. Er zijn zelfs aanwijzingen dat
de diertjes zonder dat ze het beseffen verslaafd kunnen raken aan nectar die
rijk is aan neonicotinoïden, op dezelfde manier als rokers verslaafd raken aan
tabak zowel in sigaretten als in pesticiden zit de verslavende stof nicotine.
Zelf in de honing en de
was die de honingbijen in de raten bewaren, zitten pesticiden.
Wetenschappers
onderzochten 120 bijenkolonies rond appelboomgaarden die zelf niet werden
besproeid en ontdekten in 17% van de kolonies ontstellend hoge
pesticidegehaltes.
Driekwart van de kolonies
had chronisch met pesticiden te maken, waarschijnlijk relicten van stoffen die
op de akkers in de buurt van de boomgaarden werden gesproeid.
Europese wetenschappers
hebben meer dan 57 verschillende pesticiden bij onze bijen aangetroffen. Het
gaat dus om meer dan alleen de neonicotinoïden, die ondertussen 1/3 van de
wereldmarkt van pesticiden uitmaken.
Daarenboven hebben
commercieel geïnspireerde imkers de neiging om hun korven met antibiotica
te behandelen, in een poging de larven te behoeden voor bacteriële infecties.
Die strategie blijkt als
een boemerang terug te komen. Bijen in korven die met antibiotica worden
behandeld, blijken minder lang te leven dan in normale omstandigheden.
Blijkbaar hebben de
antibiotica een effect op de bacteriën in de darm van bijen die, net als bij de
mens, essentieel zijn voor hun overleving. Als bijen minder lang leven, moeten
er steeds jongere dieren het veld in om voedsel te zoeken, wat ten koste gaat
van de kwaliteit van de voedselvoorziening. Te jong het zware werk moeten doen,
is zelden gunstig.
De dwingende vraag is
hoe het verder moet
De Europese commissie
vaardigde in 2013 in afwachting van verdere studies een tijdelijk moratorium
(opschorting) uit op het gebruik van 3 algemene neonicotinoïden en dat
moratorium is verlengd.
Zoals bij dit soort
discussies de regel is, worden regulerende autoriteiten gebombardeerd met
studies die elkaar tegenspreken.
De neonicotinoïden zijn
net een commercieel succes geworden omdat ze werden geacht weinig of geen
effecten te hebben op natuurlijke insectenpopulaties. De studies die aantoonden
dat die effecten er wel zijn, vooral op wilde bijen en hommels, sijpelden pas
door toen het gebruik van de middelen al stevig was ingeburgerd.
Het blad New Scientist opperde enkele weken
gelden op basis van gelekte informatie dat Europa nog dit jaar een totaalverbod op
het gebruik van neonicotinoïden zal
uitvaardigen, behalve in serres.
De vraag is dan wat boeren
moeten doen om de mee-eters op hun gewassen te bestrijden. Teruggrijpen naar de
vorige generaties pesticiden is geen optie, want die hadden ook al een zwaar
effect op bijenpopulaties. Veel schadelijke insecten hebben er trouwens
weerstand tegen opgebouwd.
Er zal inventiviteit nodig
zijn om de strijd tegen een vermindering van de landbouwopbrengst te blijven
voeren.
Als boeren al zouden stoppen met
preventief pesticidegebruik (sproeien
nog voor een plaaginsect zich heeft aangediend) is een deel van het probleem
opgelost.
Ecologen pleiten ervoor
dat landbouwers meer van de natuur zouden gebruik maken om plagen te bestrijden,
zoals de aanwezigheid
van natuurlijke vijanden stimuleren: lieveheersbeestjes in de strijd
tegen de bladluizen, bv.
Een chemisch bombardement
met pesticiden kan worden bewaard voor als het echt niet anders kan. Maar je
kan raden wat de reactie van de doorsneeboer op dat voorstel zal zijn: njet!
Samenwerken met de natuur
is voor de meerderheid van de boeren niet aan de orde. Bestrijden van de
natuur, dat is de core-business.
Fotos zijn van Andre
Matthys en onbekenden
Wie eerder verschenen
artikels hieromtrent wenst te raadplegen kan een kijkje nemen in het archief en
met de zoekrobot de hierna volgende bijdragen nalezen
13/08/2010De mysterieuze verdwijnziekte
(bijenexpert Frans Jacob)
04/11/2012Bang van de natuur (imker)
12/05/2013Levensnoodzakelijke bestuivers
21/04/2014Red de bestuivers! (honingbij hommel)
03/08/2014Bijenkasten
28/09/2014Desastreuze afname van bijenkoloniën
29/03/2015Godendrank gezocht
14/08/2016Bijen oogsten meeste pesticiden van wilde
planten
De kolibrievlinder, bijnaam de âonrust(ige)â vlinder
De kolibrievlinder is een
trekvlinder uit het zuiden die s zomers prominent aanwezig is in Vlaanderen.
Zoals zijn naam doet vermoeden heeft de vlinder veel weg van een kolibrie en
dan vooral op vlak van grootte en vliegwijze.
Een mogelijke verklaring
voor de fluctuerende aantallen is de klimaatopwarming. Wanneer de lente en
zomer in Frankrijk gevoelig warmer zijn, maken de hogere temperaturen het voor
de vlinders makkelijker om over grotere afstanden te migreren.
De vlinder zweeft voor de
bloem zoals een kolibrie, waarbij de razendsnel slaande vleugels hem op zijn
plaats houden en een 3 cm lange roltong hem helpen tot bij de nectar te
geraken.
De soort is te herkennen
aan de grijze tot bruine voorvleugels met 2 van elkaar af gelegen donkerbruine
dunne en grillige strepen aan de bovenzijde; de oranjegekleurde achter-vleugels
zorgen voor het kenmerkend detail. De spanwijdte is ongeveer 4 tot 6cm.
Aan de staart zitten
zwarte en witte plukken haar.
De vlinder heeft een lange
oprolbare zuigtong en twee voelsprieten op zijn kop boven de ogen.
Hij produceert een
hoorbaar zoemgeluid.
De kolibrievlinder
overwintert in Zuid-Europa en vliegt tijdens de zomermaanden naar noordelijker
oorden, waarbij hij met gemak 10-tallen km per dag aflegt. In onze streken
verblijft de vlinder tot de eerste zware nachtvorst.
In tegenstelling tot wat
de indeling bij de nachtvlinders doet vermoeden, vliegt de kolibrievlinder
meestal overdag, voornamelijk bij zonnig weer, maar ook bij bewolking en lichte
regenval. Hierdoor is de vlinder één van de weinige dag-actieve soorten onder
de pijlstaarten, die één van onze meest spectaculaire nachtvlinderfamilies
zijn.
Op een gemiddelde dag
bezoekt het insect 500 bloemen, wat behoorlijk wat energie kost door zijn
zenuwachtige foerageerwijze. De vlinder slaat namelijk 70 tot 80 keer / sec met
zijn vleugels, waardoor 100 keer meer energie wordt verbruikt dan in
rusthouding.
Het foerageren gebeurt
vooral op plaatsen waar veel nectarplanten staan, zoals in tuinen met bv.
lavendel, ijzerhard, vlinderstruik, rode spoorbloem, slangenkruid, kamperfoelie,
vlijtig liesje, zeepkruid.
Vooral soorten met
buisvormige bloemen zijn voordelig voor de kolibrievlinder, omdat hij door zijn
lange roltong de concurrentie van andere soorten niet moet vrezen.
De tot 5cm lange rups, die
het vaakst in augustus wordt waargenomen, maakt duidelijk waarom de
kolibrievlinder tot de familie van de pijlstaarten behoort: de rups vertoont een opvallende stekel
achteraan. Over het doorgaans groen lijf lopen meestal 2 opvallende witte of
gele lengtestrepen. De rups leeft op walstrosoorten, vooral op geel walstro;
ook op meekrap. De rups verpopt zich in een losse cocon, die dicht bij de grond
of tussen de bladeren van de waardplant wordt gesponnen.
Let wel dat je hem niet
verwart met de glasvleugelpijlstaart, die vooral in de oostelijke helft van
Vlaanderen ook vaak in tuinen opduikt. Die is even groot als een
kolibrievlinder, vertoont eenzelfde gedrag, maar heeft deels doorschijnende
voorvleugels en geen oranje achter-vleugels.
Het beeldmateriaal is van Ivan Bruneel
In onderstaand kort
filmpje kan je de kolibrievlinder in actie zien tijdens het bloemenbezoek
Geraadpleegde bron:
Vogelbescherming Vlaanderen: Mens & Vogel 2009 1
De gaai is ongeveer zo
groot als een Turkse tortel en wordt beschouwd als een van de mooiste vogels
van onze Vlaamse bossen.
Zijn verenkleed is
grijsachtig, wijnrood van kleur maar het zijn vooral de opvallend, wit, blauw
en zwart gestreepte veertjes op de vleugelbocht die kenmerkend zijn voor de
soort.
Verder heeft hij forse,
zwarte snorstrepen, een bleke keel en een grote witte stuit die in de vlucht
erg goed zichtbaar is.
Zijn kruinveren, die hij
bij opwinding of irritatie kan oprichten tot een heuse kuif, zijn witachtig van
kleur en bevatten fijne, zwarte lengtestreepjes.
De gaai is zeer algemeen
verspreid in Europa. Hij is enkel afwezig in het noorden van IJsland,
Noord-Schotland en in Scandinavië boven de noordpoolcirkel. In het zuiden
ontbreekt hij enkele op de Balearen.
Als meest uitgesproken
bosvogel onder de kraaiachtigen is het niet verwonderlijk dat de gaai in sterk
beboste gebieden in hoge dichtheden voorkomt en schaarser wordt naarmate het
landschap een meer open karakter krijgt.
Als habitat verkiest hij
vooral loofbossen, in het bijzonder die met eikenbestanden.
De soort was
oorspronkelijk een echte bosvogel die nu echter in een brede waaier van
bosrijke biotopen voorkomt en in meer verstedelijkte streken broedt (grote
tuinen, stadsparken, )
In Vlaanderen wordt de
gaai als juridisch vogelvrije soort plaatselijk sterk vervolgd omwille van
zogenaamde hoge predatieschade aan klein jachtwild. De huidige Vlaamse
regelgeving inzake vogelbescherming beschermt de gaai slechts voorwaardelijk.
Dit betekent dat hij, evenals zijn jongen en eieren, onder bepaalde voorwaarden
bestreden, verjaagd, gevangen en kan worden gedood.
Dit kan het hele jaar door
op akkers en in bossen ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen en
ter bescherming van de fauna.
De gaai is een alleseter.
Als bosvogel is hij meer dan de andere kraaiachtigen aangewezen op plantaardig
voedsel: eikels, beuken-, wal- en hazelnoten, kastanjes, bessen en vruchten,
bloemknoppen, erwten en allerlei zaden en knollen.
In het najaar vertoeven
gaaien graag in eikenbossen omwille van de voedselrijkdom.
Vanaf eind september tot
midden november plukt de gaai eikels van de bomen die hij met 2 tot 3 in de
keelzak overbrengt naar humusrijke plekken in het bos.
Daar worden ze één voor
één in holletjes en spleten gestopt en met bladeren bedekt. Nauwkeurige
observatie bracht aan het licht dat 35 gaaien in staat zijn om dagelijks
ongeveer 21 000 eikels te verbergen. Verschillende weken en zelfs maanden
nadien werden op die plaatsen opnieuw gaaien waargenomen die de verstopte
eikels zonder moeite konden terugvinden.
Dit kan wijzen op intuïtie
of intelligentie, maar het geeft zeker blijk van een indrukwekkend geheugen.
De natuurlijke opslag van
jonge eikjes op plaatsen waar de eik niet voorkomt, kunnen we dus aan de gaai
toeschrijven.
Maar we zouden de gaai geen
omnivoor noemen, als hij geen dierlijk voedsel zou nuttigen. Vooral de jongen
in het nest (meestal 5 tot 7) hebben dierlijke eiwitten nodig.
In het begin krijgen ze
rupsen, spinnen en kleine insecten toegestopt. Later staan ook amfibieën en
reptielen, kleine zoogdieren, eieren en kleine vogels op het menu.
In het voorjaar kunnen
zijn borstveren stijf staan van het gemorste eiwit.
Pas uitgevlogen jongen van
andere zangvogels worden zolang achtervolgd tot ze uitgeput zijn en een
gemakkelijke prooi vormen.
Als zijn eigen jongen
zelfstandig zijn geworden, worden nesten van andere vogels niet meer
stelselmatig opgezocht. Gaaien hebben maar één broedsel per jaar zodat vanaf
midden juni 2de of 3de legsels van andere vogels niets
meer van hem te vrezen hebben.
De fotos hieronder zijn
van Patrick
Dutch Nature Art Photography
Wie eerder verschenen
bijdragen wenst te raadplegen, kan via de zoekrobot in het archief de volgende
artikels opsnorren:
11/07/09De Vlaamse gaai
31/07/11De Vlaamse gaai, een verdienstelijke
bosbouwer
De habitat van deze
zeldzame stand-vlinder bestaat uit vochtige, grazige vegetaties langs bosranden
en bospaden. Het is een vrij zeldzame en kwetsbare soort in onze kontreien.
Zijn waardplanten zijn
vooral het pijpenstrootje en het hennegras, ook wel kropaar en duinriet.
De voorvleugellengte is
circa 22 tot 28mm
De bovenkant van de
vleugels is donkerbruin met oranje-gele vlekken; de onderzijde van de
geelbruine vleugels vertoont witgele ringen.
Vaak zijn de populaties
klein. De mannetjes zitten graag op hoge ruigtekruiden of takken van bloeiende braamstruwelen.
Het zijn snelle vliegers die
territoriaal gedrag vertonen vanaf een tak of een hoge grasspriet.
De vlinder voedt zich met
nectar van onder andere braam en echte koekoeksbloem.
Per dag besteedt de
vlinder zon 23% van de tijd aan het absorberen van de zoetstof.
De levenscyclus verloopt
als volgt.
Het vrouwtje legt de
eitjes een voor een op de onderzijde van grassprieten van diverse breedbladigegrassoorten. Half mei, half juni verschijnt
de rups. Voordien overwintert de soort als volgroeide rups tussen samen
gesponnen grasbladeren (grastuitjes).
De rups is groen met een
zwarte kop en een zwarte vlek op het achterlijf.
Het kenmerkende vraatspoor
van de rups bestaat uit twee schuin tegenover elkaar liggende halfronde gaten
aan weerszijden van een grasspriet, vanaf de bladrand naar de middennerf toe. In
het voorjaar vindt na een zonnebad van een dag of 10, de verpopping plaats.
De vliegtijd vindt plaats
in de maanden mei, juni en juli.
Anderhalf jaar geleden
lanceerde Natuurpunt Markvallei een nieuw streekproduct.
De natuurvereniging had
met de Wortelse Tongklever al een jenever op de markt, maar nu hebben ze ook
het Bont Dikkopje. Een graanjenever van 35° die genoemd is naar de gekende
vlinder in de streek. In de fles zit een pijpenstrootje, een plant die veel
voorkomt in de regio en belangrijks is voor het vlindertje. De drank is
verkrijgbaar bij het bezoekerscentrum De Klapekster in Wortel-kolonie.
Natuurgids,
Ivan Bruneel verzorgde onderstaand commentaar tijdens de exploratietocht in
Staden
Frank
Laleman en Eddy Vandenbouhede boeiden ons met hun toelichting over het bouwen
van nestkasten en daarna vernamen we tijdens een verkenningstocht met Eddy waar
de nesten al voor broedsucces hebben gezorgd.
Het was zaterdagochtend omstreeks
7.00u nog frisjes toen we op het marktplein verzamelden om onze dagtrip naar
Staden en Koksijde aan te vangen.
Toen iedereen op de
deelnemerslijst was aangevinkt, wisten we dat de 38 ingeschreven leden van de
wandelclub De Parkvrienden en de Kille Meutel Vogelvrienden op post waren.
Rond 7.30 u zetten we
koers naar de kust in de hoop de door Frank en Sabine beloofde opklaringen in
het West-Vlaamse landschap te ontwaren.
Ivan Bruneel, beëdigd
ringer en voorzitter van Natuurpunt Staden stond ons op te wachten aan de
Sint-Elligius-kerk gelegen op de Vijfwegen. We reden nog wat verder tot aan het
vertrekpunt van het wandelparcours in de bocht van de Ontmijnersstraat.
Na een kort verwelkomingswoord
vlakbij het bouwkundig relict, het voormalig spoorwegstation van Westrozebeke, trokken
we met gids Ivan op pad.
In de Kampstraat hielden
we halt bij een recent ruw bewerkt terrein, waar een nietsvermoedende boer twee
weken geleden een kweekvijver had dichtgegooid.
Het loopt wel vaker mis
met het bewaren of respecteren van natuurlijke rijkdommen, zelfs in een
landelijke omgeving waar je zou verwachten dat de mensen er waarde aan hechten
en er respect voor betonen.
Een 100-tal kikkers die
door vrijwilligers de voorbije maanden waren overgezet, om hen een veilig
onderkomen te geven op de Vijfwegen, stierven door een bijzonder lomp
manoeuvre. Een onwetende landbouwer, die het landgoed had geërfd en wou effenen,
gooide de poel dicht en begroef hiermee alle leven in die kleine vijver,
middenin de paartijd. Van de eerste kikkerdril en paddensnoeren was geen spoor
meer. Onvoorstelbaar, maar ecologisch onherstelbaar.
De man, die zich van geen
kwaad bewust was, stelde voor wat verderop een nieuw vijvertje aan te leggen,
maar zo werkt het niet. Kikkers blijven jaar na jaar terugkeren naar de
paaiplaats waar ze zelf geboren zijn. Er zijn aan de bosrand in de buurt wel
twee andere vijvertjes, maar daar zitten vissen en gedijen de amfibieën minder
goed.
Opmerkelijk is dat de
Stadense Milieuraad samen met Natuurpunt 2 jaar geleden nog alles in het werk
stelde om een geplande aardgasleiding van Fluxys om het vijvertje heen te laten
leggen. Na veel lobbywerk slaagde men ook in dit opzet!
Maar nu zijn de
inspanningen van de paddenoverzetters, die gedurende 10 jaar duizenden
amfibieën hielpen in standhouden met de graafkraan levend bedolven.
De tijd dat de belangen
van landbouwers en natuurverenigingen onverzoenbaar waren, is voorbij. We
moeten onze geschillen opzijschuiven. Alleen samenwerking en communicatie
kunnen ervoor zorgen dat dergelijke betreurenswaardige incidenten worden
vermeden.
Als we van de plannen op
de hoogte waren geweest, dan was dit helemaal niet gebeurd.
Waakzaamheid blijft dus geboden!
Verderop wandelden we
langs tien van oorsprong militaire woningen, beter gekend als De 10 Geboden.
Wat verder bereikten we de
rand van het bos. Vroeger was de streek rond Staden een bosrijk gebied, waarvan
het Vrijbos in Houthulst nog een overblijver van is. Dit is een ongerept
natuurgebied waar zonnedauw, hei (vegetatie vooral bestaand uit dwergstruiken
die welig tieren op de moeilijk doordringbare fijne zand- en kleilaag,
waaronder zich een stuwwatertafel vormt), orchideeën en tal van andere zeldzame
planten nog voorkomen, die hun stempel drukken op dit groen kleinood op de
Vijfwegenroute.
Het domein is publiek niet
toegankelijk en dat is enerzijds wel spijtig omdat al die natuurpracht
verborgen blijft voor de echte natuurminnende wandelaars, anderzijds is dat de
garantie dat dit juweeltje ongeschonden blijft.
Men treft hier salamanders
aan, de levendbarende hagedis, maar ook tal van bosvogels, zoals boompieper en
wielewaal, die je wel vaker kan spotten tijdens de wandeling.
Ook op de toegangsweg naar
het militair domein, geplaveid met betonnen platen, had Ivan zijn bedenkingen
over de ernst van geldende regels over natuurbehoud. Waar vroeger de
treinsporen lagen, is er nu een mooie bloemenweide.
Margrieten, knoopkruid,
maar ook duizend guldenkruid, reukgras en andere grassoorten groeien hier
weelderig.
Toch wordt ook dit
pareltje van de natuur permanent met stort- en grondwerken bedreigd, wat je ook
weer niet voor mogelijk houdt, als je de pracht en praal van deze landelijke en
weidse omgeving erkent en waardeert.
Wat later naderde de nieuwsgierige
veldwachter ons met zijn Landrover Defender. Na een vrolijk klinkende babbel
met Ivan leek de opzichter gerustgesteld over de invasie van de Zaventemse
bende in de rustige streek.
Voor we een landwegje links
opdraaiden, zagen we een tweetal obussen liggen. Niet verwonderlijk, hier.
DOVO, de ontmijningsdienst
van het leger, haalt nog dagelijks munitie op: niet ontplofte bommen en
granaten die her en der nog worden opgedolven en ontmanteld.
Landbouwers die hun land
omploegen, halen geregeld munitie op en stapelen die aan een elektriciteitspaal
of vlakbij de toegangsweg naar het militair domein.
Zij verwittigen de politie
die op haar beurt contact opneemt met DOVO om er de springtuigen op te halen.
Wat verderop had Ivan in
een poel 2 fuiken gelegd in een weiland waar een horde koeien het welig
groeiend frisgroene gras kwamen afgrazen. Deze mooie open ruimte met wijde
graslanden en akkers en met het bos van Houthulst in de directe nabijheid is
een gebied waar bergeenden broeden, maar ook patrijzen en gele kwikstaarten.
Het krioelde van het leven
toen we in een aquarium de buit uit één van de fuiken zagen rondzwemmen. De
kleine watersalamander, de bruine en vinpootsalamander, alsook de geel gerande
watertor, een vraatzuchtige waterroofkever, die ook wel eens de watertijger
wordt genoemd, werden voorzichtig uit het water geplukt en met passende uitleg
tentoon gespreid.
We liepen verder langs de
smalle landweg en bereikten de Schaapbaliedreef waar we de installaties van de
ontmijningsdienst aantroffen.
Geregeld hoorde men in de
wijde omtrek rond 11.30u gecontroleerde ontploffingen van oude bommen.
Voorafgaand weerklonk dan een sirene als verwittiging. Vroeger was dit
dagelijks het geval en betekende het sein voor de omwonenden dat het tijd was
om de patatten op het vuur te zetten.
Iets verder in de
Kattestraat passeerden we het Zwijnhof waar Ivan elk jaar de boerenzwaluw
gaat ringen. Het gros van de boerenzwaluwen zoeken broednesten binnenshuis in
de stallingen, waarmee ze hun naam alle eer aandoen. Maar met het uitdoven of
verdwijnen van de traditionele kleinere familiebedrijven komt ook hun lot in
onzekere handen. Om de populatie in stand te helpen houden, wordt net als voor
de huismussen gezocht naar nieuwe geschikte nestelplaatsen.
Iets verder rechts, ontdekten
we de oudste boom van de Vijfwegen, een oude populier die binnenin hol is en
tijdens de oorlog dienst deed als uitkijkpost. Er zit nog een ijzeren ladder in
en er steekt ergens een bajonet in de boom.
Een mooie anekdote over
deze boom: een tijd geleden was, na een hevig onweer, de bliksem in de populier
ingeslagen, waardoor de kruin afbrak.
s Morgens kwam er nog wat
rook uit de onthoofde boom. Een voorbijganger die dit had opgemerkt, belde de
brandweer met de melding dat er een boom in brand stond aan DOVO.
De dienst 112 zal allicht
enkel brand aan DOVO hebben verstaan, want in geen tijd stonden de
brandweerkorpsen van Staden, Poelkapelle en Langemark er met hun groot
blusmateriaal. Maar het was vals alarm!
Langs de oude treinroute (vroegere
spoorwegbedding) of fietsroute van het Vrijbos konden we de kazerne van de
militairen zien op de Langemarkstraat pal op de grens van Staden en Langemark
waar er 2 kolonies huiszwaluwen wonen, de enigste in Staden, overigens.
Al zijn de zwaluwen heel
nuttige vogels, die per nest elke zomer zowat 30kg muggen, vliegen en andere
insecten verorberen, is niet iedereen opgezet met de zwaluwnesten onder de
dakgoot omwille van de vogelpoep.
Ook hier deed de plaatselijke
afdeling van Natuurpunt een inspanning om de bewoners te ontlasten.
Vrijwilligers hingen met de hulp van een hoogtewerker mestplankjes onder de
zwaluwnesten om de drek op te vangen. Binnenkort wordt er aan de Vrije Basisschool
De Vijfwegen nog een aantal gloednieuwe kunstnesten opgehangen, in de hoop
ook daar straks broedende zwaluwen te mogen verwelkomen.
Na een eindje wandelen
langs de fietsroute bereikten we opnieuw ons vertrekpunt, het treinstation
aangelegd op de spoorlijn Torhout Ieper in 1873, later sinds 1950 beperkt tot
goederenverkeer en sporadisch gebruikt voor de militaire kazerne in het
Houthulstbos.
Tijdens de busreis werd
het programma nog eens overlopen en de indeling in wandelgroepen volgens eigen
voorkeur vastgelegd.
Bij onze aankomst in
Koksijde splitsten de groepen zich op en verzamelden een dozijn
vogelliefhebbers in de tuin van Eddy Vandenbouhede en diens echtgenote Conny,
een plek waar het leuk toeven is, een vogelparadijs voor onze gevederde
tuinbezoekers.
Tijdens de korte
verwelkomings- en kennismakingsronde bleek al gauw dat het enthousiasme om
vogels ter wille te zijn, alom aanwezig was.
Men maakte even tijd om
een stand van zaken op te maken over de deelnemende scholen aan het
XperiBIRD-Project, een digitaal opvolgingssysteem dat via een ingebouwde camera
in nestkasten toelaat de handel en wandel van pimpel- en koolmezen van nabij te
observeren.
Mark Mortier, leerkracht
in het 6de leerjaar van de gemeenteschool Oostduinkerke getuigde hoe
na een hoopvol broedsucces van een koolmezenpaartje abrupt een einde kwam aan
het leven van 10 nakomelingen.
Waren het de
vrieskou-nachten, een kat of een sperwer die de ouders het leven kostten?
Inmiddels is er terug
hoop, want na het reinigen van de nestkast heeft een koppeltje opnieuw
interesse betoond voor de nestelplaats.
Ook bij Frank Laleman of
meester Frank van het 4de leerjaar in de Vrije Basisschool De
Panne kunnen de kinderen genieten van het ontluikend leven in de met een camera
uitgeruste mezennestkast. Hier hebben mama en papa pimpelmees voor een
13-koppige kroost gezorgd en nu hopen de leerlingen dat er zoveel mogelijk
jongen gezond zullen opgroeien en de vleugeltjes zullen kunnen open slaan na
een 3-tal weken aansterken.
Frank Laleman, tevens
kernverantwoordelijke van de natuurwerkgroep De Kerkuil, zorgde nadien voor een
knappe en uitvoerige uiteenzetting over de nestkasten van kerk- en steenuil en
over de levenswijze van beide roofvogels.
Voor de identiteitskaarten
van beide vogels kan je via de zoekrobot terecht in het archief om eerder
verschenen artikels op te snorren.
27/09/2009De kerkuil
16/06/2013De steenuil
19/06/2013Het steenuiltje in the picture
Kerkuilen maken zelf geen
nest. Zij maken vaak gebruik van een platte ondergrond waar ze hun eieren
tussen de braakballen leggen. Doorgaans leggen de nestkastbouwers een turflaag
op de bodemplaat van het nest.
De kast wordt bij voorkeur
opgehangen binnen een schuur, stal, zolder op een donkere, rustige plek hoog onder
het dak.
De nestkast zelf, een balk
van 100 x 60 x 60cm is behoorlijk groot. Binnenin staat er een scheidingswand
(zitplank) die het inkomgedeelte van het broedgedeelte afscheidt.
Het vlieggat is een
vierkant met 15cm zijde, links of rechts tegen de bovenkant (deksel) van de
nestelplaats.
Een steenuilenkast is ook
weer een balk met als afmetingen 60 x 20 x 20cm.
Binnenin zijn hier vlak na
het aanvliegplatform (10 cm breed) 2 verticale wanden met een tussenruimte van
10 cm die de broedruimte afschermen. Beide tussenschotten zijn iets minder hoog
zodat een spleet bovenaan voor de nodige ventilatie zorgt.
De cirkelvormige vlieggaten
met een diameter van 6.5cm worden bv rechts aan de voorkant en links in het
tussenschot geboord. Immers de gaten moeten ten opzichte van elkaar verspringen
zodat het donker is in het achterste gedeelte van de nestkast en ongewenste
rovers (bv. boommarter) worden ontmoedigd om de nestelplaats te kraken en de
pulli te roven.
Eddy Vandenbouhede had al
zijn nestkastmodellen uitgestald en somde de kenmerken op die de constructies
typeren om de vogels tot nestelen te verleiden. Er is een diversiteit aan
prototypes omdat elke vogel zijn voorkeuren heeft en omgevingsvereisten.
Zo blijft het een
zoektocht om in gevarieerde biotopen de geschikte plek te vinden waar je
huismussen naartoe kan lokken.
Inmiddels is duidelijk dat
je door veelvuldige observaties en dank zij een groeiend netwerk aan waarnemers
heel wat waardevolle informatie kan vergaren, wat je stapsgewijs dichter bij het
verwezenlijken van je doelstellingen brengt.
Daarom komen we met Zaventemse
schooldirecties en/of leerkrachten die op de campus een huismussenhotel hebben
hangen op 02/06 samen.
In de uitnodiging stond de
volgende boodschap:
Wij blijven
ijveren om de huismus het leven zo aangenaam mogelijk te maken.
Niet omdat
we van de straatket een luiwammes willen maken, neen.
We wensen
onze trouwe cultuurvolger alleen dezelfde gastvrijheid te bieden, die hij
eerder genoot.
Een warme
verwelkomende leefomgeving waar de huismus zich nog altijd thuis mag voelen.
Een knusse
nestelplek met een veilige groene omgeving en een voederplek in de nabije
buurt.
Ooit moest
de huismus niet zo ver zoeken om dit gunstig biotoopje te vinden.
Nu komen de
drie levensbelangrijke troeven almaar zeldzamer voor en is de straatket wat op
de dool.
Jullie waren
bereid een huismussenhotel op te hangen en dat is al een mooi en waardevol
gebaar.
Huismussen
zijn gewoontedieren, ook wat nieuwsgierig, maar met der tijd wat wantrouwig
geworden.
We moeten
hen de tijd geven om te wennen aan die onverwachte luxe aan nestelplaatsen,
plots 5 appartementjes op een rij.
Het groepje
vogelliefhebbers maakte met Eddy nog een korte wandeling in de directe
omgeving, waar bevriende omwonenden zijn nestkastmodellen mee helpen uittesten.
Aan het einde van de dag
maakten we enkele afspraken over onze verdere gezamenlijke plannen die in de
volgende activiteitenkalender een tijdstip en plaats zullen krijgen.
Toen ook alle wandelaars
de bus rond 16.00u weer opstapten, konden we terugblikken op een geslaagde
uitstap.
De draaihals is een wat
afwijkende specht en lijkt soms meer op een grote zangvogel of op een kleine
slanke lijster.
Het is een verborgen
levende en geheimzinnige vogel met een verenkleedpatroon als van een
nachtzwaluw.
Draaihalzen zijn schaarse
maar jaarlijkse doortrekkers in de vroeg herfst in grote delen van N-W-Europa,
waaronder Nederland en België, vooral in de omgeving van duinen en struiken langs de kust.
De draaihals dankt zijn
wonderlijke naam aan het feit dat hij bij schrik zijn hals draait en kronkelt.
Hij beweegt zich over de
grond, schiet omhoog in een struik of boom of sluipt door het gebladerte. Hij
klimt ook rond op dikke takken en tegen boomstammen, hoewel hij meestal plat op
takken gaat liggen in plaats van rechtop te gaan zitten, zoals de meer algemene
spechtensoorten.
Hoewel de draaihals tot de
familie van de spechten behoort, wijkt het uitzicht en het gedrag van de vogel
af van de meeste verwante soorten.
De meeste spechtachtigen
zijn fel gekleurd, maar de draaihals heeft een fijn grijsbruin gevlekt
verenpak, met helder goudgele kleurlinten. Hij heeft een lichtgrijze kruin, een
lange donkere oogstreep en een korte, slanke en puntige snavel. De rug vertoont
een zwartbruine streep middenin en de keel fijne geribbelde okerkleurige reepjes.
De ingewikkelde boomschorstekening (perfecte camouflage) gelijkt op de
schutkleur van de kleinere boomkruiper.
De vlucht is langzamer,
wat aarzelend en minder golvend dan deze van de specht. De staart vertoont
opvallende en afgetekende dwarsbanden.
De lichaamslengte wisselt
tussen 16 en 17cm; de spanwijdte varieert tussen 25 en 27cm; het
lichaamsgewicht schommelt tussen 30 en 45g.
De draaihals vangt met
snelle bewegingen van zijn lange tong insecten op de boomschors of op de grond,
waar hij hoofdzakelijk mieren en larven (mierenpoppen) zoekt. Op het menu staan
diverse andere insecten, spinnen, pissebedden en sommige bessen.
De voedselbiotoop omvat
schrale vegetaties langs zandpaden, heidevegetaties, buntgras (dichte plukken
blauwgroene grassprieten aangepast aan droge omstandigheden), schapenzuring (met
spiesvormige kleine bladeren) en kaal zand.
Cruciaal is een hoge
dichtheid van zwarte wegmieren en van andere bruingele gras- en rode knoopmieren,
die met de lange kleverige tong uit de gangen van de mierenhoop worden gehaald.
Tijdens de zoektocht naar voedsel hipt hij met opgerichte staart rond.
Bij de balts zitten het
mannetje en het wijfje tegenover elkaar en gooien hun kop achterover op en
neer, terwijl ze met hun hals draaien; ook laten ze hun kop soms hangen alsof
hun nek is gebroken.
De draaihals broedt op
akkerland met bomen, heggen en uitgestrekt naald- of gemengd bos.
Tijdens het broedseizoen,
dat in mei begint, bewonen draaihalzen boomgaarden, loofbossen, parken en
tuinen. Ze broeden in natuurlijke holten in oude bomen (vooral berken), die zijzelf
niet uithakken, in gaten van wallen en muren, maar ook wel in nestkasten.
In het ongevoerde hol
worden 7 tot 10 doffe witte eieren gelegd. Hoofdzakelijk broedt het wijfje, af
en toe geholpen door het mannetje. De broedduur bedraagt ca 10 tot 12 dagen. Op
een leeftijd van ca 3 weken verlaten de jongen het nest.
De draaihals is een lange
afstandstrekker terwijl de overige soorten hoofdzakelijk standvogels zijn. De
soort overwintert in tropisch Afrika, ten zuiden van de Sahara.
Draaihalzen hebben te
maken met een verslechterd voedselaanbod. De mieren die ze eten, verdwijnen of
worden onbereikbaar voor deze vogel door vergrassing en bebossing van schrale
pioniersvegetaties op zanderige bodems. Vermindering van stikstof in de lucht
(door intensieve landbouw/verkeersdrukte) is noodzakelijk om de situatie te
verbeteren.
Gebrek aan nestbomen berken is ook een probleem en natte zomers
(klimaatwijzigingen) zijn ook ongunstig voor het voedselaanbod.
De illustraties bij dit
artikel zijn van Robin Bruneel,
zoon van ringer Ivan Bruneel, die een draaihals in zijn mistnetten aantrof.
Een leuk filmpje toont
heel even hoe fotografen en filmmakers de goede positie zoeken om een draaihals
mooi in beeld te brengen.
Van pimpelmees tot
ooievaar: allemaal worden ze geringd voor wetenschappelijk onderzoek. Ringen
biedt op een eenvoudige manier inzicht in het leven van vogels.
Eigenlijk is het ringen voortgekomen
uit vogels vangen voor consumptie of voor volières.
Joris Elst, werkt aan de
universiteit Antwerpen als expert in kool- en pimpelmezen en in zijn vrije tijd
reist hij de wereld rond op zoek naar zeldzame vogels.
Hij is al 19 jaar actief
als ringer.
Begin 20ste
eeuw ontstonden de eerste organisaties die zich bezighielden met ringen voor
wetenschappelijk onderzoek. In het begin wou men vooral inzicht krijgen in de
trekpatronen van vogels.
Zo werd ontdekt dat de
noordse stern de langste vliegroute aflegt.
Een jong dier, geringd in
Groot-Brittannië werd enkele maanden later al opgemerkt in Australië. In rechte
lijn is dat 22 000km ver.
Later onderzoek met
geolocatie wees uit dat de sternen jaarlijks soms wel 90 000km weten te
overbruggen.
Van vogels met een ring
weet je ook hoe oud ze zijn. Een van de oudste bekende vogels was een noordse
pijlstormvogel, in de jaren 50 geringd en op 55-jarige leeftijd opnieuw
gevangen.
Tegenwoordig wordt
ringwerk vooral nog voortgezet om meer te weten te komen over overleving,
broedsucces en het uitzwermen van de jongen.
Om vogels te vangen zetten
experts vaak mistnetten in. Tegen de juiste achtergrond worden die zo goed als
onzichtbaar. Meestal zet men de mistnetten op vlak voor zonsopgang, zodat de
vogels er bij het eerste licht in vliegen. De netten worden constant
gecontroleerd zodat de vogels niet te lang vastzitten. Als een vogel eenmaal
gevangen is, is het zaak zoveel mogelijk gegevens te verzamelen.
Van elke vogel noteert men
de soort, leeftijd en het geslacht. Als er tijd genoeg is, kijkt men ook naar
vleugellengte, gewicht, de hoeveelheid vet, de rui, de staart- en snavellengte.
Het welzijn van de vogels
komt op de eerste plaats. Daarom moeten de ringers hun vak perfect kennen.
Immers, een ringvergunning
krijg je niet zomaar. Na 2 jaar stage bij een vaste leraar-ringer, kan je een
eerste examen afleggen en krijg je een beperkte vergunning.
Je mag dan enkel jonge
vogels in nestkasten ringen.
Na nog eens minstens 2
jaar ervaring mag je het eindexamen afleggen. Dan pas kan je jezelf een
volwaardig ringer noemen.
Vogels ondervinden sowieso
stress tijdens het ringen, maar die hinder moet zo veel mogelijk beperkt
blijven. De vogels mogen zeker niet te lang gevangen zitten en het weer moet
meevallen. Regen en sneeuw zijn lastige omstandigheden voor vogels; ze dan
vangen is vragen om moeilijkheden.
De metalen
wetenschappelijk ring wordt het meest gebruikt. Op elke ring staat een unieke
identificatiecode en het adres van de ringcentrale, die de ring uitvaardigde.
De ringen zijn zo ontworpen dat ze de vogel niet hinderen.
Wie zich afvraagt of de
ring niet wat voorbijgestreefd is nu men vogels kan uitrusten met een
satellietzendertje, moet weten dat het ouderwets ringen belangrijke voordelen
blijft hebben. Zenders leveren veel uitgebreidere data, maar hebben ook
beperkingen. Ze zijn zwaarder en kunnen dus enkel bij grote vogelsoorten worden
gebruikt. De levensduur van de batterij is ook beperkt.Zenders worden enkel gebruikt om specifieke
vragen te beantwoorden.
De meest geringde soorten
in België zijn de kleine karekiet en de zwartkop. Gelukkig vang je af en toe
iets onverwachts tijdens het ringen en soms diverse soorten die heel zeldzaam
zijn: de witkeelgors, de zanggors, de Perzische roodborst.
Het strafste verhaal van
Joris Elst is dat van een fitis, een vogeltje van 8g, die 4 jaar lang telkens
terugkwam naar dezelfde broedplaats. Na een reis naar het zuidelijke Afrika zat
hij weer precies in dezelfde struik op de Kalmthoutse Heide.
Op zaterdag 29 april trekken we met de Kille Meutel Vogelvrienden en de
Parkvrienden naar Staden, waar we met beëdigd ringer, Ivan Bruneel een
exploratietocht zullen maken in de buurt van zijn woning. Daar verricht hij
geregeld ringwerk voor het Koninklijk Belgisch Instituut voor
Natuurwetenschappen. Dit wordt alvast een leerrijke natuurwandeling.
De fotos zijn van zoon Robin Bruneel.
Wie graag eerder
verschenen artikels raadpleegt, kan via de zoekrobot in het archief de volgende
bijdragen opsnorren:
Geraadpleegde bron:
National Geographic [Elisabeth Royte] januari 2016
Als er een karkas moet
worden opgeruimd, zijn gieren snel ter plekke. Nu er steeds minder zijn, wordt
duidelijk dat we ze niet meer kunnen missen.
De gier is misschien wel
de meest verguisde vogel ter wereld, een levend symbool van bloeddorst en
hebzucht.
Charles Darwin schreef in
1835 op zijn reis met de Beagle in zijn dagboek over walgelijke vogels met
een kale kop die gemaakt is om in rottend vlees rond te vroeten.
Gieren hebben nochtans
veel positieve kanten. Ze doden zelden een ander dier, delen als ouders de zorg
voor hun kuikens en luieren en badderen gezellig in groepsverband.
Gieren zijn vechtersbazen
maar ook tortelduifjes. Koppels blijven waarschijnlijk hun leven lang samen
in het wild zon 30 jaar en zijn zorgzaam en attent.
Vooral oorgieren zijn
bijzonder aanhankelijk. Maar als ze zich rond een karkas verdringen, gaat het
hard tegen hard, zowel onderling als tegen andere soorten.
Maar hun voornaamste
pluspunt is dat ze een ondergewaardeerd maar in de natuur cruciale karwei
opknappen: het efficiënt opruimen en recycleren van dode dieren.
In het ecosysteem van de
Serengeti maken gieren tijdens hun jaarlijkse migratie wanneer er 1.3 miljoen
blauwe gnoes heen en weer trekken tussen Kenia en Tanzania naar schatting
meer vlees soldaat dan alle vleesetende zoogdieren bij elkaar. En dat doen ze
razendsnel.
Een gier kan een kilo
vlees per min verorberen en een groep gieren verslindt binnen een half uur een
hele zebra.
Zonder gieren liggen
karkassen veel langer te rotten, zijn er veel meer insecten en kunnen allerlei
ziekten om zich heen grijpen.
Maar deze gang van zaken
lijkt zijn beste tijd te hebben gehad.
In Afrika is één van de 11
gierensoorten, de monniksgier, inmiddels uitgestorven; 7 anderen gelden als
bedreigd of ernstig bedreigd. Sommige gieren zoals de oorgier, komen
vrijwel alleen nog voor in reservaten en ook de aasgier en de lammergier staan
sterk onder druk.
Ten noorden van het Masai
Mara reservaat vormen kleine domeinen een aaneengesloten gebied zonder
omheining.
Intussen worden de gnoes
en andere hoefdieren in Masai Mara bedreigd door stroperij, droogte en het
afkalven van de savanne door landbouwactiviteiten en oprukkende bebouwing.
Dat is kwalijk voor de
gieren, maar is lang niet het grootste gevaar.
De kudden van de herders
worden doorgaans s nachts door leeuwen aangevallen wanneer ze in een met
doornstruiken afgeschermde kraal uitrusten. Als de leeuwen beginnen te brullen,
breken de dieren in paniek door het hek en rennen ze alle kanten uit.
De herders nemen dan wraak
door het gedode beest op te zoeken en er een goedkoop snelwerkend
bestrijdingsmiddel, carbofuraan over heen te strooien dat in Kenia overal
onderhands verkrijgbaar is.
Wanneer de leeuw later
terugkomt om de rest van zijn buit op te eten, meestal met het hele gezin, is
de troep ten dode opgeschreven.
In Kenia sterven zo naar
schatting 100 leeuwen per jaar.
Op een zeker moment komen
de gieren af op het gevelde prooidier of de vergiftigde leeuwen. En ook de
vogels leggen het loodje, soms met wel tientallen tegelijk.
Het is moeilijk
voorstelbaar dat een paar korreltjes van een middel tegen wormen dodelijk
kunnen zijn voor een vogel met maagsappen, die agressief genoeg zijn om
hondsdolheid, cholera en miltvuur onschadelijk te maken.
Natuurbeschermers en
wetenschappers kwamen na een grondige analyse erachter dat in heel Afrika
liefst 61% van de gieren sterft door vergiftiging. De gevolgen zijn des te
ernstiger vanwege de trage voortplanting van de gier. De vogels worden pas na 5
tot 7 jaar geslachtsrijp, brengen maar eens in de 2 jaar een kuiken voort en
van die schaarse jongen is maar 10% na een jaar nog in leven.
Hoe slecht het in Afrika
ook gesteld is, elders hebben de gieren het nog zwaarder.
In India slonken de
populaties van de meest voorkomende soorten de Bengaalse gier, de Indische
gier en de dunsnavelgier in 10 jaar tijd met zon 96%!
De sterfte werd
veroorzaakt door het eten van kadavers van runderen die waren behandeld met de
ontstekingsremmer diclofenac.
De gierensterfte in India
kreeg veel aandacht vanwege de kettingreactie die deze op gang bracht. Hoewel
de meeste Indiërs geen rundvlees eten, heeft het land een van de grootste
runderpopulaties ter wereld. Na de dood van miljoenen gieren stapelden de
runderkarkassen zich op. Daarop steeg het aantal aasetende honden, die geen
concurrentie meer hadden van gieren, in 11 jaar met 7 tot 29 miljoen. Daardoor
nam ook het aantal hondenbeten toe.
Ook kwamen er ineens veel
meer ratten. De sterfte door hondsdolheid steeg aanzienlijk, wat de Indiase
samenleving miljarden euros kostte aan doktersrekeningen en inkomstenderving.
Toen eenmaal onomstotelijk
vaststond dat diclofenac de boosdoener was, werd het middel verboden voor
dieren in India, Pakistan en Nepal.
Natuurbeschermers hebben
er weinig vertrouwen in dat de gierencrisis in Afrika even voortvarend wordt
bestreden als in India.
Het ontbreekt aan
politieke wil om het gebruik van carbofuraan terug te dringen.
Het grootste gevaar voor
de Afrikaanse gieren is dat vergif zo makkelijk te krijgen is. Landbouw is in
Kenia de op een na grootste sector en van oudsher is gif het remedie tegen
ziekten en plagen.
De landbouwers zien het
bestrijdingsmiddel als een goedkoop, effectief en risicoloos middel om een
roofdier te doden, minder riskant in elk geval dan de jacht met speer.
En de Keniaanse justitie
heeft nog nooit iemand vervolgd wegens het vergiftigen van gieren. Het vergiftigen
van dieren (van insecten tot luipaarden en zelfs vissen en eenden voor
consumptie), hoort nu eenmaal bij de cultuur.
Zonder gieren duurt het
bijna 3 keer zo lang voordat een dood beest is vergaan, komen er 3 maal zoveel
zoogdieren op af en blijven ze 3 keer zo lang bij het kadaver hangen.
Hoe langer jakhalzen,
luipaarden, leeuwen, hyenas, genetkatten, mangoesten en honden in elkaars
buurt vertoeven rondom een karkas, hoe groter de kans is dat ze ziektekiemen
die in de maag van gieren dood zouden gaan overbrengen op andere dieren,
zowel wilde dieren als vee.
Doordat gieren de placenta
van de gnoe opeten, voorkomen ze bovendien dat het vee besmet raakt met
blauwtong, een vaak dodelijke virusziekte.
En doordat ze een karkas
binnen een paar uur tot op het bot kaalvreten, beperken ze het aantal insecten
die in verband worden gebracht met oogziekten bij mensen en dieren.
Sinds eind 2013 staat op
het doden van een bedreigd dier in Kenia een stevige boete.
Ook campagnes moeten
ervoor zorgen dat het imago van de gier verbetert. Maar volgens natuurbeschermers
redden de vogels het niet zonder verscherpte controle en betere handhaving van
het verbod op gifgebruik.
Wie graag
een eerder verschenen artikel raadpleegt, kan via de zoekrobot in het archief
de volgende bijdragen opsnorren.
Het huismussentelweekend van Vogelbescherming Vlaanderen
Het is altijd weer
spannend om jaarlijks te vergelijken hoeveel huismussen opdagen in je tuin,
zeker als je samen met de omwonende Vogelvrienden er alles aan doet om de Kille
Meutel zo aantrekkelijk mogelijk te maken voor de Straatket.
Met aantrekkelijk wordt
dan in de eerste plaats gedacht aan het scheppen van de ideale omstandigheden
om deze sympathieke en trouwe cultuurvolger een thuis-gevoel te geven, de
goesting om in deze biotoop en nabije omgeving een gelukkig leventje te
slijten.
We weten al een tijdje wat
we onze vrolijke rakker moeten aanbieden om hem te paaien en te verwennen. Huismussen
stellen wel degelijk eisen aan hun biotoop, namelijk ruim voldoende
nestgelegenheid, permanent voedsel beschikbaar in de directe omgeving,
voldoende inheems groen als leverancier van insecten voor de jongen, dichte
hagen en struiken of gevelbegroeiing voor dekking, fijn zand voor een zandbad
en water.
Lange tijd veel te lang
overigens schonk men onterecht geen aandacht aan deze ordinaire schelm. Men
zag of hoorde het straatketje overal en er was zelfs geen interesse om het
vogeltje te ringen. Men is daar pas in 2004 mee begonnen!
En ja, al blijft na het
Grote Vogeltelweekend van Natuurpunt de huismus van alle gevederde
tuinbezoekers nog steeds als de meest voorkomende soort gevierd, toch is de
populatie ferm teruggelopen, al lijkt voorzichtig geformuleerd enkele jaren
de daling zich niet verder door te zetten. Toch dienen we er ons van te
vergewissen dat de huismus van ons afhankelijk is geworden. Hulp van de mens is
onontbeerlijk voor het voortbestaan van de huismus.
Immers, de achteruitgang
van diersoorten als de huismus is een indicatie van de kwaliteit van ons
leefmilieu en daar kunnen wij best rekening mee houden.
De
dino-stamboom [Lucas Brouwers]
Sinds 1888 werden
dinosauriërs in 2 groepen ingedeeld: reptiel-heupigen en vogel-heupigen.
Drie Britse paleontologen
(Universiteit Cambridge) komen met een radicale nieuwe indeling. De indeling in
2 hoofdgroepen, die al 130 jaar bestaat, gaat overboord. In de klassieke
stamboom zitten langnekdinos in dezelfde hoofdgroep als vleeseters, zoals de
Tyrannosaurus Rex.
Voortaan worden de
langnekken een zelfstandige hoofdgroep.
Provocatief, een breuk
met de gevestigde opvattingen, een mijlpaal. Die woorden kiezen
collega-paleontologen om de hypothese van de Britten te beschrijven.
Als dit klopt moeten niet
alleen de handboeken worden herschreven, maar ook alle kinderboeken!
Aan de taxonomische
indeling van dinos is sinds 1888 niet meer getornd. De Britse paleontoloog
Harry Seeley stelde toen voor om de dinos in 2 groepen in te delen, op basis
van de vorm van hun heupen.
Seeley onderscheidde de
Saurischia (reptielheupigen) en de Ornithischia. Dit laatste betekentletterlijk vogelheupigen, al zijn zij
verwarrend genoeg juist niet de voorouders van de vogels.
Alle dinosauriërs zijn
sindsdien in één van beide categorieën ingedeeld. Planteneters met pantsers,
stekels, hoorns of eendebekken zijn Ornitischia. Langnekken, tweepotige
vleeseters en vogels zijn Saurischia.Die laatste groep valt vervolgens weer uiteen in enerzijds de langnekken
(sauropoden) en de T-rex-achtige vleeseters en vogels (theropoden).
Toen de Brit Matt Baron
aan zijn promotie-onderzoek begon, stuitte hij op inconsequenties.
Drie jaar was de
wetenschapper bezig met het verzamelen van anatomische gegevens en het opmeten
van botten. Welke botten zijn met elkaar vergroeid? Welke hebben ribbeltjes en
groefjes en welke niet? Uiteindelijk reconstrueerde Baron een stamboom op basis
van 457 anatomische eigenschappen van 74 dinos.
Bij een nieuwe stamboom
horen nieuwe namen. Theropoden en Ornithischia heten de Ornithoscelida (de
vogelachterpotigen). De vogels horen daar ook bij.
De naam Saurischia blijft
bestaan, maar daarmee worden voortaan alleen langnekken en hun vroege verwanten
bedoeld.
De nieuwe stamboom plaatst
de oorsprong van dinosauriërs verder terug in de tijd. De eerste dinosauriërs
verschenen eerder dan tot nu toe werd gedacht: niet 230, maar 247 miljoen jaar
geleden. En waarschijnlijk leefde deze oerdino op het noordelijke supercontinent
Laurazië en niet op het zuidelijke Gondwana.
Inmiddels groeien de
discussies over deze nieuwe indeling. Het debat kan nog jaren duren want een
dogma uit de 19de eeuw wordt niet na één publicatie bij het oud vuil
gezet.
De Britse paleontologen kozen
voor de 3 belangrijkste dinogroepen elk een ijksoort.
Als vertegenwoordiger van
de Ornitischia kozen ze voor de Triceratops, de bekende dino met hoorns en
nekkraag.
De afgevaardigde van de
Sauropoden (langnekken) is de Diplodocus, waarvan het indrukwekkende skelet in
veel musea te bewonderen is.
Maar als vertegenwoordiger
van de groep dinos die bestaat uit vogels en vleeseters kozen ze niet voor de
Tyrannosaurus Rex, maar voor de Passer Domesticus, ja de
huismus
Waarom? Het
vogeltje is bekend en diep genesteld in de stamboom
Zelfs onder de steltlopers
een groep met veel langeafstandstrekkers is de plompe strandloper met korte
nek en stevige poten een opmerkelijke globetrotter, die ieder voor- en najaar
enorme afstanden aflegt.
Kanoeten uit het extreme
noorden van Canada en Groenland overwinteren in West-Europa.
De vogels uit
Midden-Siberië trekken door Europa naar West- en Zuid-Afrika, terwijl kanoeten
verder oostwaarts naar Australië en Nieuw-Zeeland vliegen.
Het is een sterke vlieger
met lange vleugels, goed uitgerust voor de trek over lange afstanden. Toch kunnen
ze tijdens deze lange tochten tot 80% van hun lichaamsgewicht [onderhuids vet
als brandstofvoorraad] verliezen.
De kanoet is een
hoog-arctische broedvogel wiens leefgebied zich situeert in hooggelegen toendra
met steenrichels, op natte hoogvlakten met wilgen en in drassige gebieden aan
de voet van heuvels en op morenen [landvorm door een gletsjer gevormd] met
water in de buurt.
Kanoeten foerageren in opeengepakte
groepen op kwelders [ondiepe getijdengebieden].
Ze bewegen zich voort als één
samenhangende grijze massa. Al zijn er maar een paar honderd, toch lopen ze
schouder aan schouder. Wanneer ze worden verstoord of bij hoge waterstand naar
hun hoogwaterslaapplaats vliegen, lijken ze zich wel in slingerende rookkolommen
voort te bewegen.
Veel steltlopers vormen
samen dichte drommen als ze bij hoog water rusten, maar weinige zijn op alle
momenten zo sociaal als de kanoet.
De kanoet vormt reusachtige
groepen, soms met honderdduizenden soortgenoten. Zon zwerm over een
riviermonding zien vliegen, op weg naar een nieuw voedselgebied of opgeschrikt
tijdens het rusten, behoort tot de spectaculairste aanblikken voor een
vogelliefhebber.
Een solitaire kanoet is doorgaans
één van de trekvogels, die soms bij vijvers landinwaarts opduiken. In de herfst
zijn dit vaak jongen, die uitzonderlijk mak zijn en misschien wel nooit eerder
een mens hebben gezien.
Er is een groot verschil
in zomer- en winterkleed.
Het verenpak is in de
zomer roestrood, gespikkeld zwart en oranjegeel op de rug; de kop is licht
koperkleurig tot oranje, evenals de onderkant. De poten zijn groenig.
Tijdens de winter vertoont
het verenkleed een leigrijze rug, een vaalwitte buik, een lichte
wenkbrauwstreep, een korte rechte zwarte snavel en korte grijzige poten.
De lichaamslengte varieert
tussen 23 en 27cm; de spanwijdte wisselt van 47 tot 54cm en het lichaamsgewicht
schommelt tussen 125 en 215g.
Het geluid dat de kanoet voorbrengt,
is nogal zacht en kort, af en toe een helder fluitende toon; geen uitgesproken
vluchtgeluid.
In het hoge noorden foerageren
kanoeten op insecten, spinnen, kreeftachtigen, slakken en wormen, zaden en
knoppen.
Langs kusten buiten het
broedseizoen geven ze de voorkeur aan modderige, soms zand- en kiezelstranden,
waar ze schelpdiertjes [vooral twee-kleppigen, zoals kokkels] oppikken.
Nonnetjes [schelpdieren] zijn ideale prooidieren voor de kanoet; ze komen in
onuitputtelijke hoeveelheden voor. Ze zijn niet al te groot, hebben een schaal
die relatief gemakkelijk te kraken is en vanwege een hoog eiwitgehalte zijn ze
erg voedselrijk.
Het enige probleem is hoe
de nonnetjes op te sporen. Ze zitten namelijk verstopt in het sediment; dus de
strandloper kan ze niet zien. Om de nonnetjes op te sporen maakt de kanoet
gebruik van zijn snavel. In de loop van de evolutie is dat een extreem gevoelig
instrument geworden, waarmee hij kan peilen waar de lekkernijen verborgen
zitten.
Veel kanoeten keren al
gepaard terug naar hun broedgebied.
Andere mannetjes en
vrouwtjes komen alleen toe, maar zijn meteen klaar om te baltsen en een
territorium op te eisen, zodra de grond dooit onder de zomerzon.
Het mannetje vliegt laag
over het territorium, cirkelend op snel bewegende vleugels.
Daarna glijdt hij naar
beneden op vleugels die strak in een V-vorm worden gehouden.
Dan trekt de vogel zich
recht op zijn vlakke vleugels en stijgt weer op met trillende vleugels.
Tijdens de balts zingt hij
wip-poe-mie. De rest van het jaar is de gebruikelijke roep een lage, schorre
noot, vaak te horen bij een foeragerende groep, waardoor een verward, amuzikaal
koor ontstaat.
De 3 tot 4 eieren worden van
mei tot juli op de grond gelegd in een ondiep kuiltje met een zeer dunne
voering van bladeren, stengels en korstmossen. Ze komen na 21 tot 22 dagen uit
en de jongen gaan al snel zelf foerageren langs water in de buurt.
Ze vliegen
na 18 tot 20 dagen uit.
We beklemtoonden reeds dat
de kanoet ieder jaar een imposante reis aflegt: duizenden km van het
broedgebied bij de noordpool naar Afrika, om er te overwinteren.
De klimaatverandering
dreigt daar een eind aan te maken; de vogel wordt er dubbel getroffen, blijkt
uit een Nederlands onderzoek gepubliceerd in Science.
De vogel blijkt op beide
plekken namelijk voedsel mis te lopen. In het poolgebied lopen kanoeten een
piek in insecten mis door de klimaatwijzigingen; in Afrika krijgen ze
vervolgens niet genoeg schaaldieren binnen. Het aantal vogels is daardoor sinds
de jaren 80 gehalveerd.
De ellende begint in het
poolgebied. Door de opwarming van de aarde smelt daar de sneeuw eerder dan
voorheen en verschijnen insecten ook vroeger in het jaar. Jonge kanoeten, die
op de gebruikelijke tijd uit het ei komen, lopen daardoor het voedsel mis dat
ze nodig hebben voor de lange reis.
Doordat de dieren wegens
het voedseltekort zon 15% kleiner zijn, lopen ze in Afrika nog meer voedsel
mis. Omdat ze een kleinere snavel hebben, komen ze niet meer tot bij de
ingegraven schaaldieren onder het zand en bezwijken.
Het viel een onderzoeker
in Afrika op dat de vogels zeegras aten. Het bleek dat de kanoeten
noodgedwongen vegetariër waren geworden, doordat de planten beter te bereiken
waren dan de dieper gelegen schelpen.
Er blijkt een direct
verband te bestaan tussen de grootte van de vogels en hun snavel én hun
overlevingskansen; kleinere vogels halen vaak de terugreis niet.
Een knap filmfragment
illustreert de handel en wandel van deze bedreigde strandloper.
Het steenuiltje, de ambassadeur van het kleinschalig agrarisch cultuurlandschap
Geraadpleegde bron:
Natuurblad: Sofie Versweyveld
Dat landschap, waarin het
steenuiltje graag vertoeft, bestaat uit erven, weilanden begraasd door paarden
of schapen afgewisseld met bosjes, hoogstamboomgaarden, heggen, vrijstaande
bomen, stallen,
Philippe Smets is de
gewestelijke coördinator van de Steenuilenwerkgroep van Natuurpunt en al meer
dan 20 jaar actief rond steenuiltjes. Die hele tijd heeft hij de aanwezigheid
van de steenuiltjes geïnventariseerd, nestkastbezetting opgevolgd, aan
prooionderzoek, biotoopstudies en talrijke veldobservaties gedaan.
Ervaringen en bevindingen
krijgen extra waarde wanneer die met elkaar worden uitgewisseld. De
steenuilenwerkgroep wil dan ook mensen met interesse voor de kleinste uil
verenigen.
De werkgroep verstrekt
advies voor het verbeteren van de biotoop, geeft raad over types van nestkasten
die succesvol zijn en hoe en waar die op te hangen.
Ook voor
inventarisatiemethoden kan je bij de werkgroep terecht.
De steenuilenwerkgroep
bundelt de krachten van 260 vrijwilligers. Zij inventariseren de steenuilen, beschermen
bestaande broedplaatsen en creëren er nieuwe. Ervaren ringers controleren en
ringen de steenuilen. Alles uit liefde voor het kleinste Vlaamse uiltje.
De steenuil is klein en
gezet met een lichaamslengte van 21 tot 23cm, een beetje groter dan een
spreeuw. Hij heeft een ronde kop met felgele ogen en witte wenkbrauwen. Het
verenkleed is bruin-wit gespikkeld.
Door het verdwijnen van
geschikte nestplaatsen, zoals een holte in een knotwilg heeft de steenuil het
moeilijk in Vlaanderen. Hiervoor plaatst de steenuilenwerkgroep nestkasten,
waarvan steenuiltjes graag gebruik maken niet alleen om te broeden, maar ook om
te slapen.
Philippe Smets controleert
60 nestkasten op zijn ronde langsheen het Vlaamse landschap.
Hij kijkt na of de
nestkasten nog in goede staat verkeren en of er steenuiltjes in broeden.
In één van de nestkasten
vindt Philippe 2 steenuiltjes; ze dragen allebei al een ring.
Bij controle blijkt hier
hetzelfde koppeltje steenuilen te wonen als vorig jaar.
Zo een vaststelling geeft
dit inventariseringswerk een gouden randje. Philippe noteert in welke nestkast
welke uitjes hij heeft aangetroffen. De steenuil is een standvogel die broedt
en overwintert in hetzelfde gebied.
Als er steenuiltjes worden
gevonden zonder een ring dan worden die meteen geringd. Zo kan de werkgroep
opvolgen hoe het met de populatie is gesteld. Ook de bedreigingen kunnen zo in
kaart worden gebracht.
Voor het voortbestaan van
de steenuil spelen knotwilgen een grote rol. Het roofvogeltje nestelt graag in
de holten van de knotwilg, maar als de bomen niet geregeld worden gesnoeid,
breken de takken af en beginnen ze te rotten.
Wie graag eerder
verschenen bijdragen raadpleegt, kan via de zoekrobot in het archief de
volgende artikels opdiepen:
Georganiseerd door de
Kille Meutel Vogelvrienden in samenwerking met de Milieudienst op 9 maart 2017
Een 30-tal toeschouwers
daagden op en genoten van de boeiende en leerrijke uiteenzetting van
ornitholoog Didier Vangeluwe.
Zowat een jaar geleden
ontmoette ik de sympathieke vogeldeskundige, werkzaam in het Koninklijk
Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen, op een film- & voordrachtavond
over de huismus in Sint-Gillis.
Eerder had Kille Meutel
Vogelvriend Robert Podevijn mij erop gewezen dat het natuurprogramma op de
Franstalige televisiezender RTBF, Le Jardin Extraordinaire een knappe film
over Les moineaux, meilleurs amis de lhomme had vertoond.
De filmreportage De
huismussen, de beste vrienden van de mens is inderdaad een merkwaardige film
over onze geliefde Straatket, waarvan de heer Didier Vangeluwe een ingekorte
versie gebruikt tijdens zijn lezingen.
De oorspronkelijke titel
van deze buitengewoon knappe film, gemaakt door Kurt Mayer is Sparrow Planet[2013],
waarvan ik de volledige versie enkel met Oekraïense commentaar van het internet
kon plukken.
De schitterende beelden
spreken voor zich en het loont zéker de moeite de 50 minuten durende
documentaire te bekijken. Geniet ervan zolang hij beschikbaar is op het
internet.
De camera volgt de
huismus op een wereldreis die aanvangt in de steegjes van Caïro en verder in
het verkeersdrukke New York, in Beijing, waar we de ringmus tussen andere
vogelkooien zien rondhangen, opgesloten en weer vrij gelaten zien worden, dan
in het barkoude stadscentrum van Moskou, in een parklandschap en een
paardenstal in Londen om te eindigen in de buurt van Notre Dame in Parijs.
De wondermooie beelden
en prachtige slow-motions geven ons een knap overzicht van het dagelijkse
intieme leven van onze trouwste cultuurvolger.
Hopelijk lukt het mij kortelings
de Engelse versie van de film op de kop te tikken.
Voor de aandachtspunten,
die de heer Vangeluwe in zijn presentatie opsomde, verwijs ik graag naar het
eerder verschenen artikel op:
28/02/2016Promotie huismussennestkasten rubriek:
De huismus, eminent lid van ons
patrimonium
Zij die gisteren de korte
versie zagen, zullen vandaag nog meer genieten!
Geraadpleegde bronnen:
Natuurpunt: Pestvogels zakken massaal af naar Vlaanderen - Vogelbescherming
Vlaanderen: Mens & Vogel 2011 1
Het is opvallend dat
pestvogels het laatste decennium elk jaar in redelijke aantallen in ons land
worden waargenomen. Voorheen kwamen ze hier maar eens in de zoveel jaar op
bezoek. Pestvogels kunnen in onze streken op de meest uiteenlopende plaatsen
worden aangetroffen, zelf midden in dorpen of steden. Besdragende struiken van
uiteenlopende soorten oefenen op pestvogels een grote aantrekkingskracht uit.
Vooral plaatsen waar veel van deze struiken staan, kunnen langdurig worden
bezocht.
In ons land is de
pestvogel wat men noemt een invasiegast. Een vogel is in een bepaald gebied
een invasiegast als hij niet in dat gebied broedt en er slechts onregelmatig
voorkomt, maar dan wel in aanzienlijke aantallen. De vogel verlaat door extreme
omstandigheden, zoals ijskoude temperaturen, droogte of voedselgebrek zijn
natuurlijke habitat.
Invasies hebben geen vast
patroon zoals we bij normale trekbewegingen zien en het is niet bekend of de
vogels trachten te navigeren in een bepaalde richting zoals gewone trekvogels
dat doen. Ze koersen zuidwaarts in allerlei richtingen en kunnen in
opeenvolgende winters ver uiteen worden gevonden.
Het is mogelijk dat
sommige pestvogels die hier in Vlaanderen terechtkomen nooit eerder een mens
hebben ontmoet. Ze zijn allesbehalve schuw en daardoor gemakkelijk te
benaderen. Voor natuur- en vogelfotografen zijn deze wintergasten daarom een
dankbaar onderwerp.
De keerzijde van de
medaille is dat deze vogels vaak door vogelvangers worden gestrikt en
uiteindelijk terechtkomen in het illegale handelscircuit.
Huisfotograaf Wim Dekelver, die voor deze mooie beeldreportage zorgde, aan het woord Â
Ik keek er al lang naar
uit om deze prachtvogels eens in de natuur te zien en te fotograferen uiteraard.
De pestvogels hadden het
blijkbaar zeer naar hun zin in Wondelgem, want ze verbleven er al meer dan 3
weken ter plekke, wat toch wel uitzonderlijk is.
Als ze al eens afzakken
tot in ons Belgenlandje verblijven ze meestal maar enkele dagen op dezelfde
plaats tot de voorraad is uitgeput.
Waarschijnlijk zullen de
talrijke bessenstruiken ertoe hebben bijgedragen en zeker ook de kleine zoete
appeltjes in een voortuin dat ze langer ter plaatse bleven. Ze waren er
duidelijk verlekkerd op.
Ik ben beginnen
fotograferen rond 9.00 u en hield het voor bekeken rond 14.00 u.
Het aantal opgekomen fotografen
varieerde die dag van 8 tot 12. Er heerste een zeer gemoedelijke sfeer onder de
vogelliefhebbers, ook al was er zoals altijd weer een trofeejager bij die
dan toch eigenzinnig té dicht bij de vogels wil komen en ze domweg verjaagt.
Gelukkig bleven de
pestvogels in de buurt van de rijke voedselbron en moesten we niet lang zoeken
om ze terug in het vizier te krijgen.
Er waren fotografen op af
gekomen van aan de kust tot ver in Wallonië, alsook enkele Nederlanders. Velen
waren er al voor de tweede of zelfs derde keer bij.
Maar na de eerste
meldingen op 'waarnemingen' was het daar wel een overrompeling en ging het er
naar verluid niet steeds even hoffelijk aan toe.
Voor sommigen blijft het
een wedstrijd om met de 'beste' foto uit te pakken, in plaats van te genieten
van de handelingen en gedragingen van deze prachtvogels tijdens hun kleurrijk
feestmaal. Gelukkig blijven zulke niets ontziende driftkikkers uitzonderingen.
Wat het aantal beelden
betreft: eens je vogels in de vlucht begint te fotograferen, worden er wel heel
veel beelden na elkaar geschoten. Immers, de vogels zijn dan in volle beweging
en om dan een scherp beeld van die actie vast te leggen, wordt er continu (in
seriemodus) gefotografeerd.
Met mijn Nikon D500-toestel
is dat dan aan 10 beelden per seconde. Dan loopt het totaal aantal fotos wel
heel snel op. Van zo'n reeks van 30 tot 40 fotos hou je er vaak maar eentje
over en kan je de rest wissen. Met de huidige digitale camera's is dit
natuurlijk allemaal mogelijk en betaalbaar ... met filmrolletjes was dit wel
anders.
De pestvogel is een pluizig
dikzakje, opvallend kleurrijk, rozig bruin met een forse kuif, een
dievenmaskertje, een zwarte bef en heeft helderrode wasachtige aanhangseltjes aan
de vleugels. De zijdeachtige staart heeft een citroengele eindband en de
mannetjes hebben ook een felgele vleugelstreep.
Met hun kuif geven
pestvogels hun humeur aan. Geïrriteerde vogels zetten zowel kuif als veren op,
maar wanneer ze lekker in hun veren zitten en zich in groepsverband te goed
doen aan een heerlijke bessenovervloed, wil alleen het kuifje wel eens rechtop
staan.
Opvallend bij de
vogelsoort zijn de rode perkamentachtige schildjes die de witte toppen van de
armpennen sieren. Ze lijken zo goed op spatjes zegellak dat de pestvogel ook
nog namen kreeg als waxwing of lakvogel.
In het oude Griekenland
sprak men van vonkenvogel omdat deze rode vleugelpuntjes brand zouden
stichten.
Zijn wetenschappelijke
naam bombicylla wijst op zijn sierlijk verenkleed zo fijn en zo zacht als de
stof die door de rups van de zijdevlinder (bombyx mori) wordt gesponnen. In
onze streken wordt hij ook nog zijdestaart genoemd en elders op de Britse
eilanden luidde het sliktail. In Zweden noemt men hem sidensvans en in
Duitsland seidenschwanz.
Een Boheems schilderij uit
circa 1360 toont Madonna en het kindje Jezus met een pestvogel in de hand. Kort
daarvoor werd de streek geteisterd door de pest en mogelijk is toen de naam
pestvogel ontstaan. Het schilderij symboliseerde de menselijke onmacht tegen
de ziekte.
De pestvogel bewoont de
dichte taiga in Noord-Rusland en bosrijke gebieden van Scandinavië. Als in die
gebieden tijdens de winter te weinig bessen te vinden zijn, zakt de pestvogel
af naar zuidelijkere gebieden en komt zo wel eens vaker in onze streken
terecht. Hun voorkeur gaat ut naar lijsterbes, liguster, duindoorn, meidoorn, sleedoorn,
vuurdoorn, egelantier, hondsroos, Gelderse roos en tal van gecultiveerde
heesters, zoals sierappels en cotoneaster (dwergmispel).
Pestvogels houden er geen
uitgesproken eigen territorium op na. Toch verdedigen ze, indien noodzakelijk,
wel hun nest. Veelal paren meerdere koppels in elkaars nabijheid.
Mannetjes in broedconditie
zetten bij de balts de veren van het onderste deel van de rug en de stuit op,
waardoor een grote opvallende bult ontstaat. Ook de veren van de kuif alsook
die van de buik worden tijdens de balts opgericht. De staart wijst tijdens dit
baltsgedrag naar beneden. Bij dit alles wordt de kop enigszins van het popje
afgewend. Als een vrouwtje, de avances van het mannetje wel ziet zitten, zal
ook zij deze houding aannemen. Vervolgens biedt het mannetje met de punt van de
snavel iets lekkers aan (besje of insect) dat door het vrouwtje wordt
geaccepteerd.
Wie een eerder verschenen
bijdrage wenst te raadplegen, kan via de zoekrobot het artikel in het archief
opvissen:
Rietgorzen bewonen een
waaier van landschappen, van moerassen tot kwelders en boerenland met door riet
omzoomde sloten en kanaaltjes. De soort is het talrijkst in de natste regios
en moerasrijke streken. In hoger gelegen streken is het voorkomen meer beperkt
tot beekdalen, hoogveengebieden en natte heide.
De rietgors is een
jaarlijkse broedvogel in de Latemse Meersen. Vroeger broedde hij in de ruigere
percelen verspreid in het reservaat, maar de laatste jaren is het aantal
rietgorzen beperkt tot één of twee koppeltjes in het rietveld in de Baarle
Frankrijkstraat.
In het voorjaar kun je ze
daar dan ook horen zingen en zijn de mannetjes in hun prachtige broedkleed vrij
gemakkelijk te zien. Spectaculair is de winterslaapplaats in het rietveld
aldaar. Van oktober tot april komen daar tientallen, soms wel meer dan 150
rietgorzen bijeen om te slapen.
Wil je dit natuurfenomeen
zien, kom dan s avonds drie kwartier voor zonsondergang naar het rietveld. Een
hoge fluittoon kondigt hun komst aan. De vogels landen dan in een steile
duikvlucht en duiken op het laatste moment met een scherpe hoek het riet
binnen.
s Ochtends verspreiden ze
zich in de Leievallei op zoek naar onkruidzaden in ruigere hoekjes en op de
akkers die een tijdje onbewerkt bleven. Eigen ringonderzoek toont aan dat de
vogels niet noodzakelijk elke nacht op dezelfde slaapplaats terechtkomen. De
meeste vogels broeden trouwens in noordelijkere regionen.
In het Latemse rietveld
heeft men al vogels waargenomen die afkomstig waren uit Nederland, Duitsland,
Denemarken, Zweden en Noorwegen.
Vaak krijgen rietgorzen
het gezelschap van waterpiepers. Zij maken een geluid met een trillertje in,
zijn wat groter en gaan eerst rond het rietveld cirkelen voor ze hun slaapplaats
opzoeken.
Man en pop zijn in het
broedseizoen gemakkelijk uit elkaar te houden; alleen het mannetje heeft dan de
zwarte kop en de felle witte halskraag (sjaal).
De pop is het hele jaar
gehuld in veel betere camouflagekleuren, vooral grijs en bruin.
In de winter is ook het
mannetje wat minder opvallend gekleurd en veel mensen zien rietgorzen dan aan
voor huismussen.
Het voedsel bestaat voor
een groot deel uit zaden van de diverse moerasplanten waar ze in leven.
Daarnaast eten ze allerlei insecten, vooral in de broedtijd. Ze zijn meesters
in het vangen van muggen in de vlucht. Ze maken razendsnelle vluchten door en
over het riet, waarna ze vaak 5 tot 10 muggen tegelijk in hun snavel hebben.
Ook eten ze kleine kruipende insecten op de grond.
Speciaal in het voorjaar
is de zang van de mannetjes luid en duidelijk hoorbaar aan waterkanten met
riet. De mannetjes zingen zo hard en mooi mogelijk om een vrouwtje te
verleiden. Zodra een paar is gevormd, beginnen de vogels aan een nestje. Het
mannetje helpt hier wel bij maar is nog niet klaar met zijn
versieractiviteiten. Hij zingt ongegeneerd nog weken door om zo nog meer popjes
te verleiden. Onderzoek heeft aangetoond dat in 8 van de 10 nestjes jonge
rietgorzen liggen van verschillende vaders. Op een of andere manier hebben de
mannetjes door als er jongen van een nadere man in het nest liggen. Ze voeren
de jongen dan minder, zodat de pop meer haar best moet doen om de jongen groot
te brengen. Misschien nog wel vreemder; de jongen die buitenechtelijk zijn
verwekt, zijn vaak sterker dan de eigen jongen en hebben meer kans om volwassen
te worden.
Wie een eerder verschenen
bijdrage wenst te raadplegen, kan via de zoekrobot terecht in het archief
10/02/2013 De fiere rietgors
24/09/2010De rietgors
18/10/2009Rietvogels (rietgors, rietzanger, kleine
karekiet, blauwborst)
Het prachtig gekleurd
klein vogeltje met zwarte kop en staart, roodoranje onderdelen, brede witte
halsband en donkere dekveren staat erom bekend fel het nest te verdedigen. Kom
je naar zijn zin te dichtbij, dan kan je flink wat getetter naar je hoofd
krijgen.
De roodborsttapuit is een
trekvogel die onze streken verlaat eind september, begin oktober om laat in
februari of maart terug te keren uit Zuidwest-Europa of Noord-Afrika. Het
gebeurt wel eens dat er eentje overwintert maar dit is toch zeldzaam.
De ideale habitat van dit
frêle vogeltje is een wei met een brede sloot waarin weinig water staat en die vol
ligt met een dik tapijt van eendenkroos. De slootkanten zijn niet gemaaid en
het gras en alle andere kruidenvegetatie tiert er welig.
Het verspreidingsgebied
van deze elegante vogel strekt zich uit van Europa, Azië tot Afrika en is
daarmee erg groot. Door deze grote verspreiding ziet men veel geografische
ondersoorten ontstaan. Minieme kleurverschillen geven aan waar de vogels hun
oorsprong hebben.
Men komt de
roodborsttapuit ook veel tegen op open heidevlakten met hier en daar een
vliegden of eenzame struik, waar hij op het hoogste takje zijn uitkijkpost
heeft.
Toch verkiest hij lage
boompjes en (braam)struiken. Vaak treft men hem aan op prikkeldraad of de
afrasteringpaaltjes die de randen van de weilanden afbakenen. Als hij onraad
bespeurt, vliegt hij op een 10-tal meters verder weer op de draad post te
vatten. Vanaf de fiets of te voet laat de vogel zich niet bespieden. Hij blijft
permanent heel erg waakzaam. De beste en eenvoudigste manier om zijn
natuurlijke gedrag goed te kunnen bestuderen, is vanuit een stilstaande auto.
Hierin ziet de roodborsttapuit na een tijdje geen gevaar meer en hervat hij
zijn gewone doen. Hij zit dan trots rechtop met de ranke pootjes die de dunne
draad omklemmen.
Het nest is uitermate
moeilijk te vinden. In een slootrand, vaak onder afhangende grashalmen, bouwt
hij zijn halfronde koepelvormig open nest. De roodborsttapuit kan erg
productief zijn;
2 legsels van ieder 4 tot
6 eieren zijn zeker geen uitzondering. Of de vogel zich nog aan een 3de
broedsel waagt, hangt sterk af van de weersomstandigheden. Gezien er de laatste
jaren een verhoging is van de gemiddelde temperatuur, stelt men wel vaker vast
dat er 3 succesvolle legsels zijn. Het nest wordt alleen door het vrouwtje
gebouwd, maar zodra de jongen zijn uitgekomen, na een broedperiode van 13 tot
14 dagen, helpt het mannetje mee met het grootbrengen van zijn kroost.
De afdeling Natuurpunt
Noord-Limburg, meer bepaald vogelkenner M. Emmers, bestudeerde de broedparen in
Lommel gedurende 14 jaar en kwam tot een aantal aanbevelingen voor het behoud
van de broedparen.
We moeten vooral het
agrarisch gebied de Maai goed beheren en samen met de eigenaars en bevoegde
instanties er voor zorgen dat er geen houtwallen en struweel meer verdwijnen en
dat de zandwegen met sloten en ruigtes behouden blijven. De goede samenwerking met
de herder, bevoegde instanties en Natuurpunt moet worden volgehouden daar het
begrazen van de heidegebieden door schapen een gunstige invloed heeft op het
insectenbestand.
In de Vloeiweide
eigendom van Natuurpunt hielpen de aanplanting van een dijk met struiken en
de weilanden die enkele jaren niet meer werden gehooid of begraasd, broedpaartjes
aan te trekken.
Wie een eerder verschenen
artikel wenst te raadplegen kan het via de zoekrobot in het archief opsnorren:
De wilde eend is de stamouder van de gedomesticeerde (tamme) eend
De wilde eend is een
algemeen voorkomende watervogel, die veel te vinden is in parken en vijvers. De
woerd is te herkennen aan de opvallende groene kop en witte nekband. Ook heeft
hij als enige eenden-soort gekrulde zwarte staartveren. Veel eenden in parken
zijn mengvormen van wilde eenden met allerlei gedomesticeerde eenden.
Het vrouwtje heeft een
meer gecamoufleerd, hoofdzakelijk bruin gekleurd verenkleed. Gedurende de
winter worden koppeltjes gevormd, waarbij het er soms heftig aan toe gaat; niet
zelden proberen de vogels elkaar te verdrinken om zo rivalen te elimineren.
Tijdens de wintermaanden
is het gedrag dat hoort bij verliefd, verloofd en getrouwd goed te volgen.
Het begint met bijeenkomsten van mannetjeseenden op het water. Ze proberen
indruk op elkaar te maken door allerlei dansjes op te voeren en door veelvuldig
met hun snavel te wijzen naar hun fraai gekleurde spiegel. De vrouwtjes volgen
dit pronken en stoer doen nauwlettend op. Als een woerd voor een bepaald
vrouwtje valt, maakt hij zijn avances duidelijk door geregeld met zijn snavel
druppels water in de richting van zijn uitverkoren vrouwtje te gooien. Wanneer
ze eenmaal verkering hebben, wijst het vrouwtje met haar snavel de mannetjes
aan die door haar geliefde moeten worden verjaagd. Nadat het huwelijk is
gesloten, wordt er dagelijks op het water gepaard. Zonder water is er geen
paring. Na een paring zwemt het mannetje een rondje om zijn vrouwtje en
vervolgens nemen ze een bad. In maart maken ze verkenningsvluchten om een
geschikte broedplek te vinden. Het mannetje beslist uiteindelijk waar het nest
komt. Het vrouwtje zorgt voor de inrichting van het nest en legt een 10-tal
eieren. Dit legsel wordt uitsluitend door het vrouwtje bebroed omdat zij in
tegenstelling tot har partner goede schutkleuren heeft. Aanvankelijk blijft de
woerd nog in de buurt van het nest. Vaak vergezelt hij zijn vrouwtje als zij
het nest even verlaat voor haar ontbijt en avondmaal. Na een week houdt het
mannetje het voor bekeken en verlaat hij voorgoed zijn partner. Een woerd ziet
dus nooit zijn eigen jonkies.
De meeste (gekweekte)
eenden-rassen stammen af van de wilde eend.
De oorsprong van het
domesticatieproces ligt vrijwel zeker in het oude China van een paar duizend
jaar geleden. Men heeft zich daar echter meer geconcentreerd op het kweken van
een eend die wat meer rechtop loopt, de loopeend en Pekingeend. Deze eenden
zijn heel goede ei-legsters.
Vandaar dat zeelieden in
de 18de en 19de eeuw naar onze contreien wat van deze
eenden-soorten meebrachten om ze er te kruisen met lokale tamme eenden-rassen.
Uit die kruisingen ontstonden onder andere eenden die veel eieren legden en
eenden die wat zwaarder waren, zodat ze een goede slachtwaarde hadden. Al die kruisingsvormen
hadden tot gevolg dat er spontaan allerlei kleurvarianten ontstonden, waarmee
men dan ook weer verder kweekte, omdat men die gekleurde eenden mooi vond.
De jacht op wilde eend is
open van 15 augustus tot en met 31 januari.
Bijzondere jacht is de
jacht die wordt uitgeoefend binnen een afgebakende periode [van 15/07 tot en
met 14/08] en onder voorwaarden die daartoe worden vastgesteld door de Vlaamse
regering. Meer bepaald in gevallen waarbij dat noodzakelijk is ter voorkoming
van belangrijke schade aan gewassen, weiden of eigendommen voor het
natuurbeheer of voor de veiligheid van het luchtverkeer.
Wie eerder verschenen
artikels wenst te raadplegen kan die via de zoekrobot in het archief opdiepen:
28/06/2014 Momentopname van de wilde eend in
Saint-Firmin
Het witgatje, behorend tot
de familie van de strandlopers, is een middelgrote, aan de bovenzijde zeer
donkere steltloper van het binnenland, die bij het wegvliegen altijd goed de
opvallende witte stuit en staartbasis laat zien. Hij wordt wel vaker verward
met de oeverloper of bosruiter.
In zomerkleed zijn de
vogels bovenaan fijn wit gespikkeld. Merkwaardig zijn de witte wenkbrauw vóór
het oog en de opvallende oogring. Groepen groter dan een 10-tal zijn
betrekkelijk zeldzaam.
Het witgatje broedt
hoofdzakelijk in de taigazone in Scandinavië en Noord-Oost-Europa.
De territoriale en
monogame steltloper broedt al eens in het oud nest van een lijster of houtduif,
eigenlijk een rare gewoonte daar de meeste steltlopers hun kroost op de grond
grootbrengen. De witgat verkiest dan natte bossen, hoogvenen en moerassen als
leefomgeving.
Buiten het broedseizoen
treft men hem aan langs oevers van rivieren, slootjes, beken, kleine plasjes,
zoals drinkpoelen voor vee.
De vogels overwinteren langs
de Middellandse Zee en trekken op hun tocht daarheen ook zeer frequent door ons
land. Enkele exemplaren vinden het hier ook wel okay en vertikken het om verder
te vliegen. Het lijkt er overigens op dat steeds meer trekvogels niet meer van
die grote afstanden afleggen, wat wordt veroorzaakt door de mildere winters in
onze contreien. Daardoor blijft een voldoend voedselaanbod beschikbaar en als die
voorraad dan plots toch slinkt, worden de vleugels gespreid en de reis naar het
zuiden hervat.
Op het menu staan
hoofdzakelijk water- en landinsecten (libellenlarven, mieren, waterwantsen,
rupsen, kevers, vliegen, muggen en schietmotten), wormen, bloedzuigers, kleine
kreeftachtigen, spinnen; kleine visjes en ook wel zaden. Tijdens het foerageren
pikt hij vooral naar wat lekkers, maar prikt en boort ook wel in de zachte sliklaag.
Witgatjes zijn lastige
vogels om van dichtbij te fotograferen. Ze zijn erg schuw en bij de geringste
verdachte beweging of vreemd geluid, gaan ze er vandoor. Het voordeel is dat ze
al roepend aankomen vliegen en je daardoor de vermoedelijke landingsplaats kan
inschatten.
Als ze eenmaal geland
zijn, wordt het pas echt spannend. Een witgatje is een vogel die eerst
langdurig de omgeving afspeurt en deze in zich opneemt. Het is dus geduldig
afwachten tot de vogel helemaal op zijn gemak is en begint te foerageren of
poetsen.
Als de seinen op veilig
staan, is er weinig wat het witgatje nog bang maakt, zolang je maar geen grote
onverwachte bewegingen maakt. Het geklik van de camera is dan helemaal geen
probleem meer.
Witgatjes lijken in doen
en laten een beetje op watersnippen. De watersnip is echter een kampioen in
stilstaan en het witgatje is wat dat betreft het tegenovergestelde.
Zodra een vogel zijn
verenpak begint te poetsen, weet je helemaal zeker dat hij zich op zijn gemak
voelt.
In
dit onderstaand filmfragmentje waadt de steltloper in ondiep water op zoek naar
voedsel
Kwikstaarten merk je op
langs groen bemoste klinkertjes, een berm met klaproos, weegbree, vossenstaart,
boterbloemen en margrieten, mooie idyllische en stille natuurhoekjes. Witte
kwikstaarten horen bij gezellige plekjes vol ouderwetse kruiden en bloemen.
Geen toeval, want waar
bloemen weelderig bloeien, leven talrijke insecten, die bovenaan het voorkeurmenu
prijken. Hun hele manier van voortbewegen is daaraan aangepast; fladderend en
beweeglijk, wendbaar en flitsend.
Soms jagen deze fraaie
plattelandsvogels net als vliegenvangertjes die de onnavolgbare vlucht van een
vlinder trachten bij te houden. Dan weer leggen ze trippelend en springend hele
afstanden af, naar alles pikkend wat er zoemt tussen hoge halmen.
Op de grond zoekend, lopen
ze voorzichtig en dan doen ze hun kop bij iedere stap naar beneden. Daarbij
houden ze hun staart in horizontale, iets omhooggerichte stand en
tegelijkertijd bewegen ze de sierlijke staart rusteloos op en neer, vandaar ook
de naam.
Ze vliegen heel snel en
gemakkelijk. Vele van deze vogels leggen grote afstanden af en bereiken dan
landen waar ze niet thuishoren. Dit is waarschijnlijk ook de reden dat kwikstaarten
in vele streken worden aangetroffen. Kwikstaarten leven bij voorkeur in streken
waar veel water is. Vele van deze vogels verwijderen zich alleen maar van het water
gedurende hun grote trek. Ook al zoeken ze hun voedsel dan misschien vaak in
droge streken, ze keren toch altijd terug naar de streken waar ze gemakkelijk
water kunnen vinden.
Ook volgen ze de vers
geploegde voren van een akker op zoek naar kleine slakjes en wormpjes. Ze zijn
waar het leven goed is, kleinschalig, eenvoudig en vredig.
Daar ook vinden ze de
plekjes om hun slordige nesten in te verbergen. Je vindt hun nestplaatsen in de
vreemdste hoekjes en gaatjes terug en dit meestal in menselijke omgevingen.Alles wat op een holletje lijkt is goed.
Witte kwikstaarten zijn
heel vindingrijk in het benutten van allerhande rommelhoekjes.
Ze nestelen in een vervallen
schuurtje, in een verroest motorblok van een versleten tractor, in een vergeten
strooien hoed of tussen uitgerangeerde landbouwwerktuigen.
Toch zijn ze niet alleen
thuis in de landelijke landschappen. Er zijn ook echte stadspieten bij, die
best gelukkig zijn in een schilderachtig oud wijkje, waar bouwvallige woningen,
loodsen, werkplaatsen staan en nestgelegenheid bieden onder dakpannen, in
nissen en holtes.
Dagelijks tegen de avond
aan, verzamelen groepen kwikstaarten om in een rietveld in de omgeving
gezamenlijk de nacht door te brengen.
Witte kwikstaarten behoren
evenals de roodborst, tot de weinige soorten die, ook als ze niet broeden, hun
voedselterritorium verdedigen.
De kwikstaart houdt van
gezelschap, maar is een echte ruziemaker. Bij voorkeur maakt hij ruzie met
vinken en leeuweriken en nog vaker met roofvogels.
De moed van dit diertje is
bewonderenswaardig en het is de moeite waard zon aanval van een vlucht
kwikstaarten te zien. Wanneer ze er eindelijk in slagen de grote roofvogel op de
vlucht te jagen, beginnen ze luid een lied te zingen om uitdrukking te geven
aan hun vreugdevolle overwinning.
Een leuk filmfragment van
Kees Vanger: Herken de witte kwikstaart
Het Grote Vogelweekend 2017 â Help mee tellen! Â
Geraadpleegde bron:
Natuurpunt
Zaterdag 28 en zondag 29
januari is het zover: bekijk en tel de vogels in je tuin gedurende een half
uurtje en weet dat je hiermee deelneemt aan het grootste vogelonderzoek in
Vlaanderen.
Het telformulier komt op
zaterdag online, waarop je jouw telling kan ingeven.
Vorig jaar namen ruim
13 000 mensen aan de telling deel. Na meer dan 300 000 getelde vogels
was het duidelijk dat de huismus voor het 3de jaar op rij de meest
getelde vogel was in de Vlaamse tuinen.
De zachte winter bracht
opvallend weinig wintervogels als vinken, kepen en koperwieken op de been.
Zal de staartmees, die na
een dieptepunt in 2015 in dubbel zoveel tuinen voorkwam (16%), de tred
aanhouden?
Hoeveel vogels zullen
gemiddeld per tuin opdagen?
Ter vergelijking waren er
dat in 2014 (28), 2015 (36) en vorig jaar, 2016 (32).
De merel blijft de best
verspreide tuinvogel: de soort was in 91% van de getelde tuinen te zien, zij
het in lagere aantallen per tuin.
Met Het Grote
Vogelweekend wil Natuurpunt wetenschappelijke gegevens verzamelen over de
toestand van onze tuinvogels. Met enkel professionele biologen zou het
onmogelijk zijn om de honderdduizenden gegevens te verzamelen. Tegelijkertijd
wil de natuurvereniging mensen de schoonheid van de natuur in hun eigen tuin
laten ontdekken, hen aanmoedigen om vogels te voederen gedurende de
wintermaanden en hen te stimuleren om hun tuin vogelvriendelijk aan te leggen.
Vogels zoeken je tuin op
voor veiligheid, voedsel en een plek om te broeden en dat kan je ze geven.
Zelfs in de kleinste tuin kan je de perfecte gastheer/vrouw worden.
Download het gratis e-boek en
richt je tuin vogelvriendelijk in met deze tips!
De buizerd is een middelgrote
roofvogel met een gedrongen lichaamsbouw, die meestal zittend op een paaltje,
of laag in een boom, in of bij open landschap wordt opgemerkt.
Vaak zie je hem hoog in de
lucht spiraalvormig rondcirkelen. De buizerd heeft een licht- tot donkerbruin
bovenkleed; het onderkleed kan enorm in kleur variëren: van wit tot
donkerbruin. Doorgaans is op zijn borst een duidelijke V-tekening te zien.
Je ziet de roofvogel meer
in de winter dan in de zomer en vaak zijn dat de lichter gekleurde buizerds.
Dit komt doordat vele buizerds uit Zuid-Zweden en Denemarken, waar in het
algemeen veel meer lichtere exemplaren voorkomen, in de winter naar ons land
afzakken om er te overwinteren.
Tienduizenden buizerds
bivakkeren dan overal in ons land. Immers in de winter kan de buizerd zich veel
vrijer bewegen, daar hij niet aan een broedplaats is gebonden. Wel is het zo
dat het ene gebied meer buizerds aantrekt dan het andere. Dat hangt vooral van
het voedselaanbod af en ook of die prooidieren zonder al teveel inspanning kunnen
worden opgemerkt en gegrepen.
De buizerd lijkt nogal
passief als je hem op een weidepaal ziet zitten, zeker in de winter, wanneer
hij zijn krachten extra moet sparen. De roofvogel gaat zuinig om met zijn
energie; intussen blijft hij wel alert en wacht hij geduldig zijn tijd af.
In de lucht rondcirkelend
kun je een buizerd herkennen aan zijn grote, ronde vleugels en zijn korte
staart. Vooral wanneer ze met meer zijn en boven een dal of de boomtoppen
zweven, is de vlucht van een buizerd een boeiende show.
Je zou deze roofvogel een
stijlvlieger mogen noemen. Hij beheerst alle kneepjes van het vak. Zwevend,
cirkelend, glijdend, de vleugels met de iets opgekrulde vleugelpunten wijd en
de staart waaiervormig gespreid, neemt hij de allure van een arend aan.
Soms gaat hij zo hoog dat
je hem haast niet meer kan onderscheiden.
Hij kan ookadembenemende duikvluchten maken, een hele
reeks na elkaar.
Soms duikt hij tijdens een
glijvlucht 20 tot 30m steil naar beneden, de vleugels strak langs het lichaam,
om ze plotseling weer te spreiden en in één moeite door op te stijgen.
Al in de wintermaanden zijn
de buizerds met deze eerste demonstratie/baltsvluchten bezig, die de komende
broedperiode aankondigen.
Met deze vliegkunsten willen
buizerds indruk maken op soortgenoten of andere roofvogels die hun territorium
binnendringen. Een indrukwekkend manoeuvre en bovendien fantastisch zicht is de
zogeheten stuitervlucht van de mannetjesbuizerd, waarbij de vogel stuiterend
in min of meer op en neergaande bewegingen afdaalt. Waarschijnlijk is hier
sprake van geritualiseerde agressie om mogelijke vijanden te imponeren.
De buizerd is een
veelzijdige jager die allerlei zowel levende als dode prooien weet te
bemachtigen. Hiervoor hanteert de sluwe roofvogel verschillende soorten
jachttechnieken. Muizen en konijnen worden dikwijls vanop een uitkijkpost
(weidepaal) bespiedt, waarna de buizerd er bovenop duikt.
Onervaren jonge of door
ziekte verzwakte vogels worden via een achtervolgingsvlucht buitgemaakt.
Als er zich veel muizen in
het weiland bevinden, die de buizerd al biddend vanuit de hoogte (20 tot 40m)
heeft opgemerkt, stort hij zich op de meute neer en zal al lopend en springend
deze knaagdiertjes met zijn grote klauwen trachten te pakken krijgen.
Buizerds jagen ook vaak in
de buurt van snelwegen waar ze doodgereden dieren oppeuzelen, maar vaak zelf
ook een verkeersslachtoffer worden.
Het is weliswaar niet zon
flitsende rover als de slechtvalk, havik en sperwer.
Een gevecht tussen twee
dominante buizerds lijkt erger dan het eigenlijk is. Ze gedragen zich volgens
een vast ritueel, waarbij ze de klauwen ineen haken en elkaar diep in de ogen
kijken. De kopveren worden opgezet zodat de kop groter lijkt dan normaal. Af en
toe fladderen ze met de vleugels. Diegene die zijn kop het eerst afwendt, is de
verliezer. De winnaar verdient het verse kadaver, vaak de aanleiding tot zon
gevecht.
Nesten van buizerds kunnen
op de meest onverwachte plaatsen zitten.
De grote bakken (balkvormige
nestkasten) in loofbossen of lariksen vallen onmiddellijk op, maar zelfgebouwde
nesten zijn klein en onopvallend. Bezette buizerdsnesten zijn te herkennen,
doordat de buizerd verse twijgen op de nestrand legt.
Het kleine witte
donskuiken begint na ongeveer een week in het nest rond te kruipen.
In de 2de week
wisselt het dons voor een nieuwe donslaag.
Na ongeveer 3 weken begint
de echte veergroei. De jongen kunnen nu ook al in het nest staan en lopen. Ook
beginnen ze zelf aan prooien en resten te knabbelen.
Ronde de 5de
week zijn ze zelf al in staat om een muis geheel zelfstandig te verorberen.
Na geruime tijd in het
nest vliegoefeningen te hebben gedaan, vliegen de jongen voor het eerst uit na
ca 8 weken. Hoewel ze het nest al kunnen verlaten, blijven ze nog afhankelijk
van de ouders inzake voedselvoorziening.
Een maand of twee na het
uitvliegen, worden ze steeds minder gevoerd door de ouders, zodat ze worden
gedwongen zelf op jacht te gaan.
Na het 1ste
jaar zijn de jongen geslachtsrijp, maar pas na 3 jaar zijn ze echt broedrijp.
De regenwulp is de
kleinere en noordelijkere tegenhanger van de wulp. Hij broedt niet in ons land,
maar is een doortrekker in voor- en najaar. Tijdens het voorjaar wordt hij meer
in het binnenland waargenomen; in het najaar is de kust de beste pleisterplek.
In Europa is hij een vogel
van de grond en de waterkant, maar s winters in de Afrikaanse
overwinteringsgebieden (de kust van Mauretanië tot Angola) zit hij vaak in de
bomen.
De steltloper, familie van
strandlopers en snippen, hoor je vaak eerder dan dat je hem ziet; de zang is
een karakteristieke lang aangehouden en ver dragende triller.
Al wordt de regenwulp vaak
alleen aan zijn geluid herkend, toch is zijn compacte, donkere, gedrongen vorm
heel anders dan die van de slankere en grotere wulp.
Net als bij andere
gestreepte bruine vogels ziet men pas van dichtbij hun fraaie tekening van
dunne lijntjes, banden en vlekjes.
De regenwulp heeft een
markant getekende kop met een smalle lichte kruinstreep, donkere oogstreep en
opvallende oogring. Verder wordt zijn silhouet gekenmerkt door de aan het
uiteinde licht gebogen snavel, de korte grijze poten, de donkere diepe borst,
de witte buik, de gebandeerde staart, de lange witte V op de rug en de effen
donkere bovenvleugels.
De lichaamslengte varieert
van 40 tot 46cm; de spanwijdte wisselt tussen 71 en 81 cm; het lichaamsgewicht
schommelt tussen 270 en 450g.
De waadvogel broedt op
grond in noordelijke gebieden van IJsland, Scandinavië tot Siberië, in de taiga
en de toendra, boven de boomgrens. Het nest is niet meer dan een kuiltje,
spaarzaam bekleed met plantenmateriaal, meestal op een verhoging.
Het broedsel omvat
doorgaans 4 eieren; de legtijd is in mei tot half juni.
De broedduur telt 22 tot
28 dagen. Als de ene ouder broedt, houdt de andere de wacht; beide ouders
verzorgen de jongen.
De jongen zijn
nestvlieders met erg grote poten onder het kleine donzig lijfje. Ze zijn zeer
goed gecamoufleerd. Immers ze moeten al heel snel hun eigen voedsel zoeken en
hebben de lange poten daarbij hard nodig.
Na 35 tot 40 dagen zijn de
jongen zelfstandig en vliegvlug.
Op doortrek vertoeft de
regenwulp vooral in het voorjaar op graslanden, wetlands en in getijdengebieden
(vaak langs dijken). Hij overnacht in gezamenlijke slaapplaatsen in ondiep
water, onder andere in hoogvenen met vennen.
De regenwulp voedt zich
met insecten en hun larven (kevers, sprinkhanen, emelten), spinnen,
duizendpoten, regenwormen, slakken en naaktslakken. Tijdens de broedperiode eet
hij bessen.
In zoetwatergebieden staan
krabben, kreeftjes, garnalen en mollusken, zeepieren, soms vis, reptielen en
kleine vogels op het menu.
Op goede dagen registreren
trektellers langs de kust soms vele honderden regenwulpen onderweg van
West-Afrika naar Noord-Europa. Op topdagen worden door de telposten meer dan
800 exemplaren geteld. In het binnenland gaat het om lagere aantallen, maar
door het midden van het land trekt nog een flinke stroom regenwulpen door: enkele
honderden.
Regenwulpen passeren ons
land in het voorjaar tussen begin april en half mei.
De afgelopen decennia
lijkt het aantal doortrekkers in het voorjaar afgenomen althans op basis van
trektellingen. Het is een lastige vogelsoort voor monitoring, omdat de
doortrekt sterk piekt, maar de timing doorgaans varieert.
In West-Afrika moeten
regenwulpen in het voorjaar vet opslaan voor hun vlucht naar West-Europa.
Regenwulpen eten dan vooral wenkkrabben, die in gangen in de wadplaten leven en
bij laag water naar buiten komen om voedsel te zoeken. Wenkkrabben komen s
winters weinig uit hun gangen, maar in maart verschijnen ze vaker en massaler,
met een piek in april en dan vooral rond volle maan.
Als volle maan valt vóór 1
april, kunnen de regenwulpen zich vetmesten en rond 22 april vertrekken naar
West-Europa.
De datum waarop de volle maan schijnt, varieert van jaar tot jaar.
Men stelde vast dat de vertrekdatum met maximaal 1 week wordt uitgesteld in
jaren dat de volle maan pas na 1 april aan het firmament verschijnt.
Regenwulpen op trektocht
benutten gemeenschappelijke slaapplaatsen.
In de jaren 70 van de
vorige eeuw werden bij simultaantellingen tot 30 000 regenwulpen geturfd.
Waarschijnlijk door toegenomen onrust (havik, buizerd, sperwer, vos)
verplaatsten de concentraties naar noordelijkere regionen, waar nog slechts
enkele duizenden regenwulpen worden geteld.
Jaarlijks worden in de
Vlaamse Opvangcentra (VOC) voor vogels en wilde dieren meer dan 100
noodlijdende torenvalken binnengebracht en verzorgd. Het gaat heel vaak om
vogels met breuken en wonden als gevolg van het wegverkeer, hoogspanningskabels
en andere onnatuurlijke obstakels.
Het leeuwendeel echter
betreft jonge vogels, vaak op de sukkel nadat ze te vroeg het nest verlieten.
Torenvalken komen in
Vlaanderen voor in een grote diversiteit aan halfopen tot open landschappen met
een voorkeur voor kleinschaligheid en met een afwisseling van landbouwgebieden
met grasland en diverse akkerbouwteelten, veldbosjes en bomenrijen.
Zeer open gebieden worden
bezet zodra er nestgelegenheid beschikbaar is.
De laatste decennia treft
men steeds vaker jagende torenvalken aan in de buurt van bewoning en langs
drukke wegen.
Vooral grazige bermen van
autosnelwegen zijn in trek als jachtgebied.
Ze voeden zich in
hoofdzaak met muizen (vooral veldmuis) en in muizenarme jaren ook met vogels,
reptielen en kevers.
Torenvalken hergebruiken
oude nesten van andere vogels (vaak kraaien, soms eksters) om te broeden maar
bezetten ook graag halfopen, houten nestkasten, zelfs als die opzichtig op een
hoge paal in een open landschap worden geplaatst.
In heel wat
nestkasthandleidingen vinden we praktische bouwplannen terug voor het maken van
een torenvalkennestkast.
Het komt er meestal op aan een grote rechthoekige bak
te maken met afmetingen die bij voorkeur strikt worden gerespecteerd. Doorgaans
gaat het over een houten kast van 42 cm breed, 37 cm diep en 30cm hoog. De
vliegopening (frontale plank) dient 39 cm breed en 17cm hoog te zijn.
Metalen koker als nestkast
Een niet vliegvlugge
torenvalk van ongeveer 4 à 5 weken oud huppelde hulpeloos rond op de parking
van een transportbedrijf. Zijn moeder werd af en toe vliegend maar ook zittend
op hetdak van het bedrijf waargenomen
met een prooi tussen de klauwen.
De directie was er niet
gerust in en contacteerde het VOC. Een interventieploeg begaf zich onmiddellijk
ter plaatse en ging op zoek naar de rest van de familie. Na lang speurwerk en
dank zij de alarmerende kreten van de rondvliegende moeder werd het kroostrijke
gezin gevonden in iets wat helemaal niet op een nestkast leek.
Volgens de literatuur
worden naast houten nestkasten vaak ook gaten in de muren van oude, hoge
gebouwen als kastelen, abdijen, kerken of fabrieken gebruikt, vooral als die
gebouwen verlaten of bouwvallig zijn.
De nestplaats was niet
meer dan een geoxideerde, metalen buis met een diameter van 30 cm die op een
hoogte van ongeveer 3 m uit een muurtje stak. De pijp was ongeveer 1 m diepen
daarin bevonden zich nog 3 gezonde torenvalkjongen.
Het individu dat de
broedplaats om onverklaarbare redenen vroegtijdig had verlaten, bleek de
ukkepuk van de familie te zijn. Toen het jong tot tegen de vliegopening werd
opgetild, huppelde het gewillig naar zijn broers en zussen, alsof er niets
gebeurd was.
Wie zon houten nestkast bestemd voor torenvalken
wenst te zien kan in het archief via de zoekrobot de volgende artikels
opsnorren
28/06/2015Torenvalkjes gespot in luchthavengebied
(houten nestkasten)
06/06/2010Gevleugelde Cyprioten (reeks 3) de
torenvalk
10/05/2009Drie valkachtigen de biddende
torenvalk
Geraadpleegde bron: Koninklijk
Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN)
Een team ornithologen van
het KBIN hebben een 35 jaar oude scholekster gevonden.
Mogelijk is deze oudste
geringde wilde vogel in België ook één van de vijf oudste scholeksters ter
wereld, merkt ornitholoog en afdelingshoofd van de sectie ringen en biologische
evaluaties, Didier Vangeluwe, op.
Gemiddeld worden scholeksters
niet ouder dan 2 jaar. In het 1ste levensjaar overleeft maar één op
vijf. Als ze jong zijn kennen ze de werking van de getijden nog niet, wat
belangrijk is om voedsel te vinden. Bovendien vallen ze vaak ten prooi aan
slechtvalken.
Opvallend is dat hij geen
oude knar is, want hij zorgt geregeld nog voor het nageslacht.
De vondst van een bejaarde
vogel is nogal uitzonderlijk. Over het algemeen leven grote vogels langer dan
kleine vogels. Vooral vogels in de nestfase sterven snel aan ondervoeding,
onderkoeling en predatie.
De vogel is aangetroffen
in een natuurgebied aan de IJzermonding, dichtbij Nieuwpoort.
Waar zout en zoet water
elkaar ontmoeten, ontwikkelde zich een bijzondere biotoop met slikken,
schorren, duinen, strand en polders. Een vogelobservatiehut, twee
vogelkijkwanden en een natuureducatieve getijdenpoel met amfitheater laten je
van de eerste rij kennismaken met al dit prachtige leven in zilte kreken en
slikken.
Een aantal ornithologen
waren vogels aan het ringen en vonden een exemplaar met een ring uit 1 november
1982.
Vanaf 2013 werd het
scholekstermannetje verschillende keren in de regio Gent waargenomen, waar hij
ook nestelde.
Dat de vogel naar het
natuurgebied terugkeert, onderstreept het belang van de site en van het
oprichten en beheren van beschermde zones voor fauna en flora. Tot 1999 was het
130 ha grote gebied aan het IJzer-estuarium een basis van de Belgische
Defensie.
Nadien werd het gebied
eigendom van het Vlaams gewest en kwam het onder het beheer van het Agentschap
voor Natuur en Bos (ANB). Dankzij een ambitieus programma dat de natuurlijke
biotoop deed terugkeren, verblijven er vandaag duizenden vogels, voornamelijk
steltlopers, meeuwen, eenden en aalscholvers en kun je er zelfs zeehonden
spotten.
Het ringen van wilde
vogels in België wordt al sinds 1927 georganiseerd door het Belgisch Ringwerk
(BeBirds) van het KBIN. Dat wetenschappelijke programma gecoördineerd op
Europees niveau laat toe op lange termijn migratiepatronen en veranderingen in
vogelpopulaties te bestuderen.
Dat wordt steeds
belangrijker in tijden van habitatverlies, vervuiling, verstedelijking en
klimaatverandering. Ook epidemieën vormen een bedreiging.
De voorbije weken zijn de
ornithologen van het KBIN en tientallen vrijwillige medewerkers-ringers druk in
de weer geweest om het vogelgriepvirus te helpen monitoren bij wilde vogels.
Het virus H5N8 woedt sinds midden oktober hevig in Europa. In de buurlanden
Nederland, Frankrijk en Duitsland werden meerdere nieuwe uitbraken bij pluimvee
en ook nieuwe besmettingen bij wilde vogels vastgesteld, soms dichtbij de
Belgische grens.
Het virus is eveneens
opgedoken in het Verenigd Koninkrijk, Denemarken, Zweden, Finland, Polen,
Oostenrijk, Zwitserland, Hongarije, Kroatië, Roemenië, Bulgarije en de
Balkanlanden of heeft zich daar verder verspreid onder pluimvee en wilde
vogels. Dit duidt erop dat dit virus nog altijd of zelfs meer dan voordien in
wilde vogelpopulaties en pluimvee circuleert.
Het is tijdens dat
controlewerk dat de 35-jarige scholekster is ontdekt.
Wie een eerder verschenen
artikel via de zoekrobot in het archief wenst te raadplegen, kan de volgende
bijdrage opsnorren:
Onze
blauwgroene planeet kent geen rust meer, de wereldvrede wordt verscheurd door
oorlog en terreur, het respect voor mensenrechten kwijnt weg en de
ongelijkheden nemen almaar toe
Moge 2017
een jaar worden waarin we met zn allen streven naar een duurzame vrede en
respect betonen voor onze eigen leefomgeving en voor het milieu wereldwijd
Vrede
behouden is een werk van alledag; immers elk moment kan ze worden bedreigd
We moeten
snel het tij keren met vereende krachten van mensen van goede wil want een
creatieve open geest helpt begrip en oplossingen te vinden waar anderen enkel
problemen zien en creëert doorbraken waar muren zijn opgeworpen
Laten we
weer het optimisme zegevieren en genieten van de gewone alledaagse dingen des
levens
Vrede moet
eerst binnenin zitten, om haar daarna te delen met anderen in een sfeer van
solidariteit, samenwerking en wederzijds respect in het belang van iedereen.
Een voorspoedig en vrolijk nieuw jaar met een stralende
gezondheid en genegenheid voor elkaar
Ik ben Franz Pieters
Ik ben een man en woon in Zaventem (België) en mijn beroep is 25 jaar lkr, 2 jaar kabinetsadviseur, 2 jaar adviseur DVO, 2 jaar TOS21-projectmedew..
Ik ben geboren op 08/05/1954 en ben nu dus 71 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: onderwijs - wetenschap & techniek - geschiedenis - natuur - muziek - lectuur - gastronomie - sport.
2 jaar TOS21-coördinator, 3 jaar projectcoördinator ESF-projecten KOMMA, WERK PRO-OPER, LINK en nu op RUST
Privacyverklaring van de Kille Meutel Vogelvrienden
Algemene privacyverklaring van onze vereniging: de Kille Meutel Vogelvrienden
De Kille Meutel Vogelvrienden hechten veel waarde aan de bescherming van uw persoonsgegevens.
In deze privacyverklaring willen we heldere en transparante informatie geven over welke gegevens we verzamelen en hoe wij omgaan met persoonsgegevens. Wij doen er alles aan om uw privacy te waarborgen en gaan daarom zorgvuldig om met persoonsgegevens.
Onze vereniging houdt zich in alle gevallen aan de toepasselijke wet- en regelgeving, waaronder de Algemene Verordening Gegevensbescherming.
Dit brengt met zich mee dat wij in ieder geval:
• uw persoonsgegevens verwerken in overeenstemming met het doel waarvoor deze zijn verstrekt, deze doelen en type persoonsgegevens zijn beschreven in deze Privacy verklaring;
• verwerking van uw persoonsgegevens beperkt is tot enkel die gegevens welke minimaal nodig zijn voor de doeleinden waarvoor ze worden verwerkt;
• vragen om uw uitdrukkelijke toestemming als wij deze nodig hebben voor de verwerking van uw persoonsgegevens;
• passende technische en organisatorische maatregelen hebben genomen zodat de beveiliging van uw persoonsgegevens gewaarborgd is;
• geen persoonsgegevens doorgeven aan andere partijen, tenzij dit nodig is voor uitvoering van de doeleinden waarvoor zij zijn verstrekt;
• op de hoogte zijn van uw rechten omtrent uw persoonsgegevens, u hierop willen wijzen en deze respecteren.
Als Kille Meutel Vogelvrienden zijn wij verantwoordelijk voor de verwerking van uw persoonsgegevens. Indien u na het doornemen van onze privacy verklaring, of in algemenere zin, vragen heeft hierover of contact met ons wenst op te nemen kan dit via onderstaande contactgegevens:
Kille Meutel Vogelvrienden
Watertorenlaan 59
1930 Zaventem
franz.pieters@telenet.be
Mobiel: 0478 55 34 59
Waarom verwerken wij persoonsgegevens?
Uw persoonsgegevens worden door onze vereniging verwerkt ten behoeve van de volgende doeleinden en rechtsgronden:
• om te kunnen deelnemen aan de activiteiten van de Kille Meutel Vogelvrienden;
• om de uitnodigingen, verslagen, nieuwsmeldingen, … te versturen (met toestemming van de betrokken sympathisanten);
• om een brede en vlotte communicatie te verzorgen binnen het netwerk van de diverse partners;
• om de jaarlijkse subsidiëring door de overheid te bekomen (wettelijke verplichting);
Voor de bovenstaande doelstellingen houden we volgende gegevens bij:
naam, voornaam, adres, telefoon/gsm-nummer (indien beschikbaar), e-mail (indien aan ons doorgegeven)
We gebruiken de verzamelde gegevens alleen voor de doeleinden waarvoor we de gegevens hebben verkregen.
Verstrekking aan derden
Wij geven nooit persoonsgegevens door aan andere partijen waarmee we geen verwerkersovereenkomst hebben afgesloten, tenzij we hiertoe wettelijk worden verplicht (bv. politioneel onderzoek)
Bewaartermijn
De Kille Meutel Vogelvrienden bewaren persoonsgegevens niet langer dan 5 jaar op hun informaticasystemen.
Beveiliging van de gegevens
Wij hebben passende technische en organisatorische maatregelen genomen om persoonsgegevens van u te beschermen tegen onrechtmatige verwerking, zo hebben we bv. de volgende maatregelen genomen:
• we hanteren een gebruikersnaam en wachtwoordbeleid op al onze systemen en cloud-toegangen;
• de toegang tot de persoonsgegevens is beperkt tot de bestuursleden;
• wij maken back-ups van de persoonsgegevens om deze te kunnen herstellen bij fysieke of technische incidenten;
• onze bestuursleden zijn geïnformeerd over het belang van de bescherming van persoonsgegevens.
Uw rechten omtrent uw gegevens
U heeft recht op inzage en recht op correctie of verwijdering van de persoonsgegeven welke wij van u ontvangen hebben. Bovenaan dit privacy statement staat hoe je contact met ons kan opnemen.
Tevens kunt u verzet aantekenen tegen de verwerking van uw persoonsgegevens (of een deel hiervan) door ons of door één van onze verwerkers.
Klachten
Mocht u een klacht hebben over de verwerking van uw persoonsgegevens dan vragen wij u hierover direct met ons contact op te nemen. U heeft altijd het recht een klacht in te dienen bij de Privacy Commissie, dit is de toezichthoudende autoriteit op het gebied van privacy bescherming.
Wijziging privacy statement
Onze vereniging de ‘Kille Meutel Vogelvrienden’ kan zijn privacy statement wijzigen. Van deze wijziging zullen we een aankondiging doen op onze website. De laatste wijziging gebeurde op 22 mei 2018. Oudere versies van ons privacy statement zullen in ons archief worden opgeslagen. Stuur ons een e-mail als u deze wilt raadplegen.