Startdatum: om meteen de drempelvrees te verlagen stel ik voor dat iedereen een reactie ventileert over het wegblijven van een birdyreünie; het kan kort in de 'poll'-rubriek en wat uitgebreider in dit communicatievenstertje. Het was Oswald die mij ooit voorstelde ons wat dieper in het internet te nestelen, wat nu via deze blog is gebeurd, weliswaar zonder een referendum te houden. Bij deze nodig ik jullie uit je mening te ventileren, want de bedoeling is een handig alternatief aan te bieden. Tot heel binnenkort …
04/07/08
Happy Birdyday …
Temidden van een levendige en warmhartige woonwijk, ligt een door menselijke bebouwing omzoomde biotoop … een fraaie frisgroene weelderige oase, waar de birdyfans de gevederde tuinbezoekers graag welkom heten en gul onthalen.
Die verwennende gastvrijheid in een gezellig en veilig rustoord, bekoorlijk door landelijke eenvoud en liefelijkheid, prikkelt de vertrouwenwekkende aanhang, de nesteldrang met vrolijk vogelgezang en feestelijke voortgang. We hopen volgend jaar nog meer ‘straatketten’ naar de Kille Meutel te lokken …
04/07/09
Je zoekt, vindt en kiest
een levensweg, die je deelt
met trouwe vrienden …
Precies vandaag bestaat ons“Kille Meutel”Forumpje 2 jaar.
Sinds de wondermooie opnames van onze huisfotografen het “Blogscherm” sieren, loopt het aantal bezoekers gevoelig op.
Een verheugende en hartverwarmende vaststelling, daar eveneens destijds de voor natuurliefhebbers en vogelbeschermers bedoelde nieuwsbrieven, geïllustreerd met tekeningen, een educatieve waarde beoogden.
Sedert kort werd de rubriek“Birdywatch”gelanceerd, initieel opgevat als verzamelbox voor (tuin)observaties van vogelspotters.
Momenteel is een gebruiksvriendelijke observatiefiche, waarin de waarnemer zijn vaststellingen optekent, nog niet beschikbaar.
Met een klik op“Vogelwaarnemingen” nodigt de rubriekenindeling de bezoeker uit een pittige anekdote,een blikvanger,een weetje of een suggestie neer te pennen.
Af en toe duikt over een verschenen artikel een leuke en spontane “Reactie” op of laat men een indruk na in het “Gastenboek”.
In de speurtocht naar kennisdeling en verwondering wekken, blijft de drijfveer“Alles kan altijd beter”…
04/07/10
Vandaag hebben we weer wat te vieren want de blog bestaat 3 jaar.
Onze trouwe huisfotografen Jo en Wim blijven voor merkwaardig beeldmateriaal zorgen en dan is het ook niet verwonderlijk dat het bezoekersaantal gestaag aangroeit.
Met vereende krachten hebben we met ons klein, maar niet minder enthousiast clubje vogelvrienden een mussenteltraject uitgezet om in de streek (Zaventem, Nossegem, Sterrebeek, Kraainem) op 17 verschillende telpunten onze geliefde‘straatketjes’ te tellen.
Hierdoor maken we deel uit van de mussenwerkgroep Vlaanderen die naast het jaarlijks weerkerend mussentelweekend in samenwerking met de universiteit Gent een grootschalig huismussenonderzoek coördineert.
Wij blijven uiteraard ook gefocust op de vliegbewegingen binnen onze tuinenbiotoop. Tijdens de jongste reünie gaven enkele haiku’s mooi weer hoe fel we gehecht zijn aan onze gevederde levensgezel; meteen ook een gelegenheid om de loyale vogelliefhebbers een welverdiendehuismuspin op te spelden …
Dakpan of dakgoot,
voor de huismus is een nest
in Kille Meutel – Georges
Tjilpende huismus,
nest in de Kille Meutel
welkom bij ons hier – Arlette
Kijk Kille Meutel,
veel parende huismussen,
hemel op aarde – Oswald
Kille Meutel vriend,
huismus breng ons samen en
laat het blijven zijn – Chris
Groene oase,
paradijs voor de huismus,
dé Kille Meutel – Franz
04/07/11
Drukke en woelige tijden tasten al eens vaker de drang aan om over de fascinatie voor het vedervolkje te communiceren.Immers in de Brusselse betonnen biotoop beter bestuurlijk beleid geldt de regel: first things first and don't feel free as a bird! Toch is het bezoekersaantal op jaarbasis weer gevoelig toegenomen dit jaar, een eerbetoon dat vooral de huisfotografen toekomt, die voor kwalitatief hoogstaande visuele impressies zorgen.In de loop van volgend jaar zal de Kille Meutel een bijdrage leveren aan de geplande acties van de mussenwerkgroep Vogelbescherming Vlaanderen.
04/07/12
Inmiddels hebben ruim 51 000 bezoekers op de blog 275 artikels en 125 vogelportretten geraadpleegd, alsook 1 100 foto's, waarvan de helft door onze huisfotografen werd aangeleverd. Uit statistieken ter beschikking gesteld door de providers kunnen we afleiden dat 54% Nederlanders en 41% Vlamingen geregeld de blog raadplegen en dan het vaakst gedurende de weekdagen (70%), voornamelijk tussen 13.00 en 18.00 u en 30% tijdens het weekend. Tijdens de maanden juli, augustus en september heeft de blog 'begrijpelijk' minder succes.De Kille Meuel blijft zich samen met Vogelbescherming Vlaanderen inzetten voor het behoud van de huismus.
De fuut als voorbeeld van wat een âperfect koppelâ kan zijn
Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel: de fuut [Dirk Draulans]
Een van de mooiste jaarlijkse tradities in onze vogelwereld is de balts van de fuut in de late winter en vroege lente. Futen zijn visetende vogels die algemeen zijn op onze wateren, zelfs in steden, zodat het niet zo moeilijk is om hun balts te kunnen bewonderen. Het ziet eruit als een synchroon waterballet. Vrouwtje en mannetje putten zich samen uit in een ritueel van doorwrochte lichaamsbewegingen, waarmee ze elkaar de futenversie van inzet en trouw beloven.
Ze richten zich bv. hoog op en schudden met hun kop voortdurend ‘nee’ tegen elkaar, hoewel ze ongetwijfeld ‘ja’ bedoelen. Ze bieden elkaar waterplanten als geschenk aan. Elders in de wereld hebben andere futensoorten hun baltsgedrag uitgebouwd tot nog indrukwekkender choreografieën. Er bestaat een YouTube-filmpje van een koppel danseressen dat de balts van de Patagonische fuut uit Zuid-Amerika imiteert. Als je dat ziet, besef je pas goed hoe bijzonder het allemaal is.
Het is vrij uitzonderlijk dat beide leden van een koppel op dezelfde manier baltsen. Vrouwtjes- en mannetjesfuten zien er ook identiek uit, inbegrepen de in broedkleed prachtig gekleurde kop met een oranjebruine kap die zwart uitloopt naar de randen toe. Moeder en vader investeren evenveel in het broeden en grootbrengen van de jongen. Futenkuikens hebben een zebrapyjama-achtig verenkleed en worden op de rug van hun ouders meegedragen en met visjes gevoed.
Ruim 100 jaar geleden werd er al over de balts gedebatteerd. Bioloog Julian Huxley, broer van de wereldberoemde schrijver Aldous, publiceerde in 1912 in het vakblad Science een verkennende analyse van de vraag of de balts en het verenkleed van de fuut wel als kenmerken van seksuele selectie – belangrijk voor partnerkeuze – konden worden beschouwd, aangezien de twee geslachten er in niets in verschillen.
Huxley was een exponent van de destijds dominante mannelijke visie dat partnerkeuze iets van de man was, met een passieve rol voor de vrouw. Nu weten we dat het meestal omgekeerd is: dat vrouwen beslissen wat er gebeurt, omdat zij meer in de voortplanting investeren dan mannen. Dat is ook voor onze soort het geval. Mogelijk gaat het zelfs op voor futen, ondanks hun grote geslachtelijke gelijkheid, want de vrouwtjes moeten nog altijd de eieren produceren.
Huxley had geluk dat hij futen kon observeren, want de vogel werd in de 19de eeuw in West-Europa bijna compleet in de vernieling gejaagd voor zijn mooie veren, die als ornament voor hoeden en sjaals werden verkocht. In de 2de helft van de vorige eeuw herstelde hij zich, ook bij ons. In 1953 werd de Vlaamse broedpopulatie op een vijftigtal koppels geraamd, maar sinds 2000 is ze stabiel met elk jaar iets tussen de 1000 en 1500 koppels. Niet alleen bescherming tegen jacht, ook de beschikbaarheid van nieuwe biotopen, zoals havendokken en zandwinningsplassen, gaf de futenpopulatie een boost.
Geraadpleegde bronnen: NIOZ (Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee) – BirdEyes
Met het nieuwe onderzoekscentrum BirdEyes, gaat de Rijksuniversiteit Groningen de wereld onderzoeken via de ogen van trekvogels. Het centrum voor wereldwijde ecologische verandering, gevestigd in Leeuwarden is een initiatief van hoogleraar trekvogelecologie, Theunis Piersma en wordt geleid door directeur Johan van de Gronden. Soms leer je het meest over je eigen omgeving door die te vergelijken met andere. Daarom volgen we verschillende steltlopers op verschillende trekroutes over de hele wereld, bv. door gebruik te maken van miniatuursatellietzenders op zonne-energie die geregeld de geografische posities van de vogels doorgeven.
Zo wordt BirdEyes mogelijk gemaakt door het gegeven dat de Groningse onderzoekers in samenwerking met collega's van o.a. het Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee en de Universiteit van Amsterdam inmiddels duizenden vogels van zendertjes hebben voorzien.
Daardoor is het mogelijk geworden om vogels niet als één grote, gemiddelde groep te zien, maar als individuen, die beslissingen nemen op basis van wat de wereld om hen heen te bieden heeft. Die vogels wijzen ons daarmee op klimaatverandering, op aantasting van het landschap en op veranderingen in hun voedsel. Dankzij de internationale samenwerking is glashelder geworden hoe uitzonderlijk de Waddenzee is. De Waddenzee is het grootste getijdensysteem ter wereld, waar natuurlijke processen ongestoord kunnen plaatsvinden.
Het gebied strekt zich uit langs de kusten van Denemarken, Duitsland en Nederland. Vanwege zijn wereldwijde unieke geologische en ecologische waarden staat de Waddenzee op de Werelderfgoedlijst van UNESCO. Nergens anders bestaat er zo’n dynamisch landschap met een veelheid aan leefgebieden die gevormd zijn door wind en getijden. De biodiversiteit op wereldschaal is afhankelijk van de Waddenzee.
Het is een vitale schakel voor een groot aantal vogels die migreren tussen het Noordpoolgebied en Afrika. Die kennis legt het mondiale ecologische netwerk bloot, maar legt tegelijkertijd ook een bijzondere verantwoordelijkheid op de schouders van natuur(gebied)beheerders.
De dagelijkse leiding van BirdEyes is in handen van Emma Penning, die tegelijk ook onderzoeker is van de drieteenstrandloper.
Door het veranderende klimaat komen de garnalen tegenwoordig net iets vroeger en ook in hogere aantallen naar de ondiepe delen van de Waddenzee en daar profiteren doortrekkende drieteenstrandlopers van. Ruim 10 jaar terug ontdekten vogelonderzoekers op het onbewoonde Waddeneilandje Griend, middenin de Waddenzee (hoogwatervluchtplaats) min of meer bij toeval dat daar drieteentjes uit alle windstreken samenkomen, vertelt Penning. De gekleurde ringen aan de pootjes van de vogels, die op afstand met de telescoop af te lezen zijn, lieten eerder al zien dat hier drieteentjes uit Afrika, Zuid-Europa, Engeland, IJsland en Oost-Europa samenkomen. Dat doen ze voordat ze naar de broedgebieden in onder andere Groenland vertrekken, of nadat ze ervan teruggekeerd zijn. Maar waarom ze hier zo graag kwamen, dat wisten we toen nog niet.
Voor haar promotieonderzoek keek Penning letterlijk duizenden uren door de telescoop naar de etende strandlopers. Dan zie je wel veel, maar niet alles. De vogels pikken razendsnel kleine prooien uit het zand, die je dan lang niet altijd op naam kan brengen. Maar men zag vaak ook heel duidelijk dat ze achter springende garnaaltjes aan renden. Pas toen het DNA in de poepjes van de vogels werd geanalyseerd, zag men hoe belangrijk die garnaaltjes eigenlijk zijn. In het najaar maken garnalen wel twee derde van het dieet van de drieteenstrandlopers uit.
Drieteenstrandlopers kunnen veel prooien pakken: van wormpjes en kleine waddenslakjes tot aangespoelde schelpdieren en krabbetjes. Maar als ze de kans krijgen, gaan ze toch echt voor garnaal, merkte Penning vaak op. Ook als de garnalen langzaam in aantal afnemen aan het eind van de zomer, stelde men vast dat ze nog steeds de hoofdmoot van het drieteendieet vormen. Pas eind september, wanneer de garnalen naar de diepere delen van de Waddenzee en de Noordzee zijn verhuisd, schakelen de vogels over op ander voedsel. Dat is ook vaak het moment dat de vogels ineens op de stranden van de Noordzee opduiken.
Vooral de wadplaten rond Griend zijn een goede habitat voor garnalenliefhebbers, zo blijkt uit de tellingen van Penning en collega’s. De hele populatie van de drieteenstrandlopers aan de oostkust van de Atlantische Oceaan bestaat naar schatting uit 250 tot 300 000 vogels. Tijdens de piek in het vroege voorjaar kunnen er daarvan op één moment wel 20 000 vogels rond Griend zitten. Door het jaar heen komt waarschijnlijk wel een kwart van de populatie op enig moment dicht in de buur van de Waddenzee. Voor de precieze aantallen dient nog nauwkeuriger naar de ringwaarnemingen gekeken.
Penning vermoedt dat Griend zo geschikt is vanwege de rust en de uitgestrekte wadplaten rond het eiland. Door het opwarmende klimaat ziet men bovendien dat de garnaaltjes hier in het voorjaar tegenwoordig een week of twee eerder opduiken. Toevallig sluit dat goed aan bij het reisschema van de drietenen. Dat verklaart waarschijnlijk waarom dit de enige populatie is van de drieteenstrandlopers op de hele wereld die in de lift zit. Soortgenoten langs de kusten van Amerika, Azië of Australië doen het lang niet zo goed.
Dat de drieteenstrandloper profiteert van het veranderende klimaat, is meer geluk dan wijsheid. Men kan niet besluiten of de vogels zich gericht hebben aangepast aan de verandering. De veranderende timing bij de garnalen sluit wonderwel goed aan bij het huidige seizoenritme van de vogels. Het onderzoek van Penning toont vooral aan dat je naar een hele voedselketen moet kijken, wil je veranderingen in aantallen vogels begrijpen. Als het de komende decennia nóg warmer wordt, is het nog maar de vraag hoe de natuur in de Waddenzee daarop reageert.
Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel: de houtsnip [Dirk Draulans]
De houtsnip is de enige van onze steltlopers die een groot deel van zijn leven in het bos doorbrengt. Maar helemaal bosbewoner is hij niet. Hij houdt vooral van bossen met berken en open begroeiing. Ook grote open plekken zijn nodig voor de baltsvluchten van de mannetjes, waarmee ze in het broedseizoen indruk willen maken op vrouwtjes. Tijdens het paargedrag in de lente vliegt het mannetje met vertraagde, stijve vleugelslag in grote banen over het bos en laat knorrende en niezende geluiden horen. Toch is de paarbinding eerder zwak daar de relatie niet lang stand houdt omdat het mannetje met meerdere vrouwtjes paart.
De houtsnip broedt op de grond. De legtijd valt in de periode maart – juli, en piekt rond eind maart en de eerste helft van april. Er zijn één tot twee broedsels per jaar met meestal 4 eieren. De broedduur telt 21-24 dagen. Alleen het vrouwtje broedt en zorgt voor de jongen. De jongen zijn nestvlieders die na ca. 30 dagen vliegvlug zijn, maar toch nog enkele weken worden verzorgd.
Bovendien hebben houtsnippen, die bijna uitsluitend actief zijn in de schemerperiodes en ’s nachts als er maanlicht is, de neiging om geregeld hun bosbiotoop te verlaten en in omliggende weilanden naar voedsel te gaan zoeken. Ze voeden zich door met hun beweeglijke lange snavel diep in de grond te priemen en zo voedsel op te sporen.
Houtsnippen zijn gepatenteerde wormeneters, maar ze kunnen andere ongewervelden aan. In een bos is een humusrijke bodem wenselijk, want daar zitten veel meer regenwormen in dan in droge bodems. Op het menu staan ook insecten zoals kevers, oorwormen, duizendpoten, evenals spinnen, naaktslakken, bloedzuigers, pissebedden. Uitdroging en versnippering van bosgebieden zijn nadelig voor de houtsnip.
In onze contreien is hij een schaarse broedvogel, maar de soort heeft een ruime verspreiding en is niet bedreigd – ze is bij ons ook beschermd. Vroeger werd de vogel bejaagd – de 'schildersveren' van de houtsnip werden zelfs als trofee op de jagershoed gestoken – maar sinds 1991 is de houtsnip bij ons geen bejaagbare soort meer. Het doden alsook iedere vorm van handel en consumptie van deze beschermde vogelsoort is in Vlaanderen uitdrukkelijk verboden.
Vooral in de herfst trekken er tienduizenden houtsnippen uit het noorden door onze streken, op weg naar overwinteringsgebieden in het zuiden. Ze moeten wel, want het is moeilijk om die lange snavel in een bevroren bodem te rammen op zoek naar wormen. Tijdens die tocht gebeurt het dat ze versuft op de grond terechtkomen, omdat ze tegen een obstakel (venster) zijn gevlogen. De botsingen zijn een gevolg van het beperkte dieptezicht van de vogel. Zijn grote ogen staan zelfs naar vogelnormen ver naar achteren op de zijkant van zijn kop. Het voordeel daarvan is dat hij op de grond een groot deel van zijn leefomgeving kan scannen zonder zijn kop te hoeven draaien. Bewegingloosheid is een belangrijk aspect van zijn overlevingssucces.
De plompe houtsnip met korte poten en brede, afgeronde vleugels is geweldig goed gecamoufleerd op een bosbodem. Hun schutkleur met een tekening die gelijkt op dorre blaadjes, de brede, opvallende dwarsbanden op de kruin en de fijne dwarsbandjes (horizontale streepjes) op de onderzijde bieden een subtiele maskerade. Opvallend ook zijn de grote, donkere ogen. De houtsnip heeft opvallende witte plekken in zijn staart, die alleen zichtbaar zijn in vlucht of als hij zijn staart rechtzet. Ze zouden een functie hebben in de onderlinge communicatie.
Onderzoekers hebben in het vakblad Royal Society Interface aangetoond dat die witte plekken 30 % meer licht reflecteren dan eender welk ander wit op vogelpluimen. Zo vallen ze harder op in de donkere periodes wanneer de vogels actief zijn.
De zacht knorrende en niezende geluiden zouden aan de basis kunnen liggen van de uitdrukking ‘snipverkouden’. Maar snippenkenners wijzen erop dat ze mogelijk eerder haar oorsprong heeft in het feit dat er aan snippensnavels dikwijls waterdruppeltjes bengelen, zoals aan onze ‘snotneuzen’.
De uitdrukking dateert ongetwijfeld uit een tijd toen snippen in ons taalgebied veel algemener waren dan nu. Vandaag zien de meeste mensen nooit een snip.
De vogeltrek die momenteel boven onze hoofden hangt, is de najaarstrek met zijn piek in oktober. Vol verwachting mogen we dus weer reikhalzend uitkijken naar de komst van de ‘roodschouder’; de ‘roodvleugel’; de ‘roodvlerk’; de ‘Franse’, ‘Noorse’ of ‘looflijster’ … kortom: de koperwiek.
De koperwiek heeft zijn namen niet gestolen. Het is een van de kleinste lijsterachtigen van Europa, maar compenseert dat voldoende met zijn prachtige koperen tinten op flanken en ondervleugels. Zowel zijn Engelse (Redwing), Duitse (Rotdrossel), Noorse (Rodvingetrost) als Latijnse naam (Turdus iliacus) verwijst naar die roestoranje kenmerken. Het bruine vlekkenpatroon op zijn beige borst is dan weer typisch iets voor alle leden van de lijsterfamilie (Turdidae). De koperwiek onderscheidt zich hier nog een tikkeltje meer omdat de vlekken op zijn borst vaak aan elkaar raken waardoor in sommige vogelgidsen wordt gesproken van ‘strepen’ in plaats van individuele vlekken. Daarnaast draagt de koperwiek ook een roomwitte wenkbrauwstreep die fel contrasteert met zijn donkerbruine oorstreek.
De aanduiding ‘Franse’ verwijst naar de voorjaarstrekvluchten vanuit zuidelijke overwinteringsgebieden waardoor ze massaal door en vanuit Frankrijk naar ons vliegen. De naam ‘Noorse’ beschrijft dan weer de najaarstrekvluchten vanuit noordelijke broedgebieden vanaf eind september. ‘Looflijster’ wijst op de voorkeur van koperwieken voor loofbomen om in te broeden. Naast naaldbomen zijn ook berken en wilgen in nattere gebieden geliefd, maar ze bouwen hun nesten ook op de grond, als er tenminste voldoende beschutting is. Hun broedactiviteit start pas laat in vergelijking met andere zangvogels – eind mei, begin juni – simpelweg omdat de lente in het hoge noorden wat later begint dan in de rest van Europa. Het komvormige nestje wordt met allerlei droog en zacht plantenmateriaal zoals gras, mos, takjes … in elkaar gezet. Enkel het vrouwtje bouwt het nest en broedt de eieren uit. Na een tweetal weken breken 4 tot 6 jonge koperwieken uit hun ei, waarna ze op hun wenken worden bediend door beide ouders. Twee weken later verlaten ze het nest en nog eens twee weken later zijn ze zelfstandig genoeg om hun eigen weg te gaan. Twee legsels per broedseizoen is niet uitzonderlijk.
De koperwiek is in Vlaanderen geen broedvogel. Vanuit Merelbeke en Schilde zijn er respectievelijk in 1926 en 1972 wel meldingen geweest van een vermoedelijk broedgeval, maar dat is nooit bewezen. Ook in de rest van West-Europa staat de koperwiek slechts als ‘wintergast’ beschreven. Enkel in het noorden van Schotland komen 24 paartjes jaarlijks wel tot broeden.
In Europa spot je naast de normale vorm ook de IJslandse ondersoort die enkel broedt in IJsland en op de Faeroër eilanden. In vergelijking met onze koperwiek is deze eilandbewoner donkerder gekleurd en zwaarder gestreept op zijn borst en flanken. Helaas stoppen daar de duidelijkste kenmerken meteen. Tot op heden is er op basis van DNA nog geen verschil ontdekt. Ook op basis van geluid niet, al is er mogelijk een verschil in zangdialect. Om er hier in Vlaanderen eentje te kunnen zien, zal je dus je best moeten doen. In 2018 was het nog maar de 4de keer ooit (sinds 1800) dat een IJslandse koperwiek gezien én aanvaard werd door het Belgian Rare Birds Committee. Op 04/11/2018 vloog een 2de kalenderjaars vrouwtje in het net van wetenschappelijke vogelringers van het KBIN (Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuuurwetenschappen) op de ringplaats van Maatheide te Lommel, Limburg.
Je kan de vogeltrek van bv. de koperwiek (redwing) online volgen via deze weersatellieten:
Wat heeft meteorologie met vogeltrek te maken? Veel, zo blijkt. Vogels wachten de ideale weersomstandigheden af om te beginnen aan hun grote tocht naar hun overwinteringsgebieden in het zuiden of in omgekeerde richting terug naar hun broedgebieden. Maar wist je dat één van de belangrijkste hedendaagse meetinstrumenten in de meteorologie, de weerradar, deze vogels gedetailleerd in kaart kan brengen? Een weerradar detecteert immers niet alleen de waterdruppeltjes in de atmosfeer, maar evengoed vogels die zich verplaatsen in het luchtruim.
Wil je zelf een koperwiek van dichtbij bekijken, plant dan allerlei bes-dragende inheemse planten in je tuin, zoals lijsterbes of meidoorn, hulst, kardinaalmuts …Bessen zijn door hun hoge vitaminegehalte een belangrijke voedselbron voor de vogels. Het zou zomaar eens kunnen dat ze in oktober jouw tuin bezoeken. Maar durf vooral eens later te gaan slapen en hou je oren open. Koperwieken zijn groepsdieren die vooral ’s nachts hun verraderlijke tocht naar het zuiden aanvatten. Dat is vaak de veiligste keuze aangezien en dan minder gevaren op de loer liggen. Ze kunnen dan gerust alleen of in kleine groepjes van enkele tientallen vogels vliegen. Tijdens een droge oktobernacht kan je getuige zijn van een hoge en scherpe ‘psriiii’, een toon die als een ver afgeschoten vuurpijl langgerekt over je hoofd klinkt. Overdag passen ze een andere tactiek toe: veiligheid in grote groep.
Het huidig Belgisch dagrecord van aantal trekkende koperwieken werd op 29/10/2019 verpulverd op de tellocatie Duinen Vissersdorp in De Panne. Op 5.5 uur tijd vlogen 160 900 koperwieken (8 koperwieken per seconde) over.
Nature Today
De koperwiekentrek is door het fenomenaal aantal een jaarlijks hoogtepunt voor vogelaars. Op allerlei hoogtes, zelfs tot vlak onder het wolkendek, stromen ze binnen in hun snelle, spreeuwachtige vlucht. Overal waar bessen zijn, vallen in de loop van de dag de legers koperwieken in. Niet alleen direct aan de kust. Als de wind nog steeds gunstig is – wind mee! – vliegen veel vogels diep het binnenland in. Vaak zó hoog dat je ze niet ziet. Dan lijkt het aan de kust alsof er helemaal geen trek is.
Maar als het weer bij ons ongunstig is – regen, tegenwind, mist of laaghangende bewolking – dan gaat de trek laag en vallen de koperwieken eerder in, vaak al zodra ze de kust zien. Opgebrand – letterlijk. Want na zo’n nacht verliezen koperwieken flink aan gewicht en moeten ze eten. Bessen, let wel: rijpe bessen, voor koperwieken herkenbaar aan het UV-licht dat door de rijpe bessen wordt gereflecteerd. In duinen, maar ook in wilgenbossen met vlieren of in boerenland met meidoornhagen, kun je na een goede treknacht geen stap zetten zonder dat tientallen koperwieken voor je opvliegen. Want schuw zijn ze! Het vereist enig geduld om te genieten van de prachtige kleuren en tekening.
Door ring- en radaronderzoek én nijver telwerk is al veel bekend over de trek van koperwieken. Zo zijn er drie trekroutes te onderscheiden: een via de Lage Landen naar Frankrijk en het Iberisch Schiereiland, een ander via Oost-Europa naar het westelijk Mediterrane gebied en de derde van Noorwegen over de Noordzee naar de Britse eilanden en soms verder naar Noord-Spanje, over de Golf van Biskaje. In Nederland trekken naar schatting tussen de 3,4 en 4,4 miljoen koperwieken door uit Noorwegen, Zweden, Finland en Noordwest-Rusland. Wellicht ook uit Siberië, want daar worden ze nauwelijks geringd.
Het grootste deel trekt snel door naar Zuidwest-Europa of nog verder naar Noordwest-Afrika; een kleiner deel trekt naar Engeland. Volwassen koperwieken trekken gemiddeld verder dan jonge vogels. Koperwieken zijn redelijk plaatstrouw aan hun eenmaal gekozen overwinteringsgebied, maar sommige zijn ondernemender. Zo werd een in Nederland geringde koperwiek in een latere winter helemaal in Iran teruggevonden.
Koperwieken kijken in eigen land kan het beste in de tweede helft van oktober. Hoewel de eerste al in september verschijnen, is de hoofdtrekperiode geconcentreerd in een periode van gemiddeld maar twaalf dagen. Koperwieken hebben net iets spitsere vleugels dan de gelijkende zanglijsters, vliegen wat sneller dan die lijsters en trekken in dichtere formaties. Bij vorstinval trekken koperwieken bijna allemaal weg.
De patrijs is in Vlaanderen met uitsterven bedreigd, maar toch mag er nog op gejaagd worden. De politiek doet een nieuwe poging om dat anachronisme te stoppen.
Geraadpleegde bron: Knack: Elke patrijs is goud waard [Dirk Draulans]
Ooit was de patrijs onlosmakelijk verbonden met het Vlaamse landschap. Maar de schaalvergroting in de landbouw en het massaal gebruik van pesticiden waren funest voor de soort. Patrijzen vonden in ons uitgeklede en vervuilde landschap geen eten en geen schuilplaatsen meer, wat hen kwetsbaar maakte. Op veel plaatsen verdwenen de vogels.
Ook al kunnen patrijzen per legsel liefst 15 eitjes hebben, toch nam tussen 2007 en 2022 het aantal patrijzen met gemiddeld 4,2 % per jaar af. Het broedbestand halveerde deze eeuw en zou nu minder dan 5000 koppeltjes bedragen. In 2016 belandde de patrijs op de Vlaamse Rode Lijst van ernstig bedreigde soorten. In Europa is het bestand van de patrijs sinds 1990 met 90 % afgenomen als gevolg van vooral natuuronvriendelijke landbouwpraktijken. In Nederland is de jacht sinds 1996 verboden. Maar bij ons mag het nog, hoewel natuurliefhebbers geen patrijs meer te zien krijgen.
En toch mag er nog altijd op patrijzen worden gejaagd – ook dit jaar is de patrijs van 15 september tot 14 november vogelvrij. De laatste 20 jaar werden er in Vlaanderen meer dan 300.000 patrijzen geschoten. Vorig jaar stierven er officieel 4233 patrijzen in de jacht – dat is een significant deel van het tanende bestand. Het aantal jachtgebieden (‘wildbeheereenheden’) waarin op de patrijs mag worden gejaagd neemt wel af, maar dat heeft alles te maken met de crash in de populaties. In principe mag er alleen op patrijzen worden gejaagd gebieden met een min of meer leefbaar bestand.
De jagers trekken de cijfers over het patrijzenbestand van de wetenschappers in twijfel. Volgens Hubertus Vereniging Vlaanderen (HVV) zijn er beduidend meer patrijzen. Mogelijk komt dat door het illegaal uitzetten van gekweekte patrijzen om ze te kunnen schieten, een praktijk die nog altijd niet is uitgeroeid. Genetisch onderzoek van het INBO bevestigde dat vooral in regio’s waar de patrijs aan het verdwijnen is, onmiskenbare sporen van uitzettingspraktijken terug te vinden zijn. Dat is genetische vervuiling van een kwetsbare soort.
Vlaams Parlementslid Mieke Schauvliege (Groen) ijvert al sinds 2020 voor afschaffing van de jacht op de patrijs. Dat jaar werden er hoorzittingen met experts georganiseerd, ze stelde een voorstel van decreet op, maar het kwam nooit tot een stemming over het voorstel. Schauvliege wil het debat nu opnieuw aanzwengelen. Sinds 2020 is er 750.000 euro aan Vlaams belastinggeld in onderzoek naar de patrijs gepompt en kwam er ook nog eens 2,8 miljoen euro van Europa. Dat geld dient onder meer voor begeleidend werk voor het in 2021 uitgerolde ‘soortenbeschermingsprogramma akkervogels’.
Een patrijs veroorzaakt geen enkele vorm van schade. Ze is een symboolsoort voor het streven naar een natuurvriendelijk landbouwbeleid. De Europese Commissie heeft dat budget vrijgemaakt voor maatregelen om de patrijs te beschermen, onder meer door het planten van patrijsvriendelijke gewassen en het aanleggen van kever- en zandbanken op akkers die het leven van patrijzen wat comfortabeler moeten maken. Dat moet niet alleen de patrijs, maar ook andere bedreigde dieren nieuwe kansen geven.
Want samen met de probleemvogels veldleeuwerik en geelgors vormt de patrijs een trio ‘paraplusoorten’: beschermingsmaatregelen voor die soorten komen ook andere akkervogels ten goede. Het kan toch niet dat initiatieven die het uitsterven van de patrijs in Vlaanderen moeten voorkomen nog altijd in een context van jacht gebeuren, meent Schauvliege.
‘Translocatie’ van wilde patrijzen naar regio’s waar ze vroeger ook voorkwamen, is een van de ingrepen die onderzocht worden om het bestand van de patrijs lokaal weer aan te zwengelen. Dat kan alleen met een uitzonderlijke afwijking van het jachtdecreet. En translocatie is uiteraard alleen nuttig als er ook maatregelen komen om de leefsituatie voor de patrijzen ter plekke weer geschikt te maken – anders is het dweilen met de kraan open. Het kan ook niet de bedoeling zijn dat door het wegvangen van patrijzen uit hun leefgebied de populatie ook daar kwetsbaar wordt. Zulke ingrepen moeten met de grootste omzichtigheid gebeuren.
Natuurverenigingen Vogelbescherming Vlaanderen en Natuurpunt zijn voorzichtige voorstanders van het initiatief, maar ze twijfelen of het nuttig zal zijn zolang er op de patrijs wordt gejaagd. Elke patrijs is nu goud waard om te vermijden dat de vogel uitsterft, menen de verenigingen. Dus jacht is uit den boze, die legt te veel druk op de soort. Jacht op een bedreigde vogelsoort kan niet samengaan met investeringen in herstelprogramma’s.
Dat ziet de HVV anders. Precies de mogelijkheid om te jagen op de patrijs, zal het verdwijnen van de soort tegenhouden, meent de jagersvereniging. Want zonder jacht zullen jagers geen inspanningen meer leveren voor de soort. Natuurbehoud is voor de doorsnee jager nu eenmaal niet meer dan schietbehoud. De HVV wijst erop dat translocatie pas hand in hand met jacht zal kunnen gaan als een populatie voldoende robuust is geworden. Maar het lijkt vanzelfsprekend dat zelfs dan plaatselijke populaties nog een tijd zo fragiel zullen blijven dat ze geen extra druk kunnen verdragen. Minstens een tijdelijk moratorium op de jacht van de patrijs is noodzakelijk als we de vogel in onze leefomgeving willen blijven zien.
Mieke Schauvliege rekent voor het jachtverbod op minister van Omgeving Zuhal Demir (N-VA): Het is heel eenvoudig: als de minister écht wil dat de patrijzenpopulatie zich kan herstellen, dan zorgt ze ervoor dat de vogel niet langer kan worden afgeschoten. Wat heeft het voor nut om te investeren in onderzoek, habitatherstel en verwelkoming van de patrijs als diezelfde vogel een paar meter verder kan worden neergeschoten?
Het kabinet van Demir benadrukt dat de jacht op de patrijs tijdens haar bewind sterk is afgenomen: van 13 517 geschoten exemplaren in 2019 naar 4 233 vorig jaar. Bovendien investeert Demir sterk in habitatherstel in landelijk gebied voor de soort. Als de populaties verder zouden blijven afnemen, wat ze helaas doen, is het niet ondenkbaar dat de jacht op de patrijs in een volgende regeerperiode wordt stopgezet, stelt het kabinet. Maar met de huidige bestuursmeerderheid kan zo’n beslissing niet worden genomen.
De vink werkt sommige mensen mateloos op de zenuwen
Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel: de vink [Dirk Draulans]
Over de vink hoeven we ons geen zorgen te maken: hij doet het goed. De Europese broedpopulatie wordt op een kwart miljard koppels geraamd, de Vlaamse kan oplopen tot een half miljoen. Cijfers van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek tonen dat de vinkenpopulatie in Vlaanderen sinds 1980 met liefst 142 % is gestegen. De vogel integreert zich moeiteloos in een door mensen gedomineerd landschap.
Zo is hij niet meer weg te denken uit onze tuinen. De vink zou zelfs de meest gehoorde tuinvogel kunnen zijn, met dank aan het scherpe ‘fwiet’ waarmee hij geregeld alarm slaat en het korte riedeltje dat zijn zang is en dat doorgaans eindigt met een herkenbaar ‘suskewiet’. Mannetjes zingen het om hun territorium af te bakenen. Voor onze oren zit er weinig variatie in hun liedjes, maar vrouwtjesvinken kunnen er ongetwijfeld indicaties over de kwaliteit van de zangers uit halen, wat nuttig kan zijn om te beslissen met welk mannetje ze in zee zullen gaan.
De bruingroen gekleurde vrouwtjes zijn minder opvallend dan de mannetjes, wier kop en hals vooraan bruinrood zijn en achteraan blauwgrijs. De vrouwtjes bouwen het nest en doen al het broedwerk, zodat ze er belang bij hebben om wat gecamoufleerd te zijn. De broedperiode valt tussen midden maart en midden juli en kan twee legsels hebben, hoewel dat eerder uitzondering is dan regel. Het aantal eieren varieert van 3 tot 5. De broedduur telt 10-14 dagen. Vinken zijn territoriaal en geen koloniebroeders. Het nest is van mos en gras gemaakt, bekleed met dierenhaar en veren, goed verborgen tegen een tak of in een diepe struik. De jongen zitten 12-15 dagen op het nest. Na het uitvliegen blijven ouders en jongen nog 20-35 dagen bij elkaar. Beide geslachten hebben twee witte vleugelstrepen, maar die vallen alleen op tijdens de vlucht.
Het basisvoedsel voor vinken wordt gevormd door zaden en zachte plantendelen. Vooral in het najaar scharrelen ze in grote groepen op de grond onder beuken om beukennootjes te eten, en in de tuin doen ze zich tegoed aan zaadjes die door andere vogels worden gemorst. Echter, in het broedseizoen schakelen vinken over op insecten. Deze leveren meer eiwitten, noodzakelijk voor de groei van de jonge vinken en om het grote energieverbruik van de oudervogels op te kunnen vangen.
Andere mensen zetten de zanglijntjes in bij wedstrijden, waarbij vinken in kooitjes zo veel mogelijk moeten zingen om hun eigenaar succes te bezorgen. De beste zangers haspelen hun liedje tien keer per minuut af. Vroeger werden competitievogels soms zelfs blind gemaakt, omdat ze dan beter zouden zingen, wat overigens een fabeltje was. Niet alle vinken hebben het opvallende ‘suskewiet’ in hun bescheiden repertoire. In Wallonië bv. hoor je het zelden. Jonge vinken leren hun zang al in het nest door te memoriseren wat ze hun vader horen doen, zodat er dialecten in vinkenzang ontstaan. Desondanks blijken alle dieren elkaar als soortgenoot te herkennen.
Vinkenzetten – ook wel suskewiet genoemd – is een traditie die zijn oorsprong in de middeleeuwen kent. Het gaat om zangwedstrijden met vinken die uitsluitend inheemse liedjes mogen fluiten. De vink die gedurende één uur de meeste, volledig juiste liedjes zingt, wint de wedstrijd. Deze zangwedstrijden worden doorgaans enkel met mannelijke vinken gehouden omdat zij een mooier lied zouden zingen. Wat eerst uitsluitend door vinkengilden werd beoefend, is nu een familietraditie geworden waarbij de kennis over vinkenzetten wordt doorgegeven aan kinderen en kleinkinderen.
De controverse rond vinkenzetten gaat over de manier waarop sommige vinkeniers in het verleden hun vinken behandelden in de hoop hen beter te laten zingen. Deze gebruiken zijn vandaag echter verboden. Zo werden vroeger elk jaar nieuwe, wilde vinken gevangen om in te zetten in de wedstrijden en kweekprogramma's. Voor het invoeren van het totaalverbod op het vinkenvangen mochten enkel bepaalde vinkenbonden volgens strikte quota wilde vinken vangen. Vandaag worden enkel gekweekte vinken gehouden en gepresenteerd tijdens een 'suskewiet'.
Het gebruik dat de meeste kritiek opleverde, waren de 'blinde vinken' die in de 19de en begin 20ste eeuw werden ingezet. Sommige vinkeniers schroeiden de oogleden van vinken toe in het geloof dat zij zo beter zouden zingen. Dit dieronvriendelijke gebruik werd in 1920 al door de Belgische overheid verboden.
Ook de huisvesting en de wedstrijdkooien worden vandaag streng gereguleerd: een vinkenier dient thuis over een volière te beschikken die zijn dieren voldoende ruimte voor beweging biedt en tijdens wedstrijden wordt de zangvink tijdelijk in een 'renne' (kleine kooi) geplaatst. In deze kleine kooi kan de vink enkel licht en donker onderscheiden, wat hem toelaat zich uitsluitend op het zingen te concentreren. Dit type kooi kwam in gebruik na het verbod op 'blinde vinken' en verzekert een goede luchtcirculatie.
De meeste van onze vinken zijn standvogels, maar noordelijke vogels trekken in de herfst door onze streken naar zuidelijker oorden om te overwinteren – de winter doorbrengen in hun broedgebied is geen leefbare optie. Volgens Biology Letters moeten ze onderweg geregeld enkele dagen verpozen om krachten op te doen. Als ze dat niet doen, gaat hun afweersysteem sputteren en worden ze vatbaarder voor ziektes. Trekkende vinken kunnen in onze tuinen opduiken, die als tankstation en motel fungeren. Het is eens een andere manier om naar je tuin te kijken.
Geraadpleegde bron: Vogelbescherming Vlaanderen: Mens & Vogel zomer_2023 [Willem De Poorter]
Vanaf 25 april begint het bij mij te kriebelen: ze komen eraan. Dan is het weer genieten van hun gracieuze acrobatische vluchten, hun sierlijke pirouettes en het gegier boven je hoofd. Als zij terug zijn uit het diepe Afrikaanse continent is het voor mij pas écht lente. Ik heb het over de 100-dagen-vogel of de zwaluw die geen zwaluw is: de gierzwaluw of Apus apus zoals de Latijnse naam zo mooi klinkt. En ja, na 100 dagen, zijn ze begin augustus alweer verdwenen. Even stil als ze gekomen zijn, gierend door de lucht naar het Afrikaanse continent.
De naam Apus apus stamt uit het Oud-Grieks. Die hebben ze te danken aan hun kleine pootjes met sterke klauwen die niet dienen om te staan zoals bij andere zwaluwen. Ze hangen er bv. mee aan een rots of vechten ermee tegen indringers in de nestkast. De naam kan ook verwijzen naar het feit dat hun pootjes niet zichtbaar zijn tijdens de vlucht.
Veel mensen verwarren de gierzwaluw met de boeren-, oever- of huiszwaluw omdat zijn lichaamsbouw er zo op lijkt. Zo ontstond ook zijn naam: hij lijkt op een zwaluw en maakt gierende geluiden, maar eigenlijk is er geen verwantschap.
Met wat fantasie vergelijk je het silhouet van gierzwaluwen met een boemerang. Sikkelvormig en aerodynamisch klieven ze acrobatisch door het luchtruim aan snelheden tot soms meer dan 120 km/u. Net als een boemerang komt de gierzwaluw altijd terug: elk jaar klokvast eind april, begin mei komt de vogel hier broeden, met dezelfde partner, honkvast. Want de gierzwaluw keert telkens terug naar hetzelfde nest als hij het geluk heeft dat het er nog is. Al beginnen de meningen over die partnertrouw te verschillen. De paringsdrang van de gierzwaluwen is groot. Als de partner op zich laat wachten of niet meer komt opdagen, kiest de gierzwaluw een andere partner.
Een ander opvallend kenmerk zijn hun prachtige grote ogen met lange wimpers. Naast die wimpers hebben ze een speciaal ooglid dat hun ogen beschermt tegen het stof tijdens hogesnelheidsvluchten. Bij veel vogelsoorten is er een (groot) verschil tussen mannetjes en vrouwtjes. Dat is niet zo bij de gierzwaluw. Ze zijn amper van elkaar te onderscheiden, ook niet als je ze van dichtbij bekijkt. Waar ze wel in verschillen is de toonhoogte. Het mannetje roept iets dieper dan het wijfje.
De lichaamsbouw van de gierzwaluw is gemaakt om te blijven vliegen. Het luchtruim is zijn natuurlijke habitat. Ongeveer 42 dagen nadat de jongen zijn uitgebroed en vliegklaar zijn, verlaten ze het nest om de volgende 3 jaar amper nog een pootje aan de grond zetten.
Ze vliegen – het zijn trekvogels – meteen richting centraal en zuidelijk Afrika waar ze zich boven de savannes te goed doen aan een massa insecten. Ze kunnen al vliegend tot 20 000 insecten per dag vangen. Een 300-tal daarvan slaan ze op in hun ‘bolus’, een soort samengeperste voedselbal die ze in hun keelzak bewaren van waaruit ze hun jongen voeden. Als de ouders niet genoeg insecten naar het nest aanvoeren, gaan de jongen in een soort van slaapmodus die weinig energie verbruikt. Helaas is het insectenbestand de laatste jaren drastisch verminderd: een bedreiging voor onze gierzwaluw.
Naast eten in de lucht verzamelen ze al vliegend hun nestmateriaal. Ze houden van een ‘vliegende wip’ om zich voort te planten. En ze slapen al vliegend op hoogtes van 1.5 tot 3 km. Ze brengen één hersenhelft in een soort van lethargische toestand (slaapmodus) en blijven zweven op luchtlagen, waarbij ze langzaam naar beneden zakken, tot ze net voor zonsopgang terug hogerop klimmen.
Gierzwaluwen leggen jaarlijks soms meer dan 200 000 km af. Gedurende hun ganse leven – gemiddeld 15 jaar – is dat al gauw meer dan 3 miljoen km. Maar het zijn slimme vliegers. Ze surfen op de lucht- en windstromen van en naar hun broed- en overwinteringsgebieden. Doordat ze zo snel vliegen, hebben ze weinig natuurlijke vijanden. Behalve de slechtvalk halen niet veel roofvogels dergelijke snelheden.
Gierzwaluwen worden vaak met de stad geassocieerd. Van oudsher maken ze hun nest in holen en spleten van gebouwen en daar wringt het schoentje. Populaties in Europese gebieden lopen terug omdat veel gebouwen vandaag ‘gierzwaluwbestendig’ zijn. De veranderde bouwtechnieken zorgen voor veel minder spleten en holen. Omdat ze zo honkvast zijn en soms worden geconfronteerd met een verdwenen nest vinden ze niet altijd nieuwe nestgelegenheid.
In het Verenigd Koninkrijk staat de gierzwaluw momenteel op de Amberlijst van bedreigde diersoorten. Deze Amberlijst bevat de soorten die niet als bedreigd worden beschouwd, maar waarvoor er zorgen zijn over hun status en die mogelijk in de toekomst bedreigd kunnen worden.
Het goede nieuws? Jij kan helpen. Bevestig een nestkast, bij voorkeur noordoost gericht, aan je huis of voorzie een nestgelegenheid in het ontwerp van je huis of gebouw (natuur-inclusief bouwen). Zo’n nestplaats is niet groter dan een schoendoos maar goud waard voor de gierzwaluw. Zo blijft hij elk jaar trouw terugkeren. Hou ze dus zeker in de gaten, in die gaten waar ze thuishoren. Jouw zomergevoel wordt er beter op als je op je terras of in je tuin geniet van een boek met boven je hoofd het geluid van onze gierende gierzwaluw.
Met een vleugelspanwijdte, die varieert tussen 200 en 244 cm, een lichaamslengte die reikt tot 77– 92 cm en een lichaamsgewicht dat schommelt tussen 3.1 en 7 kg, is de zeearend, ook wel de ‘vliegende deur’ genoemd, een indrukwekkende verschijning. Hij is de grootste roofvogel van Noord-Europa en vrijwel onmiskenbaar door zijn brede vleugels met diep ingesneden vingers, korte, wigvormige, witte staart en grote kop met een hoge krachtige, gele, haaksnavel. Ook de grote klauwen zijn knalgeel. Het adult vrouwtje is meestal tot een kwart groter dan het mannetje, wat duidelijk opvalt wanneer het paar tijdens het broedseizoen samen te zien is.
De vlucht is traag, bijna lui met strakke vleugelslagen, onderbroken door korte glijperioden op vlakke vleugels met licht geheven arm en afhangende hand, waardoor de vleugels een lichte ‘knik’ vertonen. Zo lijkt de zeearend zwaar en traag, maar vergis je niet. Vanuit die ‘luie’ vlucht kan hij met verrassend krachtige vleugelslagen in een paar seconden versnellen tot 70 km/u en met gemak een vliegende eend in de vlucht slaan. De vleugels worden haast recht gehouden en niet in een V zoals steenarend, buizerd en bruine kiekendief doen.
De zeearend is altijd in de buurt van waterrijke gebieden te vinden, waar hij ook jaagt. Belangrijk in hun biotoop is de combinatie van geschikte (grote, stevige) nestbomen op rustige plaatsen met vis- en watervogelrijke wetlands. Uiterwaarden met moeras- of loofbossen bij grote meren, delta's met eilanden. In de winter treft men hem aan in dezelfde gebieden, maar dan ook wel op rijke foerageerlocaties in grote heide- en hoogveengebieden of op uitgestrekte akkers, waar hij soms in losse groepen voorkomt.
De zeearend is een standvogel, hoewel vogels van de noordelijkste populaties in de wintermaanden naar de kust of ijsvrije meren in het zuiden trekken. Jonge vogels zwerven vaker dan adulte vogels. Het verspreidingsgebied omvat Noord-, Midden- en Oost-Europa met de grootste populatiedichtheden in het noorden en het oosten. Buiten Europa strekt de verspreiding zich verder uit in een brede gordel door Rusland tot de Stille Oceaan. De Europese populatie telt 18 000 tot 24 600 paren. Noorwegen huisvest 33% van de populatie, Rusland 23%, Polen 11%, Zweden 6%, Duitsland 5% en Finland 4%. De westelijke grenzen van het verspreidingsgebied zijn Groenland, IJsland en Schotland, waar de zeearend opnieuw werd geïntroduceerd, terwijl de soort in de andere Europese landen weinig voorkomt of als broedvogel afwezig is. In Nederland is de zeearend een uiterst schaarse broedvogel.
Het ouderpaar bouwt in de kruin van een boom of op een rotsplateau, zelden op de grond, een zeer groot nest dat vaak jarenlang wordt gebruikt. Het nest is een takkenconstructie van een meter diep en een paar meter diameter. Na een luidruchtige balts en acrobatische vluchten met stortduiken en klauw-in-klauw-vluchten legt het vrouwtje van januari tot mei (in Arctische gebieden) één legsel, dat meestal 2 eieren telt en die de partners om beurten ca. 38 dagen uitbroeden. Beide ouders verzorgen de jongen die na 70-90 dagen uitvliegen en daarna nog 30 dagen op hun ouders vertrouwen. Net als bij andere grote roofvogels duurt de ontwikkeling van juveniel naar adult 6 jaar of langer.
Het dieet van de zeearend is afhankelijk van het aanbod, omdat de gemakkelijkst beschikbare bronnen het eerst worden benut, bv. gestrande vissen en vooral gewonde vogels die van kilometers afstand worden waargenomen. Het menu bevat ook eieren en jongen, die uit bv. meeuwenkolonies worden geroofd, voornamelijk ook vis die vlak onder het wateroppervlak wordt weggeplukt (zonder stootduik in het water, zoals bij visarend). Ook veel watervogels (eenden, koeten, jonge ganzen), maar minder vaak zoogdieren (haas), vallen in de smaak. Daarnaast is de zeearend niet vies van aas, vooral in de winter als er ijs ligt. De jachttechniek van de zeearend varieert van verrassingsaanvallen vanuit bomen en vanaf rotsplateaus tot spontane wandelingen langs de vloedlijn aan de kust op zoek naar kleinere prooien. Even goed kan de zeearend een fladderende – bijna biddende – vlucht uitvoeren boven bv. meerkoeten, die worden gedwongen om herhaaldelijk te duiken en uiteindelijk uitgeput op het wateroppervlak liggen te dobberen.
Lange tijd was de zeearend niet te zien in onze contreien. Hij kreeg zwaar te lijden van alles waar roofvogels als gevolg van activiteiten van de natuuronvriendelijke mens mee te kampen hadden, zoals afschot, vergiftiging, nestvernietiging en voortplantingsproblemen door besmetting van hun voedsel met pesticiden.
In de jaren 1960 leek het er zelfs even op dat de zeearend op weg was om uit te sterven. Maar net bijtijds kwamen er efficiënte beschermingsmaatregelen. De soort breidde haar leefgebied uit vanuit Scandinavië, waar ze niet zelden op kliffen langs de kust broedt. Ook in Duitsland begon ze te floreren – er zou nu een duizendtal broedkoppels zijn, vooral langs grote zoetwatermeren. Duitse vogels kwamen in Nederland terecht, waar ze in 2006 voor het eerst broedden. Volgens experts was dat het eerste broedgeval sinds – letterlijk – de prehistorie. Nu zou er al een 30-tal broedkoppels zijn. Het was afwachten of de zeearend ook Vlaanderen zou aandoen.
De laatste jaren werden er vooral in het winterhalfjaar geregeld exemplaren gezien, die af en toe een tijdje bleven hangen in een geschikt gebied. Maar aanwijzingen dat ze hier ook zouden broeden, waren er niet, tot de voorbije lente. Nu verblijft er al maanden een koppel zeearenden in het prachtige natuurgebied ‘De Blankaart’ in het West-Vlaamse Diksmuide. De vogels zijn 3 jaar oud, wat de hoop doet rijzen dat ze er volgend jaar zullen broeden. Dan zal de zeearend eindelijk ook in ons land een broedvogel zijn. Een welkom signaal dat we goed bezig zijn met sommige aspecten van natuurherstel.
Maar niet alle problemen zijn van de baan. Duits onderzoek, gepubliceerd in het vakblad The Ibis, toont aan dat jonge zeearenden er alles aan doen om zo lang mogelijk in hun geboorteterritorium te blijven. Maar als er verstoring is, onder meer door bos- en natuurwerken of toenemende recreatie, krijgen ze stress en vertrekken ze. Zeearenden hebben immers behoefte aan rust.
Zwervende zeearenden kunnen honderden kilometers afleggen op zoek naar een geschikt leefgebied. In Nederland pendelen ze soms tussen het Lauwersmeer in het noorden en de Biesbosch in het zuiden van het land. Met hun grote vleugels vormen zulke afstanden geen probleem. De dieren lopen wel een risico op botsingen met bv. windmolens.
Ook loodvergiftiging als gevolg van jachtpraktijken blijft her en der een bedreiging – ze krijgen het lood met hun voeding binnen. Tegenwoordig hebben zeearenden, volgens Scientific Reports, ook erg te lijden van de nieuwste variant van de vogelgriep. De vrees bestaat dat het virus, dat ontstond in intensieve kippenkwekerijen, een deel van hun revival teniet zal doen.
Van Wim Bovens, de projectcoördinator van natuurwerkgroep De Kerkuil en roofvogelkenner, vernamen we recent dat er momenteel drie Amerikaanse zeearenden of witkoparenden (embleem op het wapenschild van de VSA) rondvliegen in Vlaanderen, die ontsnapt zijn bij valkeniers. Helaas laten die zich niet makkelijk vangen.
Red de Straatket! 20 jaar lang termijnonderzoek naar huismussenpopulaties
Geraadpleegde bronnen: Vogelbescherming Vlaanderen: Mens & Vogel: Lente 2023 – De Levende Natuur nr. 4 (2023)
Sinds 2002 monitort Vogelbescherming Vlaanderen, in samenwerking met onderzoekers van de UGent en Abblo vzw, de huismussenpopulaties in Brussel en Vlaanderen. Dat het niet goed gaat met onze tsjilpende huismussen is al langer geweten. Zo weten we dat onze huismussenkolonies steeds kleiner worden, alsook de kans op een nageslacht. De minutieuze eisen die een honkvaste vogelsoort als de huismus stelt aan zijn leefgebied, zijn namelijk precies de instrumenten die we moeten benutten om van onze tuinen, straten, dorpen en steden een meer leefbare en gezonde omgeving te maken.
Alle problemen die we vandaag ervaren met snel opeenvolgende hittegolven, wateroverlast, luchtkwaliteit en vervuiling ten gevolge van de klimaatverandering en andere milieuproblemen, vragen een omarming van de natuur en al haar voordelen rond onze huizen. De huismus – tevens koestersoort in Zaventem – is de perfecte biodiversiteitsmonitor en ambassadeur om ons hierin te leiden.
Hoewel de huismus steevast de 1ste plaats inneemt bij het vogeltelweekend georganiseerd door Natuurpunt, gaat het niet zo goed met onze ‘Straatket’.
De huismus (cultuurvolger) vertoeft graag in de nabijheid van de mens. Het grootste deel van hun bestaan leven huismussen in groepen of kolonies, die kunnen variëren van enkele vogels tot tientallen paren. Wanneer huismussen een goede plek vinden om er te verblijven, kan een kolonie daar generaties na elkaar wonen.
Dank zij de tellingen weten we dat de grootte van de huismussenkolonies afneemt. Dat is een probleem, want een kolonie moet minstens uit 10 huismussenkoppeltjes bestaan om op zichzelf te overleven. Daar waar er in 2002 gemiddeld per locatie nog 6 tot 10 broedparen werden geteld, zijn er dit sinds 2011 nog maar 1 tot 5. Opvallend is dat er steeds minder grote groepen van meer dan 10 paartjes worden gemeld. De veiligheid van de huismus wordt in hoge mate bepaald door de groep. Veel essentiële handelingen, zoals balts (verleidingsgedrag), hygiëne en foerageren, zijn bij huismussen groepsgebeurtenissen. Ook concludeerde een studie van onderzoekers in Engeland dat sinds 1980 de totale huismussenpopulatie in Europa met 50% is gedaald.
De meest aannemelijke oorzaak van de achteruitgang is de toenemende verstedelijking en de vermindering van kleinschalig groen in Brussel en Vlaanderen. Hoe minder groenelementen binnen een afstand van enkele honderden meters, hoe minder schuil- en nestplaatsen en voedsel een kolonie huismussen kan vinden. Een hogere graad van verstedelijking zonder voldoende groene en blauwe (water-)elementen maakt van onze dorpen en steden een minder gezonde leefomgeving, zowel voor huismus als mens.
Al hebben reeds diverse plaatselijke initiatieven (tellingen, gerichte en herhaalde waarnemingen) ons toegelaten interessante gegevens te centraliseren, toch hebben we nog geen situatieschets en totaalbeeld van de 4 deelgemeenten. Immers, dat georganiseerd inventarisatieonderzoek ten velde vereist wel wat observatiediscipline van een ‘bevlogen’ werkgroepje huismussenspotters. We hebben zélf reeds kunnen ervaren dat in onze eigen groene Kille Meutel-oase (gevormd door de tuinen van de woningen op de Handelsstraat, Steenokkerzeelstraat, Van Dijcklaan en Watertorenlaan) een juiste schatting van de omvang van een kolonie lastig is. Huismussengroepen verplaatsen zich geregeld en ravotten van de ene tuin naar de andere. In tegenstelling tot veel andere zangvogelsoorten hebben huismussenmannetjes geen vaste zangpost.
Aantal nest- en verblijfplaatsen vaak onderschat
Een recente grondige studie in Nederland laat zien dat het hanteren van de veel gebruikte onderzoeksmethode voor huismussen kan leiden tot de onderschatting van het aantal broedparen (met 28%) en verblijfplaatsen (met 46%).
Het kleurringen van de volwassen huismussen zorgde voor meer nauwkeurig inzicht omdat verschillende paartjes soms vlakbij elkaar broeden, soms zelfs achter dezelfde ingang onder de dakpannen. Zonder kleurringen worden zulke bij elkaar gelegen nesten gemakkelijk als hetzelfde nest beschouwd. Tijdens dit onderzoek werd vastgesteld dat meerdere paartjes een tweede legsel begonnen op een andere nestlocatie (soms wel 70 m verder!). Waarnemers moeten zich bewust zijn van mogelijk gemiste broedparen en verblijfplaatsen. Aangezien tijdens dit secuur speurwerk bijna de helft van de verblijfplaatsen was gemist, kan worden geconcludeerd dat de reguliere onderzoeksinspanningen onvoldoende zijn om een goed beeld te krijgen van het reëel aantal verblijfplaatsen. Daarom wordt aanbevolen om gedurende drie observatieperiodes geregeld de bekende nesten en de omgeving ervan op te volgen: van 05/03 tot 25/03 – van 15/04 tot 25/04 en van 15/05 tot 15/06. Ongetwijfeld zullen er tijdens de laatste verkenningsronde meer nestlocaties van vervolgnesten worden ontdekt.
Een 1ste oproep
In 2013 werkten de Kille Meutel Vogelvrienden samen met het huismussennestkastenproject van Vogelbescherming Vlaanderen om 3 nestkastmodellen uit te testen met de bedoeling er de intensiefst bezochte en dus meest geschikte nestplaats voor de huismussen uit te pikken.
Samen met de dienst Omgeving trachten we zoveel mogelijk vogelliefhebbers te sensibiliseren voor onze actie ‘Red de Straatket!’, waarmee we pogen de bedreigde en slinkende huismussenpopulaties in Groot-Zaventem minstens in stand te houden en liever nog uit te breiden.
Ondertussen bieden we dankzij gemeentelijke subsidies al een aantal jaren een duurzaam houtbetonnen huismussenloft aan: een verbeterde versie van één van de uitgeteste huismussennestkastmodellen, die na 2 jaar observatie bij nestelende huismussen manifest in de smaak viel.
Een 2de oproep richt zich tot al wie graag wil meehelpen om ideale nestlocaties voor huismussen te registreren en te inventariseren. Op die manier kunnen we ook aan de dienst Omgeving advies verstrekken over aan te leggen ‘groene corridors’ die bestaande huismussenbiotopen verbinden.
Via de gemeentelijke website kan je in de rubriek ‘Zaventem in Kaart’ ontdekken waar zich reeds bestaande nestlocaties bevinden. Eventueel weet jij nog een plek (niet aangeduid op de kaart) waar je vaak huismussen opmerkt en waar mogelijk jijzelf of iemand anders woont die geïnteresseerd is om huismussenloften op te hangen.
Gemotiveerde enthousiastelingen, woonachtig in Zaventem, kunnen ons contacteren om concreet af te spreken.
De zwarte stern is een vogel waarvoor alles tegenzit in onze contreien
Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel: de zwarte stern [Dirk Draulans]
Als het gaat om gratie en elegantie heeft de zwarte stern weinig concurrentie in onze vogelwereld. De kleine stern heeft een vrij korte staart en relatief brede vleugels. Poten en snavel zijn roodbruin. De onderstaart (anaalstreek) is wit. Vrouwtjes zijn meestal wat valer. Buiten het broedseizoen valt de zwarte stern minder op: kop en lichaam worden wit, met uitzondering van achterhoofd, een vlekje achter het oor en vlekken op de schouders. Tijdens de broedtijd zijn zwarte kop en borst en het overwegend leigrijze verenkleed prachtig, maar vooral zijn figuur en zijn sierlijke vlucht maken van hem een genot voor het oog. Hij schommelt schijnbaar moeiteloos door de lucht. Zelfs de corrigerende bewegingen en duikvluchten die hij maakt om vissen en grote libellen te pakken te krijgen, zijn gracieus. Hij heeft zijn uiterlijk dus mee, maar daar stopt zijn succesverhaal in onze contreien. In overlevingskansen heeft hij alles tegen.
Zwarte sterns zijn vogels van het ondiepe moeras. Ze broeden op drijvende watervegetatie (liefst krabbenscheer), nestvlotjes en modderbanken in ondiepe en matig voedselrijke moerassen en in agrarische gebieden met brede sloten en modderbanken. Ze foerageren niet ver van de kleine kolonies op kleine visjes, amfibieën, insecten en regenwormen.
Moerassen werden echter op grote schaal drooggelegd voor menselijke voedselproductie. Wat niet verdween, werd verstoord, overbemest of verzuurd door nefaste invloeden van buitenaf, doorgaans ook afkomstig van de mens.
In de Vlaamse broedvogelatlas uit 2004 kreeg de zwarte stern niet meer dan een vermelding in de lijst van 'uitgestorven broedvogels'. In de eerste helft van de 20ste eeuw moet hij vrij algemeen zijn geweest in zoetwatermoerassen en heidevennen. Maar vanaf de jaren 1950 ging het steil bergaf, met slechts enkele bolwerken die standhielden, zoals de Ronde Put. Dat is ruim 165 ha ongerepte natuur op de grens tussen Mol en Retie. Europese top! Je ontdekt er een fotogenieke plas, omringd door moerassen, rietvelden, bossen en graslanden. Daar werden vlottende rietmatten uitgelegd om de verdwijning op te vangen van de watervegetatie, waarop de stern graag broedt. Het mocht niet baten. Het laatste broedgeval in Vlaanderen dateert van 1984 in de Antwerpse Kempen. Zwarte sterns broeden in de periode mei-juni. Ze hebben één legsel per jaar met 2 tot 3 eieren. De broedduur schommelt rond de 20-22 dagen. De jongen zitten 25 tot 28 dagen op het nest. Ze kunnen het nest al vanaf de 2de week voor langere tijd verlaten en worden nog enige tijd na het uitvliegen gevoerd.
Natuurliefhebbers blijven proberen de soort te lokken als broedvogel, onder meer op het meer van het Vinne in Zoutleeuw. Met zijn 70 ha vormt dit één van de voornaamste bolwerken van dit type natuur in Vlaanderen, met vele habitat-typische soorten (vroege glazenmaker, gevlekte glanslibel, glassnijder) en moerasvogels (roerdomp, woudaap en zwarte stern). Op de randen van dit meer komen voor Haspengouw zeldzame vochtige vegetaties voor van laagveen en natte heischrale graslanden (en een beperkt oppervlak alkalisch moeras). Helaas blijven de waarnemingen voorlopig beperkt tot trekvogels die onderweg zijn van en naar hun wintergebieden voor de West-Afrikaanse kust.
Nederland zag de broedvogelpopulatie van half april tot in oktober letterlijk worden gedecimeerd tussen 1950 en 1990, van zo'n 14.000 naar 1400 broedparen. Sindsdien blijft ze min of meer stabiel. Een studie in het vogelvakblad Limosa legde een extra probleem voor de sternen bloot: een vermindering van hun voedingsmogelijkheden tijdens de nazomertrek. In de jaren 1990 werden er op het IJsselmeer en de Waddeneilanden soms meer dan 100.000 zwarte sternen geteld, maar de jongste 10 jaar komen de tellers nooit boven de 10.000 vogels uit. Voor de oorzaak van de aanzienlijke afname wordt gewezen naar een inzinking van de populatie van spieringen: die kleine vissen vormen de hoofdmoot van wat sternen eten. Door de klimaatopwarming wordt het water voor de visjes te warm, waardoor ze het moeilijk krijgen.
Tot voor kort trok een groot deel van de Europese en West-Siberische populatie via Nederland en de kust naar West-Afrika. Sommige vliegen nog een stuk verder.
De najaarstrek vindt plaats tussen eind juni en eind september. In juli, augustus en begin september verzamelen zich grote aantallen in het IJsselmeergebied, een belangrijk tussenstation. 's Nachts slapen de zwarte sterns gezamenlijk; het eiland De Kreupel is daarvoor een belangrijke plek, een 70 ha groot, als natuurgebied aangelegd kunstmatig eiland in het meer, gelegen op 4,5 km van de kust van Andijk (West-Friesland).
De zwarte stern komt vooral voor in centraal Europa en bereikt in Nederland ruwweg genomen zijn noordwestelijke grens. Het zijn dan ook Polen, Wit-Rusland en de Baltische Staten waar de grootste aantallen zwarte sterns leven. Nederland is erg belangrijk voor de zwarte stern omdat bijna de gehele Oost-Europese populatie door het land trekt, op weg naar hun winterkwartier.
Een recent verslag in Biological Conservation stelde dat het waarschijnlijk belangrijker is te investeren in gunstiger omstandigheden voor zwarte sternen tijdens de trek en in de wintergebieden dan op de broedplaatsen, waar de dieren minder tijd doorbrengen. Maar dat is een lastiger karwei dan iets te ondernemen op de broedplekken. Gelukkig kent de zwarte stern wereldwijd een voldoende grote verspreiding om niet met uitsterven bedreigd te zijn.
Hoe kan je helpen?
Zwarte sterns kunnen gebaat zijn bij speciale 'nestvlotjes', die kunnen bestaan uit een drijvend platform van ongeveer één vierkante meter, al dan niet voorzien van enig plantaardig materiaal. Plaats en type nestvlotje zijn essentieel voor de effectiviteit van deze maatregel. Ook de voedselsituatie in zo'n gebied moet op orde zijn. Recreatie en agrarische activiteiten bij de nestkolonies moeten worden geweerd om de zwarte stern een kans te geven. Ganzen kunnen plaatselijk nesten van zwarte sterns verstoren door op de vlotjes te gaan zitten; soms nemen meerkoeten de nestvlotjes in beslag; om dit te voorkomen zijn rastertjes op de vlotjes effectief.
Kan een verhuizing naar de stad de scholekster redden?
Geraadpleegde bronnen: Knack: Beestenboel: de scholekster [Dirk Draulans] – het CHIRP-Project
De scholekster is een bekende luidruchtige en vermakelijke weidevogel, al was hij vroeger voornamelijk een broedvogel van de kustgebieden Toch gaat het slecht met de scholekster. In 20 jaar is de populatie gehalveerd. Momenteel wordt in Europa het aantal scholeksters op ongeveer 650 000 geschat. De zorg daarover is mondiaal.
De scholekster dankt de tweede helft van zijn naam aan het contrasterende zwart-witte verenkleed dat wat aan een ekster doet denken, maar zijn knalrode lange snavel en roze poten sluiten een vergissing uit. Ook zijn roep doet in niets aan het gekras van eksters denken: een luid en langgerekt ‘te piet – te piet – te piet – te piet …’. Scholeksters doen geen moeite om hun aanwezigheid te verbergen. Ze komen ook dikwijls in grote groepen voor. Alleen in de broedtijd opereren ze opgesplitst in paartjes, die alles altijd met hun tweetjes doen.
De scholekster is een steltloper met een brede voedselsmaak. Voor zijn voeding had hij schorren en slikken nodig. Hij kan zowel teren op schelpen, die hij open hamert, als op wormen, die hij uit de modder puurt. Op graslanden zoekt deze vogel vooral naar regenwormen. Langs de kust gaat de voorkeur uit naar kokkels, mossels, nonnetjes, krabben en garnalen. Veel scholeksters specialiseren zich in een van beide voedingstypes.
Ze imiteren daarbij wat ze hun ouders zien doen. Hun snavel past zich door slijtageverschijnselen aan hun voedingsmethode aan. De mechanische schelpvisserij heeft impact gehad op het kokkel- en mosselbestand, hoofdvoedsel van de scholekster. Nu er minder stikstof en fosfaat in de Waddenzee komt, daalt de algengroei en daarmee het aanbod van fytoplankton. Gevolg: minder mossels, nonnetjes en wadpieren. Dus: minder voedsel.
Meestal zijn scholeksters redelijk lui als het om nestbouw gaat. Het vrouwtje dumpt haar eieren gewoon in een modderkuiltje, zonder nestbekleding.
De teloorgang van de kustbiotoop onder menselijke druk dwong scholeksters vanaf de jaren 1960 tot een verhuizing naar het binnenland, waar ze op akkers of graslanden een alternatief zochten. Ook opgespoten terreinen boden soelaas. Af en toe kwamen ze op brede grasstroken langs wegen terecht. De switch werkte, want de scholeksterpopulatie leek min of meer stabiel te blijven.
Maar de laatste decennia gaat het op vele plaatsen bergaf. De intensifiëring van de landbouw bracht zowel de broed- als voedingsopties van scholeksters in het gedrang. Ook in hun herfst- en wintergebieden kregen de vogels het moeilijker onder meer als gevolg van toenemende verstoring door recreanten in voor scholeksters belangrijke regio’s zoals Zeeland en de Waddeneilanden. Er zijn ook indicaties dat het voedselaanbod er sputtert mogelijk mede door de klimaatopwarming.
Het aantal broedparen van de scholekster in Nederland loopt hard terug. Een gebrek aan water en te weinig kruidenrijke graslanden leidt tot te weinig insecten als voedsel voor de kuikens. De verstoring door maaien en toename van predatoren komt daar nog eens bovenop. Deze slechte leefomstandigheden, gecombineerd met een voedselafname in hun foerageergebieden langs de kuststreek in de jaren '90 leidde intussen tot een afname van 70% van het aantal broedparen in de afgelopen decennia.
Recent lijkt de scholekster opnieuw in te zetten op een wissel van broedbiotoop. Hij past zich stilletjes aan een stadsleven aan, waarbij hij niet zelden op groendaken gaat broeden – veilig voor de gevaren op de grond. In 2009 broedde in Nederland 4% van de scholeksters in een stedelijke omgeving, maar recenter cijfers zijn er niet. In Vlaanderen zouden er nu 1200 tot 1500 broedkoppels zijn, een achteruitgang met 16% in vergelijking met het begin van de eeuw. Hoeveel er bij ons in een stadscontext broeden, is niet bekend.
Verrassend genoeg is de scholekster in de stad sinds een aantal jaren steeds vaker als broedvogel te bewonderen. Plekken om ongestoord te kunnen broeden zijn er ruim aanwezig. Groene daken bieden een mooie uitkomst, maar ook grijze grinddaken zijn in trek. Een klein kuiltje doet dienst als nest, waarin de eieren perfect gecamoufleerd zijn, alsof ze op een schelpenbankje langs de kust liggen.
Een stad heeft zo haar eigen uitdagingen voor scholeksters. De kuikens lopen rond vanaf het moment dat ze uit hun ei komen, maar er zijn niet altijd goede opties om van een dak te raken voor ze kunnen vliegen. ‘Kom van dat dak af’, is een belangrijke bezorgdheid van scholeksterouders. Er zijn ook de risico’s van het verkeer en er zijn niet altijd geschikte voedselzones in de omgeving. Gelukkig hebben scholeksters een heel groot voordeel: ze kunnen 40 jaar en misschien zelfs langer leven. Zo kopen ze tijd om zich aan te passen aan aantastingen van hun leefmilieu.
Via het project 'Scholekster op je dak' worden vogelliefhebbers opgeroepen waarnemingen te delen en de scholekster aan een plek te helpen in de stad. De ingevulde gegevens over de nesten kunnen voor wetenschappelijk onderzoek worden gebruikt. Daarnaast kunnen de kuikens in de stad tegen allerlei problemen aanlopen en worden tips aangereikt om ze te helpen.
Vanwege deze zorgwekkende ontwikkeling is een nieuw project voor de scholekster opgestart: CHIRP. Deze afkorting staat voor Cumulative Human Impact on biRd Populations. In het project wordt onderzocht wat het effect van verschillende menselijke invloeden is op de scholekster populatie. Uiteindelijk wil men van alle factoren bepalen hoe sterk ze de scholekster populatie beïnvloeden. Op die manier kunnen effectievere maatregelen worden getroffen om de gestage achteruitgang van scholeksters te verminderen. Daarnaast levert het project veel wetenschappelijke informatie op doordat er gebruik wordt gemaakt van grote datasets en nieuwe technieken.
Tijdens het CHIRP project worden scholeksters het hele jaar door gevolgd. In dit project richt men zich op het onderzoeken van de overwinterende scholeksters op Vliehors. Op deze locatie worden scholeksters met een GPS-zender uitgerust. Op deze manier kunnen menselijke verstoringen in de wintergebieden goed worden onderzocht omdat dankzij de GPS gegevens zichtbaar wordt hoe de scholeksters reageren op verstoring en hoe het terreingebruik van de vogels verandert na verstoring. De verstoring leidt mogelijk weer tot conditieverlies, bv. omdat de scholeksters vanwege de verstoring niet kunnen foerageren op de meest voedselrijke plekken. Vervolgens wordt er een computermodel gemaakt dat de overleving en conditie van overwinterende scholeksters simuleert op basis van het getij, het voedselaanbod en het klimaat. In deze modellen wordt ook het effect van verstoring op de conditie van scholeksters berekend.
In de zomer onderzoekt men het broedsucces van scholeksters. Men tracht te achterhalen welke factoren het broedsucces bepalen en men hoopt te weten te komen of en waarom scholeksters in stedelijke gebieden een ander broedsucces hebben dan scholeksters in agrarische gebieden. Verder worden mogelijke oorzaken voor de teruggang van het broedsucces zoals nestpredatie, landbouw intensivering, klimaatverandering en het toenemende overstromingsrisico van nesten op kwelders door bodemdaling door gaswinning onder de loep genomen.
Uniek aan het onderzoek is dat er een link wordt gemaakt tussen de conditie van vogels in de winter en het broedsucces in de zomer. In de winter wordt de conditie van honderden scholeksters gemeten. Deze scholeksters worden ook van kleurringen voorzien. Dieren die in de winter zijn geringd, kunnen dankzij de kleurringen in de zomer worden teruggevonden; veel scholeksters migreren namelijk van het overwinteringsgebied aan de kust naar het binnenland om te broeden. Door het broedsucces in het binnenland te meten kunnen we een verband leggen tussen de lichaamsconditie in de winter en het broedsucces in het binnenland.
Het baardmannetje is eigenlijk een bakkebaardmannetje
Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel: het baardmannetje [Dirk Draulans]
Baardmannetjes behoren tot de mooiste vogels in onze contreien. Beide geslachten zijn overwegend kaneelbruin met een felgele snavel en een lange staart. De mannetjes hebben een grijze kop met twee opvallende zwarte bakkebaarden vanaf de ogen. Met bakkebaarden maak je indruk op de vrouwen in de baardmannetjeswereld.
Vroeger werden de diertjes ‘baardmezen’ genoemd, maar omdat er geen vrouwtjes met baard zijn was die naam niet correct. Bovendien is uit genetisch onderzoek gebleken dat de beestjes niet direct verwant zijn aan de mezen, wel aan de leeuweriken. Schijn kan bedriegen, ook in de vogelwereld.
Uniek is dat baardmannetjes het grootste deel van hun leven in en op riet doorbrengen. Ze broeden in dichte rietvelden, in nesten van riet die ze op een riethoopje maken. In de zomer voeden ze zich met insecten (libellen, muggen) en spinnetjes, in de winter, wanneer ongewervelden schaars geworden zijn, met zaad van riet en rietgras. Om de overgang tussen de twee diëten te faciliteren, past hun spijsverteringsstelsel zich aan. Ze pikken in de winter ook gruis op om de vertering van zaden te vergemakkelijken.
De beestjes vormen al koppeltjes in hun jeugdjaren, als ze nog in jongelingentroepen door het riet zwerven. Hoe langer een paartje samen is, hoe beter de activiteiten van beide partners op elkaar zijn afgestemd en hoe vroeger ze met broeden beginnen, doorgaans van eind maart tot april; elk legsel telt meestal 5-7 eieren, soms een dozijn. In één jaar kan een paartje tot wel 20 jongen grootbrengen. Broedduur: 12-13 dagen, Het nest wordt gemaakt in dichte riet- en zeggevegetatie, meestal laag bij de grond. De jongen zitten 13-14 dagen op het nest voor ze uitvliegen.
In jaren met een lage broeddichtheid kan er sprake zijn van overlappende broedsels: de vrouwtjes beginnen al aan een nieuw legsel als de jongen uit het vorige nest nog moeten worden gevoederd – dat is dan de taak van de mannetjes.
Zo kunnen de diertjes snel reageren op crashes in hun populatie, bv. als gevolg van langdurige vorstperiodes.
Baardmannetjes verplaatsen zich soms over wat langere afstanden, zeker als ze met een groeiende populatiedichtheid te maken krijgen, maar echt migreren doen ze niet. Na de broedtijd zwerven groepjes baardmannen rond buiten hun directe broedgebieden. Zo kunnen ook nieuwe broedplekken ontstaan vanuit het brongebied. Vogels die wegtrekken, doen dat vanaf september en keren terug vanaf maart.
De Nederlandse populatie werd sterk beïnvloed door de ontwikkeling en later gedeeltelijke ontginning, van grootschalige natuurgebieden met veel riet, zoals de Oostvaardersplassen in Flevoland. Recent kent het Verdronken Land van Saeftinghe in Zeeuws-Vlaanderen een stijgend aantal baardmannetjes als gevolg van een uitbreiding van de rietbedden daar.
Jong Riet wordt verkozen boven oud Riet (hogere voedselbeschikbaarheid zowel in winter als in zomer). De soort is altijd schaars geweest in Vlaanderen, maar vertoont de laatste 20 jaar een duidelijk toenemende trend. In de periode 2000-2002 schommelde de Vlaamse populatie rond 10-20 broedparen. Vervolgens nam de soort geleidelijk verder toe en in 2018 werden bijna 80 paren geteld. Vooral in de Waaslandhaven doet de Baardman het goed met 67 paren in 2018 (Schor Ouden Doel bijna 60 paren, Ketenisse en het Groot Rietveld te Melsele). Die populatie is wellicht afkomstig van het nabijgelegen Verdronken Land van Saeftinghe waar men 318 paren telde in 2018. Hier doet de soort het uitstekend doordat het riet er de laatste jaren sterk uitgebreid is door opslibbing. Vanuit die laatste populatie is er een spill-over naar Vlaanderen, met name de rietkragen van de schorren langs de Schelde.
Het grootste deel van de populatie bevindt zich echter in Roemenië. In Noord-West Europa is Nederland wel een van de belangrijkste broedgebieden. Daarmee heeft Nederland een speciale verantwoordelijkheid voor deze vogel. De aantallen zijn stabiel, maar kunnen tijdens strenge winters snel afnemen.
Vogelbescherming heeft zich enorm ingespannen voor de kwaliteit van moerasgebieden. Onder meer door het opstellen van een Beschermingsplan Moerasvogels en door actieve inbreng bij de beheerplannen van Natura2000-gebieden. Een vogel als de baardman profiteert van goed beheerde moerasgebieden. Via een netwerk van deskundige en vrijwillige Wetland-Wachten houdt Vogelbescherming een oogje in het zeil bij deze natuurgebieden.
Vooral in de herfst kun je de diertjes spotten. Je hoort dan frequent hun kenmerkende ping-ping-pinggeluid en ziet ze soms in groepjes boven het riet vliegen in een wat vreemde fladdervlucht. Met wat geluk zie je ze acrobatentoeren uithalen op rietstengels. Het zijn echt beestjes om van te genieten.
de bron: Knack: Beestenboel: het baardmannetje [Dirk Draulans]
Baardmannetjes behoren tot de mooiste vogels in onze contreien. Beide geslachten zijn overwegend kaneelbruin met een felgele snavel en een lange staart. De mannetjes hebben een grijze kop met twee opvallende zwarte bakkebaarden vanaf de ogen. Met bakkebaarden maak je indruk op de vrouwen in de baardmannetjeswereld.
Vroeger werden de diertjes ‘baardmezen’ genoemd, maar omdat er geen vrouwtjes met baard zijn was die naam niet correct. Bovendien is uit genetisch onderzoek gebleken dat de beestjes niet direct verwant zijn aan de mezen, wel aan de leeuweriken. Schijn kan bedriegen, ook in de vogelwereld.
Uniek is dat baardmannetjes het grootste deel van hun leven in en op riet doorbrengen. Ze broeden in dichte rietvelden, in nesten van riet die ze op een riethoopje maken. In de zomer voeden ze zich met insecten (libellen, muggen)en spinnetjes, in de winter, wanneer ongewervelden schaars geworden zijn, met zaad van riet en rietgras. Om de overgang tussen de twee diëten te faciliteren, past hun spijsverteringsstelsel zich aan. Ze pikken in de winter ook gruis op om de vertering van zaden te vergemakkelijken.
De beestjes vormen al koppeltjes in hun jeugdjaren, als ze nog in jongelingentroepen door het riet zwerven. Hoe langer een paartje samen is, hoe beter de activiteiten van beide partners op elkaar zijn afgestemd en hoe vroeger ze met broeden beginnen, doorgaans van eind maart tot april; elk legsel telt meestal 5-7 eieren, soms een dozijn. In één jaar kan een paartje tot wel 20 jongen grootbrengen. Broedduur: 12-13 dagen, Het nest wordt gemaakt in dichte riet- en zeggevegetatie, meestal laag bij de grond. De jongen zitten 13-14 dagen op het nest voor ze uitvliegen.
In jaren met een lage broeddichtheid kan er sprake zijn van overlappende broedsels: de vrouwtjes beginnen al aan een nieuw legsel als de jongen uit het vorige nest nog moeten worden gevoederd – dat is dan de taak van de mannetjes.
Zo kunnen de diertjes snel reageren op crashes in hun populatie, bv. als gevolg van langdurige vorstperiodes.
Baardmannetjes verplaatsen zich soms over wat langere afstanden, zeker als ze met een groeiende populatiedichtheid te maken krijgen, maar echt migreren doen ze niet. Na de broedtijd zwerven groepjes baardmannen rond buiten hun directe broedgebieden. Zo kunnen ook nieuwe broedplekken ontstaan vanuit het brongebied. Vogels die wegtrekken, doen dat vanaf september en keren terug vanaf maart.
De Nederlandse populatie werd sterk beïnvloed door de ontwikkeling en later gedeeltelijke ontginning, van grootschalige natuurgebieden met veel riet, zoals de Oostvaardersplassen in Flevoland. Recent kent het Verdronken Land van Saeftinghe in Zeeuws-Vlaanderen een stijgend aantal baardmannetjes als gevolg van een uitbreiding van de rietbedden daar.
Jong Riet wordt verkozen boven oud Riet (hogere voedselbeschikbaarheid zowel in winter als in zomer). De soort is altijd schaars geweest in Vlaanderen, maar vertoont de laatste 20 jaar een duidelijk toenemende trend. In de periode 2000-2002 schommelde de Vlaamse populatie rond 10-20 broedparen. Vervolgens nam de soort geleidelijk verder toe en in 2018 werden bijna 80 paren geteld. Vooral in de Waaslandhaven doet de Baardman het goed met 67 paren in 2018 (Schor Ouden Doel bijna 60 paren, Ketenisse en het Groot Rietveld te Melsele). Die populatie is wellicht afkomstig van het nabijgelegen Verdronken Land van Saeftinghe waar men 318 paren telde in 2018. Hier doet de soort het uitstekend doordat het riet er de laatste jaren sterk uitgebreid is door opslibbing. Vanuit die laatste populatie is er een spill-over naar Vlaanderen, met name de rietkragen van de schorren langs de Schelde.
Het grootste deel van de populatie bevindt zich echter in Roemenië. In Noord-West Europa is Nederland wel een van de belangrijkste broedgebieden. Daarmee heeft Nederland een speciale verantwoordelijkheid voor deze vogel. De aantallen zijn stabiel, maar kunnen tijdens strenge winters snel afnemen.
Vogelbescherming heeft zich enorm ingespannen voor de kwaliteit van moerasgebieden. Onder meer door het opstellen van een Beschermingsplan Moerasvogels en door actieve inbreng bij de beheerplannen van Natura2000-gebieden. Een vogel als de baardman profiteert van goed beheerde moerasgebieden. Via een netwerk van deskundige en vrijwillige Wetland-Wachten houdt Vogelbescherming een oogje in het zeil bij deze natuurgebieden.
Vooral in de herfst kun je de diertjes spotten. Je hoort dan frequent hun kenmerkende ping-ping-pinggeluid en ziet ze soms in groepjes boven het riet vliegen in een wat vreemde fladdervlucht. Met wat geluk zie je ze acrobatentoeren uithalen op rietstengels. Het zijn echt beestjes om van te genieten.
De oeverzwaluw kan op menselijke assistentie rekenen
Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel: de oeverzwaluw [Dirk Draulans]
Onze kleinste en zeldzaamste zwaluw heeft zijn oorspronkelijke biotoop zo goed als volledig verloren. Hij moet nu broeden in vaak tijdelijke afgravingen.
De meeste mensen kennen de boerenzwaluw en de huiszwaluw (en de gierzwaluw uit onze steden, al is dat geen echte zwaluw).
De derde zwaluwsoort in ons land daarentegen is minder bekend: de oeverzwaluw, een bescheiden beestje met een bruine bovenkant, een lichte onderkant en een opvallend kort staartje.
Het diertje deed zijn naam aanvankelijk alle eer aan: zijn voornaamste broedbiotoop waren steile zandwanden langs de oevers van beken en rivieren. Helaas zijn die sinds een halve eeuw geleden systematisch opgeofferd aan de instrumentalisering van onze natuur: alles moest handiger worden voor economisch gebruik. Beken werden rechtgetrokken en waar mogelijk in een betonnen keurslijf geperst, want dat werd als nuttig voor de landbouw beschouwd. Het broedgebied van de oeverzwaluw ging daarbij verloren, waardoor de populaties crashten.
Om niet onderuit te gaan, volgde de oeverzwaluw het klassieke darwiniaanse principe: hij paste zich aan veranderende leefomstandigheden aan. Hij entte zich op door de mens gemaakte structuren – maar niet op bebouwing, zoals de boerenzwaluw en de huiszwaluw. Hij zocht en vond plekken die leken op zijn oorspronkelijke oeverbiotoop: steile wanden in zandophopingen en infrastructuurwerken. Dat was een heikele onderneming: nogal wat ondernemers zijn niet opgezet met de aanwezigheid van de beschermde diertjes, wier kolonies ze niet mogen verstoren. Natuurvriendelijke aannemers sturen hun werkzaamheden bij in aanwezigheid van zo’n kolonie – die na enkele maanden toch weer naar de winterkwartieren in Afrika vliegt. Maar de meerderheid trekt zich er niets van aan en graaft de nestgangen ongenadig weg.
Een verslag in Natuur.oriolus van Dries Martens en Johan Baetens, medewerkers van Natuurpunt die in de Antwerpse haven actief zijn, belicht de groeiende rol van de haven in het voortbestaan van de oeverzwaluw in ons land. Met haar gigantische werven biedt ze de soort veel mogelijkheden. Tijdens de graafwerken zowat 2 jaar geleden voor het Deurganckdok op de linkeroever van de Schelde ontstond er zelfs een kolonie met bijna 1000 broedkoppels. Dat is een enorm aantal, als je bedenkt dat de broedpopulatie in Vlaanderen op iets tussen 6000 en 7500 koppels wordt geschat.
Die reuzenkolonie is verdwenen, nu de werken aan het dok achter de rug zijn. De oeverzwaluwen hebben zich over een aantal locaties verspreid. In de tijd dat ze nog in natuurlijke oevers broedden, waren ze heel plaatstrouw: de helft kwam broeden in de geboortekolonie. Zodra ze een kolonie hadden gekozen, kwam de grote meerderheid er jaar na jaar terug. Nu zijn de diertjes flexibeler en verhuizen ze gemakkelijk. Voor hun voeding hebben ze waterpartijen nodig – ze eten vooral insecten die boven het water dansen. Zulke plekken zijn er overvloedig in en rond het Antwerpse havengebied.
Omdat de haven zo belangrijk is geworden voor de oeverzwaluw, hebben de havenautoriteiten in samenwerking met Natuurpunt maatregelen genomen om de soort een handje te helpen. Er worden plannen gemaakt om permanente zandwanden te creëren. In afwachting daarvan worden ongebruikte zandvoorraden zo afgegraven dat ze geschikt worden voor de diertjes. Die kunnen dus op menselijke assistentie rekenen. Het is eens iets anders.
Geraadpleegde bron: Vogelbescherming Vlaanderen: Mens & Vogel: Lente 2023
Een van de eerste zangvogeltjes die enthousiast de lente inluiden, is toch wel de roodborsttapuit. We mogen hem gerust de ‘maartvogel bij uitstek’ noemen. Wat betreft gedrag en lichaamsbouw lijkt hij relatief goed op het paapje, maar hij is wel een beetje kleiner van gestalte (lichaamslengte: 11.5 tot 13 cm / spanwijdte: 18 tot 21 cm / lichaamsgewicht: 14 tot 17 g). Het mannetje is onmiskenbaar dankzij de zwarte kop en keel, de brede, witte kraag in de hals en de roestoranje borst. Het verenkleed van het vrouwtje is wat valer van kleur, zoals bij de meeste vogelsoorten wel het geval is.
Laag boven zijn territorium op de heide danst het fraaie roodborsttapuitmannetje op en neer in de lucht terwijl hij zijn piepende zang laat horen of hij zit een vrouwtje achterna in een onstuimige baltsvlucht. De zang duurt maar een paar tellen. Hij zit dan vaak op een zangpost boven in een struik of op een telefoondraad. Als hij vanaf een zitplaats zingt, zwaait en wipt hij met zijn staart. Er tussendoor roept hij een scherp, raspend ‘wiet-tiek-tiek’ of een klikkend ‘tik-tik’, een geluid alsof twee stenen op elkaar ketsen. De relatief korte zang lijkt wat op die van de roodstaart of zelfs op die van een heggenmus.
Roodborsttapuiten broeden van de Britse Eilanden tot de oostkust van de Zwarte Zee en van Noord-Duitsland en Polen tot Noord-Afrika. De kolonisatie van de zuidkust van Noorwegen vanaf de jaren ’70 van vorige eeuw wijst op enige noordwaartse uitbreiding.
Onze broedvogels arriveren doorgaans van eind februari tot eind maart en verlaten ons land tussen half september en half november. Ze overwinteren grotendeels in Frankrijk, op het Iberisch Schiereiland, in Marokko en Algerije. Het is aannemelijk dat de kleine aantallen overwinteraars die in Vlaanderen worden gezien, vooral lokale broedvogels betreft.
Hoewel de eerste roodborsttapuiten al eind februari in hun broedgebied kunnen aankomen, is er voorlopig nog geen sprake van een opvallend vroege terugkeer. Het gaat wellicht om enkele honderden vogels die in heel Vlaanderen kunnen worden gezien, vooral in regio’s waar veel broedvogels zich ophouden. Het accent is echter verschoven naar agrarisch cultuurland, inclusief natuurontwikkeling. Dat opvallend veel overwinterende vogels paartjes zijn, is ook elders vastgesteld. Deze vogels profiteren van elkaars alertheid (geen overbodige luxe voor een zangvogel van open terrein) en wellicht schermen ze samen een territorium af.
Heel wat roodborsttapuiten in Vlaanderen zijn dus sedentair dankzij het milde klimaat. Ze leven het hele jaar door in paren en verdedigen samen vooral in de zomermaanden hun territorium. Sommige zijn om klimatologische redenen toch gedwongen om te vertrekken.
De paren splitsen zich dan op en worden soms pas in het volgende voorjaar in het broedgebied herenigd. De roodborsttapuit is geen groepsvogel. De grootste groepen die in de zomer kunnen worden waargenomen zijn familiegroepen, vóór de jongen dispersie (verspreiding) vertonen. Roodborsttapuiten geven de voorkeur aan dezelfde biotoop als paapjes, maar waar de ene soort veel voorkomt, schijnt de andere minder algemeen te zijn.
We vinden onze prachtvogeltjes vooral in de ruige, ongecultiveerde landschappen, uitgestrekte heidevelden, schaars begroeide duinen, braakliggend land en ook wel op droge weilanden met flinke heggen eromheen. Oorspronkelijk leefden ze meer op akkers, maar door de intensivering van de landbouw zij ze verhuisd. In de winter komen ze op verlaten akkers af om daar te foerageren. Men ziet ze ook wel op opgespoten terreinen. Hun gedrag lijkt dan een beetje op dat van roodborstjes.
Natuurontwikkeling en verruiging doen de soort goed, maar pioniersvegetatie maakt uiteindelijk plaats voor hoge, dichte begroeiing en daarmee kunnen deze vogeltjes weinig beginnen. Roodborsttapuiten willen zich kunnen bewegen, al was het maar om insecten zoals langpootmuggen en vlinders achterna te jagen, die ze in de vlucht vangen. Ook wormen, rupsen, spinnen en slakken staan op de spijskaart. Bessen staan vooral in de herfst en winter op het menu. Vanuit nieuwe natuurterreinen kunnen roodborsttapuiten echter het boerenland soms weer koloniseren en het akkerland heroveren. En als de omstandigheden gunstig zijn, dan slagen de vogels erin in één zomer twee, drie of soms zelfs vier legsels groot te brengen.
De roodborsttapuit is dus wat men noemt monogaam en territoriaal. Het broedseizoen (maart tot augustus) begint vroeg vanwege de sedentaire aard van de soort. Het vrouwtje bouwt haar nest op de grond of op geringe hoogte, onder een kruidachtige kluit of aan de voet van een kleine, dichte struik. Het nest is een grote, ruwe hoop droog gras en bladeren, binnenin zorgvuldig bekleed met haar, schapenwol, donsveren en andere zachte materialen. Een tunneltje in de vegetatie geeft doorgaans toegang tot het eigenlijke nest.
Het vrouwtje legt 5 tot 6 lichtblauwe eitjes met fijne, roodbruine vlekjes. Ze broedt de eieren gedurende een periode van 14 tot 15 dagen alleen uit en zorgt de eerste dagen ook zelf voor de nestjongen. Daarna worden ze gedurende 2 weken gevoederd door beide oudervogels tot 4 of 5 dagen na het uitvliegen. Het vrouwtje verlaat dan de nestlocatie om een nest te bouwen voor een volgend broedsel, terwijl het mannetje de jongen nog 5 à 10 dagen blijft voeren. Dit kan worden herhaald voor een 3de broedsel.
De roodborsttapuit is een van de inheemse broedvogels die het tegenwoordig zeer goed doen. Na een dieptepunt rond de jaren ’90, toen slechts ongeveer 900 broedparen in Vlaanderen overbleven, is de soort aan een opmerkelijke remonte begonnen. Tijdens de periode van de vorige broedvogelatlas (2000-2002) was de populatie al minstens verdubbeld tot ongeveer 2400 paren. Dat de toename zich sindsdien heeft doorgezet, blijkt sinds kort ook uit de ABV-cijfers (Algemene Broedvogels Vlaanderen) van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO). Konden we dit maar over meer inheemse vogelsoorten zeggen.
De roodborsttapuit is nu algemeen genoeg voorkomend om door dit meetnet te worden opgepikt en laat bovendien een toename van ruim 50% zien in de periode 2007-2018. Die toename speelt zich trouwens af in zowel heide- en duingebied als landbouwgebied. Hiermee is het dus een van de weinige soorten die in het Vlaamse landbouwareaal positieve cijfers laat noteren. Regionale cijfers ondersteunen ten volle de ABV-data. Illustratief is bv. de toename van de soort op de Kalmthoutse heide: van 44 paren in 1999 tot 135 paren in 2019.
Uitzonderlijk worden echter ook lokale afnames gemeld. Na de aanleg van het gecontroleerde overstromingsgebied Kruibeke-Bazel-Rupelmonde nam de soort snel toe van slechts één broedpaar in 2007 tot 32 paren in 2011. Sindsdien namen ze er langzaamaan weer af en in 2018 werden er nog amper 3 paren geteld.
Bij onze noorderburen wordt gemiddeld ongeveer dezelfde positieve tendens – en omslag sinds 1999 – vastgesteld zoals in Vlaanderen. Nederland schatte zijn populatie in 2013-2015 op 15000-18000 broedparen.
Sommige zanglijnen van de zanglijster gaan al eeuwen mee
Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel: de zanglijster [Dirk Draulans]
Meer dan een eeuw geleden was de zanglijster in onze streken waarschijnlijk talrijker dan de verwante merel. De merel was een echte bosvogel, die zijn areaal de afgelopen 100 jaar heeft uitgebreid naar tuinen en parken. De zanglijster was een bosvogel die ook voorkwam in kleinschalige landbouwlandschappen met hagen en heggen.
De teloorgang van dat landschap, in combinatie met de pesticiden die veel bodemdiertjes uit het menu van de lijster hebben geliquideerd, betekende een mokerslag voor de mooie soort met de opvallend gespikkelde buik. In de tweede helft van de vorige eeuw ging de zanglijsterpopulatie in grote delen van West-Europa met driekwart achteruit. Vlaanderen bleef daar grotendeels van gespaard. Wellicht boden de lintbebouwing en de villawijken plaatselijk genoeg alternatieve broedplekken om verliezen elders te compenseren. De laatste decennia is er in Europa wel een hersteloperatie aan de gang, maar volgens het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) doet Vlaanderen ook daar niet aan mee: tussen 2007 en 2018 ging de populatie van de zanglijster bij ons met 38 % achteruit. De oorzaak is niet duidelijk, maar het bevestigt dat er werk aan de winkel is om Vlaanderen vogelvriendelijker te maken.
Zoals zijn naam suggereert, is een belangrijk kenmerk van de zanglijster zijn zang. Die is luid, krachtig en heel helder. De vogel heeft de gewoonte zijn zanglijnen te herhalen, als om te laten horen dat het moois wat hij produceert geen toevalstreffer is. De zang van elke lijster is verschillend. Als je er oor voor hebt, kun je er een vogel aan herkennen. Jonge lijsters pikken soms strofes op die ze horen van hun vader, zodat sommige zangcombinaties tientallen jaren, misschien zelfs eeuwen meegaan. Ook zanglijsters in de buurt kunnen inspirerend werken. Alleen de mannetjes zingen. De vrouwtjes bouwen het nest en broeden de eitjes uit.
De binnenkant van het nest is opmerkelijk. De zanglijster bekleedt haar nest met een dun laagje leem waarop een binnenbekleding uit houtmolm wordt aangebracht. Voordat de houtmolm wordt gefixeerd, wordt die met de snavel fijn gebeten en met speeksel of water doorweekt. Door met de borst op de geknede bestanddelen van de binnenlaag te duwen, brengt de zanglijster het lemen pleisterwerk op de vereiste dikte en wordt de diepe nestkom gepolijst. De zanglijster baadt zich tijdens de nestbouw geregeld in plasjes om de binnenlaag optimaal te kunnen gladstrijken. In plaats van leem wordt soms ook paardenmest gebruikt. De aanleg van de lemen binnenkant vereist droog weer. De voordelen van leembekleding: het nest is stevig en kan later opnieuw worden gebruikt; de leembekleding beperkt vermoedelijk het aantal nestparasieten.
Voor het voederen van de jongen krijgen ze hulp van hun echtgenoot. Zanglijsters hebben de neiging jaar na jaar hetzelfde territorium te gebruiken met dezelfde partner. In een goed seizoen kunnen ze drie broedsels na elkaar grootbrengen.
De Vlaamse vogelkenner Marc Herremans (Natuurpunt) stelde in het blad Natuur.oriolus dat zanglijsters, ondanks hun naam, soms opvallend weinig zingen: waarschijnlijk als ze al vroeg in het seizoen in hun territorium zitten en er weinig concurrenten moeten worden afgeschrikt. Je kunt dus zanglijsters in je tuin hebben die niet veel van zich laten horen. Met wat geluk zie je ze wel op je gras rondhippen op zoek naar wormen en ander bodemgrut.
In droge periodes, als ze moeilijk aan ander voedsel raken, vallen zanglijsters soms terug op huisjesslakken. Die slaan ze stuk op een vaste steen die ze als aambeeld gebruiken. De zanglijster eet naast regenwormen ook insecten, duizendpoten en pissebedden. Slakken vormen een belangrijke voedselbron. De slakkenhuisjes worden met een stevige nekzwaai tegen een steen stuk gemept zodat de slak uit haar huisje kan worden getrokken. Vaak wordt hiervoor eenzelfde steen (aambeeld) gebruikt, waarrond dan vele stukgeslagen huisjes liggen (een lijstersmidse). Het is de enige vogelsoort in onze contreien die dat courant doet. Tegen het eind van de zomer maakt ook fruit deel uit van haar dieet. Ze foerageren steeds op de grond.
Nog enkele weetjes:
lijsterpaté is in de Franse keuken nog steeds een culinair genot. In de omgeving van de Mont Ventoux wordt zelfs lijsterpaté met truffels geserveerd. Die pâte de grive wordt in de restaurants als een delicatesse aanbevolen. In België geniet de zanglijster echter een volledige wettelijke bescherming;
in België werden vroeger massaal lijsters gevangen voor menselijke consumptie. Op vijf marktdagen (drie in Brussel, één in Antwerpen, één in Verviers) begin oktober 1896 werden in België 381.680 lijsters verkocht waarvan 170.680 in ons land waren gevangen. Pas met het Koninklijk Besluit van 26 mei 1967 werd het vangen van lijsters met strikken bij wet verboden.
Als de stikstofoverlast efficiënt wordt aangepakt, komt de verzoening tussen natuur en landbouw dichterbij.
De Universiteit Gent heeft een stilaan zorgwekkend aantal complotdenkers in haar rangen. Op de website van een infocentrum voor Vlaamse land- en tuinbouwers publiceert de directeur van een vzw ‘van en voor veehouders’ een tekst, waarin hij ongegeneerd poneert dat het stikstofbeleid tot doel heeft veehouders rond natuurgebieden zulke strenge normen op te leggen dat de waarde van hun grond daalt, waarna hij goedkoop kan worden aangekocht door natuurverenigingen.
De auteur is professor aan de faculteit bio-ingenieurswetenschappen van de UGent, maar hij dekt zich in met de boodschap dat hij ‘in eigen naam’ schrijft. Hij geeft in ieder geval geen blijk van een grondige kennis van de techniciteit van het complexe stikstofverhaal. Zo maakt hij nergens het onderscheid tussen het stikstofhoudende ammoniak uit de landbouw en de stikstofoxiden uit transport en industrie, wat nochtans fundamenteel is.
Meer zelfs: hij stelt dat landbouw niet het probleem maar de oplossing voor de stikstofproblematiek is, want in tegenstelling tot fabrieken en voertuigen capteren landbouwgewassen stikstof. Blijkbaar heeft hij nooit gehoord van kunstmest, die op grote schaal extra stikstof aan ons landschap toevoegt. Ook de invoer van buitenlandse soja als voeding voor de veeteelt, die de stikstofbalans verder ontregelt, is hem kennelijk ontgaan. Hij ziet uitsluitend een hetze tegen boeren die moeten worden weggepest.
Andere minister
De oprispingen van deze slecht verlichte geest monden uit in een vraag naar nieuwe cijfers en analysen om meer up-to-date maatregelen over het stikstofprobleem te kunnen nemen. Het is een doorzichtig manoeuvre, dat ook boerenorganisaties en hun politieke verdedigers uitvoeren. Ze proberen het stikstofdossier over de volgende Vlaamse regeringsvorming in 2024 te tillen, in de hoop dat er dan een andere minister van Omgeving over moet oordelen dan Zuhal Demir (NV-A).
Minister Demir probeert die vertragingsmanoeuvres te counteren, onder meer door druk te zetten in het dossier van de omgevingsvergunning voor de luchthaven van Zaventem. De grote stikstofuitstoot van vliegtuigen heeft daar een funest effect op de omliggende natuur. Maar de harde feiten zijn dat de sectoren industrie en transport meer maatregelen genomen hebben om hun stikstofoverlast terug te dringen dan de landbouw. De stikstofuitstoot van de landbouw blijft al een jaar of 10 op hetzelfde peil, terwijl die van de andere sectoren verder daalt. Landbouw is nu de grootste stikstofvervuiler in Vlaanderen. Bovendien is het ammoniak uit de landbouw per eenheid gewicht veel schadelijker voor de natuur dan de stikstofoxiden.
Het belang van natuur in ons landschap wordt eindelijk ernstig genomen. De vereniging Natuurpunt is met meer dan 130.000 aangesloten gezinnen een maatschappelijk zwaargewicht geworden. Een CD&V-politica die dicht bij de Boerenbond staat, verzuchtte onlangs dat ze in haar bijna 20 jaar in het parlement nog nooit zoiets als het stikstofdebat heeft meegemaakt. Dat hoeft niet te verbazen. Voor Zuhal Demir de bevoegdheid Omgeving kreeg, was het natuurbeleid decennialang in handen van CD&V-ministers. Die hebben de hete aardappel van de landbouwvervuiling zo lang voor zich uitgeschoven dat er nu inderdaad drastische maatregelen moeten komen om aan de Europese normen te voldoen. Desondanks maakt de CD&V er nog altijd een karikatuur van. Partijvoorzitter Sammy Mahdi verklaarde dat we ‘toch geen hele sector gaan wegduwen omdat er ergens drie bomen staan met een speciale vleermuis in’.
Landbouwers moeten inzien dat ze het rijk nooit meer voor zich alleen zullen hebben. Ze moeten leren dat landschap en natuur niet hetzelfde zijn. ‘Boerennatuur’ is niet zelden boerenbedrog, want landbouwlandschappen zijn doorgaans levenloos: er zit geen beestje of natuurlijk plantje meer in. Ook natuurwaarden in bos en hei kreunen onder stikstofoverlast. Zeldzame planten worden verdrongen door woekeraars als bramen en brandnetels, die floreren onder de hoge stikstofwaarden. Als we er niet in slagen om op korte termijn de stikstofvervuiling terug te dringen, kunnen we evengoed stoppen met natuurbeheer.
Landschapsschilders
Meer dan honderd jaar geleden probeerden bevlogen geesten onze natuur en karakteristieke landschappen al te redden. De plantkundige en fotograaf Jean Massart publiceerde in 1912 zijn werk Pour la protection de la nature en Belgique, met een lijst van landschappen die moesten worden beschermd tegen industrialisatie en bevolkingsexpansie – de landbouw was toen nog geen probleem. Hij waarschuwde voor het gevaar van ‘de versmelting van het moderne stedelijke landschap met het natuurlijke’. Het heeft niet mogen baten. Vlaanderen is op grote schaal verstedelijkt.
In 1911 kwam er een eerste officiële wet ‘tot het behoud van de schoonheid der landschappen’. Maar al snel moesten landschapsbeschermers, onder wie nogal wat kunstschilders, vaststellen dat ze dode letter bleef. Leden van de in 1910 opgerichte Koninklijke Vereniging voor Natuur en Stedenschoon (KVNS) ageerden tegen plannen die een aantasting van het landschap zouden betekenen, zo valt te lezen in de masterthesis van kunsthistorica Anneleen Van Wulpen (UGent, 2018).
In die jaren circuleerden er ook al plannen om de Leie in de omgeving van Gent recht te trekken. Een ingreep die een halve eeuw later tot de standaardprocedure behoorde bij natuurvernietigende ruilverkavelingen. Men wilde toen ook een groot deel van het Zoniënwoud afsluiten als oefenterrein voor het leger. Vergelijkbare plannen werden vorig jaar gelanceerd voor het prachtige Drongengoedbos in het Oost-Vlaamse Maldegem. Ook de duinen aan de kust werden begin vorige eeuw al bedreigd door projectontwikkeling – ze zijn nu bijna helemaal weg.
Leden van de KVNS organiseerden congressen, tentoonstellingen, betogingen en protestacties om aandacht te vragen voor de waarde van de Vlaamse ‘oerlandschappen’. Het haalde allemaal niet veel uit. Heiden en bossen werden op grote schaal ontgonnen en verkaveld. Er verschenen fabrieksschouwen in het landschap, naast de molens. In haar publicaties verzuchtte de KVNS dat de gemiddelde Belg niet genoeg oog had voor het natuurschoon om hem heen. Dat is vandaag gelukkig anders. Steeds meer mensen beseffen dat natuur niet alleen mooi, maar ook nodig is.
De strijd voor natuurbehoud was destijds vooral een preoccupatie van de betere burgerij, niet zelden afkomstig uit de stad en in de natuur op zoek naar rust. Zo kwam kunstschilder Jakob Smits in 1888 in een gehucht van de Kempense gemeente Mol wonen om aan de stedelijke drukte en een woelig privéleven te ontsnappen. Voor hem behoorde het ‘Kempisch dorp’ tot de Vlaamse oerlandschappen. Hij schilderde landschappen die vooral de nietigheid van de mens illustreerden.
De mens was heel aanwezig in zijn werk, maar er doken zelden of nooit wilde dieren in op. Dat was zo bij de meeste landschapsschilders uit die tijd. Was het omdat vogels en vlinders, en ’s nachts glimwormen als dwaallichtjes, zo algemeen waren dat mensen er amper oog voor hadden? Wilde dieren waren bijna uitsluitend in jachttaferelen te zien en dan meestal dood. Natuur en landschap waren in die tijd nog hetzelfde, alleen werd het niet zo geportretteerd. De landschappen op de schilderijen leken even levenloos als de echte landschappen nu.
Romantisch boerenbestaan
Kunsthistorica Van Wulpen merkte op dat de schilders toen ook de neiging hadden het harde boerenbestaan te romantiseren. Zij – en hun vaak geprivilegieerde opdrachtgevers – wilden niet worden geconfronteerd met de ellende van die mensen. Je ziet geen geploeter en gewroet, je ziet zelden kromme ruggen, knokige vingers of harde trekken op gezichten. Je ziet vrouwen in mooie kleren op wandel met een koe en herders met schaapjes. Maar Jakob Smits was zich wel bewust van de noodzaak tot ‘ontsluiting’ van de Kempen om het leed van de boerenbewoners te verzachten.
Het boerenbestaan is nooit makkelijk geweest. In Tot de bodem, een recent boek over de toekomst van de landbouw in Vlaanderen, komt ook de geschiedenis van het landbouwbeleid sinds 1830 aan bod. Het leest als één lange litanie van kommer en kwel voor de boeren. De Vlaamse boer was altijd de pineut. Vandaag werkt 70 % van onze boeren voor een schamel inkomen in moeilijke omstandigheden, ook mentaal. Bioboer Kurt Sannen noemt de landbouwers ‘goedkope leveranciers van grondstoffen aan de industrie’. Hij laat zelfs het woord ‘lijfeigenen’ vallen.
Na de Tweede Wereldoorlog raakte de landbouw geïndustrialiseerd, met boterbergen en melkplassen tot gevolg. Die duwden de boer opnieuw in een economisch weinig benijdenswaardige positie. In dat proces ging het echte Vlaamse landschap verloren. Beken werden rechtgetrokken, moerassen drooggelegd, bossen gerooid of vervangen door monoculturen van dennen voor mijnhout. Het kleinschalige landschap met hagen en heggen veranderde in saaie monoculturen, de wei met koeien in een megastal met meer dan duizend dieren.
De Kalmthoutse Heide en andere natuurlandschappen waar de KVNS zich voor inzette, zijn relicten in reservaten geworden. De biodiversiteit is gecrasht, onder meer onder een eindeloos bombardement van pesticiden om de opbrengst van landbouwgewassen te verhogen. Zelfs de menselijke gezondheid werd op het spel gezet – pesticiden hebben het label ‘kankerverwekkend’ gekregen. De milieu- en gezondheidskosten van de industriële landbouw worden nog altijd afgewenteld op de samenleving.
Minder vlees
Tot de bodem biedt in 12 hoofdstukken van verschillende auteurs een staalkaart van visies over hoe het beter kan met onze landbouw, beter voor de boer en voor de natuur. Het is duidelijk dat er een transitie moet komen naar een duurzamere landbouw. Maar het boek biedt geen pasklaar en uitrolbaar scenario en illustreert daarmee wat het Vlaamse landbouwbeleid zo moeilijk maakt: er is geen eenduidigheid over hoe het verder moet, zeker niet als er rekening moet worden gehouden met natuurwaarden.
Moet er worden ingezet op agro-ecologie: de verzoening van duurzame grondgebonden landbouw en natuur? Of moet er zwaar worden geïnvesteerd in ‘duurzame intensifiëring’, door meer landbouwactiviteit te concentreren in grote stallen, zodat er meer ruimte kan worden vrijgemaakt voor natuur? Hoe moeten we omgaan met de balans tussen plaatselijk verbruik en export van landbouwproducten uit onze overbelaste Vlaamse ruimte? Is het echt nodig dat wij aardappelproducten uitvoeren naar landen als Peru, waar de bakermat van onze aardappel ligt?
Consensus is er in Tot de bodem maar over twee zaken. Eén, de Vlaamse veestapel moet drastisch worden teruggeschroefd, onder meer door de consument aan te sporen minder vlees te eten, wat sowieso gezonder is. En twee, de socio-economische situatie van de boer moet verbeteren. Dat impliceert sleutelen aan de prijszetting voor zijn producten.
Het was veelbetekenend dat Vlaams minister van Landbouw Jo Brouns (CD&V) niet inging op een uitnodiging voor een debat naar aanleiding van de presentatie van het boek – in zijn plaats kwam minister Demir. CD&V-politici gebruiken het leed van de getroffen boerenfamilies als emotioneel wapen in het stikstofdebat, maar de etterende zweer van de stikstofvervuiling is een gevolg van hun eigen laksheid. Minister Demir maakt zich sterk dat een aangepast en natuurvriendelijker landbouwbeleid ook de boeren zelf ten goede zal komen. Zij zullen er een beter bestaan aan overhouden. Voor landbouworganisaties als de Boerenbond zal dat minder het geval zijn.
Zeldzame vogels
Ondertussen zijn gelukkig steeds meer, vooral jonge boeren zich bewust van het belang van de synergie tussen landbouw en natuur. In de Westhoek werken boeren mee aan een aangepast beheer van hun velden, zodat er opnieuw zeldzame vogelsoorten als grauwe kiekendief en velduil tot broeden komen. Ze worden daarvoor vergoed, waar niks mis mee is – het zijn geen veelverdieners. Je hebt boeren die hun best doen om nesten van kieviten op hun akkers te sparen. Steeds meer boeren zien er geen graten in om akkerranden in te zaaien met inheemse bloemenmengsels, waardoor er her en der weer wat natuurlijke schoonheid in het landbouwlandschap sluipt. Je voelt dat er een kentering komt.
Beken worden uit hun betonnen keurslijf gehaald en mogen weer meanderen. Moerassen worden geherwaardeerd omdat ze nuttig zijn in de strijd tegen de klimaatopwarming. Natuurreservaten worden uitgebreid, soms op vrijgekomen landbouwgronden waar diep in de bodem dikwijls nog sluimerende restanten in plantenzadenvorm van de oorspronkelijke biotopen zijn achtergebleven. Als die vermaledijde stikstofoverlast eindelijk efficiënt wordt aangepakt, komt de verzoening tussen natuur en landbouw dichterbij. Dan zullen we opnieuw van echte boerennatuur kunnen spreken.
Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel: de raaf [Dirk Draulans]
Vroeger was de raaf een vogel van heksen, nu wordt hij met wolven geassocieerd.
Hij is pikzwart. Hij heeft een irritant, diep krassend geluid. Hij is een aaseter, zodat hij met dood en verderf werd geassocieerd. De raaf was eeuwenlang heel onpopulair – behalve bij heksen, die wel getuigden van een beter inzicht in de natuur dan de gemiddelde mens. Zo kreeg hij een label van onheilsprofeet opgeplakt en werd hij genadeloos vervolgd door de echte slechteriken in dit verhaal: jagers en andere dierenhaters.
Ook de Amerikaanse indianen hadden verstand van de natuur en zagen in raven intelligente en sociale dieren. Voor hen waren het dragers van voorspoed en geluk, echte totemdieren. Helaas, niet alleen de raven werden in de verdoemenis gedreven, ook de indianen.
Raven behoren inderdaad tot de slimste vogels ter wereld. Ze kunnen samenwerken om moeilijke opdrachten tot een goed einde te brengen. Ze maken plannen, waarbij ze soms rekening houden met bescheiden toekomstige ontwikkelingen. Ze evalueren onderlinge vriendschappen en allianties en kunnen een vorm van politiek aan om hun positie in een hiërarchie te versterken. Soms lijken het wel eenvoudige mensen in vogelvorm.
Gelukkig is de maatschappelijke houding ten opzichte van natuur de laatste tijd drastisch veranderd en daar profiteert ook de raaf van. In het blad Natuur.oriolus is zijn terugkeer in België en onze buurlanden uitgebreid gedocumenteerd. Het laatste bekende broedgeval in Vlaanderen dateerde van 1865. Maar sinds 2014 broedt hij weer bij ons, eerst in de Limburgse militaire natuurdomeinen, later ook in boscomplexen zoals het Meerdaalwoud in Vlaams-Brabant. Er zouden nu al een 10-tal broedparen zijn. In Nederland zijn het er bijna 150.
Omdat de raaf grotendeels een standvogel is, zijn de kansen op spontane rekolonisatie vanuit verafgelegen gebieden beperkt. Daarom werd hij een handje geholpen door de introductie van jonge vogels in geschikte biotopen in Nederland en Wallonië – een ingreep die te verantwoorden is, aangezien wij hem zo lang naar het leven hebben gestaan.
Een raaf heeft een uitgestrekt territorium en huist vooral in naaldbossen, maar hij is niet vies van menselijke structuren. In Nederland begint hij, net als arenden en ooievaars, op hoogspanningsmasten te broeden. Hij zoekt er geregeld vuilnisbelten en andere afvalplekken op om zijn kostje bij elkaar te scharrelen.
In het Nederlandse natuurgebied De Veluwe is vastgesteld dat raven zich graag aansluiten bij andere nieuwkomers die kansen krijgen door de toenemende menselijke tolerantie: wolven. Ze teren op het jachtafval dat wolven achterlaten. Er zijn indicaties dat ze wolven kunnen helpen geschikte prooien te vinden – vanuit de lucht hebben ze meer zicht op wat er in hun leefomgeving gebeurt dan dieren op de grond. Zo vinden twee eeuwenlang door de mens verguisde soorten elkaar misschien in hun revival. Het klinkt als een sprookje met een happy end.
Omdat raven soms moeilijk te onderscheiden zijn van kraaien, is het moeilijk om de precieze verspreiding of de betrouwbaarheid van gegevens in te schatten. Ondanks zijn formaat, worden raven al snel over het hoofd gezien in bosgebieden. Nochtans is de raaf met zijn lichaamslengte van 64 cm en spanwijdte van 120 – 150 cm behoorlijk groter dan de kraai (lengte 45 – 47 cm / spanwijdte 93 – 104) en de roek (lengte 44 – 46 / 81 – 99).
Maar waarnemers die vertrouwd zijn met de diepkeelse roep – een luid, haast krakend ‘krokk-krokk-krokk’ zullen de soort snel opmerken. Puur op het zicht heb je best een kraai ter vergelijking, want behalve de wigvormige staart zijn veel van de andere kenmerken erg relatief. Een afzonderlijke vogel louter op grootte determineren blijft namelijk heel subjectief.
Geraadpleegde bron: Knack: Beestenboel: de zwarte specht
Met zijn halve meter lange lichaam behoort onze zwarte specht tot de grootste spechten ter wereld. Het is onduidelijk of de allergrootste twee soorten er nog zijn: de keizerspecht uit Mexico en de ivoorsnavelspecht uit de Verenigde Staten. Als ze, zoals wordt gevreesd, zijn uitgestorven, is de poederspecht uit India nu de grootste ter wereld, met onze zwarte op de eervolle 2de plaats. Het territorium van de zwarte specht is groot en bestrijkt enkele vierkante kilometers.
De kans is klein dat de zwarte specht snel zal uitsterven: alleen al het Europese broedbestand wordt geschat op 1 à 2 miljoen broedparen. Hij is een prachtvogel: glanzend zwart met een rode kruin voor de mannetjes en een rode vlek achter op de kop voor de vrouwtjes.
In het begin van de 20ste eeuw breidde de zwarte specht zich vanuit Centraal-Europa westwaarts uit, gestuwd door bebossing voor de productie van mijnhout. Het eerste broedgeval in Vlaanderen werd in 1903 in de Voerstreek geregistreerd. In de jaren 1970 was er een 100-tal broedkoppels en daarna ging het snel. Tegen 2000 waren het er minstens 600 en misschien wel 1000.
De soort profiteerde van het verouderen van onze bossen, waardoor ze meer geschikte bomen ter beschikking kreeg. Ook de introductie van natuurvriendelijk bosbeheer, waarbij oude en dode bomen niet worden gekapt en afgevoerd, was gunstig. De zwarte specht is sterk genoeg om een nesthol te kunnen uitkappen in een gezonde boom, maar voor zijn voeding heeft hij graag zieke of dode bomen. Aan de lopende band haalt hij er insecten als mieren en kevers uit.
Vogelkenners denken dat het bestand van de zwarte specht in Vlaanderen niet meer stijgt. Mogelijk gaat het zelfs wat achteruit. Hoewel het om een grote soort met een opvallende roep gaat, is het niet gemakkelijk om broedende zwarte spechten op te sporen.
Soms gebruiken koppels jaar na jaar hetzelfde nesthol – wat de inventarisatie vergemakkelijkt – maar als het nodig is, hameren ze elk jaar een nieuwe woonruimte uit. Dat hoeft niet per se in het broedseizoen te gebeuren. Spechten maken ook in andere seizoenen holen, om in te slapen.
Zwarte spechten kunnen op vreemde manieren aan hun einde komen. Bij hevige regen uit de verkeerde richting kunnen jongen verdrinken in hun hol. Er is een geval beschreven van eieren die in het nest met het hars van een naaldboom besmeurd raakten en aan een wegvliegende broedende ouder bleven kleven, waardoor ze verloren gingen.
Een eventuele achteruitgang van de zwarte specht zou te wijten kunnen zijn aan het succes van andere bosbewoners. Boommarters en haviken, bv. kunnen respectievelijk nesten en volwassen vogels liquideren. De grotere dieren in een bos moeten een nieuw evenwicht met elkaar vinden, nadat ze eeuwenlang door de mens naar het leven zijn gestaan.
Zwarte spechten zijn krachtige houthakkers. Het vakblad Science beschrijft een zoveelste aanpassing om dat hakken efficiënt te laten verlopen. Telkens als de spechtensnavel het hout raakt, draait zijn kop lichtjes opzij. Omdat de bovenkant van de snavel niet helemaal vasthangt aan de schedel, creëert de kleine beweging ruimte tussen snavel en hout, zodat de bek niet vast komt te zitten. Spechten zijn een schoolvoorbeeld van geslaagde evolutie door natuurlijk design.
Geraadpleegde bron: KNACK: Beestenboel: de kruisbek [Dirk Draulans]
Er bestaan nogal wat vreemd gevormde bekken in de vogelwereld, maar die van de kruisbek spreekt tot de verbeelding. De vinkachtige met een gewone bek geboren, maar snel na het uitvliegen groeien de bovenste en onderste snavelhelft elk een andere richting uit. De oriëntatie zou willekeurig zijn: bij de helft van de vogels draait de bovensnavel naar links, bij de andere helft naar rechts.
De kruisvorm is nuttig voor de voeding. Een kruisbek eet bijna uitsluitend zaden van naaldbomen. Meestal hangt hij in de top van een boom te bengelen aan de kegelvormige vruchten. Hij wringt zijn snavelhelften eerst zo dat de punten recht boven elkaar komen te staan en duwt ze vervolgens in een spleet in een kegel. Dan ontspant hij zijn snavel. Het kruis wringt de spleet open, zodat hij het zaadje dat erin zit met zijn tong kan opvissen.
Het ziet er raar en ongemakkelijk uit, maar het werkt goed, want de kruisbek is geen zeldzame vogel. Bij ons wordt de vinkachtige met een stevig, compact lichaam en vrij grote kop vooral in de wintermaanden gezien, het ene jaar al meer dan het andere. Hij broedt in de naaldbossen van de Kempen, maar de broedaantallen fluctueren sterk.
Rondom het nest is de vogel vrij territoriaal ingesteld, maar hij broedt vaak in losse groepen, waarin ook de paarvorming plaatsvindt. De legtijd (1 of 2 broedsels van 3 tot 4 eieren) start van februari en duurt tot in april; de timing wordt voor een groot deel bepaald door de aanwezigheid van voedsel (vooral zaad van fijnspar en lariks). Het nest van dennentakjes, schors, mossen, korstmossen, dierenharen en veren, enkel door het vrouwtje gemaakt, bevindt zich meestal hoog in kruin op een zijtak of in dichte twijgen. Het legsel wordt 14 tot 16 dagen door het vrouwtje bebroed en de jongen worden voor het uitvliegen 20 tot 25 dagen op het nest gevoed. Beide ouders houden dat na het uitvliegen soms nog 6 weken vol.
Kruisbekken zijn niet flexibel in hun voedingsgewoonten, maar wel in hun verplaatsingen afhankelijk van de beschikbaarheid van voedsel. Ze zijn bij het opvliegen te herkennen aan een diepe, golvende vlucht, gevorkte staartpunt en het ‘kiep’-‘kiep’-geluid.
Ze zijn ook sociaal en trekken in groepjes rond, waarin ze roepend met elkaar communiceren. Een studie in Proceedings of the Royal Society B concludeerde dat kruisbekken gevoelig zijn voor informatie van soortgenoten die suggereert dat er voedseltekort dreigt. Ze leveren dan extra inspanningen om een reserve op te bouwen, die naast zaden van naaldbomen, soms ook bestaat uit bessen, knoppen en boomscheuten, insecten en andere ongewervelden. Je kunt niet voorzichtig genoeg zijn in het leven.
Naast de speciale bek is ook de rode kleur van de mannetjes opvallend. De vrouwtjes zijn onopvallend groenig gekleurd. De mannetjes worden groen geboren, maar evolueren snel richting rood. Intrigerend is dat ze in gevangenschap na het ruien van hun veren groen blijven. Onderzoek, gepubliceerd in BMC Zoology, heeft uitgevogeld hoe dat komt. De rode kleur is het gevolg van de scheikundige omzetting van gele kleurstoffen uit de voeding in een rood pigment. Dat gebeurt in de marge van de mitochondriën: de energiefabriekjes van een cel. De intensiteit van de stofwisseling bepaalt mee hoe rood een vogel wordt: hoe meer hij vliegt, hoe roder. Als een vogel niet veel kan vliegen, blijft hij groenig.
De rode kleur is dus deels een gevolg van fysieke activiteit. Op die manier kan ze fungeren als kwaliteitsindicator, wat voor vrouwtjeskruisbekken interessant is om te beslissen met welke man ze aan de voortplanting beginnen. Omdat hun man daarbij moet helpen, onder meer door de jonge vogeltjes na het uitvliegen te blijven voeden tot hun bek zijn kruisvorm gekregen heeft, hebben ze belang bij een goede keuze. Rood is daarbij hun belangrijkste leidraad.
De kruisbek trekt vooral vanuit Scandinavië naar het zuiden en zuidwesten, maar kan ook van veel verder oostelijk uit Siberië en vanuit Midden-Europa wegtrekken. Door de sterke afhankelijkheid van zaad van naaldbomen (dat sterk wisselt in aanbod) leiden ze een nomadisch bestaan, wat ervoor kan zorgen dat grote groepen in grote dichtheid gaan trekken. Doordat het broedseizoen vroeg begint – en dus vroeg eindigt – kan de trek vaak al vroeg op gang komen, vaak al in mei of in juni. In oktober en november volgt eventueel een 2de piek van trekkende Scandinavische vogels.
Het jaarlijkse Grote Vogelweekend 2023 op 28 & 29 januariÂ
Geraadpleegde bron: VRT NWS: Welke vogels fladderen in jouw tuin?
Elk jaar vraagt Natuurpunt aan burgers om gedurende een kwartier vogels te tellen in de tuin, zodat ze de evolutie van vogelsoorten en hun gebruik van tuinen kunnen opvolgen. De telling kan je online doorgeven op de website van het Het Grote Vogelweekend | Natuurpunt
Het levert 15 minuten vol verwondering op, voor Natuurpunt levert het waardevolle data op voor het grootste vogelonderzoek van Vlaanderen.
Je hoeft helemaal geen vogelkundige te zijn om de vogels te herkennen. Op de website vind je een invulformulier, duidelijke instructies en een overzicht met foto en beschrijving van de meest voorkomende tuinvogels. Je vindt er ook wat elke vogel eet en hoe je ze best kan voederen in de winter. Als je bij het waarnemen van een vogel – al dan niet met een verrekijker of telescoop – te hard twijfelt om hem te determineren, kan je een foto nemen en deze invoeren in de app Obsidentify die je met behulp van fotoherkenning de soortnaam verklapt.
De telling zelf duurt amper 15 min. Je mag meerdere kwartiertjes tellen, maar dan telkens met een apart invulformulier. De tijdslimiet zorgt er namelijk voor dat de verzamelde gegevens vergelijkbaar zijn, want als je langer telt, zal je natuurlijk meer vogels zien. Het is het interessantste als je die kwartiertjes spreidt, want je zal op andere momenten van de dag andere soorten spotten.
In 2021 telden de bijna 80.000 Vlamingen samen 1.314.387 vogels, de grootste Vlaamse tuinvogeltelling ooit. En ook de speelplaats blijkt een nuttige plek voor de wetenschappers: daarom werd het weekend 28 – 29/01 al voorafgegaan door een Vogeltelweek voor scholen.
De tuinvogeltelling betekent een schat aan informatie voor de vogelexperts. Doordat er zo veel mensen met dezelfde vaste methode tellen, krijgen de wetenschappers informatie binnen die ze kunnen vergelijken tussen regio's, want de aanwezigheid van bepaalde vogelsoorten verschilt naargelang de regio en de omgeving.
Door de telling jaar na jaar te doen, kan de evolutie van vogels ook worden opgevolgd. Zo kon Natuurpunt bv. in de gaten houden of de merel zich de voorbije jaren, na een stevige dip door een virus, herstelde. Dat lukt, al is het maar langzaam. De putter is dan weer terug van lang weggeweest. Dat is echt een prachtige vogel, de kanarie van onze plaatselijke vogelwereld. Je ziet die nu ook terug in het stadsbeeld.
Andere soorten nemen in aantal af, zoals de kauw. Die zat al lang op een hoogtepunt, en mensen zagen dat wel eens als een plaag, maar dat is nu voorbij. Zo zie je dat de natuur dat zelf op een natuurlijke manier afbouwt. Ook de huismus verliest de strijd een beetje. Nochtans was dat vorig jaar de meest getelde vogel. Maar we zien ze meer en meer apart of in kleinere groepjes, in plaats van een grote groep. De huismus heeft eigenlijk grote groepen (minimaal 10 individuen) nodig om zich in stand te houden.
Aan één vogel kan je dit jaar alvast wat extra aandacht besteden: de keep. Die lijkt erg op de vink en blijft daardoor gemakkelijk ‘incognito’ in groep. Mocht je de kenmerken van die vogel op voorhand een beetje willen inprenten, dan kunnen we ontdekken of die erop vooruitgaat.
Maar het verzamelen van informatie over de vogelsoorten is niet het enige doel van deze actie. Natuurpunt wil met deze jaarlijkse actie mensen in contact brengen met de natuurin hun eigen achtertuin. We willen mensen bewust maken van de natuur in hun nabije omgeving, en verwondering oproepen. En dat lukte het voorbije jaar al goed. In 2021 namen bijna 80.000 mensen deel, quasi een verdubbeling van het jaar ervoor.
Niet toevallig, volgens Gerald Driessens, vogelexpert bij Natuurpunt Studie. De interesse is gigantisch gegroeid sinds vorige ‘lockdowns’. Dat zien we in de vogeltelling, maar ook bij andere tellingen op de website Welkom - Waarnemingen.be, in de verkoop van verrekijkers, noem maar op. Ook in het veld kom ik steeds nieuwe mensen tegen. Wie weet ronden we dit jaar de kaap van 100.000 deelnemers.
Die natuur zo dicht bij huis heeft niet alleen een ontspannende functie, maar ze bestrijkt ook een niet te onderschatten oppervlakte: 13% van het Vlaamse landoppervlak bestaat namelijk uit huizen en tuinen. En die tuinen hebben potentieel voor de biodiversiteit. Als tuinen natuurlijk ingericht zijn, bieden ze een extra stek voor planten en dieren. Interessante plekjes voor vogels verdwijnen steeds meer, zoals rietkraagjes. Daar vertoeven vogels graag. Ook in struiken en hagen kunnen ze beschutting vinden, bv. om te vluchten voor een kat. Je kan de dieren ook helpen door een ‘zaadbank’ vrij te houden in een hoekje van de tuin, een ruig hoekje waar planten zoals distels hun zaden nog kunnen voortbrengen.
En dan kan je nog letten op hoe je voedert. Niet elke vogel eet graag hetzelfde, en je kan zelfs ziektes helpen voorkomen. Er is een parasiet waar de groenling de laatste tijd van afziet. Daarvan krijgt die vogel een zwelling in de bek en laat daardoor stukjes eten vallen. Als een andere vogel dat opeet, krijgt die de ziekte ook. En vogels kan je natuurlijk geen afstands- of hygiëneregels laten volgen. Je kan die uitwisseling van de parasiet vermijden door niet méér voeding te leggen dan er wordt opgegeten, verschillende aparte plekjes te maken en de voederplaats af en toe eens te spoelen.
Ondertussen weten we dat twee hoofdaspecten bepalend zijn in het opduiken van vogels in de tuin: het weer en de beschikbaarheid en bereikbaarheid van voedsel in de natuur. Want daarvan zijn vogels volledig afhankelijk. Aan beide aspecten kunnen we als mens niet echt iets veranderen. In vergelijking met de omvang van het natuurlijke voedselaanbod, is wat wij hen in onze tuinen kunnen aanbieden slechts een bescheiden hapje. Toch kan dit voor een aantal vogelsoorten een alternatief betekenen dat hen het leven kan sparen, zeker bij een felle winterprik.
Een toe- of afname van vogels in tuinen is een complex gegeven dat voorzichtig moet worden geïnterpreteerd en dat niet rechtstreeks kan worden vertaald naar hoe het gaat met vogels in het algemeen. De inrichting van onze tuin en de regelmaat waarmee we vogelvoer aanbieden hebben een invloed op het aantal vogels dat daarop reageert. Door op een verantwoorde manier jaarrond te voederen, bieden we aan vogels garanties om te kunnen overleven.
Dat die het moeilijk kunnen hebben, konden we een week na de vorige editie van Het Grote Vogelweekend waarnemen: de korte maar hevige winterprik dwong talloze vogels naar onze tuinen, op zoek naar eten. De natuur is daarin onverbiddelijk en veel vogels hebben die sneeuw- en vriesperiode niet overleefd. Toch kan je met zekerheid zeggen dat we door het aanbieden van voedsel vele duizenden vogellevens hebben gered.
De fascinatie voor vogels hoeft niet te stoppen na deze tuinvogeltelling. Luister in het voorjaar naar de vogelzang, kijk in de zomer naar jonge vogelfamilies en let in het najaar op de spectaculaire vogeltrek.
Goudhaantje en vuurgoudhaantje, de kleinste koninkjes van het Vlaams vogelrijk
Geraadpleegde bron: Knack: Mens & Vogel winter 2023: de vuurgoudhaan
Een heel fijn, ritmisch gepiep ergens hoog in een fijnspar of grove den; meestal volstaat dat om een goudhaantje te kunnen lokaliseren. Zonder dat geluid zal je dit piepkleine vogeltje zelden of nooit opmerken. Met een lengte van slechts 8.5 tot 10 cm en een lichaamsgewicht schommelend tussen 5 en 7 g zijn goudhanen de kleinste vogels van Europa.
In Europa broeden 2 soorten goudhanen: het ‘gewone’ goudhaantje en het vuurgoudhaantje. Om deze laatste in het vizier te krijgen, zal je wel wat geluk moeten hebben. Zijn aantallen in Vlaanderen liggen immers een pak lager (1200 tot 2300 broedparen) dan die van het ‘gewone’ goudhaantje (15 000 tot 25 000 broedparen). En toch staat het vuurgoudhaantje op de Vlaamse Rode Lijst aangeduid als ‘momenteel niet in gevaar’ en het goudhaantje als ‘kwetsbaar’. Hoe verklaren we dit?
De laatste jaren wordt, net als in Wallonië, Duitsland en Groot-Brittannië, een terugval van het goudhaantje vastgesteld. De korte termijntrend voor Vlaanderen bedraagt - 12%, die voor heel België - 14%. Omzetting van naaldbossen in meer natuurlijke loofbossen en heidevegetaties en een verminderde vitaliteit van de sparrenbossen door zure depositie liggen wellicht aan de basis van deze negatieve trend. In Nederland houdt de populatie voorlopig stand.
In tegenstelling tot het goudhaantje beperkt de habitat van het vuurgoudhaantje zich niet enkel tot sparren- en dennenbossen (vuurgoudhaantjes zoek je trouwens beter niet in dennenbossen, omdat ze die doorgaans mijden). Ook in oude gemengde bossen, parken en tuinen met sparren en loofbossen met veel klimop en bosrank komt de soort tot broeden. In de periode 2000 – 2002 werd reeds een toename vastgelegd met de grootste dichtheden in de Voerstreek, de bosrijke Kempen en ten oosten van Brussel. Het ouder worden van onze bosbestanden en de betere bescherming ervan is wellicht deels een verklaring.
Op basis van de door het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek verzamelde data tijdens de periode 2007 – 2018 kon voor het vuurgoudhaantje niet meteen een trend worden vastgesteld. Daarvoor is de soort nog net te schaars en te verspreid voorkomend in vergelijking met het goudhaantje. Of de soort momenteel ook in Vlaanderen, net als in Wallonië en Nederland achteruitgaat, zal moeten blijken uit de cijfers die op dit ogenblik worden verzameld voor de nieuwe Vogelatlas. Net als bij andere naaldhoutspecialisten als zwarte mees en kuifmees kan het omvormen van naaldbossen tot meer natuurlijke loofhoutbestanden en heidegebieden mogelijk ook tot lokale afnames leiden.
Samenvatting van de veldwerkmethodiek voor de opmaak van de nieuwe Vogelatlas
Kilometerhok-onderzoek:
8 vooraf geselecteerde hokjes volgens een vast patroon: het gouden grid (zie foto) " tellingen in steekproefhokken " relatieve dichtheden;
telkens een bezoek van 1 uur in 4 perioden: 01/04 – 15/05 & 16/05 – 30/06 & 01/12 – 15/01 & 16/01 – 28/02;
in de broedtijd wordt uitsluitend ’s ochtends geteld, in de winter kan dat de hele dag;
in elk kilometerhok worden de zeldzame soorten ingetekend op kaart, de schaarse worden geturfd en de algemene aangekruist;
tijdens elk kilometer-onderzoek wordt een punttelling van 5 min uitgevoerd op een centraal punt in het hok: alle aanwezige vogels worden geturfd; optioneel kan er 2 keer een 5 min-telling worden uitgevoerd waarbij alle vogels worden ingetekend op kaart.
Atlasblok-onderzoek
Doel: een zo volledig mogelijk soortenlijst opstellen per atlasblok (zo nauwkeurig mogelijk ingevulde verspreidingskaart), voor zowel broed- als winterseizoen. Alle biotopen worden minstens 3 keer bezocht in zowel broed- als winterseizoen. Het totaal aantal bezoeken aan het atlasblok is vrij te kiezen. Enkele avondbezoeken tijdens het broedseizoen moeten worden ingelast. Zeldzame, kolonievormende en enkele schaarse soorten worden ingetekend en geschat. Schattingen van het aantal paren (broedseizoen) of individuen (winter) gebeurt in vooraf gedefinieerde categorieën: 01 – 03 / 04 – 10 / 11 – 25 / 26 – 50 / 51 – 100/ 101 – 250 / 251 – 500 / 501 – 1000 / > 1000 Van alle broedvogelsoorten wordt steeds de hoogste broedzekerheidscode genoteerd
De winter is momenteel in het land en dus is het voor de meeste vogels van levensbelang om zo weinig mogelijk energie te verspillen en zo veel mogelijk (vet)reserves aan te leggen. De lichaamstemperatuur van een vogel ligt immers iets hoger dan die van de mens, namelijk rond de 40°C. Om op temperatuur te blijven, moeten vogels in hun lichaam voedsel verbranden om in warmte om te zetten. Als het heel koud wordt, moeten ze dus meer voedsel verbranden dan wanneer het pakweg 20°C is.
Om in de winter op temperatuur te blijven, moet hij één tot tweemaal zijn eigen gewicht eten aan insecten. Vandaar dat goudhaantjes de hele dag in de weer zijn met het zoeken naar voedsel. ’s Nachts verliezen ze zo’n 20% van hun lichaamsgewicht. Dat gebeurt door de verbranding die nodig is om dat kleine vogellichaampje op temperatuur te houden. Overdag moeten ze dat verlies opnieuw aanvullen. Dat kan alleen door veel te eten. En in de winter kan dat een probleem zijn. Het is koud, snel donker en dus is de tijd om eten te vinden beperkt. Als het tegen zit, ligt er ook sneeuw en is er geen insect te bekennen. Bovendien zijn álle vogels op zoek naar voedsel en is dus de concurrentie bijzonder groot.
Behalve veel eten, kunnen goudhaantjes er nog op een andere manier voor zorgen dat ze warm blijven, namelijk dank zij hun verenkleed. Als wij mensen het koud hebben, trekken we een trui aan. Niet omdat een trui een soort verwarming is, wél omdat hij de warmte die ons lichaam uitstraalt, vasthoudt. Hoe meer kleren we aantrekken, hoe minder warmte we verliezen en hoe beter we bestand zijn tegen ijzige koude. Bij goudhaantjes werkt het ook op die manier. Zij zetten hun veren een beetje uit, waardoor ze bolrond worden. Tussen hun veren zit een massa lucht die goudhaantjes met hun lichaam opwarmen. Het werkt dus net als een trui.
Wat ook helpt, is ’s nachts dicht bij elkaar kruipen. Dat bespaart energieverlies. Twee goudhaantjes tegen elkaar aangedrukt, betekent een energiebesparing van zo’n 25%. Als ze dus ook deze methode toepassen, hebben ze overdag minder voedsel nodig om warm te blijven. Als ze met hun drieën dicht bij elkaar de nacht zouden doorbrengen, kunnen ze wel tot 30% energie besparen. Dit gaat natuurlijk niet alleen op voor goudhaantjes. Vele andere vogelsoorten passen deze methode toe. Boomkruipers bv. kruipen soms met hun tienen in een nestkast of een natuurlijke holte in een boom om elkaar warm te houden.
In tegenstelling tot het ‘gewone’ goudhaantje heeft het vuurgoudhaantje een gevarieerder getekend kopje. Hij heeft een kleurrijker en zelfs bandieterige uitstraling. Dat komt door de zwarte oog- en witte wenkbrauwstreep die goed contrasteren. Voor het overige verschilt het vuurgoudhaantje van het goudhaantje nog door de meer egale, groene bovenzijde en de beperktere hoeveelheid grijs in de nek. Beide soorten hebben een smalle, zwarte snorstreep.
Vuurgoudhaantjes jagen op iets grotere prooien en zijn sneller. Ze verplaatsen zich met meer vaart door het struikgewas en leggen grotere afstanden af tussen elke maaltijd. Ze laten zich gemakkelijker verleiden om het naaldbos te verlaten en op zoek te gaan naar andere foerageergebieden, zoals parkjes en ‘rommeltuintjes’. Heel opvallend is dat ze zich zelfs in moerasgebieden wagen. Dan sta je toch even te kijken als je die typische sparbewoners acrobatisch ziet bengelen aan een riet- of lisdoddestengel.
De zang van het goudhaantje klinkt ijl en zeer hoog. Het is een stereotiepe, ritmische, golvende en in volume toenemende strofe, helemaal op de scherpe i-klank gericht. De strofe begint met heel hoge toontjes (maar die worden soms ook weggelaten). Daarna wordt een 3-tot 4-delig motiefje ongeveer 5 keer herhaald. De strofe eindigt met een eindrollertje, soms aangevuld met vloeiende fluittoontjes. In het motief ligt de klemtoon op het 1ste element. De strofe duurt 3 tot 4 sec, de pauzes ertussen een fractie langer.
De zang van het vuurgoudhaantje bestaat uit een stereotiepe, duidelijke in volume en tempo toenemende strofe, gevormd door slechts één element, dat 8 tot 14 maal wordt herhaald in een snel tempo. De strofe duurt ongeveer 2 sec en blijft op één toonhoogte. Ieder mannetje beschikt over 4 tot 5 strofetypes die reeks-gewijs worden herhaald. Sommige strofetypes eindigen in een trillertje zodat de verwarring met het goudhaantje kan ontstaan.
Geraadpleegde bron: EOS-magazine: Geknal van vuurwerk zindert nog lang na bij vogels
De viering van de jaarwisseling ging weer gepaard met heel wat vuurwerk, waarbij miljoenen kilo’s vuurpijlen worden afgestoken en dat zorgt voor massale stress bij huisdieren maar ook onder de vogels. Fijn voor wie van lichtspektakel houdt, maar een nachtmerrie voor vogels en andere dieren, en niet enkel op oudejaarsavond. GPS-data verzameld bij ganzen laat zien dat de dieren het weken later nog moeilijk hebben als gevolg van het angstaanjagend geknal.
Een onderzoek met radar uit 2011 liet zien hoe grote groepen vogels in paniek wegvluchten van vuurwerk op oudejaarsavond. Onderzoeker Andrea Kölzsch, verbonden aan het Max Planck Institute of Animal Behavior en gespecialiseerd in de ecologie van trekkende vogels. wilde weten of de opgeschrikte vogels terugkeerden of niet.
Samen met een groep wetenschappers uit Nederland, Denemarken en Duitsland volgde Kölzsch 8 jaar lang de bewegingen van 4 soorten trekkende ganzen die in onze streken overwinteren (bekijk de foto’s in deze volgorde van dekolgans, taigarietgans, brandgans en kleine rietgans).
Uit data van 347 individuen bleek dat de opschudding door vuurwerk hun gedrag nog wekenlang beïnvloedt.Normaal gezien verpozen ganzen 's avonds op het water om zoveel mogelijk energie te besparen. Vuurwerk echter verstoort hun nachtrust ernstig. De gebruikte data omvatten de periode voor en na oudjaar, waarin met vaststelt dat zodra het vuurwerk aanvangt, de ganzen opvliegen. Vaak vluchten ze van de ene plek naar de andere, want er zijn op dat moment overal knallen en lichtflitsen. Gemiddeld vliegen ze 5 tot 16 km die nacht, maar een enkele keer wel 500 km, een afstand die ze anders nooit afleggen in de winter. Ze stijgen ook hogerop, tussen 40 en 150 m extra. In geen enkel geval keren ze terug naar de plek waar ze zich voorheen ophielden.
De impact van vuurwerk op vogels blijft relatief lang na oudejaarsavond voelbaar. De verstoring die al dat geknal veroorzaakt komt op een slecht moment voor de dieren, midden in de winter wanneer voedsel schaars is. De energiehuishouding van ganzen in de winter is krap. Hun fourageer-gedrag werd tot 12 dagen na nieuwjaar bestudeerd en blijkt dat ze in die periode tot 10 % meer tijd besteden aan het zoeken van voedsel. Winterdagen zijn kort, ze spenderen dus bijna elk moment dat er licht is aan eten om hun batterijen weer op te laden om zo het verlies aan energie van die ene nacht vluchten weer goed te maken. Als de winter mild is lukt dat wel, maar gedurende strenge winters dreigen de ganzen in de problemen te komen.
Uit het onderzoek vallen geen conclusies af te leiden van wat vuurwerk met andere dieren doet. Vogels die worden bejaagd zoals ganzen zijn extra gevoelig aan knallen en licht. Maar iedereen die zelf een huisdier heeft weet dat dieren bang zijn wanneer 's nachts plots de hel los breekt op een moment dat het anders rustig is.
De studie van Kölzsch en haar collega's laat zien dat vuurwerk niet enkel op oudejaarsavond negatieve gevolgen heeft voor vogels, maar nog lang erna. Dat weerlegt het argument dat het maar om een enkele nacht gaat, stelt Kölzsch. Ze beseft dat een totaalverbod op vuurwerk niet haalbaar is, maar een compromis zou mogelijk moeten zijn. Want ook minder vuurwerk heeft een impact. In het coronajaar 2020 verbood Nederland vuurwerk bij de jaarwisseling. Daardoor werd er slechts 1/3 afgeschoten van wat er normaal op oudjaar de lucht in gaat. Toch reageerden 2 van de 4 onderzochte soorten op dezelfde manier. Voor hen maakt het niet uit, zelfs weinig vuurwerk schrikt hen al op.
De onmogelijkheid een stille, veilige plek te vinden tijdens oudjaar en de dagen daarrond zorgt voor verstoring op verstoring en dat vergt zijn tol op de lange termijn. Naast de genoemde stress, energieverbruik en verstoring van slaap- en foerageeractiviteiten, kan het immuunsysteem worden verminderd, wat het risico op het krijgen van ziekten of het vermogen om met barre weersomstandigheden om te gaan, kan vergroten.
De mensen van de dierenambulances (Wildlife Taxi Team) zien rond de jaarwisseling en in de dagen daarna meer gewonde stadsvogels die in paniek de straat op zijn gevlogen en worden aangereden. Of knobbelzwanen die op 1 januari opeens verdwenen zijn en pas dagen later weer durven terug te keren.
Een verbod omheen beschermde natuurgebieden en plekken met veel vogels zou al helpen. Ook het centraliseren van vuurwerk kan werken. Dat hoeft niet per se één groot centraal vuurwerk te zijn, maar als het al binnen de steden kan blijven, wordt al heel wat leed vermeden. Dat geeft vogels tenminste een plek om naar toe te vluchten. Nu worden ze door de ene knal na de andere overal opgejaagd en kunnen geen kant meer op. Ook kunnen niet alle vogels navigeren in de nacht waardoor ze op gebouwen of hoogspanningskabels botsen. Vuurwerkvrije zones rond rust- en natuurgebieden zijn daarom heel hard nodig.
Ik ben Franz Pieters
Ik ben een man en woon in Zaventem (België) en mijn beroep is 25 jaar lkr, 2 jaar kabinetsadviseur, 2 jaar adviseur DVO, 2 jaar TOS21-projectmedew..
Ik ben geboren op 08/05/1954 en ben nu dus 71 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: onderwijs - wetenschap & techniek - geschiedenis - natuur - muziek - lectuur - gastronomie - sport.
2 jaar TOS21-coördinator, 3 jaar projectcoördinator ESF-projecten KOMMA, WERK PRO-OPER, LINK en nu op RUST
Privacyverklaring van de Kille Meutel Vogelvrienden
Algemene privacyverklaring van onze vereniging: de Kille Meutel Vogelvrienden
De Kille Meutel Vogelvrienden hechten veel waarde aan de bescherming van uw persoonsgegevens.
In deze privacyverklaring willen we heldere en transparante informatie geven over welke gegevens we verzamelen en hoe wij omgaan met persoonsgegevens. Wij doen er alles aan om uw privacy te waarborgen en gaan daarom zorgvuldig om met persoonsgegevens.
Onze vereniging houdt zich in alle gevallen aan de toepasselijke wet- en regelgeving, waaronder de Algemene Verordening Gegevensbescherming.
Dit brengt met zich mee dat wij in ieder geval:
• uw persoonsgegevens verwerken in overeenstemming met het doel waarvoor deze zijn verstrekt, deze doelen en type persoonsgegevens zijn beschreven in deze Privacy verklaring;
• verwerking van uw persoonsgegevens beperkt is tot enkel die gegevens welke minimaal nodig zijn voor de doeleinden waarvoor ze worden verwerkt;
• vragen om uw uitdrukkelijke toestemming als wij deze nodig hebben voor de verwerking van uw persoonsgegevens;
• passende technische en organisatorische maatregelen hebben genomen zodat de beveiliging van uw persoonsgegevens gewaarborgd is;
• geen persoonsgegevens doorgeven aan andere partijen, tenzij dit nodig is voor uitvoering van de doeleinden waarvoor zij zijn verstrekt;
• op de hoogte zijn van uw rechten omtrent uw persoonsgegevens, u hierop willen wijzen en deze respecteren.
Als Kille Meutel Vogelvrienden zijn wij verantwoordelijk voor de verwerking van uw persoonsgegevens. Indien u na het doornemen van onze privacy verklaring, of in algemenere zin, vragen heeft hierover of contact met ons wenst op te nemen kan dit via onderstaande contactgegevens:
Kille Meutel Vogelvrienden
Watertorenlaan 59
1930 Zaventem
franz.pieters@telenet.be
Mobiel: 0478 55 34 59
Waarom verwerken wij persoonsgegevens?
Uw persoonsgegevens worden door onze vereniging verwerkt ten behoeve van de volgende doeleinden en rechtsgronden:
• om te kunnen deelnemen aan de activiteiten van de Kille Meutel Vogelvrienden;
• om de uitnodigingen, verslagen, nieuwsmeldingen, … te versturen (met toestemming van de betrokken sympathisanten);
• om een brede en vlotte communicatie te verzorgen binnen het netwerk van de diverse partners;
• om de jaarlijkse subsidiëring door de overheid te bekomen (wettelijke verplichting);
Voor de bovenstaande doelstellingen houden we volgende gegevens bij:
naam, voornaam, adres, telefoon/gsm-nummer (indien beschikbaar), e-mail (indien aan ons doorgegeven)
We gebruiken de verzamelde gegevens alleen voor de doeleinden waarvoor we de gegevens hebben verkregen.
Verstrekking aan derden
Wij geven nooit persoonsgegevens door aan andere partijen waarmee we geen verwerkersovereenkomst hebben afgesloten, tenzij we hiertoe wettelijk worden verplicht (bv. politioneel onderzoek)
Bewaartermijn
De Kille Meutel Vogelvrienden bewaren persoonsgegevens niet langer dan 5 jaar op hun informaticasystemen.
Beveiliging van de gegevens
Wij hebben passende technische en organisatorische maatregelen genomen om persoonsgegevens van u te beschermen tegen onrechtmatige verwerking, zo hebben we bv. de volgende maatregelen genomen:
• we hanteren een gebruikersnaam en wachtwoordbeleid op al onze systemen en cloud-toegangen;
• de toegang tot de persoonsgegevens is beperkt tot de bestuursleden;
• wij maken back-ups van de persoonsgegevens om deze te kunnen herstellen bij fysieke of technische incidenten;
• onze bestuursleden zijn geïnformeerd over het belang van de bescherming van persoonsgegevens.
Uw rechten omtrent uw gegevens
U heeft recht op inzage en recht op correctie of verwijdering van de persoonsgegeven welke wij van u ontvangen hebben. Bovenaan dit privacy statement staat hoe je contact met ons kan opnemen.
Tevens kunt u verzet aantekenen tegen de verwerking van uw persoonsgegevens (of een deel hiervan) door ons of door één van onze verwerkers.
Klachten
Mocht u een klacht hebben over de verwerking van uw persoonsgegevens dan vragen wij u hierover direct met ons contact op te nemen. U heeft altijd het recht een klacht in te dienen bij de Privacy Commissie, dit is de toezichthoudende autoriteit op het gebied van privacy bescherming.
Wijziging privacy statement
Onze vereniging de ‘Kille Meutel Vogelvrienden’ kan zijn privacy statement wijzigen. Van deze wijziging zullen we een aankondiging doen op onze website. De laatste wijziging gebeurde op 22 mei 2018. Oudere versies van ons privacy statement zullen in ons archief worden opgeslagen. Stuur ons een e-mail als u deze wilt raadplegen.