Startdatum: om meteen de drempelvrees te verlagen stel ik voor dat iedereen een reactie ventileert over het wegblijven van een birdyreünie; het kan kort in de 'poll'-rubriek en wat uitgebreider in dit communicatievenstertje. Het was Oswald die mij ooit voorstelde ons wat dieper in het internet te nestelen, wat nu via deze blog is gebeurd, weliswaar zonder een referendum te houden. Bij deze nodig ik jullie uit je mening te ventileren, want de bedoeling is een handig alternatief aan te bieden. Tot heel binnenkort …
04/07/08
Happy Birdyday …
Temidden van een levendige en warmhartige woonwijk, ligt een door menselijke bebouwing omzoomde biotoop … een fraaie frisgroene weelderige oase, waar de birdyfans de gevederde tuinbezoekers graag welkom heten en gul onthalen.
Die verwennende gastvrijheid in een gezellig en veilig rustoord, bekoorlijk door landelijke eenvoud en liefelijkheid, prikkelt de vertrouwenwekkende aanhang, de nesteldrang met vrolijk vogelgezang en feestelijke voortgang. We hopen volgend jaar nog meer ‘straatketten’ naar de Kille Meutel te lokken …
04/07/09
Je zoekt, vindt en kiest
een levensweg, die je deelt
met trouwe vrienden …
Precies vandaag bestaat ons“Kille Meutel”Forumpje 2 jaar.
Sinds de wondermooie opnames van onze huisfotografen het “Blogscherm” sieren, loopt het aantal bezoekers gevoelig op.
Een verheugende en hartverwarmende vaststelling, daar eveneens destijds de voor natuurliefhebbers en vogelbeschermers bedoelde nieuwsbrieven, geïllustreerd met tekeningen, een educatieve waarde beoogden.
Sedert kort werd de rubriek“Birdywatch”gelanceerd, initieel opgevat als verzamelbox voor (tuin)observaties van vogelspotters.
Momenteel is een gebruiksvriendelijke observatiefiche, waarin de waarnemer zijn vaststellingen optekent, nog niet beschikbaar.
Met een klik op“Vogelwaarnemingen” nodigt de rubriekenindeling de bezoeker uit een pittige anekdote,een blikvanger,een weetje of een suggestie neer te pennen.
Af en toe duikt over een verschenen artikel een leuke en spontane “Reactie” op of laat men een indruk na in het “Gastenboek”.
In de speurtocht naar kennisdeling en verwondering wekken, blijft de drijfveer“Alles kan altijd beter”…
04/07/10
Vandaag hebben we weer wat te vieren want de blog bestaat 3 jaar.
Onze trouwe huisfotografen Jo en Wim blijven voor merkwaardig beeldmateriaal zorgen en dan is het ook niet verwonderlijk dat het bezoekersaantal gestaag aangroeit.
Met vereende krachten hebben we met ons klein, maar niet minder enthousiast clubje vogelvrienden een mussenteltraject uitgezet om in de streek (Zaventem, Nossegem, Sterrebeek, Kraainem) op 17 verschillende telpunten onze geliefde‘straatketjes’ te tellen.
Hierdoor maken we deel uit van de mussenwerkgroep Vlaanderen die naast het jaarlijks weerkerend mussentelweekend in samenwerking met de universiteit Gent een grootschalig huismussenonderzoek coördineert.
Wij blijven uiteraard ook gefocust op de vliegbewegingen binnen onze tuinenbiotoop. Tijdens de jongste reünie gaven enkele haiku’s mooi weer hoe fel we gehecht zijn aan onze gevederde levensgezel; meteen ook een gelegenheid om de loyale vogelliefhebbers een welverdiendehuismuspin op te spelden …
Dakpan of dakgoot,
voor de huismus is een nest
in Kille Meutel – Georges
Tjilpende huismus,
nest in de Kille Meutel
welkom bij ons hier – Arlette
Kijk Kille Meutel,
veel parende huismussen,
hemel op aarde – Oswald
Kille Meutel vriend,
huismus breng ons samen en
laat het blijven zijn – Chris
Groene oase,
paradijs voor de huismus,
dé Kille Meutel – Franz
04/07/11
Drukke en woelige tijden tasten al eens vaker de drang aan om over de fascinatie voor het vedervolkje te communiceren.Immers in de Brusselse betonnen biotoop beter bestuurlijk beleid geldt de regel: first things first and don't feel free as a bird! Toch is het bezoekersaantal op jaarbasis weer gevoelig toegenomen dit jaar, een eerbetoon dat vooral de huisfotografen toekomt, die voor kwalitatief hoogstaande visuele impressies zorgen.In de loop van volgend jaar zal de Kille Meutel een bijdrage leveren aan de geplande acties van de mussenwerkgroep Vogelbescherming Vlaanderen.
04/07/12
Inmiddels hebben ruim 51 000 bezoekers op de blog 275 artikels en 125 vogelportretten geraadpleegd, alsook 1 100 foto's, waarvan de helft door onze huisfotografen werd aangeleverd. Uit statistieken ter beschikking gesteld door de providers kunnen we afleiden dat 54% Nederlanders en 41% Vlamingen geregeld de blog raadplegen en dan het vaakst gedurende de weekdagen (70%), voornamelijk tussen 13.00 en 18.00 u en 30% tijdens het weekend. Tijdens de maanden juli, augustus en september heeft de blog 'begrijpelijk' minder succes.De Kille Meuel blijft zich samen met Vogelbescherming Vlaanderen inzetten voor het behoud van de huismus.
Deze elegante zwartachtige
moerasvogel met een slank lichaam, lange vleugels, ranke poten en een kromme
snavel, afkomstig uit de Balkan, is familie van de ibissen en lepelaars, maar
ook verwant aan de reigers. Qua uiterlijk vertoont hij veel gelijkenis met een (zwarte,
mocht die bestaan) wulp.
Hij is goed herkenbaar
door het donkerbruine verenkleed, dat in volle zonlicht een opvallend glanzend
mengsel van paarse, groene en bronskleurige tinten vertoont. De kop, nek en
borst zijn karmijnrood. Tijdens de vlucht, waarbij snelle vleugelslagen worden
afgewisseld met glijvluchten, is de helder koperrode voorvleugel duidelijk te
zien, net als de uitgestrekte nek en de uitstekende grijze poten.
De zwarte ibis heeft lichaamslengte
die wisselt tussen 55 en 56cm; zijn vleugelspanwijdte varieert tussen 88 en
105cm; zijn gewicht schommelt tussen 550 en 750g.
De zwarte ibis is een
moerasvogel van meren, deltas, rivieren, lagunes, vloedlanden, omzoomd door
moerassen, natte weilanden, ondiepe poelen en doorweekte vegetatie.
De zwarte ibis houdt wel
van natte voeten, maar het water mag niet al te diep zijn. Immers ze houden
niet van een nat verenpak. Ondiepe moerasgebieden met veel waterplanten
genieten de voorkeur.
Zwarte ibissen broeden in
kolonies vooral langs de noordkust van de Middellandse Zee.
Vormde lange tijd de
Balkan het bolwerk van de soort, toch lijkt hij hoe langer hoe vaker een
dwaalgast. De jongste jaren explodeerde de vrij recente Spaanse en Franse
populatie echter dermate, dat ze nu noodgedwongen moesten uitwijken naar nieuwe
vestigingsplaatsen. Schijnbaar lieten ze hun oog ook vallen op ons land.
Af en toe wordt hij in
onze streken gezien, maar het bijzondere is wel dat dit vaak gebeurt in het
najaar en winter en dat hij dan ook wekenlang op dezelfde plek blijft
rondhangen.
Het lijkt erop dat hij dan
helemaal geen last heeft van de kou of de regen.
De zwarte ibis gebruikt zijn
lange dunne omlaag gebogen snavel om in ondiep water, natte modder en slijk al
wadend naar voedsel te speuren. Op het menu staan voornamelijk insecten en hun
larven (vliegen, kevers, sprinkhanen, krekels, libellen, ), maar ook
bloedzuigers, wormen, slakken, schelpdieren en amfibieën.
Ieder jaar opnieuw bouwen zwarte
ibissen een nest van dunne takken tussen riet, struiken of hogere bomen.
De broedperiode valt
tussen mei en juli en het legsel telt 3 tot 6 diep groenblauwe of lichtblauwe eieren,
die na ongeveer 3 weken uitkomen. De hulpeloze kuikentjes worden door beide
ouders gevoed en verzorgd. Na een maand kunnen de juvenielen het nest verlaten.
Nog een maand later dienen
ze zelfstandig naar voedsel te zoeken.
De vogels vliegen vaak
tussen foerageer- en slaapgebieden in de ochtend- en avondschemering, doorgaans
in gemengde groepen met zilverreigers.
Zwarte ibissen op de
slaapplaats Vogelplas Starrevaart Raveleyn Films
In onze contreien duiken
het laatste decennium af en toe gieren op. Meestal zijn dat vale gieren, de
meest algemene soort in het Middellandse Zeegebied (Spanje, Portugal,
Zuid-Frankrijk, Sardinië en minder frequent in de Balkan).
Met een vleugelspanwijdte
variërend tussen 2.30 en 2.65m is de vale gier één van de grootste en zwaarste
(7 tot 10kg) Europese roofvogels.
Het verenkleed is
hoofdzakelijk donkerbruin van kleur; de vleugels zijn lang, breed en gevingerd
(diep ingekeepte vleugeluiteinden).
De staart- en slagpennen
zijn zwart; tussen hals en lichaam bevindt zich een verenkraag. De nek lijkt
kaal, maar is dichtbegroeid met erg korte veertjes.
De combinatie van het
bruine verenkleed met de zwarte staart- en slagpennen geeft de vogel in de
vlucht een tweekleurig silhouet.
De vale gier onderscheidt
zich van andere roofvogels precies door die licht bevederde hals en de minder
krachtig ontwikkelde poten, wat typische kenmerken zijn van een aaseter. Met de
lange hals is ook het vlees uit het binnenste van een karkas bereikbaar,
terwijl de kop niet vast kan komen te zitten doordat de veren achter de botten
blijven haken.
De vale gier zweeft in
wijde, stijgende cirkels of glijdt over lange afstand direct naar een
foerageerplek of slaapplaats. Op koude winderige dagen is hij al vroeg in de
lucht en stijgt hij op tegen de wind in, maar op windstille warme dagen wacht
hij tot zich warme luchtstromingen hebben gevormd boven de kale grond en
rotsen. Bij deze thermiek in de ochtend stijgen de aaseters op tot grote hoogte
om al zwevend te speuren naar dode dieren.
Zij maken die glijvluchten
met iets omhoog gehouden vleugels, waarvan de achterste rand wat gebogen is,
zodat zij bij het rondcirkelen van vorm lijken te veranderen.
Beide vliegtechnieken
stellen de vale gier in staat hoogte te winnen zodat hij daarna zonder energie
te verbruiken grote afstanden kan overbruggen. De vogels vliegen hierbij
redelijk ver uit elkaar, al blijven ze hun soortgenoten in de gaten houden.
Zodra een vale gier een vers karkas heeft gelokaliseerd, moet deze doorgaans al
snel plaats maken voor zijn soortgenoten.
De vale gier bewoont open
gebieden, kale bergen en ravijnen met steile rotswanden. Doorgaans broedt hij
op rotsige richels en in nissen in de rotswand. Het op een ontoegankelijke plaats
gelegen nest bestaat gewoonlijk uit niets meer dan enkele takjes en veren. Soms
echter bouwen de vogels een ferm nest van takken in een boom of gebruiken ze een
oude horst van een andere roofvogel.
Wanneer een hele verzameling
gieren rond een kadaver neerstrijken, geldt een door de honger bepaalde
rangorde. De vale gier zoekt voornamelijk naar dode schapen, geiten of andere
kleine zoogdieren.
Het is een standvogel die
in Europa alleen in het zuidoosten en rond de Middellandse Zee in kolonies broedt.
Het vrouwtje legt slechts één roodbruin gevlekt ei dat gedurende 48 tot 50
dagen vrijwel alleen door haar wordt uitgebroed. Beide ouders voeren het jong
met een uitgebraakte voedselbrij. Het voedsel bestaat uitsluitend uit het vlees
en de ingewanden van de kadavers. Op het nest maken ze sissende geluiden, maar
zijn verder zwijgzaam.
Het jong ontwikkelt zich
traag. Het vliegt pas uit als het 20 weken oud is en broedt niet voor haar
vierde levensjaar.
Tijdens de afgelopen weken
werden opvallend veel gieren in ons land waargenomen, meer bepaald een groep
van 45 vale gieren die boven Geel rondcirkelden. Vale gieren zakken bijna elke
zomer af naar onze contreien en ook al lijken het er soms veel het is nog maar
een fractie in vergelijking met de invasie in 2007 toen er een vlucht van bijna
100 gieren werd waargenomen. Het gaat dan om jonge vogels die niets uit te
broeden hebben en op avontuur trekken, zo vernemen we van Gerald Driesen
(Natuurpunt). Na enkele dagen keren ze terug omdat er in ons land weinig
karkassen te rapen vallen.
Verrassender is het feit
dat de 3 andere Europese giersoorten (monniksgier, lammergier en aasgier) ook
zijn gespot in ons land. Doorgaans betreft het vogels die de verkeerde kant
opvliegen, omdat ze zonder partner op de dool zijn.
Je kan in het archief een
kort artikel gewijd aan deze waarneming nu reeds 8 jaar geleden
raadplegen:
17/11/2007Dolende
gieren of toeristen
Een beeldreportage over de
Monté Gorramendi (Spanje), een 5 000 ha groot, gedeeltelijk beschermd
jachtgebied, waar vale gieren zich thuis voelen.
De kleine donkere
roestbruine zanger van struiken en struikgewas langs de waterkant heeft een
rumoerige voorjaarszang en een opvallende brede witte wenkbrauwstreep.
In de lente en zomer
worden stroken zeggen, brandnetels, wilgenroosjes, meidoornstruiken en
rietbedden verlevendigd door volop zingende rietzangers.
De naam is enigszins
misleidend want deze kleine vogel heeft geen bijzondere voorkeur voor riet,
maar komt vooral in het verruigd rietland, broekbosjes, oevervegetaties van
kanalen en sloten, laagveenmoerassen, grienden, vochtig kreupelhout voor.
Zijn aantrekkelijke zang,
die hij soms s nachts ten gehore brengt, lijkt op die van de kleine karekiet,
maar is gevarieerder een voortdurende gehaaste opeenvolging van tonen;
sommige raspend, andere muzikaal en meestal enkele malen herhaald. Het eigen
geluid wordt vermengd met knappe imitaties van dat van andere vogels.
Ondanks zijn talrijke
aanwezigheid is het niet eenvoudig de rietzanger te strikken, want hij
verschuilt zich in de onderbegroeiing, waar hij op insecten jaagt. Als hij
tevoorschijn komt rept hij zich in rechte lijn naar het volgend bosje.
Rietzangers zijn
trekvogels die hoofdzakelijk overwinteren in de Sahel bezuiden de Sahara. Vóór
de trektocht verdubbelt de rietzanger zijn gewicht door intensief te foerageren
waardoor die haast bolrond wordt. Zij maken immers de tocht tot voorbij de
Sahara in één keer, waarbij alle vetreserves worden opgebrand.
Momentum 8 â Eervolle vermelding aan wie de eer ook toekomt
Inmiddels is het weer zo
ver. De blog Birdyfans bestaat vandaag 8 jaar, telt 450 artikels en 1 450
fotos.
Momenteel staat de
bezoekersteller op 91 460: 48% zijn vogelaars van Nederland; 46,5% zijn
vogelliefhebbers van België
Dan volgen met kleine
bezoekersaantallen de Verenigde Staten, Duitsland, Verenigd Koninkrijk,
Frankrijk, Israël, Italië, Spanje en Zweden.
Geregeld haalt de blog in
de categorie educatieve blogs (5 620) de top 20 en tijdens
vakantieperiodes vaak de top 10.
Dit is niet in het minst
ook de verdienste van onze huisfotografen
Pieter
Cox & Wim Dekelver die, ieder vanuit een persoonlijke
invalshoek, het knappe beeldmateriaal aanreiken om de vogelportretten of
natuurthemas aantrekkelijk te illustreren.
Recent wordt ook gebruik
gemaakt van de sociale media Twitter en Face Book (doorgaans op de FB-pagina van
Vogelbescherming Vlaanderen) om de blogposts (de gepubliceerde artikels) aan te
kondigen, wat allicht de actieradius van ons bereik weer wat uitbreidt.
Vanaf nu zullen we al eens
vaker fotos publiceren gekoppeld aan de huismussennestkasten, omdat de actie
Red de Straatket! of help mee de huismussenpopulaties in stand te houden op
eigen houtje wordt verdergezet, ondanks de achterstand die we met de Kille
Meutel Vogelvrienden opliepen door hinderende omstandigheden (woningbrand zie
artikel Terug van weggeweest, gepost op 14/01/15) en privéaangelegenheden.
Fotograaf
Verscholen
in het groen,
een
camera geklemd in je hand,
je
glimmende flits gericht op een vogel
aan
de waterkant.
Uiterlijk
zo rustig, maar van binnen slaat je hart
De kleine dagroofvogel,
ook wel klamper genoemd, komt heel het jaar overal voor, liefst op het
platteland maar ook aan bosranden en soms zelfs in stedelijke omgevingen.
Torenvalken, wiens
favoriete jachtplekjes weilanden en grasbermen zijn, kunnen in de lucht stil
hangen door hun vleugels snel te bewegen (bidden) en hun staart te spreiden.
Als er voldoende wind is, hoeven ze helemaal niet met de vleugels te slaan en
hangen ze gewoon stil op de wind.
Tijdens het bidden kijken
ze naar de grond op zoek naar een prooi. Dank zij een extreem goed ontwikkeld
gezichtsvermogen (ultraviolet zicht) zien ze de meest verse urinesporen van
muizen en weten ze hierdoor perfect waar de knaagdiertjes recent het meest
actief waren. Eens ze die in het vizier hebben duiken ze erop af.
Torenvalken bouwen geen
nest, maar kiezen vaak een oud kraaiennest uit om in te broeden. Ook zijn ze
fan van nestkasten, waar ze zicht hebben op een open ruimte zodat ze vanuit hun
nest naar voedsel kunnen speuren.
Bezit je een lap grond dat
grenst aan een open terrein of aan grasvelden maak dan eens een torenvalk
gelukkig met een instapklare woning, die je tot 4 m hoog hangt; als
bodembedekking kunnen houtspaanders of gekapt stro worden gebruikt.
Oswald, staflid van de
Kille Meutel Vogelvrienden en werkzaam in het luchthavengebied van Zaventem,
had gesignaleerd dat er een nestkast aan Loods 8 van Sabena Technics werd
bewoond door slechtvalken. Enkele luchthavenarbeiders vertelden ook dat er tot
enkele weken geleden een gedurig aan- en afvliegen was van de ouders,
waarschijnlijk met voedsel.
Huisfotograaf Wim Dekelver
trok met Oswald naar de bewuste plek om voor beeldmateriaal te zorgen al waren
de weersomstandigheden allesbehalve gunstig.
Er zaten nog 2 jongen in
de nestkast; er zouden er volgens Oswald 4 hebben gezeten.
Na analyse van de gemaakte
fotos bleken de juvenielen geen slecht- maar torenvalken te zijn.
Om wat meer informatie
te vergaren verwees oud-leerling Erik Watzeels, Airside
Services Deputy-Manager op Brussels Airport naar Jan Geeraerts, Bird & Wildlife
Coordinator Operations.
Volgens Jan hebben de
techniekers van Sabena dit kastje daar destijds gehangen met de bedoeling om
duiven af te schrikken en zo te vermijden dat deze in de hangars zouden komen
wonen.
Of dit veel succes heeft
gekend, is twijfelachtig. Heden krijgt Jan geregeld aanvragen om duiven uit de
hangars te verwijderen, vooral voor hygiënische redenen. Medewerkers en/of duur
materiaal onder duivenpoep is niet gewenst.
Hoelang dit kastje er al
hangt, zou wellicht een oud-Sabenien kunnen onthullen.
Er hing een gelijkaardige
nestkast aan Loods 41, doch dit werd een 2-tal jaar geleden verwijderd. Hoog
tijd want dit was totaal vermolmd en dreigde naar beneden te vallen.
Zelfs met de verrekijker
kon Jan niet duidelijk zien welke roofvogelsoort het betrof, maar dacht
aanvankelijk eerder aan een buizerd.
Toch bleek na secure
determinatie dat het wel degelijk om jonge torenvalken gaat, die niet op duiven
jagen, maar wél als muizenverdelgers bekend staan.
Of de nestkast geregeld is
bewoond en of er vaak wordt gebroed, wordt niet echt opgevolgd.
Zolang de bewoners geen
last of schade veroorzaken en op een voor ons veilige plaats blijven, laten
wij ze ook met rust. Ingeval er een risico ontstaat op bird strikes,
verwittigen wij Vogelopvangcentrum Malderen om ze te komen verwijderen. Met
deze mensen hebben wij ondertussen een heel goede samenwerking voor dit soort
problemen, aldus Jan Geeraerts.
Dodaarzen danken hun naam
aan hun korte, witte achterwerk.
Deze markante kleinste
fuutachtige is een broedvogel die ondiepe en beschutte wateren, zoals
duinmeren, vennen en brede sloten opzoekt. Het drijvende nest, gemaakt met
zeggen, rietgras, lisdodde en gele lis, ligt in riet of ruigte aan de
waterkant.
Toepasselijke naam
De watervogel heeft
opvallend veel veren (een dot) van achteren, maar vrijwel geen staart. Zijn
korte nek en snavel versterken dit beeld nog eens en sommigen beweren dat de
benaming zijn oorsprong vindt in de gelijkenis van zijn stuitje met een
uitgebloeide lisdodde, de rietsigaren langs de waterkant. Vroeger werd de
dodaars ook wel hagelzakje genoemd. Ze werden geschoten, gevild en
binnenstebuiten gekeerd, om als zakje te worden gebruikt om de hagel voor het
geweer in te bewaren.
Waterkwaliteit is waar het
om draait voor de dodaars
Hoe zuiverder het water,
hoe rijker het is aan waterinsecten. Bovendien is het belangrijk dat het water voldoende
helder is; immers dodaarzen zijn oogjagers.
De belangrijkste oorzaken
van de afname van de dodaars zijn dan ook de slechte waterkwaliteit als gevolg
van insijpelen van meststoffen en verstoring ten gevolge van water- en
oeverrecreatie.
Verbetering van de waterkwaliteit
is de belangrijkste maatregel. Het uiterst voedselrijke water dat via de
landbouwgronden in sloten, vaarten en meren terecht komt, leidt tot een sterke
toename van voor dodaarzen als voedselbron ongeschikte witvis-soorten.
Bovendien verarmt de
onderwatervegetatie en de daarbij horende rijkdom aan waterinsecten en
weekdieren. De vertroebeling van het water (vaak verergerd door karpers) maakt
het voor een oogjager als de dodaars extra moeilijk om de toch al minder
talrijke aanwezige prooien op te sporen.
Ook een onnatuurlijk
waterpeilbeheer (laag in de winter en hoog in de zomer) leidt tot een afname
van geschikte broedgelegenheid. In en aantal regios lopen projecten van
milieufederaties en/of waterschappen, die verbetering van de waterkwaliteit tot
doel hebben. Het zuiveren van sloten en vaarten en het branden of maaien van
oevervegetatie vlak voor of in de broedtijd dient voorkomen te worden.
De gierzwaluw is geen lid
van de zwaluwenfamilie, maar van een aparte groep: Apodidae, wat poten
ontberend betekent. Toch klopt dit laatste niet helemaal, want de gierzwaluw
heeft kleine bevederde pootjes met 4 naar voren gerichte scherpe nageltjes,
waarmee hij zich kan vastklampen aan muren en dakranden.
De allergrootste
bedreiging voor de gierzwaluw vormt het verdwijnen van steeds meer
nestgelegenheid. Door het slopen en renoveren van oude gebouwen, soms van hele
stadswijken, verdwijnen elk jaar meer nesten.
We mogen dan toejuichen
zij het via een kleinschalig, maar daarom niet minder belangrijk initiatief
dat er toch mensen aandacht schenken aan deze insecten-opruimers.
De restauratiewerken aan
de Sint-Petrus en Sint-Martinuskerk in het Oost-Vlaamse Assenede worden op
01/08/15 stilgelegd vanwege broedende gierzwaluwen, althans zo laat het
gemeentebestuur weten.
Een aannemer die
stellingen aan de zuidgevel opbouwde, trof een 5-tal nesten van gierzwaluwen
aan. Minstens 2 daarvan worden momenteel als broedplaats gebruikt. Omdat de
gierzwaluw een beschermde diersoort is, werd contact opgenomen met de mensen
van het Agentschap voor Natuur en Bos. Die raadden aan tot eind juni geen
werken uit te voeren in de buurt van de nesten; het einde van de broedperiode
van de gierzwaluw.
In onderling overleg
tussen de bouwheer, aannemer en het architectenbureau werd besloten om de
werken vóór augustus niet meer op te starten.
Begin mei verschijnen de
donkere, sikkelvormige silhouetten van de gierzwaluwen aan de hemel. Ze komen
dan terug van hun winterverblijf in Afrika, ten zuiden van de evenaar. Na een
tocht van duizenden km komen de eerste vogels aan. Dit zijn meestal de
mannetjes die eerder al hebben gebroed. Zij zoeken onmiddellijk het nest van
het vorige jaar op en na enkele dagen komen ook de vrouwtjes aan. Dan wordt het
nest opgeknapt met haartjes, sprietjes, zaadpluis, donsveertjes en dergelijke.
Het geheel wordt met
speeksel aan elkaar gekleefd tot een klein hard kommetje.
Hierin worden half mei 2
tot 3 witte eitjes gelegd, welke beurtelings door het mannetje en het vrouwtje
worden bebroed.
Na ongeveer 20 dagen komen
de eitjes uit; de jongen zijn de eerste 10 dagen blind en kaal.
De ouders vangen insecten
in de lucht, die in de keelzak tot een bal worden gevormd; hiermee worden de
jongen gevoerd. Op mooie zomerdagen brengen de ouders 10-tallen van deze
voederballen naar het nest. Tijdens slechte zomers, als er weinig insecten
zijn, vliegen de ouders soms honderden km ver om voedsel te vinden.
Wil de gierzwaluw wegvliegen,
dan laat hij zich eerst vallen; het opstijgen vanaf de grond is voor de
gierzwaluw immers een moeizame klus. Lopen is ook niet echt nodig, want hij
brengt haast zijn hele leven vliegend door.
Tegen de avond verzamelen
de gierzwaluwen, die geen nest hebben, zich in groepen en stijgen dan op tot
een hoogte van 3 tot 5 km; daarna laten ze zich in een soort halfslaap
meevoeren op thermiek en cirkelen langzaam naar beneden.
Wie een eerder verschenen
bijdrage wenst te raadplegen, kan via de zoekrobot in het archief onderstaand
artikel terugvinden:
Deze soort heeft een
slanke vorm en lange poten als hij staat. De oogringetje, snavelkleur en het
vleugelpatroon zijn kenmerkend.
De kleine plevier is een
echte raspionier met dien verstande dat hij op plekken broedt die tijdelijk
geschikt zijn om te broeden (afgravingen, bouwwerven, opspuitingen in het kader
van zandwinningsprojecten, grindgaten of bodems waaruit grind en zand wordt
gewonnen) en een jaar later weer verkast omdat de omstandigheden op de oude
broedplaats in die mate zijn veranderd dat de plevieren ze niet meer als een
geschikte broedplaats beschouwen.
Kleine plevieren worden
nog wel eens verward met de bontbekplevieren, maar deze hebben een oranje
snavelbasis, oranje poten en geen geel oogringetje.
Bovendien is de bontbekplevier
veel meer aan de kust te vinden dan de kleine plevier, die meer van het
binnenland houdt.
De kleine plevier heeft
een voorkeur voor zoetwatermilieus, zoals slikranden langs grindgaten,
tijdelijke plassen bij afgravingen en bouwwerven. Hij broedt in de buurt van
water op zanderige of kiezelachtige terreinen.
In april, begin mei komen
de vogels weer terug uit Afrika. Al snel na aankomst in het voorjaar beginnen
de mannetjes met zangvluchten en baltsen ze met het uitschrapen van diverse nestkuiltjes.
Het nest stelt niet zoveel
voor en is een klein kuiltje bij voorkeur tussen steentjes of schelpen.
Eens het wijfje haar keuze
heeft gemaakt en het uitverkoren nest nadert, draait het mannetje zich om en
steekt hij zijn uitgespreide staart omhoog. Het vrouwtje loopt dan onder de
staart van het mannetje door en gaat in het nestkuiltje zitten. De paring wordt
voorafgegaan door het naderbij komen in een horizontale houding van het mannetje,
dat geleidelijk meer rechtop met steeds snellere en kortere stapjes loopt en
vervolgens met hoog opgeheven poten om tenslotte rechtop naast het vrouwtje met
de borst vooruit te gaan staan. Als het vrouwtje een gebukte houdingaanneemt, klimt het mannetje op haar rug en
vindt de paring plaats.
Wie een reeds
eerder verschenen bijdrage over deze pionier wil lezen, kan in het archief
terecht op:
14/05/10 De kleine plevier met een fotoreeks van
Wim en zoon Jo
Wie een leuk
verhelderend filmpje wenst, kan onderstaande weblink activeren
De rode wouw, broedde voor het eerst in het Dijleland
De rode wouw is
één van de grootste roofvogels, ongeveer even groot als de buizerd maar zeer
verschillend in bouw. Het slanke lichaam, de lange smalle vleugels en lange, diep
gevorkte staart geven de soort een sierlijk uiterlijk.
De rode wouw is
een roofvogel van allerlei open tot halfopen, licht golvende
cultuurlandschappen met een afwisseling van open bossen, heiden, kleinschalige,
agrarische gebieden met bomenrijen of -aanplantingen en parklandschappen.
Afgelopen zomer
(2014) heeft een koppeltje rode wouwen met succes jongen grootgebracht in het
Dijleland. Het was sinds 1998 geleden dat er zich nog eens een geslaagd
broedgeval voordeed. De kronkelende Dijle, het Heverleebos en Meerdaalwoud, het
lappendeken van vijvers, weilanden en bosjes in de valleien, de talrijke holle
wegen, alsook de vele paden om uren te wandelen en van dit alles te genieten
is het Dijleland!
In het voorjaar
van 2014 werden in het Dijleland geregeld rode wouwen waargenomen en tijdens de
tweede helft van april werden vogels gezien die baltsgedrag vertoonden en een
nest bouwden.
Vanuit de
lokale natuurstudiegroep werd de nestplaats gelokaliseerd en werden contacten
gelegd met de eigenaar en terreinbeheerder teneinde toevallige verstoring van
de nestsite te voorkomen.
Met Natuurpunt
Studie werd overeengekomen om de gegevens uit de ruime omgeving op www.waarnemingen.be onder embargo te plaatsen, zodat de
vogels niet onnodig werden gestoord.
Die strategie
had succes, want in mei werd een broedende vogel gezien en een maand later
zaten 2 forse donsjongen in het nest, waarvan er zeker één uitvloog in
augustus.
Ook in Nederland broedt de
rode wouw slechts sporadisch.
Waar die wel frequent
broedt is in grote delen van Centraal en Zuid-Europa en vooral in Frankrijk en
Duitsland leeft een grote populatie.
Daarnaast komen rode
wouwen ook voor in de Kaukasus, Wit-Rusland en Noord-Amerika.
Wim Dekelver
maakte al eens eerder een knappe reeks fotos van de rode wouw, weliswaar in
gevangenschap
In zijn voorjaarskleed is het mannetje kemphaan één van de
opmerkelijkste Europese vogels.
Toch is hij het best bekend als een relatief vale, bruine vogel in de
herfst.
Zijn biotoop bestaat uit gras- en uitgestrekte weilanden, inter-getijdenzones
en lagunes, lage veenpolders, langs de kust heeft hij een voorkeur voor modderige
kreken in zoutwatermoerassen.
Deze spectaculaire weidevogel broedt bij voorkeur in schrale, vochtige
bloemrijke graslanden, vrijwel uitsluitend in boreale en subarctische
klimaatzones van Engeland via Scandinavië tot aan de Beringzee en op de
Siberische toendras.
De enorme kraag die de kemphaan tijdens het baltsritueel uitzet met rechtopstaande
oorpluimen kunnen effen zwart, roodbruin, paars, wit roomkleurig of geelbruin
zijn, maar ook gestreept, geband of gevlekt.
De rug en de donkerbruine veren vertonen schubvormige dekveren met lichtgele
rand.
Kop en borst zijn fel okergeel. De snavel is kort en lichtjes gebogen. De
lange poten zijn licht okergeel, soms oranjerood. Het haantje heeft altijd een
witte vleugelstreep, een witte stuit en witte staartvlekken. Ook de
ondervleugels zijn helemaal wit.
De lichaamslengte varieert tussen 20 en 32cm; de spanwijdte reikt
tussen 46 en 58cm en het lichaamsgewicht schommelt tussen 70 en 230g.
Kemphanen houden van zoet water en foerageren langs de randen van
waterbekkens, op ondergelopen akkers of in vochtig grasland in de vorm van
ouderwetse, ruige, slecht gedraineerde weilanden, die echter zeldzaam zijn
geworden inWest-Europa. Soms voegen ze
zich bij kieviten en goudplevieren op geploegde akkers.
Kemphanen voeden zich met insecten (vooral vliegen en kevers) en
insectenlarven.
Buiten het broedseizoen wordt het menu aangevuld met kreeftachtigen,
wormen, slakjes.
Tijdens de winter in de Sahel eten ze ook rijst en granen.
Kemphanen zijn vooral bekend door de fraaie voorjaarstooi van de
mannetjes, die op de wat hoger en droger gelegen toernooiveldjes
schijngevechten houden om de gunst van de vrouwtjes te veroveren. Hierbij
worden dreigende buigingen met flitsende vleugelbewegingen gemaakt; eens de
rivaal zich gewonnen geeft, neemt hij neerbuigend een onderworpen houding aan.
De hennen bewegen zich tussen de hanen door en kruipen, als uitnodiging
tot paren, net tot vlak bij de uitverkoren haan op de grond. Helaas is dit
schouwspel in onze contreien vrijwel verdwenen. Kemphanen zijn in onze streken
nog te zien tijdens de trektijd, soms ook wel in de winter.
Na de paring op het toernooiveld draaien de hennen op voor de zorg van
het broedsel.
De hen legt begin mei-juni doorgaans 4 eieren in een door grashalmen
gecamoufleerd kuiltje, verborgen tussen dichte begroeiing, aan de rand van een
moeras.
Deze komen na 20-21 dagen uit. De jongen vliegen na 25-28 dagen.
De belangrijkste overwinteringslanden zijn Senegal en Mali (binnen-delta
van de Niger)
Wie even het baltsritueel wil gadeslaan, kan hier het filmpje van
Jos Vroegrijk bekijken.
Al blijven het maar schijngevechten, toch gaat het er behoorlijk
fel aan toe!
Sommige steltlopers lijken
de naam steltloper niet te verdienen: een Temmincks strandloper bv. heeft erg
korte pootjes.
Waadvogel is geen betere
naam, want net de kortpotige soorten foerageren op de droge delen van de oevers
of zelfs op grasland, waar van waden geen sprake is.
Ook bij plevieren zien we
kortere poten; ze hebben bovendien geen behoefte aan een lange priemsnavel om
diep in de modder naar voedsel te boren en zijn compact gebouwd.
De
groenpootruiter is wellicht onze meest statische en karikaturale ruiter.
Geografisch vallen we
helaas net buiten de prijzen: Nederland heeft met de Delta en het waddengebied
machtige getijdengebieden die als een magneet werken op ontelbare steltlopers.
Deze passeren ons land dus wel maar steltlopers trekken nu eenmaal via vaste
routes en stopplaatsen.
Onze noorderburen gaan
zeker aan de haal met de grootste aantallen.
De meeste steltlopers zijn
zeer goede vliegers die vaak enorme afstanden overbruggen naar het
overwinteringsgebied en zijn daarom extreem gestroomlijnd.
Dat geldt niet voor alle
steltlopers; de meer geblokte soorten zoals scholekster of houtsnip hebben een
zwaardere lading onder de vleugels en zijn ofwel standvogels ofwel
korte-afstandstrekkers.
Broeden gebeurt meestal
solitair, vaak in de Arctische toendra, maar buiten het broedseizoen, tijdens
de trek en het overwinteren, zijn de meeste soorten zeer sociaal en verzamelen
in gigantische groepen.
Vooral de voor- en
najaar-dagen met ongunstig weer, dus met veel wolken en talrijke regenbuien,
zijn de uitgelezen steltloperdagen. Frequent bezoek aan een drassig gebied
biedt je dan zeker een extra kans om een groepje bosruiters, groenpootruiters,
kanoeten of franjepoten te spotten.
April-mei en
augustus-september zijn uitgelezen steltlopermaanden.
In België is het aanbod
aan grote geschikte gebieden wel beperkt: met Het Zwin in Knokke, de IJzermonding
in Nieuwpoort en het Antwerpse havengebied heb je het zowat gehad.Steltlopers strijken echter ook neer op
geïsoleerde plassen:
Met zijn lange, groene
poten en slank lichaam is de groenpootruiter één van de sierlijkste Europese
steltlopers. Het is een bewoner van afgelegen gebieden en broedt in Schotland,
Scandinavië, Noord-Rusland en Siberië op toendras, in open moerassen en
veengebieden.
Bij ons trekt hij vrij
talrijk door in kleine groepen tijdens voor- en najaar, terwijl sommige
exemplaren overwinteren of tijdens de zomer in onze streken toeven. Het
merendeel brengt de winter door in het Middellandse Zeegebied en in Afrika.
Tijdens deze trektochten
kan de groenpootruiter vrijwel overal langs zoet water opduiken, waar hij in de
herfst enkele dagen kan blijven op favoriete plekken, zoals moddervlaktes en
slikranden of ondiepe lagunes; ook modderige getijdegebieden aan de kust
genieten de voorkeur. De meesten zijn wel erg schuw en haast onbenaderbaar.
De groenpootruiter heeft
in prachtkleed grijsbruine bovendelen met een witte wig op de onderrug en
stuit en effen bovenvleugels; de staart is wit met zwarte dwarsbanden; kop, nek
en borst zijn grijswit met bruinzwarte streepjes en spikkels; de onderdelen
zijn helderwit met zwarte vlekken en strepen; de poten en de iets opgewipte
snavel zijn groen.
De elegante waadvogel
haalt een lichaamslengte, die varieert tussen 30 en 35cm; de spanwijdte reikt
tussen 53 en 60cm en het lichaamsgewicht schommelt tussen 140 en 270g.
De vlucht wordt gekenmerkt
door snelle, krachtige regelmatige vleugelslagen.
Om aan voedsel te geraken,
prikt de groenpootruiter met snelle bewegingen van zijn snavel in de bodem al
wadend door ondiep water; rent achter visjes aan, maar eet ook wormen,
schaaldieren en insecten.
De roep van de
groenpootruiter lijkt op die van de verwante tureluur, maar is korter, meer
staccato en minder muzikaal een laag en helder tjuu-tjuu-tjuu
Het nest is een met
plantaardig afval gevoerd kuiltje in de grond op een woest terrein en bevindt
zich dikwijls in de buurt van een of ander groot voorwerp, zoals een stapel keistenen
of een dode houtstronk.
De 3 tot 5 eieren zijn
roomkleurig met donkerbruine of grijze vlekken en komen na ca3 ½ week uit.
Buiten het broedseizoen
verschijnt de groenpootruiter hoofdzakelijk bij rivieroevers, moerassen en
riviermondingen.
Wie de groenpootruiter in
actie wenst te zien, kan onderstaand filmpje (2 min.) bekijken
Het
ware leven van de velduil is zwerven over ruige ongeschonden natuurlijke
vlaktes.
Hij
lijkt gemaakt te zijn voor de jacht in weer en wind. Zijn vleugels zijn langer
dan die van andere in het bos wonende uilen. Hij kan er mee balanceren in de
luchtstromingen.
Op
zijn breed gespreide wieken zeilt hij op zon 2 tot 3 m hoogte over de velden.
Soms even biddend als een torenvalk en neervallend op zijn prooi, door zijn
vleugels recht omhoog te strekken. Moeilijker is hem te spotten als hij rustig
vanaf een laag paaltje op de uitkijk de omgeving afspeurt.
Velduilen
eten niets liever dan woelmuizen. Om die te vinden, vliegen ze algauw een paar
duizend km om. Zodoende hebben ze zich over grote delen van de wereld
verspreid.
De
velduil is nergens echt thuis, maar zwerft daar waar zijn prooidier bij uitstek
aanwezig is. Dat is in Scandinavië de lemming; in Centraal-Azië de steppemuis.
Deze
knaagdiertjes leven onder de strooisellaag in gangen en zelfgebouwde holletjes,
kraam-, slaap- en voorraadkamers.
Woelmuizen
woelen natuurlijk heel wat af in hun ondergrondse behuizing, maar ze zouden net
zo goed klimmuizen mogen heten. Hartje winter bestijgen ze als alpinisten een
meidoorn om ook de allerlaatst overgebleven bes te bemachtigen. Dit soort
momenten zijn echter fataal met een velduil in de buurt. Geduldig zittend op
een paaltje wacht die het moment af waarop hij kan toeslaan met één van zijn
behaarde klauwen. Dit gebeurt meestal in de vooravond; immers overdag is zijn
jachtterritorium bezet door kiekendieven.
Van
geen andere vogels is zoveel bekend over hun eetgewoontes als van uilen. Dat
komt doordat ze hun prooien met huid en haar verslinden. Hun maag sorteert wat
wél en niet verteerbaar is. Haren, veren, snavel, tanden, botjes en schedel
worden samen gekneed tot een gladde bal, die verpakt in een laagje slijm eens
in de zoveel tijd wordt uitgebraakt.
De
onderzoeker die gewapend met kennis van zaken zon braakbal uitpluist, kan daar
zijn conclusies uit trekken. Ter vergelijking wordt zo nu en dan de maaginhoud
van een dood gevonden uil onderzocht.
Het
totale menu is verbijsterend veelzijdig.
Muizen
zijn natuurlijk de ideale jachtbuit.
Maar
de uil lust even goed: mollen, vleermuizen, vogels, jonge konijnen en hazen,
eekhoorns, hermelijnen, kikkers, hazelwormen, sprinkhanen, kevers, libellen,
nacht- en dagvlinders, oorwormen, mieren, spinnen, duizendpoten, krabben,
slakken, bessen en zelfs mosselen.
Waar
velduilen zomaar op de grond of laag bij de grond hun nest hebben, ondervinden
ze wel een nadeel. Iedereen kan zomaar binnen komen stappen. Daarom beschikken
de oudervogels over een heel repertoire van aanstellerij om indringers op een
afstand te houden.
Dat
varieert van uiterst luguber kijken tot sissen, snavelkappen, stampvoeten,
kunstvliegen en volkstoneel, waarbij de uil de invalide uithangt.
In
ieder geval waarschuwt hij met een snerpende kreet de jongen die dan weten dat
ze stil moeten zijn.
De velduil is wijd
verbreid in Europa, overwegend in het noorden, maar dwaalgast in het zuiden,
sterk afhankelijk van fluctuaties in prooipopulaties.
Men treft hem aan in alle
soorten ruig grasland, drassige gebieden en hooggelegen veenmoerassen.
De velduil heeft een grote
ronde kop met kleine oor-pluimen, die zelden zichtbaar zijn.
De gele ogen in het wit-beige
gezicht vertonen een zeer donkere rand, wat hem een strenge blik oplevert.
De lange, dwars gebande
vleugels hebben aan boven- en onderzijde donkere polsvlekken, die fel
contrasteren met de lichter gekleurde slagpennen; de boven-vleugels zijn vaalgeel
gemarmerd, de buitenvleugels zijn licht oranje met donkere vleugelpunten. De
onderdelen zijn aan de voorzijde donker, aan de achterzijde lichter. Langs de
rug is een rij lichte vlekjes en ook de achtervleugel en de staart vertonen een
witte eindrand.
De velduil heeft een
lichaamslengte die varieert tussen de 34 en 42cm; een spanwijdte die wisselt
tussen 90 en 105cm en een lichaamsgewicht dat schommelt tussen 260 en 350g.
Met zijn lange vleugels en
lichte lijf is de velduil een opmerkelijk behendige jager. Zijn vlucht wordt
gekenmerkt door trage vleugelslagen met stijve vleugels, in een vrij diepe V-vorm
en met golvende glijvluchten.
De velduil jaagt door laag
vliegend (als een kiekendief) de bodem af te speuren, waarbij zijn scherp
gehoor het minste geritsel van een prooidier opvangt.
Hij is onmiddellijk te
herkennen aan zijn vliegwijze als van een enorme nachtvlinder, waarbij de
vleugels een grote boog beschrijven.
Hij jaagt overdag of in de
ochtendschemering in schaars begroeide, moerassige streken, duinen, polders en
andere weinig door mensen bezochte laaggelegen gebieden.
Op uitkijkposten neemt hij
vaak haast een verticale houding aan.
De velduil klapwiekt luid
tijdens de baltsvluchten, waarbij de vleugeltoppen elkaar onder het lichaam
raken. Vanaf april wordt er gebroed.
De velduil is de enige van
onze uilen die een soort nest bouwt; het is een schaars met plantendelen
bekleed kuiltje in de grond tussen lang gras, op heidevelden, rietvelden.
De 4 tot 8 eieren worden
met tussenpozen van 2 of meer dagen gelegd; vanaf het eerste ei wordt met
broeden begonnen en dit duurt 24 tot 28 dagen.
De met dicht, geelbruin
dons bedekte jongen worden door het wijfje met veld-, woel- en spitsmuizen,
maar ook met vogeltjes en insecten gevoerd, die door het mannetje worden aangesleept.
De jongen vliegen als zij 24 tot 27 dagen oud zijn.
Gewoonlijk is de velduil
vrij zwijgzaam, maar als het nest te dicht wordt genaderd, laat hij een schril
geluid horen. De stand van de zeldzame broedvogel wordt vooral bepaald door de veldmuizenpopulatie.
De zwarte ruiter (familie
snipachtigen) lijkt in zijn winterkleed heel sterk op de tureluur.
De helderrode poten maken
de verwarring compleet, al zijn de poten van de zwarte ruiter langer. Ook is
hij groter, meestal grijzer met fijn gebande en gespikkelde bovendelen en heeft
hij een langere snavel.
Het prachkleed is geheel
zwart, met enkele witte vlekken. De bovenzijde van de snavel is zwart en de
onderzijde is rood. De bovenkant van het verenpak is grijs; de kop is
lichtgrijs met een witte wenkbrauwstreep en een zwarte streep tot bij het oog.
De borst is lichtgrijs en de buik helderwit.
De lichaamslengte varieert
van 29 tot 32cm; de spanwijdte wisselt tussen 48 en 52cm; het gewicht schommelt
tussen 135 en 250g.
Tijdens de vlucht zijn de
witte wigvormige stuit en staartbasis opvallend.
De zwarte ruiter zwemt
beter dan de meeste andere waadvogels
Zwarte ruiters broeden in
open arctische hoogvenen in taiga en toendra. Zij die hier de zomer doorbrengen
tijdens de trek zoeken solitair of in kleine groepjes de moerasgebieden,
kwelders en inlagen op, op zoek naar voedsel. Het zijn drukke baasjes die al
wadend door het ondiep water wild prikken naar kreeftjes, waterinsecten,
slakjes, visjes, wormen, garnalen en zelfs kleine kikkers.
De cirkelende, duikende of
dippende baltsvluchten worden begeleid door raspende, fluitende roepen. Het
nest is een schaars bekleed kuiltje in de grond, bedekt met dorre bladeren en
dennennaalden, meestal gemaakt in de buurt van een kei of dode tak in een
naaldbos.
Tijdens de broedperiode
mei juni is er 1 legsel van 4 eieren, die vooral door het mannetje wordt
bebroed. Na 22 à 25 dagen komen de jongen uit.
De zwarte ruiter broedt in
het noorden van Scandinavië en Rusland en trekt in de winter naar het
Middellandse Zeegebied of Afrika.
De sierlijke kluut,
eenvoudig te herkennen aan het zwart-witte verenkleed, de omhoog gebogen snavel
en de lange blauwe poten, komt voor in
Europa langs de Noordzeekust en in Zuidoost Engeland. Ook in Zuid-Frankrijk,
Sardinië, Italië, Griekenland en langs de Zwarte Zee.
Kluten zijn kenmerkende
pioniervogels die leven op de grens van land en zout of brak water.
Vooral zilte kreken,
schorren, inlaagdijken en zandplaten zijn als broedgebied in trek.
De nabijheid van ondiep
water (10 cm) en losse, slikrijke bodems is een vereiste, daar kluten liefst
daarin naar voedsel zoeken.
De oogst bestaat uit
kleine weekdieren, kreeftachtige (garnalen), insecten (larven) en wormen. Deze
prooien worden gezocht op de tast: met snelle maaibewegingen wordt de snavel
als een zeis door het water bewogen, de beide snavelhelften een stukje over
elkaar. Voelt de kluut daar iets tussen komen, dan sluit hij zijn snavel en heeft
hij de buit vast. Op deze manier kan de kluut ook voedsel zoeken in troebel
water, wat een groot voordeel is, gezien zijn voorkeur voor een drassig
leefgebied.
Kluten stellen hoge eisen
aan broed- en foerageergebieden. Het broedgebied moet in principe door zout
water worden beïnvloed en net boven de hoogtewaterlijn liggen. Mocht zon gebied
niet voorhanden zijn, dan doet de kluut het met minder, zolang er dan wel
geschikte gebieden in de buurt zijn die jonge kluten toelaten op te groeien.
Vooral recreatie kan een
factor zijn waardoor opgroeigebieden ongeschikt blijken te zijn.
De gevoeligheid voor
verstoring maakt de kluut tot een indicator voor het effect van verstoring op
de kwaliteit van het zeemilieu.
Om bedreigde vogelsoorten
beter te beschermen, wordt er almaar vaker gezocht naar inrichtingsmaatregelen
die de leefomgeving en broedgebieden kunnen verbeteren.
De verkenning wordt
uitgevoerd op basis van vogeltellingen en voedsel-ecologisch onderzoek.
Die zoektocht brengt
knelpunten en kansen aan het licht die beleidsmakers en lokale beheerders met
passende maatregelen gericht kunnen aanpakken.
In de winter trekken de
noordelijke vogels naar beschutte riviermondingen in West-Europa, terwijl
andere naar Noord-Afrika doorvliegen.
De zwarte tekening op de
verder witte kop heeft veel weg van een capuchon (kap). Zijn Engelse naam avocet
is dan ook afgeleid van het woord advocaat, naar de Europese pleitbezorgers die
vroeger capuchons droegen.
Wie de
gedetailleerde identiteitskaart van de kluut wenst te raadplegen, kan via de
zoekrobot in het archief een vorige bijdrage opvissen
03/09/09 De kluut
Hieronder kan je een
filmpje over een foeragerende kluut bekijken
Geraadpleegde bronnen: de Standaard Vogelbescherming
Vlaanderen
Nadat de huismussentelling
van Vogelbescherming Vlaanderen en ABBLO ( ) vorig jaar te kampen had met
softwareproblemen en een hacking, lanceren de organisaties dit jaar een
gloednieuwe gebruiksvriendelijke website www.mussenwerkgroep.be
De jaarlijkse telling
vindt plaats op zaterdag 11 en zondag 12 april.
Met 3 simpele stapjes kan
iedereen de mussenwerkgroep vooruit helpen in het verzamelen van observatiegegevens
over het al dan niet voorkomen van de huismus.
Via een eenvoudig,
rechtstreeks in te vullen telformulier, kan elke huismussenteller zijn of haar
waarnemingen doorsturen.
Ook als je geen huismussen
hoort tsjilpen, is je getuigenis even waardevol. Het is immers de bedoeling
tijdens het telweekend de tsjilpende huismusmannetjes te tellen, daar een
tsjilpend mussenmannetje gelijk is aan één broedgeval.
Wie twijfelt hoe er een
mannetje uitziet, wordt met behulp van tekeningen en fotos op weg geholpen.
Via beeld- en geluidsfragmenten leren kandidaat-tellers zang onderscheiden.
In de afgelopen 40 jaar is
het aantal broedparen in Vlaanderen met 30% verminderd.
De huismus ondervindt een
drastische achteruitgang. Zowel de grootte van de kolonies alsook het aantal
kolonies daalt. Niet enkel in Vlaanderen, maar in heel Europa en zelfs in Azië
bemerkt men deze zorgwekkende trend.
Al vaker werd op dit blog
gewezen op de oorzaken, die door vogelspotters/kenners meer dan bekend zijn.
Gebrek aan nest- &
schuilgelegenheid en voedselbronnen, al speelt ook de luchtkwaliteit (toename stikstofoxide)
ook een grote rol.
Door de woonkernen
leefbaarder te maken voor stadsvogels, maken we ook onze eigen woonomgeving
levenskrachtiger.
Immers, er is opvallend steeds
minder groen in de woonkernen. Vooral hagen, dichte struiken en
muurbegroeiingen ontbreken, waardoor heel wat beschuttingsplekjes verdwijnen.
Er zijn steeds minder ruige plekjes waar veel zaadjes worden geproduceerd.
Renovatie van daken en nieuwbouw doen de nestgelegenheden teniet; alle spleten
en holtes worden opgevuld.
Met het huismussennestkastenproject,
vorig jaar uitgerold in Zaventem in samenwerking met Vogelbescherming
Vlaanderen en Vivara, wensen de Kille Meutel Vogelvrienden met vereende krachten
de ambities neergeschreven in de brochure uitgegeven naar aanleiding van ons
10-jarig bestaan verder vorm te geven
Hoe tel ik?
Stap 1Ga tijdens het huismussentelweekend gedurende 5
tot 10 minuutjes buiten staan, bij voorkeur in de ochtend, omdat huismussen dan
het meest actief zijn; het is zelfs helemaal niet nodig om zaterdag én zondag
te tellen; één waarneming is meer dan voldoende.
Stap 2Luister zeer aandachtig! Tel hoeveel
huismussenmannetjes je gelijktijdig hoort tsjilpen, ook diegenen in de struik
of klimop van de buren. Hoor je geen huismussen? Laat het dan ook weten; ook
deze informatie is uiterst belangrijk om de verspreiding van
huismussenpopulaties in kaart te brengen.
in en beantwoord de bijkomende vragen. Jouw
antwoorden zijn van essentieel belang voor het onderzoek!
In enkele minuutjes is het
formulier ingevuld! Je bewijst er Vogelbescherming Vlaanderen én de huismus een
grote dienst mee.
Hou deze website of de FB-pagina
https://www.facebook.com/vogelbescherming
in de gaten voor de resultaten van het huismussentelweekend of schrijf je
gratis in op de digitale nieuwsbrief Vogelnieuws
Aan de haren van een
ongeïdentificeerd lijk zijn recente verblijfplaats achterhalen; opsporen of een
whisky wel écht uit Schotland komt; of de migratie van dieren volgen isotopen
registreren het verleden van elke biologische stof.
Van die kennis maken
steeds meer wetenschappers gebruik.
Geen regio die zo trots is
op zijn streekproduct als de Schotten op hun whisky.
Die hoog alcoholische
drank kreeg van de EU een beschermde status, wat impliceert dat het product Scotch
whisky mag heten als de drank wel degelijk in Schotland is gestookt.
Maar met die regels wordt
gesjoemeld. Door namaakdranken die op de markt circuleren, loopt de
whiskyindustrie naar schatting 670 miljoen euro mis, 10% van de hele verkoop.
Toch mogen de Schotten
zich gelukkig achten daar weldra de nepproducenten sneller zullen worden
gedetecteerd.
Dankzij isotopenonderzoek,
dat de laatste 10 jaar een hoge vlucht heeft genomen, kunnen wetenschappers
straks echte Scotch whisky identificeren door aan te tonen dat het water in de
drank wel degelijk of helemaal niet afkomstig is uit Schotland.
Water bestaat uit de
chemische elementen waterstof en zuurstof.
De toepassingen van
isotopenverhoudingen gaan verder dan de detectie van namaakdranken en voedsel.
De methode staat in de
belangstelling bij de politie om misdrijven te helpen oplossen; archeologen
proberen er de geografische oorsprong van vroege mensen mee te achterhalen en
ecologen zetten de techniek in om de migratie van wilde dieren te volgen.
Gegevens verzamelen over
de verhouding waarin isotopen voorkomen in de natuur is niet nieuw. Maar door
verbeterde technieken zijn wel steeds meer data beschikbaar over de wereldwijde
variatie in isotopenverhoudingen.
Ecologen gebruiken de
isotopen-signatuur in weefsels, waarin informatie over de verblijfplaatsen uit
het verleden ligt opgeslagen, om de migratie van wilde dieren te volgen.
Hoe flexibel
zijn trekschemas?
Ecologische omstandigheden
kunnen de uitvoering van een trekschema flink in de weg staan.
Niet alleen het trekgedrag
kan hierdoor worden beïnvloed, maar ook de overleving en voortplanting in
daaropvolgende seizoenen.
Bioloog Janne Ouwehandvan de
Rijksuniversiteit Groningen bestudeert in Nederland de bonte vliegenvanger, een
trekvogel die s winters in West-Afrika verblijft en in het voorjaar naar
Europa terugvliegt. Ze wil erachter komen of de plaats en de omstandigheden van
de overwinteringsplek van invloed zijn op hoe het de vogels in hun latere leven
vergaat.
Door de klimaatverandering
zijn de voorjaarstemperaturen in West-Europa gestegen.
De eikenbomen staan eerder
in blad en de rupsen van de wintervlinder, die deze bladeren eten, ontwikkelen
zich vroeger in het jaar. Dat betekent dat als de vogels niet eerder
terugkomen, ze die voedselpiek missen die belangrijk is om hun jongen groot te
brengen.
Het lijkt erop dat niet
alle vogels zich weten aan te passen door vroeger hun winterverblijf te
verlaten. Vandaar ook het doel van dit onderzoek dat poogt te achterhalen wat de
bonte vliegenvangers in Afrika doen en of dat van invloed is op het tijdstip
waarop wordt beslist de terugtocht aan te vangen om het broedgebied te bereiken.
Daarom zullen de komende
jaren in Ghana in detail de overwinteringsomstandigheden worden beschreven door
metingen van de voedselbeschikbaarheid, foerageergedrag, habitatkeuze en vogeldichtheden.
Isotopen
helpen echter zulke raadsels te ontrafelen
In Afrika verruilen de
vogels een deel van hun veertjes om plaats te maken voor een mooi broedkleed.
De nieuwe veren, die aangroeien in Afrika, bouwen een isotopenprofiel met de stempel
van de plaatselijke leefomgeving.
Er is een behoorlijke
variatie tussen de isotopenverhoudingen binnen het overwinteringsgebied. Die
variatie is onder andere het resultaat van de planten die daar groeien.
Als je in West-Afrika een
lijn zou trekken vanuit de woestijn, bv. van het midden van de Sahara tot aan
de kust van Ghana, dan verandert het landschap langzamerhand van droge woestijn
via savanne naar regenwoud.
Alle planten halen CO² met
behulp van zonlicht (fotosynthese) uit de lucht.
In de natuur komen 2
soorten koolstof veelvuldig voor: 12C & 13C.
Afhankelijk van de
plantensoort komen deze 2 koolstofisotopen in een iets andere verhouding
terecht in de plant.
Een mooi vb. is het verschil
tussen riet- en bietsuiker. Alle planten hebben een voorkeur voor C12, maar vooral
deze die (zoals suikerbiet) in gematigde streken groeien. Bij planten die in
tropische gebieden voorkomen, is dat significant minder het geval.
In de savanne zijn planten
die verhoudingsgewijs meer 13C inbouwen talrijker.
Hoe meer richting
regenwoud, hoe lager het aandeel 13C in de planten. Die signatuur van de plant
is ook zichtbaar in de insecten die ervan eten. Vogels die meer van die
insecten eten, bouwen in hun groeiende veren ook datzelfde signaal in.
Op het moment dat de
vogels in Nederland terugkomen, trekt men één veertje uit om de
isotopenverhouding te analyseren. Dat onthult of de bonte vliegenvangers op
open, droge of vochtige plekken in de bossavanne overwinteren. Van alle vogels
uit de onderzoekspopulatie wordt nauwkeurig bijgehouden wanneer ze aankomen,
broeden en hoeveel jongen ze voortbrengen.
Het onderzoek spitst zich
toe op de samenhang tussen de omstandigheden tijdens de overwintering en het
broedsucces.
Het is een elegante
methode om informatie te krijgen over de situatie in Afrika.
Daarvoor hoef je dus geen
dure zender (datalogger) op de rug van de vogel te binden, waarbij het altijd
de vraag is of de dieren nog hun natuurlijke gedrag vertonen.
De bonte
vliegenvanger
De bonte vliegenvanger is
geen vogel voor de tuin en hij is niet zo vaak te zien als de grauwe
vliegenvanger.
Anders dan deze
soortgenoot, die wijdverbreid in heel Afrika ten zuiden van de Sahara overwintert,
trekken de meeste Europese vliegenvangers in de herfst naar het westen en
daarna naar het zuiden om in Spanje en Portugal nog flink te foerageren,
voordat ze vertrekken naar een klein gebied in West-Afrika langs de kust van de
Golf van Guinee.
In het voorjaar kunnen ze
kortstondig een territorium in Spanje verdedigen, alvorens ze naar het noorden
verder trekken.
De bonte vliegenvanger huist
in bossen met open ruimte onder het bladerdek; begraasde hellingen onder eiken
zonder begroeiing onder de schaduwrijke kruin zijn ideaal.
Zij vangen vliegen in de lucht,
plukken insecten van de blaadjes of pikken ze weg via een snelle uitval vanaf
een zitpost op de grond; ook eten ze zaden en bessen.
Het fraai contrasterend vederkleed
van het mannetje vertoont op de rug een zwart-wit-patroon (zeer kleine witte
vlekken op de basis van de handpennen, onder de dekveren) en een lichtgrijs
veld. Op het voorhoofd is een grote enkelvoudige witte vlek (soms opgedeeld in
2 kleinere vlekjes) te zien; de buikzijde is vaalwit; de staart heeft witte
zijkanten; de zwarte poten zijn kort en het oog is opvallend groot en donker.
De lichaamslengte reikt
tot 13cm, de spanwijdte wisselt tussen 21 en 24cm; het lichaamsgewicht
schommelt tussen 12 en 15g.
De bonte vliegenvanger
verorbert grote hoeveelheden rupsen en andere insecten. Boomstompen en dode
takken, vormen ideale zangposten en bieden ook holten om te nestelen. Vaak is er
een groot gebrek aan zulke geschikte holen. Gelukkig reageert de vogel goed op
het alternatief: nestkasten! Door herbebossing en vooral ook door het plaatsen van
nestkasten weet de soort zich nu weer uit te breiden.
Het mannetje zoekt, zodra
hij uit Afrika terug is, een nestplaats uit en het iets later volgend wijfje
bouwt het nest. Ze voert dit kommetje met bladeren, wortels en bast en bekleedt
het met haren, wol en veren.
Het ene legsel bestaat uit
4 tot 7 lichtblauwe eitjes, die zelden enkel zeer fijne roodbruine spikkels
vertoont. Het broedende wijfje wordt door het mannetje gevoerd. De jongen
verschijnen na ca 14 dagen en kunnen na nog eens 2 weken uitvliegen.
Twee
leerrijke filmfragmenten verhelderen hoe de bonte vliegenvanger wordt geringd
Geraadpleegde
bron: EOS Hoogleraar gedragsecologie Hans Van Dyck (UCL)
Volgens de mythologische
verhalen konden de goden er niet genoeg van krijgen. Op hun bacchanalen (een
feest ter ere van Bacchus, de Griekse god van de extase en de wijn) waren de
gouden kelken rijkelijk gevuld met nectar.
Maar tijden, goden en hun
favoriete sapjes veranderen. Nectar van wilde bloemen is in ons moderne
landschap een opvallend schaars goed geworden. Voor vele bloem bezoekende
insecten, zoals dagvlinders en bijen, is dat erg slecht nieuws. Bloemen zijn levensnoodzakelijke
tankstations. Als ze bij deze energiebronnen niet kunnen bijtanken, zijn zulke
insecten snel uitgezoemd of uitgefladderd.
De hongersnood onder
insecten slaat vooral toe in de steden en in landbouwgebied.
Als we met experimentele
voedertafels rijkelijk getooid met wilde bloemen het veld in trekken, wordt
veel duidelijk. In bloemrijke graslanden, zoals in natuurreservaten, kijken
vlinders niet echt op van ons extra nectaraanbod. Maar in graslanden in
landbouwgebied laten de vlinders er geen gras over groeien. Al zijn ze daar
minder talrijk, ze vinden snel de weg naar onze voedertafel. Bovendien blijven
ze opvallend lang nectar slurpen. Een landschap op mensenmaat zorgt kennelijk
voor honger bij dit kleine grut.
Maar wat is
nectar?
Het zoete suikerhoudend
plantensap dat zich in een bloemkelk bevindt, natuurlijk.
Planten produceren suikers
als gevolg van de fotosynthese. Dat proces is mogelijk dank zij het feit dat de
planten zonne-energie kunnen opnemen en vastleggen.
Andere hulpstoffen hierbij
zijn water en koolzuurgas, die de planten respectievelijk uit de bodem en uit
de lucht halen, waarbij bladgroen een specifieke rol vervult.
Aan het einde van het
proces ontstaan suikers en zuurstof. De plant slaat de gevormde suikers op en
scheidt de zuivere zuurstof af. In ons klimaat zijn de intensiteit van het
zonlicht en de bodemvochtigheid aan schommelingen onderhevig. De vorming van
suikers in de plant is hierdoor heel veranderlijk. Uiteraard bepaalt dit ook
het suikergehalte van de afgescheiden nectar. Bijen bezoeken geen planten
waarvan het suikergehalte minder dan 15% bedraagt. Behalve water en suikers
bevat nectar nog andere componenten in kleine hoeveelheden: aminozuren,
organische zuren, proteïnen, vetten, anti-oxidantia, dextrine, vitaminen,
mineralen en enzymen
Toch schuilt er meer
biologische ingewikkeldheid achter deze zoete brij en zijn verbruikers. Nectar
is ook een chemisch communicatiemiddel; een lok- en beloningsspijs om vlinders
en bijen op bezoek te krijgen. Dat is de biologische agenda van de plant.
Insecten hebben andere
belangen. Immers, zij willen gepaste voeding energie om te vliegen. Nectar
zorgt voor een complexe relatie met wederzijds voordeel.
Bloemsoorten verschillen
in de suikersamenstelling van hun nectar. Ook insectenverschillen in hun voorkeuren om soorten
nectar te tanken. Entomologen de biologen die zich toeleggen op de studie van
insecten hebben lang gedacht dat vlinders en bijen eerder opportunisten waren
als het op bloembezoek aankwam.
Nieuw onderzoek corrigeert
dit inzicht. Bij sommige vlindersoorten zien we mannetjes voor elk type van
fastfoodnectar gaan; veel suiker, weinig eiwitten.
Vrouwtjes blijken
kieskeuriger en hebben niet alleen brandstof nodig, maar liefst ook nectar met
waardevolle bouwstenen voor de eieren. Zij gaan op zoek naar bloemen die ook
aminozuren in hun nectar stoppen. Geen fastfood, maar voedzame kost dus.
In ons intensief gebruikt
landschap zien we almaar minder bloemen en vooral de bloemen met prima nectar
laten het afweten.
Zo zijn de distels een
favoriete voedingsbron voor bijen en vlinders.
Zorgwekkend
cijfermateriaal
De Vlinderstichting en de
Universiteit van Wageningen berekenden dat het gemiddelde Nederlandse landschap
nu 1/3 minder wilde bloemen telt dan amper 25 jaar geleden.
Vlinders, die erg
afhankelijk zijn van bepaalde bloemen, gaan sterker in aantal achteruit dan
andere soorten. Soortgelijke verhalen treffen hommels en andere wilde bijen.
Zijn er
soorten die deze dans ontspringen?
Toch wel. Enkele winnaars kunnen
ondanks de nectar-schaarste fraaie groeicijfers voorleggen. Neem nu het bont
zandoogje. Deze vlinder is in menig opzicht een flexibele soort. Zo zweert hij
niet bij nectar en gaat andere zoetigheid er ook vlot in. Rotte vruchten (bv.
bramen), boomsappen en zelfs de ontlasting van bladluizen doen voor deze
vlinder dienst als alternatieve brandstof.
Door hun rol van bestuiver
zijn we bloem bezoekende insecten liever rijk dan kwijt.
De overleving van vele
planten hangt immers af van de noeste arbeid van deze kleine fladderaars. Ook
meerdere van onze cultuurgewassen rekenen op insectenbestuiving.
Denk bv. aan je kopje
koffie. Hoe meer divers de lokale bende van bestuivers is, hoe hoger de koffie-opbrengst,
zo leert ons de wetenschap.
Ook in een wereld op maat
van de homo sapiens doen we er goed aan om onze landschappen dichtbij en ver
weg vlinder- en bij-vriendelijk te houden of opnieuw te maken.
En dat laat best niet te
lang op zich wachten.
Of om in het bijentaal te
zeggen:
time is honey
Wie eerder verschenen
bijdragen wenst te raadplegen, kan via de zoekrobot in het archief volgende
artikels opsnorren:
18/08/10De mysterieuze verdwijnziekte
(bijenexpert Frans Jacob)
23/10/10Aanpassen of opkrassen
(klimaatbiologen over biodiversiteit)
Bron: de
Standaard / Willy van Strien / fotos Markus Unsöld / Frank Wouters
Samenwerken,
allemaal prima, maar profiteren van een ander hoort niet. Dat is niet alleen in
de wielerkoers zo; ook vogels denken er zo over.
Het is een
heikel probleem in de evolutietheorie en in de economische theorie hoe
verklaar je dat individuen iemand anders helpen, ook al worden ze daar zelf
niet meteen beter van?
In beide
gevallen kun je daar met wat intellectuele lenigheid wel een verklaring voor
bedenken, maar het laatste woord is er zeker nog niet over gezegd. Biologen
doen er nog volop onderzoek naar.
Bernhard Voelkl
en collegas volgden 14 jonge heremietibissen (of kaalkopibissen) tijdens hun najaarstrek.
De vogels vlogen netjes in een V-formatie. Achter een vliegende vogel ontstaat
immers aan weerszijden een opwaartse luchtstroom. Hierdoor profiteert elke
vogel van het kielzog van de vogel voor hem. Wat betekent dat de vogel aan de
kop veel harder moet zwoegen dan zijn metgezellen.
Dat is ook zo in het
wielrennen, waar de renner op kop veel meer wind pakt dan de rest van het peloton.
Wielrenners lossen dat op door geregeld over te nemen, toch als ze een
gemeenschappelijk doel hebben: uitlopen op de rest.
De frustraties lopen al
snel hoog op als eentje zijn werk niet doet. Als het gebrek aan medewerking te
groot wordt, stort de groepstactiek vanzelf in.
Wederkerigheid
Bij de vogels bleek het
niet anders: de tijd dat ze de kop namen, stond in nauw verband met de tijd dat
ze uit de wind mochten gaan vliegen. Als een heremietibis op trekvlucht een
ander op sleeptouw neemt, wordt die dienst onmiddellijk vergoed met een even
grote wederdienst.
Als iedereen zijn deel
doet, wint de hele groep. Dan zit iedereen meer uit de wind dan in de wind en
kost de reis minder energie dan wanneer je die alleen zou uitvoeren. Daarom
zien we geregeld groepen vogels in een V-vorm vliegen en renners in groepjes
ontsnappen.
Maar zodra iemand het
subtiele evenwicht breekt en onder zijn deel van het werk probeert uit te
komen, is het voor de anderen niet leuk meer en zijn ze ook niet bereid om meer
te doen dan de wieltjeszuiger. Hoe minder de vogels geneigd waren tot
wederkerigheid, hoe kleiner en minder stabiel de groepjes waren, waarin ze
vlogen.
Zoiets is gemakkelijker
verteld dan vastgesteld. Voor de koers hebben we een heel systeem van cameras,
zeppelins en volgmotors. Maar hoe kun je urenlang de onderlinge posities van
een groep identiek uitziende vogels in volle vlucht volgen?
De onderzoekers pakten het
grondig aan. Ze kweekten een groep heremietibissen, een bedreigde diersoort met
de hand op en leerden ze wennen aan een ultralicht vliegtuigje (paramotor).
De vogels waren zelfs
bereid hun verzorgers in het vliegtuigje te volgen. Die namen de rol van oudere
vogel op zich en leerden de jonkies de weg op tijdens de herfstmigratie. Elke
vogel droeg ook een datalogger met gps.
Hierdoor konden de onderzoekers achteraf precies zien welke plaats elke vogel
in de groep had ingenomen.
De kaalkopibissen vlogen
niet in de strakke V-formatie, die je ziet bij grotere vogels zoals ganzen.
Ibissen zijn middelgroot en daarom misschien niet sterk geneigd om een mooie V
te vormen.
Hoe dan ook: de
onderzochte groep vloog in los verband met een steeds wisselend patroon waarin
hooguit soms een slordige V te herkennen was.
De vogels veranderden om
de paar seconden van positie zon 250 keer tijdens een vlucht van 39km en
vlogen in formaties van 2 tot 12 vogels, waarbij ze hun vleugelslagen zo synchroniseerden
dat hun vliegtuigtip precies hetzelfde op- en neergaande spoor door de lucht
trok, als de vleugeltip vanhun
voorligger.
In het algemeen zaten ze 1/3
van de tijd in het kielzog van een andere vogel, maar dat was een gemiddelde.
Hun individuele kielzogtijden lagen uit elkaar, maar hingen voor elke vogel wel
nauw samen met zijn tijd aan de kop.
Boekhouding
De vogels wisselden heel
vaak van positie en bij elke vluchtgenoot hielden ze goed de boekhouding bij
van hoeveel tijd die voor en achter hen had gespendeerd. Precies die frequente
wissels zorgden ervoor dat ze de balans van dienst- en wederdienst goed in
evenwicht konden houden. Iedereen in de groep perfect evenveel laten doen, was
moeilijk.
Van alle vluchtformaties
onderweg bestond zon 60% uit groepjes van slechts 2 vogels, die netjes met
elkaar afwisselden en slechts 8.5% van
de formaties waren kwartetten of groter. Het maakte daarbij weinig uit of de
vogels aan elkaar verwant waren of al dan niet in hetzelfde nest waren grootgebracht.
De bereidheid tot geven en nemen was het belangrijkste. Een vogel die een ander
op sleeptouw neemt, heeft dus de zekerheid dat hij meteen daarna even lang met
hem mag meeliften.
De weg naar
de vergetelheid
Uitsterven gebeurt meestal
in fases en een soort kan al ten dode zijn opgeschreven lang voordat de laatste
individuen verdwijnen.
De eerste fase is het
lokaal uitsterven, waardoor een soort wordt opgesplitst in losse populaties.
Als de groepen kleiner worden,
raken ze nog meer geïsoleerd, er treedt inteelt op en allerlei bedreigingen
van voedseltekort tot habitatverandering worden belangrijker.
Veel bedreigde soorten
zitten momenteel in deze fase.
De heremietibis was ooit
wijd verspreid in de Alpen, Noord-Afrika en het Midden-Oosten, maar is nu
beperkt tot enkele ver uit elkaar liggende woongebieden met in totaal niet meer
dan 400 vogels.
Als de achteruitgang al zo
ver is, bestaat het risico dat de aantallen beneden een bepaald minimum komen
dat noodzakelijk is voor een levensvatbare populatie, die op lange termijn kan
overleven.
De heremietibis is een
unieke vogel en toch ook wel een aparte verschijning.
Wanneer de heremietibis
net uit het ei is gekropen, heeft hij veren op zijn kop, maar naarmate hij
ouder wordt, wordt zijn kop steeds kaler, de reden overigens waarom hij ook wel
kaalkopibis wordt genoemd.
De rest van zijn lijf is
bedekt met zwarte veren die in het zonlicht een bronsgroene en paarse gloed
krijgen. Zijn huid is met uitzondering van zijn kruin rood. Verder heeft hij
een rode snavel en lange zwarte nekveren. De lange snavel is omlaaggebogen.
De heremietibis broedt op
kliffen in droge, afgelegen gebieden en vaak in de buurt van rivierbeddingen of
de kust. Vrouwtjes kunnen per jaar 1 tot 3 eieren leggen en broeden dan zon 4
weken. Heremietibissen hebben een bijzonder kenmerk; ze blijven hun hele leven
bij dezelfde partner. Als de ene vogels sterft, rouwt de andere om het verlies.
Zo is het vaak voorgekomen dat de overlevende vogel zich doodhongerde of zich
zelfs van een hoge rotswand stortte en stierf.
De kaalkopibis foerageert
zowel op droge, rotsige bodems als op wetlands en in rivierbeddingen. Hij eet
vrijwel al het beschikbare dierlijk voedsel, variërende van insecten tot hagedissen,
slangen en vissen; hij eet ook plantaardig voedsel zoals bessen en waterplanten.
Ik ben Franz Pieters
Ik ben een man en woon in Zaventem (België) en mijn beroep is 25 jaar lkr, 2 jaar kabinetsadviseur, 2 jaar adviseur DVO, 2 jaar TOS21-projectmedew..
Ik ben geboren op 08/05/1954 en ben nu dus 71 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: onderwijs - wetenschap & techniek - geschiedenis - natuur - muziek - lectuur - gastronomie - sport.
2 jaar TOS21-coördinator, 3 jaar projectcoördinator ESF-projecten KOMMA, WERK PRO-OPER, LINK en nu op RUST
Privacyverklaring van de Kille Meutel Vogelvrienden
Algemene privacyverklaring van onze vereniging: de Kille Meutel Vogelvrienden
De Kille Meutel Vogelvrienden hechten veel waarde aan de bescherming van uw persoonsgegevens.
In deze privacyverklaring willen we heldere en transparante informatie geven over welke gegevens we verzamelen en hoe wij omgaan met persoonsgegevens. Wij doen er alles aan om uw privacy te waarborgen en gaan daarom zorgvuldig om met persoonsgegevens.
Onze vereniging houdt zich in alle gevallen aan de toepasselijke wet- en regelgeving, waaronder de Algemene Verordening Gegevensbescherming.
Dit brengt met zich mee dat wij in ieder geval:
• uw persoonsgegevens verwerken in overeenstemming met het doel waarvoor deze zijn verstrekt, deze doelen en type persoonsgegevens zijn beschreven in deze Privacy verklaring;
• verwerking van uw persoonsgegevens beperkt is tot enkel die gegevens welke minimaal nodig zijn voor de doeleinden waarvoor ze worden verwerkt;
• vragen om uw uitdrukkelijke toestemming als wij deze nodig hebben voor de verwerking van uw persoonsgegevens;
• passende technische en organisatorische maatregelen hebben genomen zodat de beveiliging van uw persoonsgegevens gewaarborgd is;
• geen persoonsgegevens doorgeven aan andere partijen, tenzij dit nodig is voor uitvoering van de doeleinden waarvoor zij zijn verstrekt;
• op de hoogte zijn van uw rechten omtrent uw persoonsgegevens, u hierop willen wijzen en deze respecteren.
Als Kille Meutel Vogelvrienden zijn wij verantwoordelijk voor de verwerking van uw persoonsgegevens. Indien u na het doornemen van onze privacy verklaring, of in algemenere zin, vragen heeft hierover of contact met ons wenst op te nemen kan dit via onderstaande contactgegevens:
Kille Meutel Vogelvrienden
Watertorenlaan 59
1930 Zaventem
franz.pieters@telenet.be
Mobiel: 0478 55 34 59
Waarom verwerken wij persoonsgegevens?
Uw persoonsgegevens worden door onze vereniging verwerkt ten behoeve van de volgende doeleinden en rechtsgronden:
• om te kunnen deelnemen aan de activiteiten van de Kille Meutel Vogelvrienden;
• om de uitnodigingen, verslagen, nieuwsmeldingen, … te versturen (met toestemming van de betrokken sympathisanten);
• om een brede en vlotte communicatie te verzorgen binnen het netwerk van de diverse partners;
• om de jaarlijkse subsidiëring door de overheid te bekomen (wettelijke verplichting);
Voor de bovenstaande doelstellingen houden we volgende gegevens bij:
naam, voornaam, adres, telefoon/gsm-nummer (indien beschikbaar), e-mail (indien aan ons doorgegeven)
We gebruiken de verzamelde gegevens alleen voor de doeleinden waarvoor we de gegevens hebben verkregen.
Verstrekking aan derden
Wij geven nooit persoonsgegevens door aan andere partijen waarmee we geen verwerkersovereenkomst hebben afgesloten, tenzij we hiertoe wettelijk worden verplicht (bv. politioneel onderzoek)
Bewaartermijn
De Kille Meutel Vogelvrienden bewaren persoonsgegevens niet langer dan 5 jaar op hun informaticasystemen.
Beveiliging van de gegevens
Wij hebben passende technische en organisatorische maatregelen genomen om persoonsgegevens van u te beschermen tegen onrechtmatige verwerking, zo hebben we bv. de volgende maatregelen genomen:
• we hanteren een gebruikersnaam en wachtwoordbeleid op al onze systemen en cloud-toegangen;
• de toegang tot de persoonsgegevens is beperkt tot de bestuursleden;
• wij maken back-ups van de persoonsgegevens om deze te kunnen herstellen bij fysieke of technische incidenten;
• onze bestuursleden zijn geïnformeerd over het belang van de bescherming van persoonsgegevens.
Uw rechten omtrent uw gegevens
U heeft recht op inzage en recht op correctie of verwijdering van de persoonsgegeven welke wij van u ontvangen hebben. Bovenaan dit privacy statement staat hoe je contact met ons kan opnemen.
Tevens kunt u verzet aantekenen tegen de verwerking van uw persoonsgegevens (of een deel hiervan) door ons of door één van onze verwerkers.
Klachten
Mocht u een klacht hebben over de verwerking van uw persoonsgegevens dan vragen wij u hierover direct met ons contact op te nemen. U heeft altijd het recht een klacht in te dienen bij de Privacy Commissie, dit is de toezichthoudende autoriteit op het gebied van privacy bescherming.
Wijziging privacy statement
Onze vereniging de ‘Kille Meutel Vogelvrienden’ kan zijn privacy statement wijzigen. Van deze wijziging zullen we een aankondiging doen op onze website. De laatste wijziging gebeurde op 22 mei 2018. Oudere versies van ons privacy statement zullen in ons archief worden opgeslagen. Stuur ons een e-mail als u deze wilt raadplegen.