Startdatum: om meteen de drempelvrees te verlagen stel ik voor dat iedereen een reactie ventileert over het wegblijven van een birdyreünie; het kan kort in de 'poll'-rubriek en wat uitgebreider in dit communicatievenstertje. Het was Oswald die mij ooit voorstelde ons wat dieper in het internet te nestelen, wat nu via deze blog is gebeurd, weliswaar zonder een referendum te houden. Bij deze nodig ik jullie uit je mening te ventileren, want de bedoeling is een handig alternatief aan te bieden. Tot heel binnenkort …
04/07/08
Happy Birdyday …
Temidden van een levendige en warmhartige woonwijk, ligt een door menselijke bebouwing omzoomde biotoop … een fraaie frisgroene weelderige oase, waar de birdyfans de gevederde tuinbezoekers graag welkom heten en gul onthalen.
Die verwennende gastvrijheid in een gezellig en veilig rustoord, bekoorlijk door landelijke eenvoud en liefelijkheid, prikkelt de vertrouwenwekkende aanhang, de nesteldrang met vrolijk vogelgezang en feestelijke voortgang. We hopen volgend jaar nog meer ‘straatketten’ naar de Kille Meutel te lokken …
04/07/09
Je zoekt, vindt en kiest
een levensweg, die je deelt
met trouwe vrienden …
Precies vandaag bestaat ons“Kille Meutel”Forumpje 2 jaar.
Sinds de wondermooie opnames van onze huisfotografen het “Blogscherm” sieren, loopt het aantal bezoekers gevoelig op.
Een verheugende en hartverwarmende vaststelling, daar eveneens destijds de voor natuurliefhebbers en vogelbeschermers bedoelde nieuwsbrieven, geïllustreerd met tekeningen, een educatieve waarde beoogden.
Sedert kort werd de rubriek“Birdywatch”gelanceerd, initieel opgevat als verzamelbox voor (tuin)observaties van vogelspotters.
Momenteel is een gebruiksvriendelijke observatiefiche, waarin de waarnemer zijn vaststellingen optekent, nog niet beschikbaar.
Met een klik op“Vogelwaarnemingen” nodigt de rubriekenindeling de bezoeker uit een pittige anekdote,een blikvanger,een weetje of een suggestie neer te pennen.
Af en toe duikt over een verschenen artikel een leuke en spontane “Reactie” op of laat men een indruk na in het “Gastenboek”.
In de speurtocht naar kennisdeling en verwondering wekken, blijft de drijfveer“Alles kan altijd beter”…
04/07/10
Vandaag hebben we weer wat te vieren want de blog bestaat 3 jaar.
Onze trouwe huisfotografen Jo en Wim blijven voor merkwaardig beeldmateriaal zorgen en dan is het ook niet verwonderlijk dat het bezoekersaantal gestaag aangroeit.
Met vereende krachten hebben we met ons klein, maar niet minder enthousiast clubje vogelvrienden een mussenteltraject uitgezet om in de streek (Zaventem, Nossegem, Sterrebeek, Kraainem) op 17 verschillende telpunten onze geliefde‘straatketjes’ te tellen.
Hierdoor maken we deel uit van de mussenwerkgroep Vlaanderen die naast het jaarlijks weerkerend mussentelweekend in samenwerking met de universiteit Gent een grootschalig huismussenonderzoek coördineert.
Wij blijven uiteraard ook gefocust op de vliegbewegingen binnen onze tuinenbiotoop. Tijdens de jongste reünie gaven enkele haiku’s mooi weer hoe fel we gehecht zijn aan onze gevederde levensgezel; meteen ook een gelegenheid om de loyale vogelliefhebbers een welverdiendehuismuspin op te spelden …
Dakpan of dakgoot,
voor de huismus is een nest
in Kille Meutel – Georges
Tjilpende huismus,
nest in de Kille Meutel
welkom bij ons hier – Arlette
Kijk Kille Meutel,
veel parende huismussen,
hemel op aarde – Oswald
Kille Meutel vriend,
huismus breng ons samen en
laat het blijven zijn – Chris
Groene oase,
paradijs voor de huismus,
dé Kille Meutel – Franz
04/07/11
Drukke en woelige tijden tasten al eens vaker de drang aan om over de fascinatie voor het vedervolkje te communiceren.Immers in de Brusselse betonnen biotoop beter bestuurlijk beleid geldt de regel: first things first and don't feel free as a bird! Toch is het bezoekersaantal op jaarbasis weer gevoelig toegenomen dit jaar, een eerbetoon dat vooral de huisfotografen toekomt, die voor kwalitatief hoogstaande visuele impressies zorgen.In de loop van volgend jaar zal de Kille Meutel een bijdrage leveren aan de geplande acties van de mussenwerkgroep Vogelbescherming Vlaanderen.
04/07/12
Inmiddels hebben ruim 51 000 bezoekers op de blog 275 artikels en 125 vogelportretten geraadpleegd, alsook 1 100 foto's, waarvan de helft door onze huisfotografen werd aangeleverd. Uit statistieken ter beschikking gesteld door de providers kunnen we afleiden dat 54% Nederlanders en 41% Vlamingen geregeld de blog raadplegen en dan het vaakst gedurende de weekdagen (70%), voornamelijk tussen 13.00 en 18.00 u en 30% tijdens het weekend. Tijdens de maanden juli, augustus en september heeft de blog 'begrijpelijk' minder succes.De Kille Meuel blijft zich samen met Vogelbescherming Vlaanderen inzetten voor het behoud van de huismus.
De Kommavlinder is één
van de topsoorten in Lommel. Omdat Pieter Cox vlakbij zon populatie woont,
probeert hij deze soort wat op te volgen. Het is altijd leuk als er tijdens een
telling ook nog eentje wil poseren voor een foto (06/08/13). De Kommavlinder is
een kleine dagvlinder die in augustus rondvliegt op zoek naar nectar in droge,
schrale graslanden en heide. De vele witte vlekken op de onderzijde van de
vleugels onderscheidt deze soort van het algemene groot dikkopje, dat in vele
tuinen kan worden waargenomen.
Met een groep van 15
natuurliefhebbers uit de Belgische en Nederlandse Kempen trok Pieter eind
augustus begin september 2013 naar Georgië om onder andere de spectaculaire
wespendievenovertocht te gaan bewonderen. Tijdens hun verblijf stond de teller
op meer dan 100 000 wespendieven, met één dag waarop meer dan 65 000
wespendieven werden geteld. Heel de lucht hing vol, heel de dag lang,
onbeschrijfelijk gewoon!
Tussen deze wespendieven
verschenen ook geregeld andere roofvogels, zoals dwergarenden, schreeuwarenden,
zwarte wouwen, honderden kiekendieven,
Het groot aantal waar te
nemen roofvogels is te danken aan twee natuurlijke obstakels die de vluchten in
een soort flessenhals dwingen, namelijk de Zwarte Zee ten westen van
Sakhalvasho (telpost in Georgië) en in het noordoosten: het Kaukasisch gebergte.
Nog even inpikkend op
die fantastische reis die Pieter onvergetelijke indrukken naliet.
Tijdens die roofvogelovertocht
maakte de groep een driedaagse trip die aanving met de nachttrein naar het Kaukasische
gebergte, waar een bergwandeling werd aangevat die de natuurliefhebbers op 3
000 m hoogte bracht. De zoektocht naar bijzondere vogelsoorten leverde mooie
exemplaren op: de Kaukasische berghoen, de Alpenheggenmus en de witkruinroodstaart.
Het vergde toch heel wat doorzettingsvermogen; eerst die forse beklimming en
toen de top was bereikt, kreeg het team een forse hagelbui over zich heen.
Gelukkig verscheen dan wel een prachtige regenboog (04/09/13).
Een tijdje later, terug
in eigen land, waar de natuur ook prachtig kan zijn. Op de vogeltelpost in
Lommel, waar Pieter tijdens het telseizoen geregeld te vinden is, zag hij op
29/09/13 enkele tapuiten. Deze vogels zijn enkel nog waar te nemen tijdens de
trek en komen op schrale vlaktes foerageren naar insecten. Af en toe zit er een
exemplaartje tussen, die wat nieuwsgieriger is. Al snel merkte Pieter zon
durver op en bleef een poosje geduldig in ligstand afwachten tot die op enkele
m afstand rond loerend was genaderd.
Momenteel volgt Pieter
een cursus Natuurgids, waarbij een klein eindwerkje hoort over een gebied
naar keuze. Dat terrein moet je dus geregeld bezichtigen. Op 08/12/13 bij het
aanvatten van de eerste wandeling op zoek naar vogels, merkte Pieter tot zijn
grote verbazing drie vuurgoudhaantjes op. Gelijkend op het algemener
Goudhaantje, maar het vuurgoudhaantje heeft onder andere een witte
wenkbrauwstreep. Ze wegen ongeveer evenveel als een suikerklontje. Doordat de 3
vuurgoudhaantjes geregeld achter elkaar aan zaten, kon hij ze ongestoord
fotograferen. Al was het niet zo simpel want ze zijn behoorlijk snel die
haantjes.
Dankwoord aan Wim Dekelver en Pieter Cox, elk met hun geselecteerde top-5
Inmiddels werd het blog haast 65 000 keer geraadpleegd.
Tijd dus om ere te betuigen aan wie ere toekomt: dat
zijn onze huisfotografen, die ervoor zorgen dat ik haast wekelijks met knappe
blikvangers mijn bijdragen kan illustreren.
In eerder verschenen artikels wees ik al op de passie,
het geduld, de volharding die natuurfotografen opbrengen om ons de natuurpracht
in beeld te brengen. Dank zij hun toomloze inzet en enthousiaste
bereidwilligheid krijg je de mooiste details van die wondermooie natuur te
bewonderen.
Ik wens hen dan ook via deze weg van harte te bedanken
voor de erg gewaardeerde vrijwillige inbreng en ik hoop dat we nog vaak de
bezoekers van dit blog kunnen verrassen met mooie reportages.
Wie even zin heeft om in het archief te grasduinen, kan
alvast naar deze eerder verschenen artikels raadplegen:
04/10/09 De
zeggingskracht van het beeld [ode aan de natuurfotografen]
31/12/10Eerbetoon aan de natuurfotografen
Wim & Jo [nieuwjaarhaiku]
31/03/13Natuurfotografie: een goede
fotograaf moet kunnen wachten
Natuur
Overwoekerende
schoonheid in de natuur
Een laagje
regendruppels die als glazuur
De glans
van al deze pracht om ons heen
Het flauwe
zonlicht dat bescheen
Met adembenemende
kleine stralen
Door het
steeds maar water halen
Zoals de
onbeschreven wet van ons zijn
kijkend
met een zoete, lieve, weeïge pijn
Zonder
bedoelen ons te willen treffen
In al zijn
schoonheid doen beseffen
Dat waar
de natuur zn gang maar gaat
En dat
ongerepte nog bestaat
De wereld
nog zo slecht niet is
Want als
je dit gegeven mis
Zou je,
als het voor jou is, om t even
Niet meer
voor de schoonheid leven
Geluk dat zit
in wat je wilt zien en horen
Mis je dit
alles dan is er veel verloren
De vogel,
de bloemen en de bomen
Geloof me
het is een wereld waarvan je kan dromen
Trudy Visser
Wims selectie
De aalscholver, die
rakelings over het water scheert, een klassiek beeld, maar door de speciale
lichtinval en reflecties op het water toch verschillend en boeiend door de
minimalistische weergave.
De distelvlinder: al
wijdt Wim zich niet aan macrofotografie, toch is deze met de 4.5 kg zware 500
mm telelens vanuit de hand genomen wel een pareltje, enerzijds door de zeer
gedetailleerde weergave van de kleurrijke vlinder in combinatie met de volledig
wazig en bijna monochrome maar toch niet-egale achtergrond.
Het bruine kiekendiefmannetje
met die priemende ogen, die alle aandacht opeisen, vliegt vlijtig af en aan met
fors uitgevallen nestmateriaal.
Het slobeendvrouwtje,
dat heel kortbij voorbij zwemt, werd gefotografeerd bij een helderblauwe hemel
die ook in het water zeer mooie kleurschakeringen verwekt.
Het vertederend beeld
van de fuut met drie jongen tussen de vleugels.
Hierna volgt de top-5 van Pieter en vervolgens nogmaals 2
reeksen van 5 fotos van de twee weldoeners in actie of op het terrein. Eveneens
mijn welgemeende dank aan deze fotografen, die hun vrienden mooi in beeld wisten
te brengen.
Geraadpleegde
bron: EOS maandblad over wetenschap
Geef vogels een
gps-rugzakje en er speelt zich een ware soap af voor je ogen, inclusief
tegenslagen en echtscheidingen.
Met deze data kunnen
wetenschappers algemene conclusies trekken over trekvogels.
Voor ornithologisch
onderzoek heb je nog steeds een verrekijker nodig, maar ICT is tegenwoordig ook
onontbeerlijk.
Het onderzoek wordt
gefaciliteerd door het UvA-BiTS-systeem (Bird Tracking System) wanneer meer
vogelsoorten worden gevolgd.
Dank zij de
gps-rugzakjes, ontwikkeld door de Universiteit van Amsterdam (UvA) zelf, kan
men haast letterlijk over de schouder van de vogels meekijken tijdens hun
dagelijkse activiteiten, gedurende hun trek in en van Afrika naar Nederland.
Dat levert verrassende inzichten op.
Vrouwtje 6 053
De wespendief is een
raadselachtig dier. Voor zijn dagelijkse kost haalt hij vooral grondnesten van
hommels en wespen overhoop, op zoek naar de larven in de honingraten. Het zijn
schuwe scharrelaars in de ondergroei. Zelfs SOVON, de koepel van
vogelonderzoekers, is vanwege gebrek aan solide data vaag over de grootte en
dynamiek van de Nederlandse populatie.
De Belg Wouter
Vansteelandt, die zich in de UvA met dit traceerproject bezighoudt, zoomt in op
de Google-Earth-globe en een kaart van de Veluwe verschijnt, waarop vrouwtje 6
053 te zien is (productienummer van het zenderrugzakje).
Op 15 juli komt vrouwtje
6 053 van haar nest bij Nunspeet en zet ze laagvliegend een onvaste koers westwaarts.
Aangekomen in de
Flevopolder, nabij het pretpark Walibi, cirkelt ze wat rond en strijkt ze neer
onder wat struiken.
Daar blijft ze een poos
er valt blijkbaar wat mee te graaien waarna ze laagvliegend terugkeert naar
het nest. De volgende dag is het mooi weer en het vrouwtje zweeft op hoge
thermiekbellen linea recta af op de plaats waar blijkbaar nog resten van een
wespennest liggen.
Ook de terugweg verloopt
alsof haar nest bij Nunspeet vanaf een paar honderd meter hoogte zichtbaar is,
zo kaarsrecht vliegt ze er terug naartoe.
Men wist niet dat
wespendieven zo feilloos de terugweg weten te vinden. Het volgen van de
individuele vogels kan dus iets over de hele soort zeggen.Wespendieven moeten een fantastisch visueel
geheugen hebben, waarmee ze ieder bosje, elke haag in hun geheugen weten te
prenten.
Dit soort inkijkjes in
individueel gedrag elke vogel heeft een eigen persoonlijkheid, een eigen
karakter genereren een hoop sympathie voor het onderzoeksthema.
Een steppendiefvrouwtje
dat werd opgevolgd, liep door een stofstorm een dikke week oponthoud op in
Mauretanië.
Het leverde de vogel een
schuldloze scheiding op. Toen ze eindelijk op haar nest kwam, moest ze
vaststellen dat haar partner, met wie ze jaar in jaar uit een nest had gedeeld,
met een nieuwe aanbidder was gaan vliegen.
Strakke timing
Een echte soap dus, die
individuele lotgevallen.
Maar het gaat
Vansteelandt en zijn collegas om het grotere overzicht.
De wespendieven moeten
het hebben van een strakke timing.
Ze moeten bv op tijd aan
nest beginnen om te profiteren van de zomerse piek aan wespen. Daarom moeten ze
ook steeds op tijd teug zijn vanuit hun overwinteringsgebieden in Afrika, waar
Vansteelandt ze tot in Sierra Leone en Angola kan volgen. Het weer langs de
trekroute kan lelijk roet in het eten gooien denk aan de steppendief.
Volgens de onderzoeker
laten de met zender uitgeruste proefdieren ook toe te bepalen of de
overwinteringsgebieden wel voldoende worden beschermd. Als men de invloed van
het weer beter begrijpt, kan men ook beter inschatten wat de gevolgen van de
klimaatverandering bij trekvogels zal teweegbrengen. De klimaatverandering
zorgt er immers voor dat de windpatronen zich op een andere manier gedragen.
Stoorzender
Op de vraag of het
gewicht van het rugzakje de heen- en weervlucht van en naar Afrika niet
bemoeilijkt, antwoordt Vansteelandt dat het vanzelfsprekend is dat de zender
nooit het natuurlijk gedrag mag beïnvloeden, want dan heeft dit onderzoek
totaal geen zin.
Tot op vandaag is nooit
enig negatief effect vastgesteld. Eén van de onderzoekvogels heeft reeds 8 x
met een zender de Sahara overgestoken, zonder dat wij ook maar één nadelig
gevolg hebben geconstateerd, noch aan het gedrag, noch aan de veren of huid.
Daarentegen was de zender wel ferm gehavend.
Het uitrusten van vogels
met zenders pakt ook wel eens verkeerd uit, vooral in het Midden-Oosten, waar
menig conflict sluimert. Zo zijn de afgelopen jaren veel vogels gearresteerd
op verdenking van spionageactiviteiten voor de Israëlische geheime dienst, de
Mossad.
Vogelaars
Binnenkort kan je ook
zelf de van zenders voorziene vogels volgen.
Een spin-off van UvA
BiTS: Vogel het uitwerkt aan een applicatie die vogelliefhebbers een
seintje stuurt als ze in de buurt komen van een gebied waar vogels met een
rugzakje rondvliegen: wespendieven, zilvermeeuwen, lepelaars. Zo kan men de
route van het dier via een speciale display opsporen.
Leuk voor
vogelliefhebbers, maar ook heel nuttig voor de onderzoekers, daar zij vanuit
hun hoofdkantoor via de app-gebruiker kunnen natrekken welk type slaapplek
langs de trekroute populair is of hoe de akkers erbij liggen wanneer meeuwen of
andere vogels zijn neergestreken. Om de vogels te beschermen tegen eierenroof
of verstoring van broedende vrouwtjes blijven de nestlocaties wel geheim.
1 miljoen
roofvogels op doortocht
De straat van Gibraltar
en de Bosphorus mogen bekende trekroutes voor honderdduizenden roofvogels zijn,
sinds enkele jaren mag zich een 3de flessenhals in snel groeiende
bekendheid verheugen. Inderdaad in Batumi, langs de Zwarte Zeekust, staan sinds
2008 nogal een bewogen jaar in Georgië vanwege het gewapende conflict met
Rusland Vlaamse en Nederlandse biologen gedurende een aantal weken
structureel in voor de Batumi Raptor Count.
Ze tellen er
honderdduizenden wespendieven en steppebuizerds, maar ook roodpootvalken,
steppearenden, kiekendieven, visarenden en zwarte wouwen. Af en toe komt er ook
al eens een vale gier een kijkje nemen.
In 2013 waren het er
allemaal samen meer dan 1 miljoen en onze jongste huisfotograaf Pieter Cox was
erbij!
De Batumi Raptor Count
gaat niet alleen om het nauwkeurig turven van de passerende roofvogels, maar
ook om de opleiding van ambassadeurs in de regio, bv om hun de noodzaak van
goede bescherming duidelijk te maken.
Geraadpleegde
Bron: EOS maandblad voor wetenschappen
Intuïtief weet men al
heel lang dat dieren een persoonlijkheid hebben. Katten zijn minder
aanhankelijk dan trouwe honden. In de manege is er eens een paard dat iedereen
in de arm bijt als het de kans krijgt. En hoewel je tuin vol vogels zit, is het
altijd diezelfde lefgozer die brutaal op de vensterbank landt als daar een
handvol kruimels te grabbel liggen.
Ook biologen erkennen
langzaam maar zeker dat het ene dier het andere niet is. Vaststellingen die
voor wetenschappers heel gewoon zijn, zijn voor buitenstaanders vaak hoogst
opmerkelijk.
Biologen hebben
dergelijke individuele variatie echter lang genegeerd. Gedrag was in hun ogen
zowat onbeperkt flexibel en de verschillen tussen individuen waren toevallige
afwijkingen die ze zoveel mogelijk wegwerkten.
Sterker nog: als dieren
niet voldeden aan het optimale gedrag dat ecologen aan de hand van hun
theoretische modellen voorspelden, dan lag dat aan de beperkingen van het dier,
niet aan die van de bedenker. Misschien kwam het beest wat energie tekort of
had het even niet goed opgelet.
De Groningsegedragsfysioloog, Jaap Koolhaas, was één van
de eerste die het sociaal gedag bestudeerde tussen muizen en ratten en merkte
dat tussen individuen grote verschillen waren. Sommige dieren gedroegen zich
steevast agressiever, nieuwsgieriger en moediger dan hun soortgenoten.
Dreigt er
gevaar, dan ga je in de aanval of je scheert je weg. Wie de guldenweg kiest, is
er geweest.
De vraag was waarom
dieren een bepaalde omgangsstijl behouden al kan deze ook nadelig uitvallen.
Een waaghals zal flink wat gevaar lopen, als een kat op de loer ligt en de
behoedzame vogel, die wacht tot de kust veilig is, zal minder voedsel vinden.
Om dat uit te zoeken nam
Koolhaas een drastische beslissing: alle labomuizen en ratten dienden
vervangen door wilde exemplaren. Immers na al die generaties in het labo, wist
men nauwelijks nog of het gedrag van de proefdieren nog leek op dat van hun
wilde soortgenoten.
Er zat niets anders op
dan opnieuw te beginnen.
Koolhaas onderwierp zijn
nieuwe proefdieren aan een hele reeks stresstests en observeerde hoe hun
hersenen daarop reageren. Onder meer de signaalstof serotonine blijkt een
belangrijke rol te spelen. Die maakt dieren gevoeliger voor wat er zich in de
omgeving afspeelt, onder meer door angstreacties te stimuleren en impulsief
gedrag af te remmen. Dieren die veel serotonine aanmaken, verstijven letterlijk
van de schrik.
Soortgenoten met minder
serotonine in hun voorste hersenkwab laten zich veel minder van hun stuk
brengen, als ze het gevaar al niet gewoon te lijf gaan. Wie wil begrijpen
waarom verschillende karaktertrekken steevast samen komen, moet die
onderliggende mechanismen doorgronden.
Ze liggen namelijk aan
de basis van twee belangrijke aspecten van wat men destijds als omgangsstijlen
bestempelde.
Ten eerste dat
individuen doorheen de tijd voorspelbaar van elkaar verschillen.
Ten tweede dat
verschillende aspecten van het gedrag, zoals impulsiviteit en agressie samen
variëren.
Collega Ton Groothuis,
voorzitter van de afdeling gedragsbiologie van de universiteit van Groningen,
vindt dat kennis van de hormonale en hersenactiviteit die gedrag aanstuurt niet
volstaat om het te verklaren.
De neiging bestaat om
onbegrepen diergedrag te wijten aan beperkingen van dat dier. Maar misschien
zijn wij niet slim genoeg om te begrijpen wat de evolutionaire voordelen zijn
van dergelijke consistente verschillen in gedrag.
Ook Groothuisis wat dat betreft een onverdachte bron, want
hij heeft zich zijn hele leven verdiept in de impact van hormonen op de
ontwikkeling van vogels en de individuele verschillen die daar het gevolg van
zijn.
Vogels zijn handig voor
dat onderzoek omdat ze eieren leggen en het embryo zich dus buiten het
moederlichaam ontwikkelt. Daardoor kan men de blootstelling aan hormonen
makkelijker meten of manipuleren. Bovendien zijn vogels veel makkelijker te
observeren in het wild dan pakweg ratten en muizen en brengen ze hun jongen
onder in nestkastjes in plaats van onder de grond.
Daarom besloten
Groothuis en Koolhaas zich eind jaren negentig te verdiepen in het gedrag van
koolmezen. Men kon vaststellen dat
hormonen zowel in het ei als nadien, speelden duidelijk een organiserende rol.
Toch waren de geobserveerde verbanden niet onlosmakelijk, want als de diertjes
te weinig voedsel kregen, werden ze weliswaar moediger bij het verkennen van
nieuwe omgevingen, maar daarom nog niet agressiever. De koppeling tussen
bepaalde karaktertrekken ontstaat in samenspel met de omgeving.
Snelle
verkenners
In het labo meten
onderzoekers het exploratiegedrag van koolmezen. Sommige van de vogeltjes
blijken de onbekend ruimte snel maar oppervlakkig te verkennen (fast explorers)
andere doen dat juist langzaam maar nauwkeurig (slow explorers). Dat verschil
stellen de onderzoekers vast bij alle mezenpopulaties in West-Europa. Het
blijkt overigens voor een groot deel genetisch bepaald te zijn: het
exploratiegedrag van de ouders voorspelt het verkenningsgedrag van hun
nakomelingen. De test duurt amper 2 min maar dat volstaat om te voorspellen
welke strategieën de vogel in het wild zal gebruiken bij de reproductie en wat
zijn overlevingskansen zijn.
Het labo is echter niet
de ideale plek om dat te onderzoeken. Vaak worden dieren daar blootgesteld aan
erg onnatuurlijke omstandigheden, waardoor ze gedrag vertonen dat in het wild
niet voorkomt en waarop dus ook nooit natuurlijke selectie heeft ingewerkt.
Inmiddels bestaat het
onderzoeksteam uit een 15-tal wetenschappers (Max Planck-instituut voor
Ornithologie, nabij München) die soms wel 100 gedragstests per dag uitvoeren om
de individuele variatie in de koolmezenpopulatie beter te begrijpen.
Sommige dieren waren
helemaal niet bang om hun nieuwe omgeving te verkennen. Diezelfde vogels bleken
in het wild ook meer geneigd om hun geboorteplek te verlaten om elders te gaan
broeden. Bovendien bleken ze veel effectiever in het verjagen van soortgenoten
van de voederbronnen. Men kon zelfs aantonen dat de vastgestelde verschillen
ook gevolgen hadden voor de overleving en de voortplanting van de vogels.
In winters met voldoende
voedselaanbod bleven er meer mezen in leven en was er dus meer competentie voor
voedsel. Men stelde ook vast dat agressieve mannetjes vaker overleefden en dus
meer jongen konden groot brengen. Individuele verschillen bleken dus van
levensbelang.
Franjo Weissing,
hoogleraar theoretisch biologie, goot enkele van zijn meest belovende ideeën in
computermodellen, waardoor hij kon testen of ze in principe in staat waren om
individuele variatie te vatten. Immers, de evolutie heeft ons uitgerust met erg
wendbare mechanismen voor het aansturen van gedrag. Daarnaast geldt voor
moeders, die vermoedelijk een impact hebben op de persoonlijkheid van hun
nakomelingen door de hoeveelheid hormonen die ze in hun eieren stoppen.
Een divers nageslacht is
de beste garantie dat er toch minstens enkelen zullen overleven.
Dat geldt overigens niet
alleen voor gezinnen, maar ook voor de hele groep.
Gevarieerde groepen doen
het vaak beter en sommige persoonlijkheden zijn alleen bruikbaar als ze
zeldzaam zijn enkele dieren die zelf niet naar voedsel zoeken, maar het van
soortgenoten afhandig maken, zullen mogelijk erg succesvol zijn. Maar wordt die
strategie te algemeen, dan gaat die populatie ten onder.
In een studie
beschrijven onderzoekers de resultaten van een experiment waarvoor ze jonge
mezen van nest wisselden en zo niet alleen controle hadden over het aantal
jongen dat koppeltjes moesten grootbrengen, maar ook over de verhouding tussen
mannetjes en vrouwtjes. Uit eerder onderzoek weet men dat mannetjes met veel
jongen en veel mannelijke concurrenten minder lang leven.Dat heeft een invloed op hun gedrag: de
drukbezette mannetjes bleken moediger bij het verkennen van een nieuwe
omgeving. Men onderzoekt nu of koolmezen ook in het algemeen meer risicos
nemen. Wordt ongetwijfeld opgevolgd!
De gewone fazant, die
dus al meer dan 2 000 jaar in Europa rondwandelt en ook wel, maar minder enthousiast
rondvliegt, draagt de officiële soortnaam Phasianus Colchicus een duidelijke
verwijzing naar zijn gebied van herkomst.
De soort omvat enige
10-tallen ondersoorten, die onderling gemakkelijk te kruisen zijn.
Zo is de bekende witte
ring rond de hals van de fazant pas in de 19de E hier
geïntroduceerd, door kruising met een uit China afkomstige ondersoort.
De fazant voelt zich in
de Nederlandse bossen en duinen thuis en is er verre van zeldzaam. Toch blijft
hij in de ogen van sommige vogelkenners een uitheemse parvenu.
Fazanten werden vroeger
veelvuldig gefokt in zogenaamde fazan(t)erieën en vervolgens vrijgelaten ten
behoeve van de jacht. In het wild werden ze bijgevoerd om de stand op peil te
houden.
Een geschoten fazant
gaat in de pot, want hij smaakt uitstekend.
De culinaire gewoonte om
wild adellijk te laten worden, dat wil zeggen het te laten liggen tot het bijna
begint te rotten, wordt van oudsher op fazantenvlees toegepast.
In het Frans noemt men
zelfs het adellijk laten worden van àlle wildsoorten faisander.
Al zijn fazanten een
gegeerde jachtbuit, toch vallen er regels te respecteren.
Volgende jachtmethoden
en -middelen zijn verboden; het gebruik van:
·levende
lokvogels
·duivencarrousels
·honden
met het oog op vossenjacht binnen een straal van 50 m rond een vossen- of
dassenburcht
·hazewindhonden
·meute
en paarden
·veerklemmen;
ook het bezit en de verhandeling van veerklemmen is verboden
Jacht op zondag
De jachtrechthouder
dient bijzondere aandacht te besteden aan de veiligheid en de verenigbaarheid
van afzonderlijke jachtactiviteiten met andere recreatieve activiteiten in het
buitengebied. De gewone jacht met een vuurwapen, die plaatsgrijpt op zondag
dient ten laatste 24 u op voorhand te worden gemeld via een elektronisch
meldpunt, daartoe opgezet door het Agentschap voor Natuur en Bos.
Bij het hanteren van
vuurwapens en munitie is het gebruik van lood- en zinkhagel sedert 01/07/2008
te allen tijde en overal verboden.
Bij gebruik van jachtkansels
(ieder platform of gelijk welke verheven zitplaats, die het mogelijk maakt het
wild te schieten vanaf een punt gelegen boven het normaal niveau van de grond)
is het bij de uitoefening van de jacht verboden zich met een jachtwapen te
bevinden op of gebruik te maken van jachtkansels, gelegen op minder dan 200 m
van:
·elk terrein waarvan het jachtrecht aan een ander
toebehoort, met uitzondering van terreinen die gelegen zijn binnen of grenzen
aan een erkende wildbeheereenheid, na onderling schriftelijk akkoord van de
betrokken jachtrechthouders indien het jachtrecht wordt uitgeoefend of van de
betrokken terreinbeheerders indien het jachtrecht niet wordt uitgeoefend en van
de eigenaar van dit terrein;
·een kunstmatige voederplaats voor het wild;
·een teelt, bestemd als voeder voor wild, met
uitzondering van al dan niet verbeterd natuurlijk grasland.
Wanneer het sneeuwt op
de locatie war wordt gejaagd en de sneeuwlaag een dikte van 5 cm heeft bereikt,
wordt de jacht opgeschort. De opschorting duurt tot 24 u na het vallen van de
laatste sneeuw. De opschorting geldt niet in de volgende gevallen:
·voor
de jacht in de bossen en op het wild dat uit deze bossen wordt opgestoten en
gestrekt in het open veld, binnen de 50 m van de vernoemde bossen;
·voor
de jacht op de houtduif, de Canadese gans en het konijn;
·voor
de jacht op waterwild op of onmiddellijk langsheen moerassen, waterplassen en
waterlopen;
·voor
de jacht op grof wild.
In het geval van zeer
harde en langdurige vorst kan de jacht tijdelijk worden opgeschort door het
hoofd van het agentschap. De opschorting van de jacht kan per provincie worden ingesteld.
Het hoofd van het agentschap neemt de beslissing tot opschorting van de jacht
op advies van de betrokken provinciaal directeur van het agentschap.
Het fazantwijfje heeft
langere poten, een langere staart en een driehoekvormig lichaam; ze vertonen meer
gelijkenis met kippen dan met patrijzen en ruigpoothoenders.
De fazant brengt een
metaalachtige serie rauwe kreten uit. Het geluid van de fazanthaan is vooral in
de maanden april en mei te horen.
In de maanden daarna
wordt het stil. In die tijd verzorgen de wijfjes hun jongen en zij leven dan
erg verborgen, zodat het haast lijkt of er dan nauwelijks fazanten voorkomen.
In de broedtijd
verblijven ze in hun territoriumgebied, dat door de haan met de bekende luide
zang wordt verdedigd.
Fazanten zijn
standvogels die zich goed thuis voelen in open, soms vochtige landschappen,
maar er dient wel voldoende schuilgelegenheid te zijn. Buiten het broedseizoen
leven fazanten over het algemeen sociaal. Er kunnen dan kleine rondzwervende
groepjes worden waargenomen.
Hoewel de fraaie
verschijning van fazanten haast niet meer is weg te denken uit onze
natuurgebieden, is de soort eigenlijk uitheems. Fazanten werden in de
middeleeuwen geïntroduceerd als siervogel, maar werden later voornamelijk als
jachtbuit beschouwd.
De stand is dan ook
jarenlang kunstmatig in stand gehouden door stelselmatig uitzetten ten behoeve
van jagers. De soort komt tegenwoordig in vrijwel alle delen van Europa voor.
Sinds de jaren 70 zijn
deaantallen broedparen met meer dan 75%
teruggelopen.
Voor de jacht op
fazanten zijn een wildrapport(jaarlijkse
lijst van de op basis van tellingen geschatte voorjaarsstand en van de absolute
afschotcijfers van patrijs, haas en fazant)en een beheerplan klein wild(1. Een lijst van de jachtrechthouders en
de oppervlakte van het/de jachtterrein(en) 2. Een situatieplan van het/de
jachtterrein(en) op schaal 1/10 000 of 1/25 000 3. Biotoopbeschrijving
grondgebruik 4. Wildstand 5. Omschrijving van de beheerdoelstellingen 6.
Omschrijving van de beheersmaatregelen)verplicht.
Het beheerplan klein
wild wordt ingediend bij het Agentschap voor Natuur en Bos uiterlijk 3 maanden
voor de opening van de jacht op de fazant.
Als het wildbeheerplan
niet tijdig is ingediend, wordt de jacht voor de fazant en de jachtterreinen in
kwestie op zijn vroegst geopend 3 maanden na de indiening van het
wildbeheerplan. Het beheerplan klein wild is geldig gedurende een periode van
max 4 jaar en vervalt wanneer de jachtrechthouder niet langer over het
jachtrecht beschikt.
De jachtrechthouder dient
het wildrapport jaarlijks tegen 1 april in bij het Agentschap voor Natuur en
Bos per aangetekende brief. Hij maakt daarvoor gebruik van het modelformulier,
vastgesteld door het hoofd van het Agentschap voor Natuur en Bos
Als het wildrapport niet
tijdig is gediend door de jachtrechthouder, wordt de jacht op de fazant niet
geopend in het daaropvolgend jachtseizoen voor de gronden waarophij het jachtrecht heeft.
Het is verboden te jagen
in velden waarop zich graangewassen of andere korrel- of zaaddragende planten
bevinden, rijp of rijpend te velde of gemaaid, die op de grond liggen, tenzij
het gaat om velden met maïs, met gras of voeder van alle aard, met bieten,
aardappelen, rapen of andere planten die niet worden geteeld met het oog op
graan- of zaadopbrengsten, of om velden met gebonden, rechtgezette of
opgehoopte graan- en zaadgewassen of met herfstbezaaiingen. Het is verboden om
te jagen bij sneeuwval, welke ook de hoeveelheid sneeuw is die de grond bedekt
op de locatie waar er wordt gejaagd.
Wie een eerder
verschenen artikel over de fazant (identiteitskaart) op dit blog wenst te
raadplegen, kan op zoek in het archief naar de verschijningsdatum: 04/12/11
In Schotland houdt men
in jachtmiddens er een heel andere mentaliteit op na:
Het gebruik van dieren
bij sport en spel die doorgaans iets minder genietbaar zijn voor het dier in
kwestie kan op een lange geschiedenis bogen.
Maar de tijden
veranderen.
Kleiduifschieten begon
ooit als duifschieten.
Hanengevechten zijn
inmiddels verboden.
Ganzenrijders proberen
nu een vooraf gedode gans te onthoofden en in de buurt van Wervik worden al
geruime tijd geen levende, maar pluche katten met knuppels bekogeld.
Toen Vlaams minister
Joke Schauvliege vinkenzetten en de paardenwedrennen van de Waregemse Koerse
eerder dit jaar erkende als immateriaal cultureel erfgoed, waren
Vogelbescherming Vlaanderen en dierenrechtenorganisatie Gaia daar absoluut niet
gelukkig mee.
De minister slaat wel
vaker de bal mis en erg pijnlijk was de kritiek van KUL-prof, Bart Muys over de
fabuleuze Boswijzer, die eensklaps Vlaanderen met 8 200 ha bos groener had gemaakt.
Denkers over dieren
De dieren zijn er voor
de mens. Dat is de essentie van het denken over dieren bij de Grieken en in het
christendom. Alleen mensen hebben een ziel. Dieren niet en bijgevolg zijn ze in
moreel opzicht van geen tel. Dierenmishandeling wordt enkel afgekeurd als het
dier in kwestie iemands eigendom is.
Volgens de middeleeuwse
filosoof Thomas van Aquino moeten we dieren goed behandelen, niet omdat het
verkeerd is om ze te mishandelen, maar omdat het tot wreedheid tegenover mensen
kan leiden.
Volgens René Descartes
zijn dieren machines; ze hebben geen bewustzijn, kunnen niet communiceren en
zijn niet in staat pijn en genot te ervaren.
Andere denkers in de
renaissance onder wie Michel de Montaigne stellen dat dieren wel moreel
relevant zijn en dat we ze goed moeten behandelen, echter zonder al te veel
succes. Onder meer onder invloed van dierproeven waaruit blijkt dat de
lichaamsbouw van dieren toch wel erg op die van mensen lijkt groeit in de 18de
E het besef dat dieren wel degelijk tot lijden en genot in staat zijn.
Onder meer Voltaire neemt
Descartes ideeën op de korrel.
De Britse filosoof
Jeremy Bentham pleit in 1780 voor het toekennen van morele waarde aan dieren:
de vraag is niet of ze kunnen communiceren of redeneren, maar of ze kunnen
lijden? Dieren kunnen dat en dus moeten we volgens Bentham voortaan rekening
houden met hun welzijn.
In 1824 wordt in het
Verenigd Koninkrijk de Society of the Prevention of Cruelty to Animals
opgericht, de eerste beschermingsorganisatie ter wereld.
In de 19de E
ondersteunt Darwins evolutietheorie de idee dat er geen fundamentele maar wel
graduele verschillen tussen mens en dier zijn.
De Britse filosoof,
Henry Salt heeft het op het einde van de 19de E voor het eerst over
dierenrechten.
Vinken zetten
De typische Vlaamse
traditie van het vinkenzetten is eeuwenoud en vandaag vooral in Oost- en
West-Vlaanderen nog populair.
Kooitjes met vinken
worden op 2.4 m van elkaar op een rij gezet.
De vogels moeten binnen
het uur zoveel mogelijk geldige deuntjes ten gehore brengen een geldig liedje
eindigt steevast opsuskewiet.
De vinkensport heeft al
een evolutie achter de rug. Vroeger werden de vogels blind gemaakt door hun
oogleden dicht te schroeien, in de onterechte overtuiging dat een blinde
vink beter zingt. Die praktijk werd al in 1929 verboden.
Sinds 2003 mogen ook
geen vinken meer in het wild worden gevangen en zijn de vinkeniers aangewezen
op vogels die in gevangenschap zijn gekweekt.
Toch blijft Vogelbescherming
Vlaanderen gekant tegen het vinkenzetten.
Immers, volgens
directeur Jan Rodts, houdt het vinkenzetten de illegale vinkenvangst in stand.
In 2011 werden in Vlaamse vogelopvangcentra 1 344 in beslag genomen vinken
binnengebracht. Die vertegenwoordigen slechts een fractie van de totale vangst.
Dat er in 2012 slechts
493 in beslag genomen vogels werden afgeleverd, is volgens Jan Rodts eerder te
wijten aan minder controle dan aan een mindere vangst.
De vinken zitten tijdens
de wedstrijden in kooitjes met melkglas, om de ochtendschemering na te bootsen,
het moment waarop ze in de natuur het meest zingen.
Ze verdedigen hun
territorium tegen hun buren.
Voor Jan Rodts is dit
duidelijk een vorm van dierenkwelling, daar de vogels het hele wedstrijdseizoen
(4 à 5 maanden) in de kooitjes doorbrengen, waarin ze maar weinig
bewegingsruimte hebben.
Volgens Filip Santens,
woordvoerder van de Algemene Vinkeniersbond AViBo, klopt dat slechts
gedeeltelijk. Sommige vogels brengen ook tijdens het wedstrijdseizoen een deel
van hun tijd in een volière door.
De rest van het jaar
zitten de vinken sowieso in volières of groter kooien. De afmetingen van de
wedstrijdkooien zijn wettelijk bepaald: 20 x 20 x 20 cm of 8 dm³
Wie eerder verschenen artikels
in het archief wenst te raadplegen, kan via de zoekrobot op dit blog terecht
bij volgende bijdragen:
Vergeleken met
knobbelzwanen zijn wilde zwanen echt veel wilder, veel minder goed te benaderen
en bij de meeste vogelliefhebbers ook niet zo bekend.
Zij zijn in onze streken
een schaarse wintergast, die nog het talrijkst voorkomt wanneer het land door
strenge winters wordt geteisterd.
Hun verspreidingsgebied
is veel beperkter, maar in veel overwinteringsgebieden mengen ze zich vaak met
knobbel- en kleine zwanen.
De wilde zwaan is een
zeer grote zwaan met een lange, wigvormige kop en een snavel met veel geel. De zwaan
heeft een tamelijk rechte, slanke nek en een korte, rechte staart.
Wilde zwanen foerageren
net als knobbelzwanen in het water, maar ze brengen meer tijd grazend op het
land door en ze eten ook wortels, aardappelen en graan.
Ze blijven de gehele
winter in familiegroepen bijeen en grazen dan op weilanden.
Kop en hals worden soms
bruinachtig van het ijzersterke water.
De wilde zwaan broedt op
IJsland en in N & O-Scandinavië, vaak overwinterend rond de Oost- en de
Noordzee.
Wilde zwanen brengen
vaak trompetterende en jodelende nasale drietonen voor.
Ook tijdens de balts
kennen ze rumoerige begroetings- en dominantierituelen met halfgeopende
vleugels en met naar voren bewegende kop en nek.
Ze nestelen langs
noordelijke meren en in afgelegen moerassen; ze leggen 3 5 eieren in een
heuvel van plantaardig materiaal. Het nest, dat bestaat uit een hoop van riet
en zeggen met een kuil erin, ligt meestal op een eilandje.
s Zomers vindt de wilde
zwaan voldoende waterplanten, mollusken en insecten om zich mee te voeden,
terwijl hij s winters, anders dan de kieskeuriger kleine zwaan, zijn voedsel
op stoppelvelden zoekt.
Een vorige
bijdrage over de wilde zwaan kan je in het archief terugvinden op 31/01/2011
Onze lokale huismussenwerkgroep
Kille Meutel Zaventem is een enthousiast vrijwilligersgroepje, dat gezellige
ontmoetingen organiseert met een open en vrij karakter en graag deelneemt aan
bijeenkomsten, die door natuurverenigingen ook deze van Natuurpunt bv. worden
ingericht.
Iedereen, die vogels en de
natuur een warm hart toedraagt, is welkom en ook vandaag weer mochten we
opnieuw een enthousiast lid verwelkomen.
Sedert enkele jaren werken
we van ver of van dichtbij samen of voeren we weliswaar kleinschalig
promotie voor Vogelbescherming Vlaanderen en dit via verschillende acties.
Na een eerste infosessie op 10 maart 2013 waarbij
nieuwe leden werden aangespoord om onze rangen te vervoegen, volgden nog
diverse bijeenkomsten en frequente contacten met de educatieve staf- &
projectmedewerker, Inge Buntinx van Vogelbescherming Vlaanderen over het Proefproject
Huismussennestkast.
Immers in nauwe
samenwerking met Vivara Natuurbeschermingsproducten werd door Vogelbescherming
Vlaanderen een set van 3 nestkastprototypes ontworpen, waarvan 2 met een
kleurmerk werden gemarkeerd:
Type 1: half ovalen opening in het tussenschot, met
een groene streep gemarkeerd;
Type 2: geen tussenstuk, geen markering;
Type 3: grote horizontale rechthoek met afgeronde
hoeken, centraal in het tussenschot, met een gele stip gemarkeerd.
Inmiddels vonden de Kille
Meutel-Vogelvrienden in Groot-Zaventem 15 personen bereid de 3 nieuwe
nestkastprototypes uit te testen. Ook in Gent en Leuven lopen parallelle
acties, waardoor deze regios eind november / begin december in het totaal 180
nestkasten zullen tellen. Met deze actie beoogt men de huismussen een veilig
onderkomen te bieden dat voldoet aan de eisen die ze stellen aan hun nestlocatie.
Via dit proefproject met
een nieuw nestconcept hoopt men de straatket beter te kunnen bekoren dan met de
nesttypes (vogelvide, mussenappartement, broedpotten en pannen, ) die
momenteel in de handel verkrijgbaar zijn.
Bij voorkeur wordt de set
nestkasten vlak bij elkaar en telkens in een willekeurige volgorde onder een
dakgoot of in de nabijheid van een regenpijp of op een plek waar nu óf ooit
mussen al nestel(d)en.
Om waterinslag te
voorkomen, is het stellig afgeraden de vliegopeningen te richten naar de
westelijke windsector;ideaal is de
vlieggaten te richten naar de windsector, afgebakend door het N-O / O / Z-O.
Alle leden van de
Zaventemse huismussenwerkgroep, die vrijwillig hun medewerking verlenen aan dit
project, verbinden zich ertoe gedurende 3 jaar geregeld te observeren en te
registreren of de mussen (of andere vogels) al dan niet gebruik maken van deze
nestkasten, alsook te achterhalen welk nestkastprototype (mogelijk) hun
voorkeur geniet.
De populairste nestkast
zal in de finale versie worden gebruikt als inbouwsteen.
Op die manier lijkt het
voor de huismussen alsof ze opnieuw tussen de muren van onze woningen kunnen
broeden.
Een aantal keer per jaar
(tijdens de winter, net voor het broedseizoen en na het broedseizoen) zal
worden gepolst naar de activiteiten van de huismussen.
Om elkaar te (blijven)
stimuleren de opvolging in goede banen te leiden, zullen jaarlijks enkele
reünies(4-tal samenkomsten) op vooraf
overeengekomen momenten plaatsvinden zodat informatie kan worden doorgegeven
en ervaringen kunnen worden uitgewisseld.
Tijdens deze bijeenkomsten
zullen we blijven ijveren voor onze ambitie de huismussenpopulaties in
Groot-Zaventem in kaart te brengen.
Daarom blijven we actief
inzetten op:
het determineren van neerstrijkende
tuinvogels in onze groene domeintjes (in de stijl van Vogels voeren en
beloeren actie Natuurpunt in februari);
het jaarlijks (huis)mussentelweekend
(april);
ons eigen uitgestippeld mussenteltraject
dat twee 8-punttelroutes omvat en evenveel observatiezones binnen de 4
deelgemeenten van de luchthavengemeente;
het plan om de biotoop (leefmilieu) van
waargenomen of opgemerkte (getjilp) mannetjesmussen in kaart en beeld te
brengen; hiervoor maken wij gebruik van Google Streetview (woonomgeving)
en van stafkaarten / Google Maps (verspreiding van geregistreerde
mussenpopulaties) om onze waarnemingen samen met fotomateriaal te
veraanschouwelijken;
natuurgebonden uitstapjes of bezoeken, quizspelletjes, bijwonen van
filmvoorstellingen, deelname aan natuurcongressen,
Er werd al vaker
gesignaleerd dat tussen 1970 en 2000 de huismussenpopulatie met 30% achteruit
ging.
Vogelbescherming
Vlaanderen, de Universiteit Gent en ABBLO vzw (Samen in actie voor een beter
milieu in het Waasland) startten in 2002 hieraan een lange termijnonderzoek en
daaraan gekoppeld een jaarlijkse Mussentelweekend!
Uit de resultaten van
deze jaarlijkse mussentelling blijkt dat deze achteruitgang zich de laatste 10
jaar gewoon blijft verderzetten.
Het aantal huismussenkolonies
en de grootte van deze kolonies blijft jaarlijks gestaag dalen. Eén van de
verscheidenen oorzaken van deze achteruitgang is waarschijnlijk het verlies van
broedplaatsen.
Vogelbescherming
Vlaanderen wil hiervoor een constructieve oplossing bieden. Huismussen broeden
het liefst onder de dakgoot, onder dakpannen of in spouwen. Onze huidige
bouwstijl laat dit niet meer toe. Het eerder gelanceerd
mussenappartement-concept viel niet bepaald in de smaak van de huismus.
De nieuwe nestkast werd
door Vogelbescherming Vlaanderen ontwikkeld in samenwerking met Vivara
natuurbeschermingsproducten.
De nestkast zal in de
finale versie worden gebruikt als inbouwsteen. Op deze manier lijkt het voor de
huismussen alsof ze opnieuw tussen de muren van onze woningen kunnen broeden.
Voor de bewoners biedt deze nestkast het voordeel dat de huismussen op een door
hun gekozen locatie kunnen broeden. De huismussen kunnen de isolatie niet
beschadigen of brengen geen nestmateriaal in de spouw.
Personen die om esthetische
redenen niet graag een nestkast tegen de buitenzijde van de muur hangen, zijn
hierbij ook geholpen. In de testfase worden de 3 prototypes van dit nieuw
nestkastontwerp wegens praktische redenen wel tegen de buitenzijde van woningen
gehangen. Als blijkt dat de huismussen deze nestkast als een onderkomen vlot
aanvaarden, omdat die wel voldoet aan de eisen die ze stellen aan hun
nestlocatie, wordt dit model als inbouwsteen op de markt gebracht.
De Kille
Meutel-Vogelvrienden werken al geruime tijd mee aan het bovenvermeld
inventariseringswerk en tellingen van huismussenpopulaties. Ook nu engageert
deze open vereniging zich opnieuw om ook aan dit huismussennestkastenproject actief
deel te nemen.
Op 15 locaties in
Groot-Zaventem zullen huismussenspotters, die inmiddels deel uitmaken van de
Kille Meutel-Vogelvrienden, gedurende 3 jaar het al dan niet benutten van de uitnodigende
nestkastlocaties opvolgen.
Om als een volwaardige testlocatie
in aanmerking te komen, werd met een aantal karakteristieken rekening gehouden:
·er
moet al een mussenkolonie aanwezig zijn;
·bij
voorkeur zijn er huismussen, die al in een nestkast broeden of in/tegen een
huis;
·huismussen,
die nestelen in een klimop is een 2de keuze;
·de
nestkasten moeten in de kolonie kunnen worden gehangen;
·de
voorkeur voor een nestgelegenheid onder de dakrand, zo goed mogelijk laten opgaan
in het gebouw;
·er
worden minstens 2 (liefst 3) prototypes met verschillende invliegopeningen van
het nestkastje per locatie opgehangen.
Opvolging van de locatie
·een
aantal keren per jaar (tijdens de winter, net vóór het broedseizoen, ná het
broedseizoen) wordt gepolst naar de activiteiten van de huismus:
owordt
er aantoonbaar nestverkenningsgedrag waargenomen [een mannetje zit volop te
zingen aan het nest, een huismussen(koppel) brengt nestmateriaal of voedsel
naar het nest;
obenaderen
huismussen het invliegplatform;
oworden
er broedende huismussen waargenomen?
·na
het plaatsen van de 3 nestkastprototypes is het aanbevolen op zijn minst
gedurende de hele winterperiode zadenmengelingen te strooien
Omtrent deze actie
zullen nog meer artikels volgen, eens de campagne, opgezet door
Vogelbescherming Vlaanderen in samenwerking met Vivara, op volle toeren zal
draaien.
Geraadpleegde
bron: Gezinsleven in het dierenrijk Desmond Morris
De mens behoort
ongetwijfeld tot de beste nestbouwers. Zijn huizen, tenten en hutten bieden
goede beschutting tegen de barre buitenwereld. De moderne mens is trouwens
verder gegaan. Van een schuilplaats is het moderne huis uitgegroeid tot een
middel om het leefmilieu onder controle te krijgen.
Primitieve volkeren die
als jager-verzamelaar rondtrekken, bouwen slechts een eenvoudig tijdelijk
slaap- en schuilgelegenheid.
Minder zwerflustige
jagers of boeren bouwen semipermanente huizen van materialen die in de natuur voorhanden
zijn: planten, modder of zelfs sneeuw.
Hoewel veel dieren zich
kennelijk ook zonder huis best goed voelen, telt het dierenrijk zeer bedreven
bouwers en proberen sommige soorten met hun verfijnde bouwsels zelfs hun milieu
te reguleren.
Voor een goed begrip van
de woningbouw in het dierenrijk is het nodig het onderscheid tussen nest- of
woongebied en territorium te maken.
Een territorium is een
deel van het milieu dat door een dier tegen soortgenoten wordt verdedigd en in
allerlei levensbehoeften voorziet.
Het nest- of woongebied
is de plek binnen dat territorium die voor rust en bescherming en eventueel nog
voor het broeden en grootbrengen van de jongen is gereserveerd.
Een nest kan hiertoe
speciaal zijn gebouwd, zoals bij vogels, maar kan ook uit een natuurlijk hol of
een goed beschut plekje bestaan.
Veel ongewervelde dieren
hebben helemaal geen vaste woon- of verblijfplaats. Zij leven permanent als
nomaden en zwerven maar wat door hun leefomgeving.
Zodra een dier een vaste
verblijfplaats bezit, heeft het de neiging zijn jongen daar groot te brengen.
Vaak wordt zon plaats zelfs op grond van de behoeften van de jongen
uitgekozen.
Variatie in
het nestbouwen
Van alle dieren, die
nesten bouwen, strijken de vogels met de eer voor verfijning.
Vogels gebruiken alle
mogelijke bouwmaterialen en weten allerlei plekken uit te buiten om hun
veiligheid te verzekeren.
Veel zeevogels vinden
een steile klif of een grot het veiligst. Andere soorten geven de voorkeur aan
een eilandje of bouwen hun nest boven het water tussen moerasplanten.
Ook natuurlijke of
gegraven holen kunnen uitstekend bescherming bieden. De meeste vogels verbergen
hun nest ergens tussen de plantengroei.
De meest exotische
bouwsels zijn zonder twijfel de hangnesten van de wevervogels; de meest
bewonderenswaardige architecten zijn ongetwijfeld de prieelvogelmannetjes die
alle aandacht aan hun nest besteden.
Prieelvogels maken een
echt huisje met een siertuin. Alleen het doel is anders dan dat van de meeste
huizen: het dient om een wijfje aan te lokken.
Terwijl veel nesten de
eieren als vanzelf goed warm houden, regelt de thermometervogel de temperatuur
liever zelf. Hij begraaft zijn eieren in een hoop aarde en rottend blad en
varieert de diepte waarop ze liggen voortdurend om te zorgen dat ze tot aan het
uitkomen toe voortdurend dezelfde temperatuur hebben.
De vogels hebben de
bescherming van hun eieren en jongen tegen roofvijanden op uiteenlopende
manieren aangepakt.
Slechts enkele soorten
stellen hun vertrouwen liever in een verborgen plek dan in een nest. Zeevogels,
zoals meeuwen, nemen genoegen met een ondiep strandkuiltje boven de
hoogwaterlijn. Aangezien de ouders hun eieren nergens mee afdekken, moeten ze
er wel om de beurt op zitten broeden. Als beide ouders het nest moeten
verlaten, worden de eieren niet alleen aan de kou en neerslag, maar ook aan
roofdieren blootgesteld.
Andere zeevogels
nestelen uit veiligheidsoverwegingen op vrijwel ontoegankelijke plaatsen.
In veel gevallen leggen
ze hun opvallend witte eieren op richels van steile kliffen. Verder vertrouwen
zeevogels, die meestal in reusachtige kolonies leven voor hun afweer op de
kracht van hun aantal. In het binnenland zoeken veel vogels eveneens een
plaatsje aan het water om rovers af te schrikken.
Futen en meerkoeten
bouwen hun nest zelfs op een plantaardig vlot en karekieten nestelen hoog in de
oeverbegroeiing.
Op het land zelf bouwen
veel kleine, goed gecamoufleerde vogels hun nest ver van de andere in het
verborgene. Dit verkleint de kans dat het door een vijand wordt gevonden.
Uit onderzoek is
namelijk gebleken dat een rover ogenblikkelijk na het vinden van een nest in de
buurt daarvan naar meer zoekt.
Bomen staan bij veel
vogels als nestelplaats hoog aangeschreven. De ene soort heeft een voorkeur
voor een takkenvork; de andere hangt zijn nest aan de uiteinden van takken, die
moeilijker zijn te bereiken.
Het veiligste zijn de
holten in de bomen, met name als zeklein genoeg zijn om de meeste rovers buiten te houden.
Hoewel vogels, zoals
spechten, hun eigen boomholte kunnen uithakken, nemen veel soorten genoegen met
de holten, die ze kunnen vinden. Ook holten in kliffen of in de bodem zijn in
trek. Ondergrondse vogelholen zijn vaak door konijnen gegraven. Er zijn
trouwens ook vogels die oude vogelnesten benutten. Zo eigenen valken zich
kraaiennesten toe.
Warm en
veilig nest
Een goed verzorgd nest
dient niet alleen als veilige bewaarplaats, maar houdt de eieren dank zij de
warmte-isolatie ook op temperatuur.
Op de regel, dat het
nest door het wijfje wordt gebouwd, bestaan uitzonderingen.
Mannetjeswinterkoninkjes
brengen in afwachting van de vrouwtjes zelfs meer dan één nest in hun
territorium aan. Deze nesten hebben echter een ongebruikelijke functie: het
aanlokken van wijfjes.
Konings- en
keizerpinguïns doen het zonder nest. Zij broeden hun ene ei onder een huidplooi
op hun voeten uit.
Sterns schrapen een
ondiep kuiltje uit; zij moeten het van hun camouflage en kolonieleven hebben.
Nesten op steile rotsen zijn veilig voor de meest vijanden.
Zeekoeten nestelen
tientallen meters boven de open zee op nauwe richels.
Zwaluwen en gierzwaluwen
vliegen langs plassen op zoek naar vochtige modder of klei, waar ze harde
wandnesten van maken. Andere soorten gebruiken modder om hun takkennest af te
werken.
Bodemnesten lopen grote
kans, te worden leeggeplunderd. Goede camouflage, zoals bij het leeuweriknest,
is dan ook geboden.
Een heel andere
bescherming biedt een nestelplatform in ondiep water. Deze techniek wordt onder
meer door de meerkoet toegepast.
Nestelen in struiken en
bomen schakelt eveneens veel roofvijanden uit.
De vink zoekt als
fundering een takkenvork uit; maar de buidelmees hangt zijn opvallend nest
liever aan het eind van een tak op.
Holten in de bodem
bieden een goede bescherming. Hoewel het konijnuiltje zijn hol zelf kan graven,
trekt het liever in een verlaten prairiehondenverblijf in.
Oude konijnenholen in
zandhellingen zijn geliefd bij Noordse pijlstormvogels.
Tot de veiligste
nestelplaatsen behoren holten in bomen.
Spechten hebben de keus:
zelf maken of zoeken.
Bij neushoornvogels
metselt het vrouwtje zich met de door haar partner aangevlogen modder in die
haar tegelijkertijd ook in voedsel bevoorraadt.
Bouwtechnieken
Wonderbaarlijk genoeg
kan een jonge vogel meteen de eerste keer al een volmaakt nest bouwen. De
vereiste vaardigheid lijkt bijgevolg grotendeels erfelijk aangelegd.
Afgezien van enkele
opvallende uitzonderingen is de nestbouw het werk van het vrouwtje. Aangezien
elke soort zijn nest op haar eigen ecologische omstandigheden afstemt, bestaan
er nesten in allerlei vormen en grootten.
De eenvoudigste types
zijn te vinden bij de zeevogels, die vaak met een hoopje takken volstaan.
Arenden en dergelijke
grote vogels stapelen hun takkenbossen hoog in de bomen slordig op elkaar.
Voor de hoogst
ontwikkelde nesten moeten we bij de kleine vogels zijn.
Deze gebruiken fijne
plantedelen, die ze met hun fijne snavel op hun plaats drukken of vlechten.
Soms dopen ze hun bouwmateriaal eerst in het water om het buigzamer te maken om
het na droging beter te laten aansluiten. In principe wordt de bekende komvorm
met het hele lichaam in het nest gedrukt. In een later stadium biedt die kom de
goede basis om de wanden mee vloeiend vorm te geven. Tot slot wordt het
binnenste vaak met mos, gras, oude veren, paardenhaar of ander zacht materiaal
bekleed.
Sommige vogels zijn
helemaal van plantaardig bouwmateriaal afgestapt.
Ovenvogels bouwen een
nest van natte klei die ze in de zon hard laten bakken. Dit alles spelen de
vogels klaar met hun snavel als belangrijkste en vaak zelfs enige gereedschap.
Het nest wordt door
beide partners samen gebouwd. Hiertoe wachten ze tot de regen de klei voldoende
zacht heeft gemaakt. In de snavel vliegen zenet zolang hompjes aan tot het nest af is. Vaak is dat pas na een totaal
van 2 000 vluchten het geval. In de hitte van de zon krijgt het nest
uiteindelijk zijn ovenvorm. De eigenlijke broedruimte is door een gebogen
binnenwand van de ingang afgescheiden. Dit houdt grote roofdieren buiten.
De beitelvorm van de
spechtsnavel is voor het boren van een nestholte ideaal.
In zandige gronden
worden bij het graven zowel de snavel als de poten gebruikt. Ook bij vogels die
hun nest weven, spelen de poten trouwens een grote rol.
De fijnste nesten zijn
van kolibries.
Deze miniatuurtjes van
nog geen 2.5 cm diameter bestaan uit plantendons, waarin soms ook spinrag is
verweven.
Veel nesten zijn met een
koepel afgedekt en bolvormig, dan zit de toegang meestal opzij.
De bouwkundige
juweeltjes van de wevervogels zijn vrijwel onneembaar voor vijanden.
Het nest wordt met de
snavel en poten geknoopt, gevlochten en geweven.
Eerst wordt een geraamte
gemaakt van takken, die met gras of palmbladeren aan elkaar worden geknoopt.
Het nest van de textorwever is niervormig met de toegang onderaan.
Sociale wevervogels
hangen hun nesten aan een gemeenschappelijk platform.
Gevederde
architecten
IJsvogels behoren tot de
weinige vogels die hun eigen nestholte graven. Vanuit één van hun uitkijkposten
zoeken de dieren een geschikte plaats langs de rivier uit. De oever moet er
zacht genoeg zijn om te kunnen graven, maar mag ook niet uit zand bestaan;
anders zou de gang instorten.
Bij gebrek aan een
steunpunt begint de vogel met zijn graafwerk met een reeks duikvluchten. Pas
wanneer de daar diep genoeg voor is, werken de poten mee om de aarde met
krachtige slagen naar achter te verwijderen. Aan het eind van de gang komt een
veilige broedkamer, met voldoende bewegingsruimte voor ouder en jongen.
De meeste vogelnesten
dienen als bergplaats voor eieren en jongen.
Uitzonderingen op de
regel zijn de nesten van loophoenders en prieelvogels.
Loophoenders zijn schuwe
bodembewoners, die zelden vliegen. Hoewel ze op een heel uiteenlopend terrein
leven, bouwen ze alleen een broeinest. Sommigen soorten laten hun eieren in een
door hen gegraven kuil uitkomen; anderen benutten de broeiwarmte van
vulkanische bodem.
Tot de opmerkelijkste
soorten behoort het Freycinet-loophoen, dat reusachtige aardhopen opwerpt. Bij
een diameter van 10 m kunnen deze hopen een hoogte van 4.5 m bereiken.
Het plantaardig
materiaal in de hoop geeft bij het rotten warmte af aan de eieren.
De verwante
thermometervogel, die in het droge binnenland van Australië leeft, gaat nog een
stapje verder. Het mannetje graaft een kuil van 1.2 m diep met een doormeter
van 4.5 m.
Deze vult hij in de
winter met bladaarde en ander plantaardig materiaal. Als dit door de regen is
bevochtigd, dekt hij de kuil met een 60 cm dikke zandige laag af. Hierdoor gaan
de plantenresten rotten, waarbij warmte vrijkomt. Door variatie van de
deklaagdikte worden de eieren constant op 33°C gehouden.
Hij steekt van tijd tot
tijd zijn snavel in zijn hoop om de temperatuur te controleren. Als het te warm
is, haalt het mannetje wat materiaal weg. Zo nodig legt hij de eieren, die
normaal diep in de hoop liggen, zelfs bloot. Aangezien de eieren in verloop van
maanden worden gelegd, is het mannetje het grootste deel van het jaar als een
ijverige tuinder met zijn grondbeheer in de weer. Na het uitkomen, graven de
jongen zich snel uit.
Prieelvogelmannetjes
doen het heel anders. Zij richten hun eigenaardige bouwsels op om wijfjes te
lokken. Met een baltsdans proberen zij nog meer indruk te maken. Na de paring
worden de eieren in de bomen in een heel ander nest gelegd. Legnest en prieel
kunnen ver van elkaar liggen.
In zijn eenvoudigste
vorm bestaat een prieel uit een hoopje of een platform, dat wel fleurig wordt
versierd.
Sommige soorten
gebruiken bij wijze van prieel een jong boompje dat ze als een meiboompje
optuigen.
Andere bouwen een hut,
vaak compleet met palissade, die ze met vruchten, bloemen of dode insecten
aankleden. Ook menselijke voorwerpen kunnen luister bijzetten, als ze maar fel
van kleur zijn.
Een ander prieeltype
bestaat uit twee evenwijdige wanden van twijgen, die al of niet tot een tunnel
zijn overkoepeld. Aan die wanden wordt van alles opgehangen. Er zijn zelfs
mannetjes die de binnenkant met vruchtmoes of houtskool verven.
De
oranjekuiftuiniervogel leeft in de bergen van Nieuw-Guinea. Het mannetje draagt
een olijfbruin kleed met een oranje verenkam. Zijn takkenprieel is koepelvormig
met openingen aan de voorkant. Het is ongeveer 60 cm hoog. De middenzuil wordt
gevormd door een jong boompje dat met vervlochten takjes en mos is afgedekt. De
ruimte tussen zuil en buitenwand vormt aan de achterzijde een tunnel. Het open
terrein voor het prieel is met donkere boomvarensvezels afgedekt. Hierop stalt
het mannetje zijn mooiste bloemen, bessen en glanskevers uit.
Opmerking nestfotografie:
Het Koninklijk Besluit betreffende de bescherming van
vogels in het Vlaamse Gewest verbiedt de nesten van bepaaldevogelsoorten opzettelijk te verstoren, weg te
nemen of te vernielen (BVR 24/05/95 art.2)
Als gevolg daarvan is het eveneens verboden volwassen
vogels op of nabij hun nest te fotograferen of te filmen of te trachten dit te
doen, uitgezonderd bij nesten die zich op een bewoond erf bevinden.
Beide fotos van Wim Dekelver zijn genomen vanuit een
kijkhut; de futen vanop een afstand van 80 m; bij dit aalscholver was dit 300 m
Wie eerder verschenen
artikels wenst te raadplegen, kan in het archief terecht bij onderstaande
opgesomde bijdragen:
Persmededeling: Welke gevederde tuinbezoeker wordt de populairste van het jaar 2014?
Elk najaar organiseert Vogelbescherming Vlaanderende verkiezing van de Vogel van het Jaar. Tot einde december 2013 valt deze eer nog te beurt van de ijsvogel.
Speciaal voor deze overwinning liet Vogelbescherming Vlaanderen een poster ontwikkelen die het leven van de ijsvogel in beeld brengt.
Wie van het dozijn nieuwe kandidaten in 2014 extra aandacht verdient, bepaal jij zelf.
Onder de genomineerden vinden we enkele minder of ongekende pareltjes: de bergeend en drieteenstrandloper staan tegenover de merel en de staartmees; twee alom gekende gasten op de voedertafel.
De grauwe klauwier, geelgors en zomertortel staan symbool voor de rode lijstsoorten, soorten die het moeilijk hebben om in Vlaanderen stand te houden.
De ringmus balanceert tussen niet bedreigd zijn en op die gevreesde rode lijst belanden.
De kerkuil vertegenwoordigt de diersoorten die zich weten te herstellen als je hen ondersteunt door geschikte biotopen en broedplaatsen aan te bieden.
De gaai en witte kwikstaart sluiten het lijstje af, twee gewone soorten, maar met ieder hun specifieke uiterst interessante levenswijze.
Je kan nog tot 25 november stemmen op jouw voorkeurvogel - hieronder vind je telkens een bondige identiteitskaart
Ijsland staat het meest bekend om de wondermooie natuur.
Je kan er onder andere gletsjers, sneeuw, watervallen, ijsmeren, vulkanen (140, waarvan nog 30 actief) en geisers vinden.
Het eiland is een belangrijke biotoop voor vele soorten eenden en ganzen, zee-, waad- en roofvogels (bv. witte sneeuwuil).
Op IJsland komen zowel overwinteraars voor als vogels die de site als rust-, broed- of foerageerplaats gebruiken. Zo komt de papegaaiduiker er in grote getale (60% van de wereldpopulatie) voor.
Twee collegas op het werk Peter Dillen&Hilde Wynen trokken recent op exploratie naar IJsland en werden overweldigd door de betoverende natuurpracht.
Ook zij geraakten in de ban van wat natuurfans door urenlang dieren te observeren als unieke reportagemomenten ervaren.
Peter en Hilde bezochten twee trekpleisters, waar papegaaiduikers zich thuisvoelen en zorgden voor een knappe reeks momentopnames.
Dyrhólaey, het zuidelijkste puntje van IJsland, is een sinds 1978beschermd gebied
een uitstekende rotsformatie met daarin een grote doorgang, waar boten doorheen kunnen varen. Nu is Dyrhólaey ten tijde van de kolonisatie nog een eiland een 120 m hoge klif aan zee, waarin door het Portlandgat de zee vrij spel heeft.
Borgarfjördur is de naam van een fjord in het westen van IJsland bij het stadje Borgarnes. Hoewel het water van het Borgarfjördur kalm lijkt te zijn,is het fjord echter zeer verraderlijkdoor de strenge stroming tussen de zandbanken. Vlak tegen dit vissersdorpje treft men de vogelrots Hafnarhólmar aan, waar grote aantallen meeuwen en papegaaiduikers toeven.
In de meeste zeevogelkolonies zijn (Atlantische) papegaaiduikers te vinden, maar ze zijn enkel algemeen voorkomend in het noordwesten van Europa.
Ze zijn minder verbreid dan zeekoeten, daar ze meer grond of rotsen behoeven om tijdens de zomer geschikte nestgelegenheid te vinden.
De papegaaiduiker is een opvallende vogel uit de familie van alken, die men aantreft op kliffen op eilanden en vasteland: NW-Frankrijk, Groot-Brittannië, Ierland, Schotland, Groenland, Nova Zembla, Noorwegen, Spitsbergen.
Het belangrijkste kenmerk aan de kleine zwart-witte alk is de kleurrijke driehoekige en zijdelings afgeplatte snavel, die feller is gekleurd tijdens de zomer (broedseizoen).
De vogel is geheel zwart aan de rugzijde; de ondervleugel is donkergrijs.
De wangen zijn vaal wit in de zomer; grijzer tijdens de winter. De poten, die 3 met zwemvliezen verbonden tenen vertonen, zijn fel oranje. Ze eindigen in korte en gebogen sterke nagels, die ze gebruiken om te graven.
s Winters is de snavel klein en vaal. Met de toenemende leeftijd ontwikkelen ze meer kleuren (blauwgrijze, oranje, gele en rode tekening) en extra, ook wel bredere, groeven.
Als de vogel op 5-jarige leeftijd volwassen is, vertoont zijn snavel 3 groeven. Rond het donkere oog op de schijfachtige grijswitte zijkanten van het gezicht zijn kleine hoornachtige versieringen.
De lichaamslengte wisselt van 26 tot 29 cm; de spanwijdte varieert tussen 47 en 63 cm en het lichaamsgewicht schommelt tussen 310 en 500 g
Het grootste deel van het jaar leven papegaaiduikers op zee. Ze foerageren vooral op vis (smelt, haring, sprot, makreel, wijting, koolvis, pollak, kabeljauw en schelvis), pijlinktvis, maar ook op kreeftachtige (garnalen, mollusken) en andere kleine zeedieren (wormen).
Hierbij duiken ze doorgaans vanaf het wateroppervlak, op zoek naar voedsel, waarbij ze onder water hun korte, rechte vleugels (stijve slagpennen) als vinnen gebruiken en de poten voorzien van zwemvliezen om te sturen (snelheid van 20 km/u).
Dankzij een soort naar achter gerichte stekels (weerhaken) op zijn gehemelte en tong kan de papegaaiduiker blijven vissen, terwijl de andere gevangen prooien nog in zijn bek worden vastgehouden.
De meest geduchte vijanden van de papegaaiduiker zijn: de mantelmeeuw, de grote jager, de poolvos, maar ook de mens want in IJsland staat papegaaiduiker nog steeds op de menukaart van de restaurants.
Tijdens de 18 & 19de eeuw zagen de zeelieden de broedkolonies van de papegaaiduikers als voedselbron. De vogels waren een makkelijke vangst vooral om dat ze in holen wonen. Een kogel was genoeg om goedkoop aan het voedsel te komen. Gelukkig wordt heden ten dage de gegeerde lekkernij heel wat minder bejaagd.
Volwassen vogels, die een buit naar hun jongen brengen, worden vaak lastig gevallen door meeuwen of sternen. Hun lage vlucht wordt gekenmerkt door snelle snorrende vleugelslagen; soms vliegt de papegaaiduiker wel eens hoger, als hij boven zee of boven de kolonie rondcirkelt.
Bij de balts van papegaaiduikers speelt de kleurrijke, grote snavel een belangrijke rol.
Baltsende paren trekken de aandacht van de vogels in de buurt, die dan ook mee gaan doen.Het territoriaal gedrag verloopt volgens heel strikte regels.
Het mannetje trekt de aandacht van het vrouwtje door met de kop snelle knikkende bewegingen te maken, waarbij hij een grommend geluid voortbrengt. Door zijn gekleurde bek tegen die van het vrouwtje aan te wrijven en te kirren, maakt de mannelijke papegaaiduiker het vrouwtje het hof.
Papegaaiduikers nestelen in holen in de aarden laag van kliftoppen of in spleten tussen rotsblokken, die vaak omgeven zijn door groen gras, bloeiende bloemen en kleurrijke korstmossen en dat alles boven een helderblauwe zee.
Hiervoor nemen ze hun intrek in een bestaand hol of graven er eentje uit in zachte aarde of vormen een kommetje tussen losliggende keien.
Het ene ei komt na 39 dagen uit. Beide ouders broeden dat uit en verzorgen om beurt het jong. Het jong krijgt niet veel tijd om groot en sterk te worden. Het vliegt al na 40 dagen uit of juister gezegd gooit zich s nachts vanop een hoge klif in t water om te vermijden dat een meeuw hem te pakken krijgt.
Na een jaar of 5 op zee te hebben doorgebracht, gaan papegaaiduikers voor het eerst broeden. De kolonies zijn bezet tussen mei en augustus/september. Daarna verspreiden de vogels zich tijdens de winter opnieuw over zee (Atlantische Oceaan).
Plaats nu al je voedertafel en/of silo in de tuin
Geraadpleegde bron: Digitale nieuwsbrief van Vogelbescherming Vlaanderen
Ook al is het nu nog niet aangewezen om de vogels in je tuin te verwennen met vogelvoer, het is nu wel de geschikte moment om de voedertafel buiten te zetten of de voedersilo op te hangen. Leeg, dus en nog niet gevuld met allerlei wintervoer.
De meeste vogels houden zich in deze periode van het jaar gedeisd omdat ze aan het ruien zijn. Veren verslijten en moeten dus elk jaar worden vervangen, net zoals wij soms aan een nieuwe jas toe zijn. Als regel gebeurt dat ruien niet in de inspannende of moeilijke broed- of trektijd. De winter met zijn voedselschaarste is eveneens ongeschikt. Daarom ruien de meeste vogels in de nazomer, tussen broed- en trektijd in.
In de ruiperiode wordt er niet gezongen en de vogels zijn duidelijk minder zichtbaar. Hun nieuwe verenpak zal ervoor zorgen dat de vogels in topconditie zijn om een lange trektocht te maken of de koude winter te trotseren. Binnenkort zullen ze dus opnieuw in je tuin te zien zijn, helemaal in het nieuw. Om de vogels nu al te laten wennen aan de voedertafel of silo, kan je die dingen maar best nu al in de tuin plaatsen.
Vogelbescherming Vlaanderen roept pas 31 oktober uit tot de nationale startdag vogels voeren. Om deze datum in het geheugen te griffen, creëerde ze volgende weerspreuk:
Komt november in t verschiet, vergeet dan onze vogels niet.
Waarom start je best op 31 oktober met het voeren van onze gevleugelde vrienden en niet eerder?
Vanaf november begint de natuurlijke rijkdom aan voedselbronnen stilaan te verminderen.
De dagen worden korter en kouder, waardoor vogels meer energie nodig hebben om hun lichaamstemperatuur van 41°C op peil te houden.
Wat extra hulp in de vorm van voedselrijke zaadmengelingen en noten komt hen vanaf dan dus heel goed van pas. Door vanaf eind oktober geregeld (best s ochtends) te voeren, hebben vogels de tijd om deze plek te ontdekken en te herinneren. Bij een plotse, hevige winterprik hoeven ze hierdoor geen tijd en energie te verspillen aan het zoeken naar een geschikte voedselbron.
Bron: Gezinsleven in het dierenrijk Philip Whitfield
Een mooier geluidssignaal dan de vogelzang bestaat er in het dierenrijk waarschijnlijk niet.
Het lied van een vogel is een lang, ingewikkeld geluidsignaal, dat alleen door mannetjes wordt voortgebracht en nauw met de voortplanting samenhangt.
Hoewel vogels in de eerste plaats zingen om een partner aan te lokken, geven ze met hun gezang ook informatie over hun territorium.
Eenvoudiger van aard zijn de alarmroepen waarmee een vogel de andere voor een naderende vijand waarschuwt. Een alleenstaand mannetje kan de hele dag zingen, maar zodra hij een vrouwtje heeft veroverd, neemt dat zingen sterk af. Dit is een duidelijke aanwijzing dat het vooral om het aanlokken van een seksuele partner is te doen.
Vogels zoals de rietzanger houden er na het paren trouwens helemaal mee op en gaan pas het volgende jaar weer zingen.
Mannetjes van soorten die het meer van zang dan van verentooi of gepronk moeten hebben, kennen in het algemeen een geweldige concurrentie. Dan geldt dat de vogel, die de meest verfijnde zang voortbrengt, de rivalen overbluft en de laan uitstuurt.
Een rietzangermannetje, wiens lied meer dan 1 min kan duren, kan een repertoire van meer dan 50 geluidselementen hebben.
Gemiddeld verwerkt hij per wijsje 7 elementen, die in een bepaald patroon worden herhaald, gemixt en gevarieerd. Om een volgend wijsje in te zetten, kiest hij dan weer enkele andere elementen van zijn repertoire uit. Zo componeert hij elke keer een geheel nieuw lied en voert hij duizenden variaties op een basisthema uit. Het geheel wordt opgesierd met getik, gezoem, gefluit en getjilp.
Pauwen en paradijsvogels daarentegen hebben voor het aanlokken van een partner voldoende aan hun kleurrijke verentooi.
In zekere zin mag de zang van een sober gekleed vogeltje als de rietzanger dan ook worden beschouwd als een geluidsversie van het gepronk met een pauwenstaart of exotisch vertoon van paradijsvogelveren.
Doorwrochte deuntjes zijn ook van belang voor het herkennen van soortgenoten. Vogels die op elkaar lijken en in hetzelfde gebied leven, hebben veelal per soort een eigen zang ontwikkeld.
Daaraan weet het wijfje van de bosrietzanger een geschikte partner te onderscheiden van een mannetjeskarekiet. Voorwaarde is dat de zang herkenningspunten bevat.
Zo moet bij het roodborstje een hoge toon altijd afwisselen met een lage.
Een bandrecorder met namaakzang volgens dit principe trekt inderdaad roodborstjes aan.
Bij de Amerikaanse gorzen is volgens soortgelijke onderzoeken vooral de onderlinge afstand of ordening van de noten van belang.
Zoals de menselijke spraak binnen een taal een groot aantal dialecten telt, kennen ook vogelsoorten plaatselijke variaties op hun zang.
Zo fluiten witkeelgorzen rondom de Baai van San Francisco van plaats tot plaats een enigszins verschillende versie van hetzelfde wijsje. Specialisten kunnen aan het zangdialect precies horen van welke plaats een vogel komt.
Hoewel we niet precies weten waartoe de dialecten van de vogelzang dienen, is het goed mogelijk dat een wijfje het best in haar geboortestreek kan broeden.
En hoe zou een vrouwtje van een uiterst mobiele en geluidsgevoelige soort een geschikt mannetje kunnen herkennen dan aan het eigen dialect?
Rietzanger, bosrietzanger en kleine karekiet
De rietzanger komt over vrijwel heel Europa in moerasland voor. Het kleine, bruine diertje compenseert het gering nut van zijn ogen met zijn zang.
Het mannetje kent één van de langste en hoogst ontwikkelde liederen van het vogelrijk.
Deze gave gebruikt hij alleen om wijfjes aan te lokken. Om het bereik van zijn zang te vergroten, neem hij een hoge plaats in. Hij kiest bv een hoge boom uit of maakt een speciale zangvlucht, waarbij hij zingend in een spiraal vanaf grote hoogte omlaag komt.
Deze 3 vogelsoorten behoren tot hetzelfde geslacht en leven in eenzelfde gebied (moerasland). Soortgenoten herkennen ze aan de zang, die zoals uit de sonogrammen blijkt, uit kenmerkende elementen is opgebouwd. Zang en roep zijn in diagrammen weergegeven in de vorm van een geluidsspectogram. Deze geluidsillustraties zijn grafieken waarin het geluid in drie eenheden wordt weergegeven, namelijk frequentie (de verticale component, uitgedrukt in kilohertz), duur (de horizontale component (uitgedrukt in sec) en amplitude van het geluid (weergegeven in dikkere of dunnere lijnen). Op deze wijze geeft een sonogram een akoestisch spectrum van een geluid. Verschillende geluiden verschijnen bv als verticale banden over alle frequenties, terwijl een enkele zuivere toon wordt weergegeven als een dunne horizontale lijn.
Ook het algeheel toonbereik verschilt.
De kleine karekiet blijft het laagst, de rietzanger zingt het hoogste lied en de bosrietzanger heeft het grootste bereik.
Terwijl kleine karekiet en bosrietzanger van doubletten en tripletten houden, wisselt de rietzanger graag herhalingsstrofen af.
Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen entomoloog, Patrick Grootaert
Instituut voor Tropische Geneeskunde entomoloog, Marc Coosemans
Natuurpunt vlinderexpert, Wouter Vanreusel
De goede zomer zorgt voor een geweldig vlinderjaar, maar onderzoekers maken zich zorgen om tropische muggen die gevaarlijke ziekten kunnen overdragen. De globalisering en de klimaatopwarming drijven namelijk soorten uit het zuiden naar onze contreien.
Met zijn 3 cm is de hoornaar veruit de grootste wesp in ons land. Hij steekt veel minder frequent dan een gewone wesp, maar als hij steekt is het pijnlijker.
Bovendien is de gruwel aan een opmars bezig. In de jaren 60 was hij in ons land zo goed als verdwenen, maar nu tref je hem weer overal aan, zelfs aan de kust.
Met de opwarming van het klimaat rukt een aantal soorten vanuit het zuiden op. De hoornaar is zelfs het Verenigd Koninkrijk aan het koloniseren. Ook soorten uit families van de libellen, sprinkhanen en wantsen profiteren van de opwarming en migreren sinds één jaar of 20 naar het noorden, dikwijls via de duinen, waar het nog altijd warmer is dan elders en waar ook zuiderse planten, die ze kennen, goed gedijen.
De klimaatverandering leidt tot heel wat beweging in de insectenwereld
In sommige bossen zit het de laatste maand vol dazen. Een daas vliegt pas vanaf 16°C, maar dan is ze ineens heel actief en maakt het niet veel verschil meer hoe warm het wordt.
Volgens de entomologen wordt er te weinig geïnvesteerd in de monitoring van jaarlijkse populatieschommelingen bij insecten.
Aangezien muggen gevaarlijke ziekten kunnen overdragen, zou alertheid voor een eventuele opmars van potentieel risicovolle soorten nuttig kunnen zijn.
De globalisering is voor die soorten belangrijker dan de klimaatopwarming. Het transport van goederen en mensen tussen continenten leidt tot onvoorziene verplaatsingen van parasieten en hun dragers.
Strenge winters, zoals de voorbije 2 jaar, zijn een beperkende factor voor populaties van tropische soorten, zoals de tijgermug.
De eerste tijgermug werd in 2002 in een bandenbedrijf in het Antwerpse havengebied aangetroffen. Tijgermuggen kunnen voor problemen zorgen, zoals uitbraken van dengue- en chikungunyakoorts in Italië en Zuid-Frankrijk al eerder bewezen.
Ze verspreiden zich via de internationale bandenhandel, want hun eitjes en larven overleven gemakkelijk in kleine plasjes die in banden blijven staan.
In Nederland raakte de tijgermug ingevoerd via de handel in zogeheten Lucky Bamboo: spiraalvormige bamboestengels uit China, die in serres worden opgekweekt tot tuindecoratie.
In ons land zijn tot dusver 2 populaties van exotische muggen opgespoord, die zich hier succesvol hebben gevestigd. Er is een populatie van de Japanse mug ontdekt in de buurt van een recyclagebedrijf voor grote banden in Namen, inmiddels vernietigd met een biologisch bestrijdingsmiddel.
In de buurt van Maasmechelen is er sinds 6 jaar een kleine populatie van de Koreaanse mug, die echter ongevaarlijk blijkt.
Toch vergt het sporadisch opduiken van malaria in onze regios scherpe waakzaamheid.
De parasiet werd in de 19de eeuw overgedragen door een brakwatermug, die nu niet meer voorkomt.
Toch is recent vastgesteld dat een andere inheemse mug, die haar eitjes vroeger vooral in holen van bomen legde waardoor er weinig contact met mensen was zich sterk aan het uitbreiden is. Ze komt nu massaal voor op plaatsen met achtergebleven banden of in oude mestputten van verlaten varkensstallen. In warme zomers kan ze heel grote dichtheden halen en uit experimenten is al gebleken dat ze malaria kan overdragen.
Gedurende 4 jaar hebben entomologen kunnen werken aan een inventaris van de verspreiding van muggen en knijten (piepkleine mugachtige insecten), maar voor dat onderzoek is er geen geld meer. Toch zou het wenselijk zijn deze surveillance structureel vast te leggen.
Er zou een legaal kader voor de bestrijding van muggen moeten komen, want hoe langer men wacht om in te grijpen, als men een probleem vaststelt, hoe moeilijker het wordt.
Trekkende opportunisten
Van een gebrekkige monitoring heeft het vlinderbestand dan weer niet te klagen.
De vereniging van Natuurpunt kan rekenen op een grote schare waarnemers die vlindergegevens doorgeven en de jaarlijkse weekendvlindertellingen zijn een groeiend succes.
Dit jaar was overigens een fantastisch vlinderjaar, veruit het beste sinds lang.
In één op de 3 Limburgse tuinen werd minstens één koninginnenpage gezien;de laatste jaren trof men die soort nog nauwelijks aan.
De keizersmantel, een mooie soort die normaal alleen in grote boscomplexen voorkomt, wordt dit jaar zowat overal gemeld.
In de recentste weekendtellingen scoorden ook een aantal echte trekvlinders uitstekend, waaronder op nummer één: het gamma-uiltje, een diertje uit het Middellandse Zeegebied dat dit jaar in Spanje een aantalsexplosie kende en ook in ons land massaal te zien was.
Ook oranje luzernevlinders, eveneens afkomstig uit Spanje, kunnen in goede weersomstandigheden héél ver vliegen.
Distelvlinders kunnen in 2 weken tijd 5 000 km afleggen om hun eitjes af te zetten (en vervolgens te sterven).
Er zijn nog verrassingen
Zo doet de citroenvlinder het dit jaar heel goed, vooral in Antwerpen, Limburg en Vlaams-Brabant.
Al stemmen deze vaststellingen tot enig optimisme, toch blijft het in vergelijking met vroeger kommer en kwel voor de vlinderpopulaties.
Er zijn maar 67 inheemse dagvlinders, maar daarvan zijn ze 19 recent uitgestorven, vooral omdat hun specifieke biotoop verloren ging en 25 zijn bedreigd.
Wel zou ook het uiterst zeldzame gentiaanblauwtje, dat voor zijn voortplanting van mierennesten gebruik maakt, het dit jaar uitzonderlijk goed doen.
Er komen wel nieuwe soorten bij, vooral diertjes uit het zuiden die profiteren van de klimaatopwarming.
In 2009 trof men leefbare populaties aan van het kaasjeskruiddikkopje in de regio Leuven / Tienen / Sint-Truiden.
Men vindt boswitjes in Limburg en de Spaanse vlag, een opvallende nachtvlinder die vanaf 2011 massaal in de buurt van Leuven en Mechelen te zien is. Ze lijken zich allemaal uit te breiden. Dikwijls gaat het om opportunistische soorten die goed kunnen vliegen en niet te kieskeurigzijn over de planten die ze nodig hebben.
Ook het muntvlindertje doet het uitstekend, een nachtvlinder die zich op tuinkruiden nestelt.
Er is dus veel beweging in de vlinderwereld.
Wie over gerelateerde themas graag eerder verschenen artikels wenst te raadplegen, kan in het archief de volgende publicaties (via de zoekfunctie) opsnorren:
Een zwanenzang is het gedicht of lied dat een dichter als laatste in zijn leven heeft geschreven.
De naam is een verwijzing naar de mythe dat een zwaan als hij zijn sterven voelt aankomen, nog eenmaal in een wonderschoon gezang uitbarst.
In spierwit verpakt
deinende zwanen
halzen neigen synchroon
met het golvende water
schuin voor de wind
oranje met zwart
in spierwit verpakt
het statig bewegen
contrasteert met
een woeste felheid van leven
die uitersten
maken de mensen bang
zij horen niet graag hun zwanenzang
Wil Melker
De knappe fotoreeks is van Pieter Cox
Wie van knobbelzwanen meer wenst te lezen en nog meer knappe fotos wenst te bekijken kan in het archief de volgende eerder verschenen artikels raadplegen:
·14/02/09 De knobbelzwaan
·09/08/11 De goddelijke verschijning
·13/08/11 Drama in de boerensloot
·15/10/11 Het Zwanenmeer, een betoverend ballet
Mooi beeldfragment opgeluisterd door de Mingulay boat song
Een knobbelzwaan laat haar pullen dansen op de wervelingen van het water die de moeder opwerpt terwijl ze zoekt naar de voedzame wortelstokken van de lisdodde.
Het verhaal begint op 12 mei 2008; Jean het monniksgiertje wordt geboren in Planckendael, waar het Europees kweekprogramma voor deze bedreigde diersoort wordt gecoördineerd. In augustus van datzelfde jaar wordt Jean, 3 maanden oud, uitgezet in het prachtige Verdon-gebied in Zuid-Frankijk. Om Jean te kunnen volgen van op de grond, ontkleuren de onderzoekers een aantal van zijn zwarte veren en krijgt hij een speciale ring met grote lettercodes.
Sinds januari 2011 wordt hij geregeld gesignaleerd in het gezelschap van een vrouwtje zonder ring. De onderzoekers kunnen haar gemakkelijk herkennen aan haar witte veer aan de linkervleugel. Tot begin dit jaar reist het koppel heen en weer tussen hun vallei in de Verdon en de Barronies-streek.
In januari van dit jaar is het dan zo ver: Jean begint voor het eerst een nest te bouwen. Eind februari zien de onderzoekers hem ook broeden op het nest. De twee vogels broeden vanaf dan afwisselend tot men op 18 april een kleintje opmerkt dat wordt gevoederd door het vrouwtje. Vermoedelijk is het jong uit het ei gekropen tussen 12 en 18 april.
Op 19 juni is het jong groot genoeg om te ringen. Het krijgt een officiële ijzeren ring en een witte ring met het opschrift FZF om het van op afstand te kunnen identificeren.
Twee pluimpjes worden afgenomen om het geslacht te bepalen. Dat zal binnenkort gebeuren in Planckendael. Ook enkele braakballetjes en stukjes huid worden afgenomen om onderzoek te kunnen doen naar de eetgewoontes. Als alles goed gaat zal het jong binnenkort uitvliegen. Dat zou een historische gebeurtenis zijn voor de regio Provence-Alpes_Côte dAzur: de laatst waargenomen geboorte van een monniksgier in die regio dateert van 157 jaar geleden.
Sinds vorig jaar beschikt Planckendael over een gloednieuwe datingvolière voor gieren. Een indrukwekkende metalen constructie van acht hoge palen met netten vormt de nieuwe gierenvolière van 870 m². Het hoogste punt reikt tot 24 m en is een blikvanger tot ver in de omtrek. In de volière leven 3 van de 4 Europese giersoorten samen: monniksgieren, 3 vale gieren en een koppel Egyptische aasgieren.
De monniksgier, de grootste roofvogel van Europa van Europa, is een bedreigde diersoort. Planckendael is Europees stamboekhouder van de monniksgier en coördineert het Europees kweekprogramma. Vogels van verschillende dierentuinen zoeken in onze datingvolière hun ideale partner uit. Goede, vrijwillige koppelvorming blijkt cruciaal om kuikens voor te brengen. Klikt het, dan is de kans op bevruchte eieren reëel, zo leert het onderzoek.
Ook in de zoo van Antwerpen was er dit jaar een succes voor het kweekprogramma met de geboorte van monniksgier Orion. Hij stelt het goed; in amper 3 maanden is hij bijna zo groot als zijn ouders. Hij verhuist in september naar de datingvolière in Planckendael om daar zijn partner uit te zoeken.
De monniksgier heeft een lichte kop met zwart masker, maar snavel- en gezichtskleur kunnen variëren, allicht met de leeftijd van blauw tot roze of wit. De Monniksgier heeft een lichtbruine kraag, een zwaar donkerbruin lijf; nieuwe veren zijn altijd erg donker en worden achteraf bleker. De zeer brede vleugels worden tijdens de glijvluchten vlak gehouden (a.h.w. gespreid als rechthoekige planken) met af en toe een diepe zware vleugelslag; bij koud weer zonder wind slaat hij zwaar met zijn vleugelsdie aan de voorrand zeer donker gekleurd zijn.
Doorgaans benut de monniksgier met grote bekwaamheid de opstijgende luchtstromingen om zonder inspanning hoogte te winnen.
Zelden vangt hij een levende prooi, maar eet voornamelijk aas. Zij domineren bij kadavers over de vale gieren en zijn beter in staat om de dikke huid van bv runderen met hun krachtige snavel open te scheuren.
De vogel heeft een lichaamslengte van 100 tot 115 cm; een spanwijdte die varieert van 250 tot 285 cm en een gewicht dat schommelt tussen 7 en 11.5 kg; doorgaans leven ze in kleine groepen en kennen een levensduur van 25 jaar.
De baltsvlucht bestaat o.m. uit indrukwekkende tuimelpartijen, waarbij ze elkaar bij de poten grijpen. Ze cirkelen ook hoog boven de nestlocatie. Monniksgieren zijn praktisch zwijgzame vogels.
De Monniksgier nestelt en rust in bomen in beboste streken met glooiende hellingen (bv glooiend landschap met kurkeiken en open velden, zoals die voorkomen in Zuid-Spanje) in plaats van op rotskliffen en brengt ook veel tijd door op de grond, in de buurt van voedsel, zoals het karkas van een schaap of een geit.
Het nest is een omvangrijk bouwsel van takken in bomen met platte kruinen. Het legsel in april tot juni telt slechts 1 ei. Beide geslachten broeden het enkele ei uit in 50 tot 55 dagen en de kuikens vliegen na ongeveer 15 weken uit.
In delen van Europa zijn zwarte wouwen algemeen, maar ze kunnen het minder goed redden in gebieden met intensieve landbouw of moderne stedenbouwkundige ontwikkelingen.
In kuststreken van Zuid-Spanje en in de Pyreneeën zijn ze nog talrijk, maar als het traditionele landschap wordt bedreigd, wordt ook de zwarte wouw bedreigd.
Zwarte wouwen trekken in de herfst naar het zuiden en steken met duizenden de Middellandse Zee over bij Gibraltar van augustus tot september; kleinere aantallen doen dat bij Sicilië, Malta en bij de Bosporus in Istanboel. De meeste keren in april terug.
Ze komen voor in veel verschillende landschapstypes, maar doorgaans in open gebieden, bijna altijd in de buurt van water.
De zwarte wouw is iets steviger, minder sierlijk dan de rode wouw, maar ook zeer behendig in de vlucht. De zwarte wouw zweeft goed, maar niet hoog; de directe vlucht is traag, met regelmatige diepe slagen; hij cirkelt op gebogen vleugels en gespreide staart.
Het verenpak is egaal donker van kleur, hoewel de bovenzijde zwartbruin en de onderzijde roodbruin is; de kleine kop is lichtbruin. De rug vertoont lichte vlekken en een licht gestreepte driehoekige bruine staart, gevorkt als hij gesloten is. De lichaamslengte wisselt tussen 55 en 60 cm; de spanwijdte varieert tussen 130 en 155 cm en het gewicht schommelt van 650 tot 1100 g.
Eerder dan een rode wouw zal hij in een snelle duik met een grote behendigheid voedsel van het wateroppervlak halen, waarbij hij zijn klauwen gebruikt om de buit te grijpen en in de lucht op te eten. Opmerkelijk is ook de kunst om insecten in de vlucht te vangen. De zwarte wouw pakt dode of stervende vissen van het water of langs de kust; veel dood vlees en allerlei afval: mest, kleine vogels, reptielen en woelmuizen.
Toch zijn ze liever lui dan moe, want ze verkiezen een prooi af te pakken van een andere roofvogel, maar ook van reigers en aalscholvers, dan zelf op jacht te gaan.
Over het algemeen is de zwarte wouw talrijker in gebieden waar beide soorten (rode wouw) voorkomen en vormt dan kleine groepen. Zwarte wouwen voegen zich bij andere roofvogels en kraaien bij karkassen en op vuilnisbelten en voeren daar ook precieze duikvluchten uit.
In het voorjaar, wanneer de vogels zijn teruggekeerd in het broedgebied, beginnen de baltsvluchten. De balts bestaat grotendeels uit vluchten boven de nestlocatie. Horizontaal zigzaggend en met fluitende opgewonden kreten verleiden de mannetjes de vrouwtjes.
Beide partners kunnen elkaar in de lucht met de klauwen vastgrijpen en samen zijwaarts om hun as draaien. Na het veroveren van een partner blijft het koppel vaak jarenlang samen. De roep is meeuwachtig, trillend of jankend.
Het nest wordt gemaakt van takken, aarde en allerlei vodden in hoge boomtoppen, goed verborgen in het gebladerte. Het legsel tussen maart en juni telt 2 tot 4 eieren, die na 31 tot 32 dagen uitkomen. De eieren zijn dofwit en hebben soms variabele roodbruine tot donkerbruine vlekken.
De jongen blijven nog 40 tot 45 dagen in het nest.
Wie het eerder verschenen artikel over de rode wouw op 26/11/2010 wenst te raadplegen, kan even in het archief grasduinen.
Hieronder zie je twee zwarte wouwen aan de feestdis
De aanwezigheid van bepaalde soorten libellen in een regio zegt iets over de kwaliteit van dat natuurgebied. Domeinen waar bijzondere soorten voorkomen hebben meestal een hoge natuurwaarde. Dat geldt zowel voor de natte elementen in het gebied, waar de larven leven, als voor de droge elementen, waar de imagos (volwassen libellen) leven. Hoe meer variatie aanwezig is, hoe meer libellensoorten er voorkomen. Libellen kunnen als graadmeter worden gebruikt voor goed natuurbeheer.
Deze reeks knappe fotos zijn het werk van Wim Dekelver
Platbuik
Het eerste wat opvalt aan deze 4 tot 5 cm lange libel is het zeer brede, afgeplatte achterlijf.
Bij de mannetjes is dit licht blauw berijpt, bij de wijfjes is het goudbruin van kleur, zonder metaalglans.
De vleugels die in rust horizontaal gespreid blijven en een spanwijdte van 8 cm hebben, vertonen aan de basis een grote, donkerbruine vlek.
Deze libel komt vrij veel voor in laaggelegen gebieden in Midden- en West-Europa. Ze leeft vooral bij stilstaande wateren, waar weinig waterplanten groeien. Vaak zijn de libellen in kiezelgroeven te vinden en ook bij pas aangelegde tuinvijvers duiken ze nogal eens op. Platbuiken vliegen al vanaf mei en juni rond.
Deze libellen zitten graag in de zon op plantenstengels of een oude tak die boven het water uitsteekt, waar ze op een partner wachten. Tussendoor vliegen ze rond, op zoek naar een prooi. Na de paring die uitsluiten tijdens de vlucht plaatsvindt, zet het wijfje haar eitjes af in rustig water, terwijl het mannetje boven haar rondcirkelt om eventuele rivalen uit de buurt te houden. De lichtbruine larve, die een zeer kort en breed lichaam heeft, leeft net als alle andere libellenlarven van de jacht. Bij voorkeur graaft hij zich in de modderige bodem. Het duurt 2 jaar voor de ontwikkeling tot volwassen libel is voltooid.
Paardenbijter
Deze libel is de kleinste glazenmaker (5.5 tot 6.5 cm), die in de nazomer vaak in groepjes rondvliegt. Het donker gekleurd achterlijf vertoont een mozaïektekening van licht gekleurde vlekken. Op de flanken van het borststuk zijn gele banden, die aan de bovenkant vaak blauw getint zijn. De schouderstrepen zijn bij beide geslachten gereduceerd tot korte streepjes. Op de rugzijde van het 2de achterlijfsegment staat een grote gele spijkervormige figuur. De voorkant van de vleugels is bruin. De ogen van het mannetje zijn bruinblauw. Aan de bovenzijde van de achterlijfsegmenten zijn er achteraan 2 vrijwel ronde blauwe vlekjes. Middenin de segmenten staan 2 kleine gele driehoekjes. Het vrouwelijk oog is bruin met geel of groen. Het achterlijf vertoont een tekening met gele en bruine vlekken, achteraan enkel met gele vlekjes.
Deze libellen zoeken stilstaande of zwak stromende wateren op met een rijke moerasvegetatie: poelen, plassen, sloten, laagveen, ook brak water.
In de verschijningsperiode die zich strekt van begin juli tot in november, tref je de grootste aantallen aan tijdens de maanden augustus en september. Paardenbijters zijn vooral op het middaguur actief, op warme avonden zelfs tot diep in de schemering. Doordat ze trillend met achterlijf en vleugels hun lichaam kunnen opwarmen, kunnen ze zowel voor zonsopkomst als na zonsondergang lang actief blijven.
Volwassen libellen worden vaak in groepen aangetroffen jagend langs bosranden op boomkruinhoogte. Mannetjes vertonen territoriaal gedrag langs de waterkant, maar zijn minder agressief dan andere glazenmakers. Eitjes worden door het vrouwtje afgezet in allerlei levende en half verrotte plantendelen.
De afschrikwekkende naam hebben de libellen te danken aan hun jachtmethode. Ze bejagen weliswaar niet de paarden zelf, maar wel de dazen en vliegen die rond het paard zwermen.
Gewone oeverlibel
De gewone oeverlibel wordt maximaal 5 cm lang en heeft een vleugelspanwijdte van ca 9 cm. Het krachtig gebouwde achterlijf is bij het mannetje met een opvallende waslaag bedekt.
Het wijfje vertoont na het uitkomen aanvankelijk een geel-zwarte tekening. Naarmate ze ouder wordt, gaat de gele grondkleur over in grijsbruin.
Deze soort is vrij algemeen in Midden- en West-Europa en doorgaans te vinden bij meren en plassen, waarin maar weinig waterplanten groeien. De libel heeft een voorkeur voor bodems en oevers; vandaar dat je ze vaak aantreft bij uitgebaggerde plassen. Van eind mei tot in september vliegt de gewone oeverlibel rond.
Deze libellen rusten graag op stenen of kiezelpaden in de zon; slechts zelden zitten ze op planten. Bij verstoring vliegen ze weg naar open water. Kenmerkend voor deze soort is dat ze voortdurend vlak boven de grond of het wateroppervlak vliegen. Na de paring, die op de grond plaatsvindt, zet het wijfje haar eitjes af in rustig water boven waterplanten, terwijl het mannetje de wacht houdt.
De larve, die een naar verhouding kort en breed lichaam heeft, leeft onder water van de jacht. De laatste segmenten van het achterlijf vertonen twee kleine zwarte driehoekjes. Na 2 tot 3 jaar, bij een lengte van ca 2 cm, volgt de gedaantewisseling en kruipt de volwassen libel uit de huid van de larve.
Vroege glazenmaker
Glazenmakers zijn grote, zeer krachtige libellen die in lengte variëren van 6 tot 8.5 cm en een spanwijdte hebben die schommelt tussen 6.5 en 9 cm. Het achterlijf is doorgaans donker met een lichtere mozaïektekening of licht met een donkere rugstreep. Het borststuk bevat altijd schouderstrepen of een lichte tekening aan de zijkant en vaak beide.
De vroege glazenmaker is een 6.5 cm lange en forse libel, die oranjebruin gekleurd is en een duidelijke gele spijker op het 2de segment van zijn rug vertoont.
Kenmerkend zijn de schuine gele banden op de zijkant van het borststuk en de gele driehoek aan de staartbasis.
Opvallend ook zijn de spectaculaire groene ogen.
Op de basis van de achterste vleugels zit een amberkleurige vlek, maar de rest is ongekleurd. Hij heeft een beperkt verspreidingsgebied.
De glazenmaker komt voor langs sloten, vijvers en in laagveenmoerassen. De wateren hebben een uitgebreide en dichte waterplanten- en oevervegetatie. De voorplanting vindt plaats in krabbenscheer-vegetatie (waterplant waarvan de getande zwaardvormige bladeren boven het water uitsteken), maar ook in allerlei verlandingsvegetaties, langs structuurrijke rietoevers en in beschut gelegen niet beschaduwde plassen. Na de paring zet het vrouwtje de eitjes af terwijl het mannetje zijn territoriumvluchten blijft uitvoeren
De libel vliegt van mei tot augustus en is het talrijkst in juni.
Grote keizerlibel
Met een lichaamslengte van 7 tot 8 cm en een vleugelspanwijdte van soms wel 11 cm behoort dit insect tot de grootste inheemse libellen. Het borststuk is bij zowel mannetjes als wijfjes effen, glanzend, olijfgroen. Het mannetje heeft een felblauw achterlijf met zwartbruine tekening, dat van het wijfje daarentegen is blauwgroen tot bruin. Deze libellen komen voornamelijk in laaggelegen gebieden voor. Van mei tot september zijn ze te vinden bij plassen en vijvers met veel waterplanten, ook bij tuinvijvers. Bij de jacht op insecten vliegen ze vaak ver van hun leefgebied ze duiken bv midden in de bossen of zelfs aan het strand op.
In de warme zonneschijn patrouilleert het mannetje voortdurend langs de oever om zijn territorium te bewaken. Hij verjaagt niet alleen mannelijke soortgenoten, maar ook andere soorten libellen. Het wijfje wordt voor de paring in de vlucht vastgegrepen. Ze vliegen daarna naar een plek waar ze copuleren. Het bevruchte wijfje legt haar eitjes in de weefsels van levende planten.
De sterke larve, die een brede kop heeft, leeft onder water op planten die dicht bij de oever staan. Na de overwintering op de bodem van het water ontwikkelt hij zich verder tot hij 5.5 cm lang is. In de nacht vóór uitkomen, klimt hij tegen een plantenstengel op die uit het water steekt, waarna de volledig ontwikkelde libel uit de huis van de larve kruipt.
Kort geleden (14/07/13) verscheen een vorige door Pieter Cox gefotografeerde reeks libellen
Onderstaande knappe beeldmontage onthult de gedaantewisseling: larve libel
Geraadpleegde bron: de Standaard, Europees Milieuagentschap (EEA), Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO)
De totale populatie graslandvlinders is de voorbije 20 jaar gehalveerd.
Zo blijkt uit een recente Europese studie.
Gedurende 22 jaar bestudeerden vrijwilligers uit 19 Europese landen de populatie van 17 verschillende soorten graslandvlinders.
Het Europees Milieuagentschap bundelde de verzamelde resultaten in een rapport en stelde vast dat de populatie graslandvlinders sinds 1990 met de helft is afgenomen.
Een dramatische daling die een alarmbel moet doen rinkelen.
Immers de achteruitgang van de graslandvlinders betekent ook dat andere insecten het niet goed doen en dat de biodiversiteit en het ecosysteem in Europa er slecht aan toe zijn.
Vlinders en andere insecten zorgen immers voor de bestuiving van planten en zijn dus essentieel voor het ecosysteem en de landbouw.
De steeds intensiever wordende landbouw en de verwildering van verlaten landbouwgronden in Oost- en Zuid-Europa hebben er toe geleid dat graslandvlinders steeds moeilijker weten te overleven in Europa.
Van de 17 soorten die werden onderzocht, bleek dat 8 soorten erop achteruit zijn gegaan;
2 bleven stabiel en slechts 1 soort kende een vooruitgang.
Van de overige 6 soorten was de trend onduidelijk.
Van de vlindersoorten die in ons land voorkomen, gingen vooral de argusvlinder en het hooibeestje sterk achteruit.
Het bruine zandoogje blijft net als de kleine vuurvlinder vrij stabiel.
Het oranjetipje gaat erop vooruit. Pieter Coxbracht hierna deze 5 vlinders mooi in beeld.
In België zijn vooral de intensieve landbouw en de versnippering van het landschap verantwoordelijk voor de tanende vlinderpopulatie. Sommige vlindersoorten kunnen niet ver vliegen. Als er iets verandert in hun leefgebied, moeten ze op zoek naar een andere omgeving.Maar door de versnippering van het landschap ligt een leefbare omgeving voor die vlinders vaak ver weg.
Dagvlinders in Vlaanderen
De vorige editie van de vlinderatlas dateert van 1999 en de nieuwe is gebaseerd op 780 000 waarnemingen, aangeleverd door 3 900 vlinderliefhebbers.
De conclusie van de 3 auteurs biologen Dirk Maes, Wouter Vanreusel en Hans Van Dyck is echter allesbehalve opbeurend: het ging toen al niet goed met de vlinders en we gaan er nog op achteruit.
Van de 67 inheemse dagvlindersoorten zijn er 19 verdwenen, 25 soorten in min of meerdere mate bedreigd.
Het boek is echter veel meer dan een inventaris.
Je vindt er ook de beschrijvingen in van alle soorten en hoe die met hun omgeving verweven zijn.
Zo zetten de wijfjes van het bedreigde gentiaanblauwtje hun eitjes af op hun waardplant, de klokjesgentiaan. De rupsen die daaruit ontstaan, worden geadopteerd door steekmieren.
De rupsen leveren een zoete vloeistof af in ruil waarvoor ze door de mierenwerksters worden gevoed.
Om deze vlindersoort te beschermen, moet je dus niet alleen een specifieke bloemensoort zien te behouden maar ook voor nabijgelegen mierennesten zorg dragen.
Vlinders zijn in dit opzicht indicators van de toestand van de natuur.
Ze zijn als een kanarie in de koolmijn. Hun teloorgang signaleert de verschraling van ons landschap en de gevaren van monocultuur, vervuiling en klimaatverandering.
Dit boek is een mooi vb van ecologie in actie.
Een charmante en vertederende diersoort, die bovendien door iedereen gemakkelijk te observeren is, demonstreert hoe evenwichten in de natuur verschuivingen kunnen kennen, zodat we kunnen beslissen wat we ermee doen.
Natuurbeheer begint met de kennis en de exploratie ervan.
De auteurs geven aan hoe tuinen en parken, steden en industrieterreinen vlindervriendelijk kunnen worden gemaakt.
Via deze weblink kan je alvast eens een voorsmaakje van het boek proeven:
Dagvlinders hebben dunne antennes met een verdikt uiteinde, vaak in de vorm van een knopje.
Bij nachtvlinders komen andere sprietvormen voor, met name dunne zonder verdikt uiteinde en gekamde voelsprieten. Vlinders die overdag vliegen laten hun vleugels in de zon opwarmen alvorens ze rondfladderen. Nachtvlinders trillen met de vleugels om op te warmen en alzo de vliegenergie op te wekken. Niet alle nachtvlinders vliegen werkelijk s nachts. De kolibrievlinder, die voornamelijk overdag vliegt, wordt aangeduid als een dagactieve nachtvlinder.
De schijn-nonvlinder
De vlinder, die deel uitmaakt van de familie van de donsuilen, komt algemeen voor in Noord-, Oost- en Zuid-Europa en verblijft vooral in naaldbossen. Geliefde waardplanten zijn diverse naaldomen, waaronder spar, den en Europese lork.
Deze vlinder heeft een karakteristieke contrastrijke zwart/wit-tekening, bestaande uit diverse zwarte dwarsbanden en dwarslijnen op de witachtige voorvleugel. Langs de voorste rand bevindt zich een zwarte vlek dicht bij de vleugelpunt en de franjes vertonen een zwart/wit blokpatroon. Op het witte borststuk zijn opvallend grote zwarte stippen aanwezig.
De spanwijdte varieert tussen de 4 en 5 cm.
Vliegend in de nacht wordt de soort aangetrokken door licht.
De eitjes, die worden afgezet in groepen rond een naald, krijgen een roodbruine kleur.
De rupsen leven eerst in groepjes maar gaan later uit elkaar en eens de rups volwassen is, leeft ze solitair.
De bonte en harige rups leeft van juni tot oktober bij voorkeur op sparren, dennen en lariksen. De soort overwintert als pop op de grond in een cocon waarin haren zijn verwerkt. De vliegtijd loopt van eind mei tot en met juli.
De Oosterse schone
Wie denkt dat micro-motjes mini, bruin, saai en moeilijk herkenbaar zijn, moet zeker eens kennismaken met de Oosterse schone. Deze kleine nachtvlinder is aan een stevige opmars bezig en werd de laatste weken ook in de Antwerpse agglomeratie meerdere malen waargenomen.
Het is een glanzend zwart motje met wit omlijnde, zachtgele vlekjes. Onder meer de opvallend gekrulde monddelen wijzen erop dat dit beestje in de familie sikkelmotten thuishoort.
Deze vlinder komt hoofdzakelijk voor in Klein-Azië (Turkije). Rupsen leven in vermolmd berkenhout. Hoewel deze vlinder in strikte zin als exoot kan worden beschouwd, is er geen vlinderliefhebber rouwig om de opmars van dit prachtige kleinood.
De kleine nachtpauwoog
De voorvleugellengte varieert tussen 3.5 en 4 cm. Goed herkenbaar en weinig variabel.
Op alle vleugels heeft deze nachtvlinder een opvallend oog en alzo kan men deze vlinder zien als de tegenhanger van de dagpauwoog. Hij komt doorgaans voor in bossen, heiden en schrale en ruige graslanden.
Als de rups nog heel jong is, is hij zwart met een geelachtige lengtestreep over de zijden en een dichte zilverachtige beharing. Rustend op een heidetwijg is hij dan nagenoeg onzichtbaar. Al groeiende verandert hij van uiterlijk; wordt groen met zwarte dwarsbanden, waardoor zijn vorm wordt verhuld en hij moeilijk tussen de begroeiing te vinden is. Nog een afweer vormen de stijve borstels, die op roze gekleurde wratten in die fluweelzwarte banden staan. Aangezien de meeste vogels harige rupsen met rust laten, is dat een prima beschermmiddel.
De rups is 6 cm lang, donkergroen met zwarte ringen, in welke fel gekleurde gele vlekken liggen, waaruit sterke borstelharen steken, vooral op de rug.
Waardplanten zijn o.a. diverse loofbomen en struiken, waaronder struikheide, dophei, sporkehout (gewone vuilboom), bosbraam, blauwe bosbes, sleedoorn, meidoorn, berk en wilg; grote kattenstaart en moerasspirea.
Het vrouwtje heeft als enige taak in haar korte leven van slechts een dag of vijf ervoor te zorgen dat ze kan paren. De vrouwtjes lijken passief in de hei te hangen, terwijl de mannetjes rusteloos rondvliegen. Daartoe scheidt ze lokstoffen af, een feromoon dat ze op kilometers afstandruiken en de mannetjes tot actie verleiden. De mannetjes vangen de geursporen op met de talloze reukzintuigjes in hun kamvormige voelsprieten.
In het voorjaar verschijnt een dikke nachtvlinder met grijs, wit en roze of bruin getekende vleugels en op elke vleugel een opvallende oogvlek. De vliegtijd is van mei tot juni.
In dit filmpje zie je het vrouwtje haar eitjes deponeren op een twijg.
De wapendrager is een nachtvlinder uit de familie van de tandvlinders.
De voorvleugellengte bedraagt tussen de 1.5 en 2 cm en is roodachtig grijs met een aantal witte lijnen. Een belangrijk kenmerk is de duidelijk afgetekende chocoladebruine vlek bij de vleugelpunt van de voorvleugel, die wordt doorsneden door de witte buitenste dwarslijn. Opvallend zijn de meestal twee zwarte vlekjes bij de binnenrandhoek. Men treft hem aan in struwelen, parken, tuinen en windsingels.
De waardplanten zijn de (ratel)populier en wilg.
De rups ontwikkelt zich van mei tot juli en van september tot begin oktober, waardoor er twee generaties zijn.
Ze verbergt zich overdag tussen de samen gesponnen bladeren en komt s nachts tevoorschijn om te foerageren. De verpopping vindt ook daar op de waardplant plaats. De poppen van deherfstgeneratie vallen met de bladeren op de grond en overwinteren.
De lindepijlstaart
Deze nachtvlinder behoort tot de familie van de pijlstaarten. De spanwijdte varieert tussen 6 en 8 cm.
Twee generaties van mei tot juni en juli tot augustus zijn mogelijk in de warmere zuidelijkere delen van hun verspreidingsgebied.
Het lichaam van de rups is groen, fijn, geelachtig wit gespikkeld, met op de flanken zeven gele schuine strepen; de spiracula (ademhalingsopeningen op de lichaamsflanken) zijn wit met een rode rand. De hoorn op het 11de segment is geel en purperachtig rood met blauw uiteinde; het 13de segment draagt een duidelijk ruw gekorreld, geel schildje met purperachtig bruine tekening. De kop is driehoekig, groen met witte strepen. Tegen de tijd van verpopping verkleurt de rups naar puperachtig bruin.
De voornaamste waardplanten zijn de lindeboom, iep, els en prunus.
Deze nachtvlinder, die je gemakkelijk kan herkennen aan zijn bruingroene camouflagekleuren, tref je hoofdzakelijk aan in open bossen, aan bosranden, in lindelanen, parken en tuinen, ook wel in verstedelijkte gebieden. De vlinder rust overdag op muren, schuttingen of stammen en s nachts wordt hij aangetrokken door verlichte vensters. De groene eitjes worden hoog in de bomen afgezet.
Al vaker kregen andere vliegende wezens dan vogels op deze blog de aandacht.
Sommigen hebben het over libellen, anderen over waterjuffers. Toch is er een duidelijk verschil!
Even een verhelderende toelichting
Er zijn op dit moment ongeveer 6000 soorten libellen bekend, waarvan de meeste in de tropen leven.
Terwijl de vleugels van de grote Europese libellen maximaal een spanwijdte hebben van ongeveer 11cm, zijn er tropische soorten met een vleugelbreedte van 20cm.
Libellen kunnen worden onderverdeeld in echte libelles en waterjuffers.
Bij de echte libellen staan de vleugels zijwaarts en zijn voor- en aan de basis verbrede achtervleugels, ongelijk gevormd.
Waterjuffers vangen hun prooi in tegenstelling tot echte libellen niet altijd in de vlucht en eten ze zelden vliegend op.
Bij de waterjuffers liggen de vleugels bijna helemaal tegen het achterlijf aan. Ze vliegen langzamer, fladderen wat heen en weer in de buurt van planten op zoek naar vliegen en muggen.
Libellen maken een onvolledige ontwikkeling door zonder verpopstadia. De paring vindt meestal in het luchtruim plaats.
Waterjuffers plaatsen hun eitjes met hun legboor in plantenstelen die zich deels onder, deels boven water bevinden.
Bij de slanklibellen vliegt het mannetje tijdens het leggen van de eitjes mee; hij houdt het vrouwtje vast met de tang van zijn achterlijf.
Sommige echte libellen leggen hun eitjes eveneens met behulp van een legboor in de stengels van planten; anderen laten ze in het slik van beekjes achter. Soorten die geen legboor of angel bezitten laten hun onderlijf in het water zakken en deponeren daar dan één of meerdere eitjes.
De eitjes worden omgeven door een geleiachtige massa. Bij de laatste methode vallen de eitjes vaak ten prooi aan vissen.
De beekoeverlibel is in tegenstelling tot de gewone oeverlibel een zeldzaam exemplaar.
Het mannetje is te herkennen aan zijn licht blauwe achterlijf zonder zwarte punt (vaak zijn alleen de laatste 2 segmenten wat donkerder gekleurd).
Het borststuk en het gezicht zijn overwegend bruin. De ogen van uitgekleurde beekoeverlibellen zijn veelal blauwgroen getint. Kenmerkend voor het vrouwtje is haar warm oranjegele uiterlijk en de centrale dunne strepen over de lengte van de segmenten van het achterlijf, welke gecombineerd zijn met liggende streepjes, boven de basis van de segmenten. Op de bovenkant van het borststuk zijn lichte strepen aanwezig.
Zowel uitgekleurde mannetjes als vrouwtjes hebben opvallend brede oranjegele vleugelvlekken. Qua habitat gaat de voorkeur van de beekoeverlibel uit naar smalle, zonnige, ondiepe stromende wateren, beekjes en slootjes. Ook veengebieden en plasjes met kwel zijn geliefd door de beekoeverlibel.
De kleine bloedrode heidelibel, slechts 3 cm lange, libel heeft brede, donkerbruine dwarse banden aan de uiteinden van de vleugels. Het achterlijf, dat duidelijk afgeplat is, is bij mannetjes felrood; bij wijfjes geelbruin.
Deze libel komt vooral voor in Oost-Europa, plaatselijk in grote aantallen. Hier is hij eerder zeldzaam. Hij vliegt van juli tot oktober rond bij stilstaand en langzaam stromend water, vooral in waterrijke gebieden langs rivieren en moerassige streken. Ook bij grindgroeven komt hij voor.
Net als andere libellen is deze soort overdag actief en jaagt hij in snelle vlucht op andereinsecten.
Na de paring houdt het mannetje zijn partner met tangen op het achterlijf vast terwijl zij boven rustig water vliegt en haar eitjes één voor één afzet.
Na de overwintering van de eitjes op de modderige bodem van het water komen de larven, die een bijzonder kort, breed lichaam hebben, vroeg in het voorjaar uit. Ze ontwikkelen zich snel; meestal komt de volwassen libel al in de zomer uit.
De viervlek is een geelbruine libel, die een naar verhouding kort en dik achterlijf heeft, wordt 4 tot 5cm lang. De vleugelspanwijdte is ongeveer 8cm. Elke vleugel heeft een goudgele rand aan de voorkant met twee zwartbruine vlekken. De achtervleugels hebben aan de basis bovendien een grote donkerbruine, bijna driehoekige vlek. Opvallend zijn ook de grote, olijfgroene ogen.
De viervlek, die in heel Midden- en West-Europa algemeen is, komt in laaggelegen gebieden bijna overal voor; in de bergen is hij tot op een hoogte van 1200m te vinden.
Hij heeft een voorkeur voor kleine stilstaande watertjes, zoals vijvers met veel waterplanten, alsook veenplassen. Meestal vliegt hij van begin mei tot half augustus rond.
Bij de jacht op muggen en andere kleine insecten vliegt de viervlek zigzaggend rond op een hoogte van ongeveer 50cm. Tussendoor zit hij op plantenstengels aan de oever uit te rusten en laat hij zich door de zon verwarmen.
s Nachts en bij betrokken weer verschuilt hij zich, net als andere libellen.
De paring, die in de lucht plaatsvindt, duurt kort. Vlak daarna zet het wijfje in de vlucht haar eitjes af op open watervlakken, waar ze naar de bodem zinken.
De bruine gedrongen larve leeft op de bodem van het water, waar hij op kleine insecten jaagt. Na 2 overwinteringen en 13 verschillende stadia verlaat hij het water, waarna de gedaanteverwisseling plaatsvindt en de libel uit de oude huid kruipt.
De zeer slanke weidebeekjuffer, een ongeveer 5cm lange libel, heeft een duidelijke, meestal groene metaalglans. De vleugels van het mannetje, die een spanwijdte van 7 cm hebben, vertonen een brede zwartblauwe iriserende band; die van het wijfje zijn effen goudgroen.
Deze soort leeft bij langzaam stromende beken en rivieren met zonnige oevers waar gras en riet groeien.
Weidebeekjuffers komen in heel Europa voor, van laagvlaktes tot regios op een hoogte van 1200m, maar ze zijn de laatste decennia wel zeldzaam geworden.
Vanaf half mei tot half september vliegen ze rond.
De mannetjes vliegen pijlsnel boven het wateroppervlak heen en weer om hun territorium af te bakenen. Terwijl ze snorrend rondvliegen, zoeken ze ook vaak naar wijfjes die in de oevervegetatie zitten.
Na een korte paringsdans in de lucht volgt de copulatie, waarna het wijfje haar eitjes onder het wateroppervlak in waterplanten legt. Tijdens hun korte leven, dat nauwelijks langer dan 2 weken duurt, jagen deze libellen op andere insecten.
De lichtbruine larven, die onder water leven, jagen op waterinsecten. Ze hebben bladachtige aanhangsels aan het achterlijf, die als ademhalingsorgaan dienen. Het duurt 1 tot 2 jaar voor ze zich zo ver hebben ontwikkeld dat ze aan land kunnen klimmen. Bij de laatste vervelling wisselen ze definitief van gedaante en verschijnt de volwassen libel.
De tengere grasjuffer is één van de kleinste libellensoorten van ons land.
De soort die voornamelijk in de Kempen voorkomt, is lastig te determineren en kan gemakkelijk worden verward met het lantaarntje. Evenals bij het lantaarntje is de bovenkant van het achterlijf zwart en de onderkant variabel gekleurd. Kenmerkend is de tweekleurige vleugelvlek op de vleugels. Mannetjes hebben een blauw achterlicht op het 9de en een kwart van het 8ste segment. Vrouwtjes missen dit achterlicht, maar jonge wijfjes hebben een kenmerkende roodoranje kleur.
De tengere grasjuffer is vrij zeldzaam en komt voor in pioniermilieus, doorgaans in de buurt van schaars begroeide gebieden langs recent gegraven kwelplasjes van juni tot augustus.
In zandgroeven, wachtbekkens en bezinkingsbekkens kunnen populaties lange tijd stand houden omdat geschikte habitats steeds opnieuw door menselijke activiteit worden gecreëerd. Van daaruit kunnen dan geschikte biotopen, zoals pas aangelegde poelen en tuinvijvers worden gekoloniseerd. De nimf kan zich snel ontwikkelen en de soort kan 2 generaties per jaar voortbrengen en de ontwikkeling van ei tot volwassen stadium kan in één seizoen gebeuren, wat uitzonderlijk is voor libellen.
Tijdens dit 6de bestaansjaar ben ik Pieter Cox, een jonge gedreven natuurliefhebber en deskundige fotograaf, die het beeldend reportageteam vervoegt, erg dankbaar voor zijn knap geïllustreerde bijdragen. Sociale media zijn een ontegensprekelijke troef om bevlogen gelijkgezinden op het spoor te komen of om in het vizier te krijgen en daar was FB het dankbaar medium voor.
Met deze educatieve blog proberen we de bezoekers met woord en beeld op gevleugeld natuurschoon te trakteren in het belang van milieuvriendelijk handelen.
Dank zij vele waardevolle initiatieven van Vogelbescherming Vlaanderen en Natuurpunt en aansluitende engagementen van onze bescheiden, maar idealistische lokale werkgroep komen we tot een groeiend groen netwerk dat de boodschap steeds breder kan verspreiden.
De Vogelvrienden van de Kille Meutel blijven ijveren om het mondiaal statuut van dat tsjilpend huismusje, dat niemendalletje, dat straatketje ook in onze contreien opnieuw in eer te herstellen.
De tuin is een prima observatiepost
Hoe klein/groot je tuin ook is, door het plaatsen van voederapparaten, vogelbadjes, nestkasten en het aanplanten van vogelvriendelijke planten, verandert de tuin in een toevluchtsoord dat het hele jaar door meer soorten vogels wordt bezocht.
Het zal je plezier in vogels spotten vergroten en de overlevingskansen van het vedervolkje verhogen. Het kijken naar vogels in tuinen is iets waarvan iedereen kan genieten.
De tuinterritoria zijn dan wel niet exotisch, maar de ontmoetingen met wilde dieren in de tuin zijn altijd dichtbij en persoonlijk. Vogels brengen een grote verscheidenheid aan kleuren, vormen, bewegingen en geluiden in de tuin. Het kijken naar hun gedrag is voor iedereen de meest directe kennismaking met de natuur.
Geraadpleegde bron: EOS-maandblad over wetenschappen
De analyse van een miljoenen jaren oud vogelfossiel schudt de stamboom van de vogels flink door elkaar.
Tijdens het Jura 200 tot 145 miljoen jaar geleden begon een aantal soorten vleesetendedinosauriërs veren te ontwikkelen. Uit één van die groepen evolueerde later een nieuwe diersoort: de vogels.
Wanneer en hoe de overgang precies gebeurde, bleef lange tijd onduidelijk. Tot voor kort ging de Archaeopteryx, die al in de 19de E werd ontdekt en 147 miljoen jaar oud is, met de titel van primitiefste vogel lopen. De eerste geëvolueerde gevederde dino dus.
Maar die eretitel verliest hij nu
In Nature beschrijft de Belgische paleontoloog Pascal Godefroit een fossiel van een vogel dat na onderzoek 165 tot 155 miljoen jaar oud blijkt te zijn. Een verzamelaar vond het vogelfossiel in de Noordoost-Chinese provincie Liaoning. Het kreeg de naam Aurornis xui mee, wat staat voor dageraad van de vogel en xui is een eerbetoon aan de Chinese paleontoloog Xu Xing, die de voorbije 15 jaar al meerdere gevederde dinosauriërs ontdekte. Omdat het classificeren van het nieuwe fossiel hem voor grote problemen stelde, besloot Godefroit het classificatiesysteem zelf onder handen te nemen. Samen met zijn team vergeleek hij meer dan 1 000 anatomische kenmerken van het nieuwe fossiel met die van een 100-tal andere dinos en vogels.
Voorheen werden bij dit soort analyses maar een 300-tal van die kenmerken vergeleken.
Resultaat is een nieuwe, computergestuurde vogelstamboom die een en ander stevig door elkaar schudt.
De Aurornis komt aan de basis van de stamboom te staan en de Archeopteryx duikt pas 10 miljoen jaar later op. Deze laatste wordt wel in zijn status als vogel bevestigd. Enkele jaren geleden had Godefroits Chinese collega Xu op basis van een andere vondst immers geconcludeerd dat de Archeopteryx naar de klasse van de dinosauriërs moest verhuizen. Omgekeerd bombardeert het nieuwe classificatiesysteem sommige gevederde dinosauriërs nu tot primitieve vogels. Een en ander zorgt voor opschudding in de paleontologisch wereld.
Toch is Godefroit formeel: de nieuwe stamboom zit stevig en logisch in elkaar. Maar zijn werk zit er nog niet op. Er is nog veel verfijning mogelijk. Godefroit verwacht zeker nog nieuwe vondsten, die voor verrassingen kunnen blijven zorgen.
Wie graag eerder verschenen artikels over evolutieleer wenst te raadplegen kan in het archief terecht op:
·De evolutie schonk de vogels een vernuftig waarnemingssysteem voor kleuren (02/02/08)
·Creationisme versus evolutieleer (08/02/08)
·Speurtocht naar de oorsprong van vogels (22/03/08)
·Dino met vogellongen (25/10/08)
·Geschiedenis van het leven (13/04/10)
·Gevleugelde overlevers (24/07/10)
·Aanpassen of opkrassen (23/10/10)
·De merkwaardige evolutie van de veer (02/10/11)
·Pluimen als versiering (17/11/12)
·Pinguïns maakten verrassende evolutie door (26/11/12)
Van de drie in ons land voorkomende zwaluwsoorten is de oeverzwaluw het minst bekend. De oeverzwaluw woont in een zelf gegraven hol in steile oeverwanden langs kronkelende rivieren en heeft eeuwenlang onafhankelijk van mensen geleefd.
Daar is de laatste decennia op een heel snel tempo verandering in gekomen door onder meer het recht trekken van rivieren en oeververstevigingen (betonnering van wanden).
Het unieke aan de oeverzwaluw is dat hij samen met de ijsvogel de enige volgelsoort in ons land is die zelf een broedgang graaft.
Hij leeft in kolonies en graaft horizontale broedgangen tussen 40 en 150 cm diep in de wand.
De oeverzwaluw verkiest lemige zand of zandige klei om zijn holen uit te graven. Immers, deze specie is niet te hard en toch voldoende stabiel.
Elk jaar wordt wel een nieuwe gang gegraven om de parasieten, die in het vorig nest huisden, te mijden.
Daar tegenwoordig bijna nergens steile wanden in natuurlijke omstandigheden te vinden zijn, komen heel wat zwaluwen terecht op afgravingen of zandbergen van aannemers. Dit zijn echter gevaarlijke broedplaatsen omdat vaak geen rekening wordt gehouden met het broedseizoen, waardoor de nestplaatsen voortijdig wegens geplande bouwwerkzaamheden te vroeg verdwijnen.
Daarom worden nu ook al vaker eens kunstmatige broedplaatsen in een betonnen wand met uitgespaarde gaten, waarachter zand wordt gestort.
Pietermaakte naast de knappe fotoreeks van één van de 3 of 4 kolonies in Lommel (10-tal nesten) een knappe filmreportage van zijn waarnemingen: https://vimeo.com/68163846
Wie een eerder verschenen artikel over de oeverzwaluw geïllustreerd door Wimwenst te raadplegen, vindt via de zoekrobot in het archief een bijdrage met een identiteitskaart op 03/10/10
Geraadpleegde bron: Levend landschap van Marjolein Bastin, beschreven door Frans Buissink
Zo zwerflustig als grotere uilen zijn, zo honkvast is het steenuiltje.
Gedurende zijn leven waagt hij zich zelden meer dan 200 m van zijn nest af, dat verborgen ligt in en hol doorgaans in de buurt van een menselijke bewoning.
Het uiltje houdt niet van uitgestrekte ruimten, maar heeft een voorkeur voor het knusse van het kleinschalige landleven. Vaak nestelt die in een holle knotwilg, in een gat onder het dak van een oude schuur of in een houtstapel.
Dat is de reden waarom steenuiltjes zich zo moeilijk over het land verspreiden. Alleen eenzame, jonge mannetjes durven het wel eens aan op avontuur te trekken, 1 km verderop.
Het bezit van een hol is heel belangrijk, voornamer dan de huwelijksband.
Als één van de partners overlijdt, gaat de achterblijver niet op zoek naar nieuw gezelschap.
Dat dient zich vanzelf aan. Rond elk nesthol zwerven hunkerende vrijgezellen die onmiddellijk bereid zijn de vrij gekomen plaats in te nemen.
Dit is de grondslag van een merkwaardige vorm van ouderenzorg. Als er een vrouwtje overlijdt, krijgt de weduwnaar er een jong exemplaar voor in de plaats.
Allicht overleeft het jonge vrouwtje haar partner en zal op haar oude dag gezelschap krijgen van een vitaal jong mannetje, dat de leeftijd van zijn bruid aanvaardt bij het betrekken van het uitverkoren huwelijkspand.
Ook wat zijn jachtgebied betreft, is het steenuiltje niet kieskeurig. Hij eet ongeveer alles wat op vlees lijkt; een willekeurige greep uit de lijst van prooidieren: hazelwormen, kleine vogels, kikkers, torren, sprinkhanen, muizen, oorwurmen, vleermuizen of soortgenoten.
In droge gebieden leven steenuiltjes voornamelijk van hagedissen; in het sompige boerenland van regenwormen. Die verschalken ze vanaf een hekpaaltje, waar ze geduldig wachten op een geluidje dat een regenworm met zijn borstelharen maakt.
Met een sprongetje is de uil bij de worm en trekt hem desnoods met geweld uit zijn kruipgang. Andere prooien vangt hij vliegend over het land 1 à 2 m hoogte. Deze jacht begint in de avond en duurt tot middernacht.
Daarna knapt het behendig rovertje gedurende 2 uur een uiltje en hervat vervolgens de jacht tot de zon opkomt.
Deze flatterende fotoreeks van het blikvangertje in de tuin van Leen & Pirre is het werk van Patricia De Smet
Plattelandstuinen zijn van levensbelang geworden toevluchtsoorden voor vogels, vooral in de winter wanneer natuurlijk voedsel schaars wordt. Het verstrekken van voedsel in voedselapparaten in een vogelvriendelijke habitat zal vrijwel alle vogels van het platteland aantrekken, maar ook soorten die zelden voorkomen in stedelijke tuinen, zoals de geelgors en de zomertortel.
Een grote tuin biedt de kans om natuurlijke plekken in te richten waar de planten niet worden verzorgd en het onkruid welig mag tieren. Plekken met brandnetels zijn goed voor insecten en rupsen. Kleine kruidplanten zoals klein kruiskruid, paardenbloem en melganzevoet lokken zaadetende vogels. Zelfs gras dat blijft liggen levert zaden en waardevol nestmateriaal.
Meidoorn en ligusterheggen worden zelfs interessante natuurelementen als ze de kans maar krijgen te bloeien en vruchten voor te brengen. Het effect van natuurlijke plekken in de tuin is evenredig met het formaat hoe groter hoe beter. Een bezoek aan de tuin van Leen & Pirre, die jaarlijks wordt opengesteld voor leden van natuur- en milieuverenigingen, alsook voor fauna-florafans is dan ook een aanrader.
Het is een gave om met oog voor detail de schitterende ontluikende en kleurrijke levenskracht van de natuur mooi en warm in beeld te brengen.
De erg mooie fotoreeks hieronder is vanPatricia De Smet
Sinds 2000 volgt de kerkuilengroep met voorzitter en algemeen coördinator, Ludo Smets (zie foto)van Vogelbescherming Vlaanderen de kerkuilenkast op in de tuin van Leen en Pirre, die jaarlijks hun tuin open stellen voor de natuurfans. Ieder jaar worden de jonge pulli geringd. Naast het ringen van de kerkuilen wordt eveneens gecheckt of de plaatselijk steenuil voor nakomelingen zorgde.
De steenuil is in Europa wijdverbreid in gevarieerde agrarische landschappen.
Dit kleine uiltje vindt in ons landschap het ideaal leefgebied. Met het milde klimaat en het kleinschalig landschap van boerderijen met bosjes en bomen, open terrein met knotwilgen, kleine graasweides, akkertjes, hagen en heggen, houtwallen en hoogstamboomgaarden behoren qua aantallen de Vlaamse Ardennen tot de frequentst bezochte regio.
Op warme voorjaarsavonden maakt men grote kans de roep van de steenuil te horen: een lang, schel klagend geluid dat de vogel met lange tussenpozen herhaalt. Overdag zit het uiltje graag op een paal of boomstomp. Als hij nieuwsgierig is, beweegt hij zijn hele lichaam op en neer.
De steenuil is te herkennen aan zijn kleine, gedrongen voorkomen met een platte kop en ronde lijfje.
Op de rug vertoont het lichtbruine verenkleed blekere vlekken. Op de kruin van de brede kop komen witte stipjes voor; de grote lichtgele ogen, omringd door een zwarte rand en de witte schuin oplopende wenkbrauwstrepen zijn opvallende kenmerken.
Kenmerkend aan de buikzijde is de lichte ondergrond met golvende donkere strepen. Het steenuitje heeft lange, slanke wit bevederde poten.
De lichaamslengte wisselt tussen 21 en 23 cm; de spanwijdte varieert van 50 tot 56 cm en het lichaamsgewicht schommelt tussen 140 en 200 g.
Steenuiltjes hebben kleine, afgeronde vleugels. Hoewel ze zich hiermee behendig verplaatsen, zijn ze niet gebouwd om lange afstanden te vliegen.
Tijdens de avondschemering jaagt het steenuiltje op veld- en woelmuizen, regenwormen, slakken, maar ook op insecten, vooral kevers, nachtvlinders soms ook op kleine zangvogels.
Steenuilen zijn erg honkvast en blijven graag op de plek waar ze als paar hun eerste gezinnetje hebben gesticht, zelfs als de voedselvoorziening steeds slechter wordt en hun jongen tekort komen. Enkel bij bittere noodzaak gaan steenuilen op zoek naar een ander onderkomen.
De favoriete nestplaats is een lange smalle holtein een oude vruchtboom of knotwilg, ook wel in een oeverwand of oud gebouw.
Vanaf half april wordt het enige legsel van 3 tot 5 eieren geproduceerd en op de kale bodem van de nestholte gedeponeerd. De kuikens verschijnen na ongeveer een maand en zijn met dicht, kort, wit dons bedekt.
Een broedend vrouwtje is te herkennen aan de kale broedvlek op de buik. Door de eitjes tegen de naakte huid te houden, blijven de eitjes lekker warm.
Beide ouders verzorgen de jongen en slepen het voedsel aan. Doorgaans verlaten ze het nest reeds na 4 weken, een week voordat ze goed kunnen vliegen.
Ze vliegen in een snelle golvende vlucht vaak in een opwaartse bocht naar boven, waarbij de vleugels vaak worden gesloten.
Wens je volgend jaar de open tuindag in Houwaart niet te missen, hou dan deze weblink in de gaten
De wespendief een roofvogel uit de familie van de sperwerachtigen lijkt erg op de buizerd (en wordt daar ook vaak mee verward), maar een wespendief heeft langere vleugels, een duidelijke dwarsstreping op de ondervleugels, houdt zijn vleugels horizontaler dan buizerds en de kleine kop is wat langer en slanker. De snavel vertoont spleetvormige neusgaten. Ook hebben wespendieven een langere, rondere staart.
De wespendief kan met zijn lange vleugels geen snelle achtervolgingen op zijn prooien inzetten. Hij zit veelal rustig halfhoog in een boom of zelfs op de grond en wacht en kijkt geduldig waar de wespen naartoe vliegen. Zo spoort hij het nest op dat hij dan uitgraaft.
Hij kan bij zijn speurtocht naar wespenbroed evenzeer meer open gebieden en zelfs tuinen aandoen. Verder zijn ook bijen en hommels interessant voor hem en als tussendoortje wil hij ook wel eens een hagedis, kikker, sprinkhaan, regenworm of zelfs een jonge vogel of wat bessen binnenspelen.
Wespendieven zijn echte Afrika-trekkers. Ze komen pas goed en wel aan vanaf mei en eind augustus begin september vertrekken ze weer naar warmere oorden. Ze kunnen zowel op thermiek als op actieve vleugelslag trekken.
Hoewel hij minder vaak te zien is dan de vink, kunnen kepen zich s winters verzamelen in enorme zwermen, vooral in Midden-Europa.
In het westen is hun aantal afhankelijk van de strengheid van de winter en de aanwezige hoeveelheid voedsel, vooral van boomzaden als beukennootjes.
Hier is de keep, die gewoonlijk arriveert tussen half september en half april, soms tot in mei, doorgaans een doortrekker en wintergast.
De keep heeft het postuur en de grootte van een vink. Opvallend zijn de heldere en warme geeloranje borst en schouders; de donkere stippen op de flanken en de donkere rug met een ovaal wit vlak op de stuit. Kenmerkend ook is de wittige of vaalgele achterste vleugelstreep, alsook de brede vaal oranje vleugelboeg (voorste vleugelrand). De kop is bruinzwart gevlekt en de korte puntige snavel is geel.
De lichaamslengte wisselt tussen 14 en 16cm; de spanwijdte varieert van 25 tot 28cm; het lichaamsgewicht schommelt tussen 19 en 23g.
De vlucht is vrij snel en direct, golvend over grote afstanden.
Boomzaden zijn het belangrijkste voedsel van de keep zoals die van de beuk, berk, els en den, waarvoor ze zo nodig door een laag sneeuw van 40cm graven, maar hij eet ook zaden van kruiden en uit afgevallen appels, die door de vogels zijn geopend.
s Zomers vullen ze hun dieet aan met insecten als rupsen en kevers, die ze vangen in bomen en struiken. Kepen hebben ook al geleerd hoe ze op voederapparaten aan zonnepitten en pindanoten kunnen geraken.
Kepen broeden voornamelijk in noordelijke berkenbossen en gemengde wouden van Scandinavië en N-O-Europa op akkerland, stoppelvelden, in parken, vooral gebieden met beuken, berken en sparren, soms in enorme aantallen, waar veel boomzaden voorradig zijn.
De zang van de keep is vol dissonanten en andere onplezierige klinkende tonen en lijkt wat op de zang van de groenling. De roep tijdens de vlucht is iets luider dan deze van de vink, een diep markant nasaal zoemend geluid.
Hun territoriumzang is schor en monotoon, soms onderbroken door een krassend geratel.
Het nest, doorgaans in een boom gemaakt, is een diepe goed gevoerde kom van mos, bast, wortels en stengels, bekleed met haren en veertjes. Het vrouwtje broedt het legsel van 5 tot 7 blauwe tot bruinige eieren met rode vlekken of strepen; het mannetje helpt bij het voeren van de jongen.
De fraaie ralreiger is één van de zeldzaamste dwaalgasten. Hij komt voornamelijk in Zuid- en Oost-Europa voor.
Ralreigers houden van weelderig begroeide sloten en plassen, omgrensd door dichte watervegetatie, in laagland valleien, lagunes, moerassen, riviermondingen, waar ze op waterplanten en tussen het riet wachten tot er iets eetbaars voorbij komt.
De kleine, goed gecamoufleerde en gezette vogel met een dikke nek heeft een strokleurig verenkleed (geelbruine bovenzijde) en lange, gelig en zwart gestreepte kruinveren, afhangend als manen van kruin tot rug.
Tijdens de winter is het verenkleed bedekt met donkere lengtestrepen. De onderzijde is vaalwit; de vleugels, stuit en staart zijn helderwit gekleurd.
De blauwgrijze snavel met donkere punt is dolkvormig. De poten zijn geelgroen tot roodachtig tijdens de broedtijd.
De lichaamslengte varieert tussen 40 en 49cm; de spanwijdte reikt tussen71 86cm en het gewicht schommelt tussen 230 en 350g.
De ralreiger valt vooral in de vlucht op door de helderwitte vleugels. Op de grond is hij echter nauwelijks te zien; dan is het wit vrijwel geheel verborgen en zit de kop weggedoken tussen de ronde schouders.
De ralreiger jaagt vanaf een beschutte plek tussen dichte begroeiing van moerasplanten of riet.
Al wadend zoekt de vogel in ondiep water naar voedsel. Op het menu staan voornamelijk amfibieën, vissen, larven en grote insecten.
Doorgaans is de vogel vrij zwijgzaam, al laat die af en toe een schorre kreet horen tijdens de avondschemering of tijdens de balts. Dan leunen de vogels met uitgestrekte nek voorover en geven met de snavel takjes door.
De vogel broedt in kleine kolonies samen met verschillende andere soorten reigers.
De ralreiger bouwt een klein nest van twijgjes en rietstengels gevoerd met gras, laag tussen wilgenbosjes of dicht struik- of rietgewas in de nabijheid van water.
De 4 6 licht groenblauwe eieren komen uit na 22 24 dagen
De trekroute gaat via het Middellandse zeegebied naar het noordelijk deel van tropisch Afrika.
De vogel dankt zijn naam aan het geluid dat hij maakt: een kenmerkend ritmisch laag gutturaal en vérdragend 'krronk, krronk' geluid.
In de winter komt deze gans in laaggelegen modderige kusten voor; de vogel verschijnt in riviermondingen en havens en foerageert bij hoog water zelfs op velden langs de weg. Op het water zijn vaak groepen te zien die grondelen als eenden. Bij laag water zijn ze op het wad of in een kreek te vinden. De rotgans voedt zich met zeegras en algen op moddervlakten en graast steeds vaker op de velden (wintergranen).
Vanaf het begin van de jaren 70 weerklonken steeds hevigere protesten van boeren in de waddengebieden, die last hadden van de grazende rotganzen. In het voorjaar aten de ganzen in grote aantallen van de ingezaaide graslanden en op de weilanden.
Sindsdien zijn vele initiatieven genomen om dit probleem tussen vogels en boeren op te lossen. Op Texel is bv. vlak bij het kweldergebied de Schorren een speciale rotganzenboerderij ingericht.
De boerderij met 110 hectare grasland, wordt nu speciaal beheerd voor de ganzen.
Duizenden vogels verblijven er tussen eind mei en eind september. Ganzen die op andere graslanden grazen mogen er worden weggejaagd.
Het verenkleed heeft donkergrijze bovendelen; hoog op de hals is een lichte vlek. De kop, de korte stompe snavel en de borst zijn zwart, alsook de poten.
De onderzijde is bruin en de stuit vertoont een egaal witte spiegel.
De lichaamslengte wisselt tussen 56 en 61 cm; de spanwijdte varieert van 110 tot 120 cm; het gewicht schommelt tussen 1.3 en 1.6 kg.
De vlucht is krachtig en snel; rotganzen vliegen met snelle vleugelslagen in vormeloze formaties.
De rotgans broedt op de Arctische toendra en overwintert in Groot-Brittannië, Ierland, Nederland en België.
Het grootbrengen van de jongen op de barkoude toendra is ook geen sinecure.
De rotganzen zijn voor hun broedsucces afhankelijk van de lemmingenpopulaties in het broedgebied. Wanneer er weinig van deze knaagdiertjes voorkomen, gaan de poolvossen op jonge rotganzen jagen.
De ganzen kunnen dan alleen met succes op vosloze eilandjes broeden. Schrandere ganzen zoeken de nabijheid van sneeuwuilen, die de vossen op afstand houden, al lusten ze zelf ook wel eens een rotganzenkuiken.
Toch biedt de open toendra ook voordelen; in de poolzomer gaat de zon niet onder, waardoor de ganzen de roofdieren op grote afstand kunnen zien aankomen.
Het nest op de grond vlak in de buurt van een ondiepe poel is met veren gevoerd. Het legsel telt 3 tot 5 eieren, die na 3 ½ week uitkomen; 3 maanden later moeten de jonge ganzen op eigen vleugels verder trekken.
In het filmpje zie je een rotgans tegen de waterlijn zeegras en algen wegplukken.
België wil tegen 2014 een reeks maatregelen uitvoeren ten gunste van de bijen. De bijensterfte hier is één van de hoogste in Europa. In het Bijenplan, dat reeds in oktober 2012 werd opgestart,staan 29 acties van de federale overheid die tegen 2014 dienen gerealiseerd.
Dat heeft de federale overheiddienst (FOD) Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu gemeld.
Zon bijenplan is geen overbodige luxe: België kent de hoogste sterfte in de bijenkolonies van Europa: 26% in 2012.
Eén van de speerpunten van het plan is dat er een biomonitoring komt. Eerst als proefproject, daarna mogelijk permanent. Het zal alle invloeden op het bijenwelzijn onderzoeken: ziektes, parasieten, pesticiden,
Wetenschappers, overheidsdiensten en andere betrokkenen zullen kennis uitwisselen in een permanent forum. Daarnaast komen er bewustmakingsacties naar het brede publiek toe.
Verbod
De bijen staan in de belangstelling door de discussie over een verbod over bepaalde insecticiden.
Een tijdelijk verbod op drie neonicotinoïden ligt op tafel in Europa maar kreeg nog geen meerderheid. België stemde alvast voor.
De imkers vinden het bij monde van Hans Laevens van de Vlaamse Imkersbond spijtig dat ze niet vooraf geconsulteerd zijn over het federale plan. Zij hopen dat het vele onderzoek de aanzet zal zijn voor een Vlaams praktijkcentrum bijen.
Bijen zijn bijzaak
Geraadpleegde bron: EOS / dS
Wilde bestuivende insecten zijn belangrijker voor onze voedselproductie dan de honingbij.
70 % van de 200 belangrijkste gewassen in de wereld heeft insecten nodig voor een goede bestuiving.
Een internationaal team wetenschappers bestudeerden 41 teelten in 19 landen op alle continenten, behalve Antarctica:van katoen, koffie en oliepalm over pompoenen en meloenen tot kersen, amandelen en aardbeien. Wilde insecten, zoals vlinders, hommels en wilde bijen bleken daarbij efficiëntere bestuivers dan de honingbij.
Voor alle gewassen vonden de onderzoekers een positief verband tussen de aanwezigheid van wilde bestuivende insecten en de vorming van vruchten.
Een verband met bestuiving door honingbijen blek slechts in 14% van de gevallen te bestaan. Extra wilde bestuivers leverden 2 keer meer vruchten op dan evenveel extra honingbijen.
Kasten met honingbijen worden vaak in de buurt van landbouwgewassen geplaatst. Uit hun onderzoek besluiten de wetenschappers dat het werk van honingbijen een waardevolle aanvulling is op dat van wilde insecten maar dat ze die niet kunnen vervangen.
De achteruitgang van het aantal wilde insecten dreigt de landbouwopbrengsten wereldwijd in het gedrang te brengen. Daarom zijn er maatregelen nodig die niet allen de honingbij beschermen, maar ook een zo groot mogelijke diversiteit aan wilde bestuivers garanderen.
Collectieve intelligentie
De toppers in collectieve intelligentie zijn momenteel nog altijd de bijen. Een honingbij wordt over het algemeen als dom beschouwd, hoewel er heel wat solitaire bijensoorten zijn die het niet slecht doen. Maar de bijen in een korf functioneren als een perfect geoliede overlevingsmachine. Dat bijen in een korf dansjes uitvoeren om elkaar informatie te verschaffen over rijke voedselbronnen, is al langer bekend. Maar de dansjes blijven voor verrassingen zorgen.
Het vakblad Current Biology rapporteerde dat een bij het dansje van een koloniegenoot bruusk kan onderbreken als ze een spin heeft gezien in de buurt van de plaats waar het andere diertje collegas meent naartoe te moeten sturen.
Het gedragsrepertorium van een honingbijennest zou veel ruimer zijn dan dat van de meeste zoogdieren. De diertjes kunnen zelfs abstracte concepten herkennen. Maar hun geheugen is klein, omdat hun hersenvolume ook klein is. Het leven in groep is voordelig doordat de gebrekkige kennis van de individuen die er deel van uitmaken, compenseert; zo kunnen de enkelingen maximaal van de grote groep profiteren.
De grote baas van Bayer stikt in zijn boterham
Delphine Lecompte fileert in haar gedicht van vandaag te topman van de chemiereus, die de dood van talloze bijen op zijn geweten heeft.
De grote baas van Bayer stikt in zijn boterham
Wanneer hij in zijn ochtendkrant leest
Dat zijn pesticiden van de markt worden gehaald
Omdat ze toxisch zijn voor bijen
De boterham in zijn droom is met muizenstrontjes bezaaid.
Wakker scheert de Bayerboeman zijn zelfgenoegzame tronie
Met een modern apparaat in een neoclassicistische spiegel
Zonder spiegelbeeld slaagt hij er toch in zich niet te snijden
Na de scheerbeurt denkt de neonicotinoïde schurk aan zijn makke dalmatiër,
Aan zijn nakende maîtresse, en aan een zomers cocktail met rietje zonder wesp
Op zijn werk verzoekt de Bayerboeman zijn onderdanen te telefoneren
Desnoods dreigend naar te onafhankelijke wetenschappers en te sentimentele imkers
Verder zijn er meer schattige namen nodig voor oude verdelgingsmiddelen
Tijdens de pauze deelt een dommige jarige honingwafels uit
Na de pauze wordt de dommige jarige mierzoet op het matje geroepen
Het matje wordt een bed
De dommige jarige wordt een maîtresse
s Avonds zegt de Bayerboeman tegen zijn dalmatiër:
Ik heb mijn schaapjes op het droge.
Zelfs de Europese Commissie kan mij niets maken
Naakt valt de grote baas van Bayer onder een paars laken in slaap
Een verdwaalde bij onderneemt een maanwandeling op zijn stoppelbaard
En pleegt daarna kamikaze in de vreugdeloze Bayerkeelschacht.
Wie een dame totaal gehuld in een wemelend bijenkleed wil zien, kan onderstaande weblink raadplegen:
Wie onderstaand rapport even wil inkijken, verneemt meer over de studie; hier volgen alvast de ingrepen die Natuurpunt wenselijk acht.
Uit de studie van EFSA blijkt duidelijk dat Neonicotinoïden enorm toxisch en schadelijk zijn voor bijen. Zelfs al zijn we niet 100% zeker over wat de precieze impact is van Neonicotinoïden op de bijensterfte, de cruciale rol die bijen spelen in ons ecosysteem en in onze voedselvoorziening verplichten ons om het voorzorgsprincipe toe te passen en drastische preventieve maatregelen te nemen.
Een algemene ban van alle Neonicotinoïden is de enige manier om dit te realiseren.
Het Neonicotinoïdenbeleid in Frankrijk kan als vb dienen voor een Europees beleid. Daar bleek duidelijk dat na de ban van Imidacloprid in 2004 voor alle landbouwgewassen er reeds na 2 jaar een herstel kwam in de honingbijenpopulatie.
De bijensterfte is een multifactorieel en gelaagd probleem en valt niet alleen te herleiden tot het gebruik van Neonicotinoïden. Er moet daarom werk worden gemaakt van een geïntegreerd beleid dat rekening houdt met alle factoren (pesticiden, voldoende bloeiende bloemen in het landschap en parasieten).
Natuurpunt beveelt het volgende aan:
1.Maak werk van een goed uitgebouwd en gestandaardiseerd monitornetwerk voor bijensterfte op Europese schaal, waarbij de effecten van Varroa, ziekten en pesticiden worden opgevolgd.
2.Het gebruik van pesticiden in het algemeen en Neonicotinoïden in het bijzonder is niet beperkt tot professionele landbouwers. Neonicotinoïden zijn vrij in de handel te verkrijgen en worden gebruikt door heel wat openbare besturen en particulieren (zowel huis-, tuin- en keukengebruik als bescherming van golfterreinen tegen de langpootmug en andere insecten). Ook in andere sectoren moeten de Neonicotinoïden worden verboden.
Daarnaast moet werk worden gemaakt van een geïntegreerd pesticidenreductiebeleid.Andere pesticiden zoals Pyrethroiden hebben immers ook een negatief effect op bijen.
3.Voer verder onderzoek uit naar de precieze oorzaak van bijensterfte en neem daarbij blootstelling aan Neonicotinoïden via grond- en oppervlaktewater en bodem mee in rekening.
4.Voer vergelijkend onderzoek uit naar de impact van Neonicotinoïden en andere meer traditionele pesticiden op bijensterfte; hou daarbij rekening met culminerende effecten door het gebruik van meerdere soorten pesticiden.
5.Promoot natuurvriendelijke landbouwpraktijken die geen of slechts in beperkte mate gebruik maken van pesticiden: biologische landbouw, agro-ecologische landbouw, agrobiodiversiteit, geïntegreerde plaagbestrijding, teeltrotatie,
6.Maak gebruik van de vergroeningsmaatregel uit het GLB om 7% van het akkerlanden in te richten met zogenaamde Ecologische Focusgebieden (hagen, houtkanten en bloemenweides) om meer bloeiende bloemen in het landschap te krijgen. Vul deze maatregel aan met een Beheerovereenkomst voor landbouwers die bijvriendelijke maatregelen uitvoeren.
Europese commissie keurt tijdelijke ban op 3 meest giftige stoffen goed
Vanaf eind dit jaar zullen de landbouwers gedurende 2 jaar bepaalde pesticiden niet meer mogen gebruiken voor de teelt van maïs, koolzaad, zonnebloem en katoen. Vier gewassen die doorgaans veel bijen aantrekken.
De Europese Commissie kwam enkele maanden geleden al met een stevig voorstel om de pesticiden te bannen, maar stootte op groot verzet van enkele lidstaten en hevig lobbywerk van chemiereuzen zoals Bayer en Syngenta. Het Verenigd Koninkrijk was één van de hevigste tegenstanders van het voorstel en stemde dan ook tegen. Duitsland daarentegen verraste met een goedkeuring.
Onderzoek van het Europees Agentschap voor de Voedselveiligheidheeft uitgewezen dat Neonicotinoïden de hersenen van de bijen aantasten, waardoor ze gedesoriënteerd geraken, hun korven niet meer terugvinden en bijgevolg overlijden.
De pesticiden zijn niet de enige boosdoeners; de varraomijt, een parasiet die de bijenvolken verzwakt. Ook de daling van de biodiversiteit en ongewone klimaatomstandigheden hebben hun aandeel in de bijensterfte.
Wie eerder verschenen bijdragen in het archief wenst te raadplegen, kan de volgende artikels nalezen:
13/08/10 De mysterieuze verdwijnziekte (bijenexpert Frans Jacob)
Tot omstreeks 1960 werd de natuur als een onuitputtelijke bron beschouwd.
Er was geen ruimtelijke ordening, geen wet op het natuurbehoud, de jaarlijkse vangst van miljoenen vogels was toegelaten, insecticiden werden overvloedig gebruikt, de meeste stand- en trekvogels dienden als schietschijf voor jagers,
Tot dan stond ook de veldornithologie in haar kinderschoenen. Het waarnemen van vogels in de natuur gebeurde door enkelingen en het gebruik van een verrekijker om vogels te observeren, was onbekend in brede lagen van de bevolking. In die omstandigheden was er veel persoonlijk inzicht en moed nodig om op te komen voor de bescherming van de vogels en hun leefgebieden.
De stichters van de georganiseerde vogelbescherming waren echte pioniers en in België begon het in 1922.
Negentig jaar geleden werd het Belgisch Verbond voor de Bescherming van de Vogels (BVBV) opgericht door Antonia de Smet de Nayer (1874-1949).
Ze was geboren in Gent in een oude, aristocratische familie.
Door haar huwelijk met Markies de Pierre bekwam ze de Franse nationaliteit en ging ze ook op een kasteel in de Auvergne in Frankrijk wonen. Ze werd gestimuleerd door de Franse professor Legros die in Frankrijk 1508 toevluchtsoorden voor vogels oprichtte om ook in België een vereniging voor Vogelbescherming te stichten.
Het BVBV werkte nauw samen met tal van organisaties voor dierenbescherming.
De activiteiten richtten zich vooral tégen de massale vogelvangst in België en vóór de oprichting van toevluchtsoorden voor vogels. Dit waren private domeinen waarvan de eigenaars zich verbonden er niet te jagen en waar veel aandacht uitging naar wintervoedering , nestkasten en passende aanplantingen. Zelfs openbare parken kregen dergelijk statuut.
In 1937 verkreeg het BVBV rechtspersoonlijkheid als vereniging zonder winstoogmerk.
De Markiezin nam deel aan alle internationale congressen over ornithologie en was in 1948 aanwezig op de stichtingsvergadering van de Internationale Unie voor Natuurbescherming (UICN).
Jubileumuitgave
Ter gelegenheid van de 10de verjaardag van Vogelbescherming Vlaanderen vzw en de 50ste
jaargang van haar driemaandelijks tijdschrift Mens en Vogel wordt teruggekeken op 50 jaar vogel- en natuurbescherming in België en Vlaanderen.
Als je als lid of lezer van Mens & Vogel interesse hebt in deze exclusieve uitgave, schrijf dan 5 euro (verpakkings- en verzendkosten) over op rekeningnummer 001-4098773-17 van Vogelbescherming Vlaanderen met als vermelding Jubileumnummer.
De fotoreeks hieronder van Wimbeeldt achtereenvolgens baardman, blauwborst, huismus, winterkoninkje en pimpelmees af.
Geoorde futen zijn dol op afwisseling. Ze bouwen hun nest dáár waar het ze uitkomt en dat kan elk jaar weer een andere plek zijn. Soms vormen ze een kolonie (van 10 tot 20 broedparen), soms niet. Af en toe eten ze een tijd lang enkel insecten, dan weer maanden na elkaar alleen vis, want futen wijn weergaloze duikers.
De geoorde futen die in onze gematigde streken overwinteren, zijn trekkers.
De meeste fuutachtigen hebben uitgestrekte watergebieden nodig om met succes te broeden, maar de geoorde fuut is een uitzondering.
Deze bijzonder fraaie vogel, die niet veel groter is dan de dodaars, verlangt naar rietomzoomde zoetwatermeren, heidevennen, sloten, vijvers en brakke lagunes. Kortom zijn voorkeur gaat naar ondiepe plassen met zowel onder water en langs de oever, als drijvend op het wateroppervlak een rijke begroeiing van waterplanten . Dergelijke plassen hebben dikwijls zeer weinig open water.
De geoorde staartloze fuut is in prachtkleed te herkennen aan de zwarte hals, de waaiervormige goudgele oorpluimen en de koperkleurige flanken. Tijdens het baltsvertoon worden de kopveren kuifvormig opgericht.
Het hoog voorhoofd met puntige kruin, het opvallend rode oog en een iets opgewipte puntige en slanke snavelpunt onderscheiden het dier in winterkleed van de kuifduiker.
De lichaamslengte wisselt van 28 tot 34 cm; de spanwijdte varieert van 56 tot 60 cm en het gewicht schommelt tussen 250 en 350 g.
Vanuit de lucht valt niet veel gevaar te vrezen, maar in de ondiepe plassen met weelderig tierende waterlelieslierten en snel woekerende waterpest liggen wel vaker snoek, meerval of otter op de loer.
De vogel brengt een gekwetter met hoge schelle fluittonen en is s winters zwijgzaam.
Buiten het broedseizoen houdt de geoorde fuut zich meer op in open water en s winters trekt hij ook in gering aantal langs onze kust door.
De kleine behendige duiker eet visjes, kreeftjes en kleine schaaldieren, maar geeft de voorkeur aan insecten, larven en ander voedsel, dat hij van het wateroppervlak en de planten plukt.
Sedert het midden van de vorige eeuw is het broedgebied van de geoorde fuut in noordelijke en westelijke richting uitgebreid.
Tijdens de broedperiode heeft de geoorde fuut grote belangstelling voor meer beschutte en intieme plekjes. Als voorzichtige vogel kiest hij voor het samenzijn in gemengde kolonies.
Hij broedt graag in gezelschap van kokmeeuwen en sterns. Dat zijn immers uitstekende waakvogels, die hun eigen veiligheid en dus meteen ook die van hun medebroeders in de gaten houden.
In het voorjaar vertonen de paren een gevarieerd baltsgedrag, waaronder een pinguïndans die overeenstemt met die van de gewone fuut.
Mannetje en vrouwtje zijn monogaam. Ze sluiten een huwelijk voor tenminste één seizoen.
Gewoonlijk vindt de paarvorming zijn beslag tijdens een foerageerstop tijdens de voorjaarstrek.
De bruiloft van de geoorde futen is echt een behaaglijk en intens feest.
Beide partners mogen elkaar dan al wel gevonden hebben, in het broedgebied spelen ze alsof ze elkaar nu echt voor het eerst ontdekken.
Trots zwemmen ze om elkaar heen met opstaande kuif en opeens lijkt het wel of ze een wedstrijdje snel zwemmen houden. De halzen gestrekt en laag boven het water, peddelen ze snel naast elkaar voort. Dan komt het moment dat het mannetje zijn rugveren bolt en als een slagscheepje achter zijn geliefde aanzit, die rechtop en met gekromde hals en gestreken kuif voor hem uit door het water wipt.
Luid roepend komen ze vervolgens op elkaar af, alsof ze mekaar, borst aan borst, de mantel willen uitvegen. Ze willen gewoon voor elkaar niet onderdoen en even later gaan ze watertrappelend en naast elkaar in pinguïnhouding door het water.
Na al dit ceremonieel geweld begint de inleiding tot de huwelijksvoltrekking.
Samen gemoedelijk en dobberend op het water, de kopjes dicht bij elkaar, wordt de huwelijksgelofte uitgewisseld. Dan wordt er toilet gemaakt en geven de vogels elkaar tedere kusjes door de snavels tegen elkaar aan te tikken. Beide partners zingen tijdens het hoogtepunt van de bruiloft hun copulatieduet.
Het nest, dat bestaat uit een stapel opgehoopte waterplanten, in het ondiep water tussen rottende plantendelen en riet verankerd (vaak in kolonies bijeen), bevat 3 tot 4 eieren die na 3 weken uitkomen. Zowel het vrouwtje als het mannetje broedt, waarbij ze elkaar geregeld aflossen. Bij het verlaten van het nest, om naar voedsel te zoeken, worden de eieren afgedekt.
Geraadpleegde bronnen: Meer plastic dan plankton Bart Aerts / Koppen: Noodzee vol plastic / TEDxtalk
Vlaamse onderzoekers hebben 5 000 m diep in zee microplastics ontdekt.
Een wetenschappelijke wereldprimeur voor professor milieutoxicologie Colin Janssen en professor mariene biologie Ann Vanreusel van de Gentse universiteit.
Tijdens jarenlang onderzoek vonden wetenschappers ook in de Noordzee steeds meer plastic.
Ieder jaar kan je langs onze 67 km lange kustlijn per km strand 100 kg afval vinden.
Vooral plastic: zakjes, flesjes, dopjes, lollystokjes, bekertjes, achtergelaten door achteloze toeristen of aangespoeld vanuit zee.
Ook stukjes touw van visnetten, vislijnen en de inhoud van vuilniszakken overboord gekieperd van op schepen.
Recent verzamelden duizend vrijwilligers in één dag 6 ton afval langs onze kust tijdens een wereldwijd georganiseerde strandopruimactie.
Plastic doodt dieren
Een dwergvinvis die twee maanden geleden uitgehongerd stierf op het strand in Nieuwpoort had wellicht nog wekenlang rondgezwommen. Eten kon niet meer, want 4 grote plastic zakken blokkeerden zijn maag.
Eén van die zakken een plastic broodzak uit Engeland had als opschrift: Gelieve te recycleren.
Kan het nog cynischer?
Ook zeevogels sterven massaal door plastic omdat ze de felgekleurde, kleine stukjes op het water voor voedsel aanzien.
In een laboratorium van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) bracht een dissectie van een Noordse stormvogel familie van de albatros aan het licht dat het dier 30 stukjes plastic had gegeten.
Ieder jaar vinden vrijwilligers op onze stranden tot 200 dode Noordse stormvogels.
Overal in Europa dissecteren wetenschappers deze vogelsoort om het probleem plastic in kaart te brengen: 97% van de vogels heeft plastic in de maag!
Als je de gemiddelde maaginhoud van een Noordse stormvogel naar menselijke proporties zou omzetten, dan hebben wij een brooddoos vol plastic binnengespeeld.
Ieder jaar sterven door verstikking of verstrikking wereldwijd naar schatting 1.5 miljoen zeedieren door plastic: zoogdieren (130 aangespoelde dieren in 2012, waarvan de meerderheid bruinvissen), vogels en schildpadden.
Verse mosselen
De grootste vervuiling (80%) is bijna onzichtbaar. Plastic breekt amper of niet af.
Na verloop van tijd ontstaan door zon en zout, door licht en golfslag minuscule stukjes plastic daarom microplastics genoemd die versnipperd overal in het milieu voorkomen.
Zo dringen die partikels door tot in de hele voedselketen.
Professor Colin Janssen bestudeert met zijn onderzoeksteam al jarenlang microplastics.
Recent ontdekte hij dat er ook in het weefsel van een mossel microscopisch kleine deeltjes plastic zitten. Wie 1 kg mosselen eet, krijgt 600 deeltjes microplastics mee binnen.
Al is het niet levensbedreigend, gezond of wenselijk is het ook niet.
Zelfs wie nooit op het strand afval achterlaat of rotzooi in zee loost, gaat daarom nog niet vrijuit. In heel wat good feeling bezorgende verzorgingsproducten zitten ook van die kleine verderfelijke bolletjes: shampoo, bodylotion, tandpasta, scrubzeep en lipgloss.
Telkens we ze gebruiken, spoelen we massas microplastics naar zeeën en oceanen die s werelds grootste stortplaatsen van kunststoffen worden, daar deze niet worden uitgefilterd door de waterzuiveringstations en door de mazen van de (opvang)netten glippen.
Op sommige plaatsen is de concentratie plastic al groter dan de aanwezige plankton!
Men telt 100 tot 300 plasticdeeltjes/kg sediment in de zeebodem.
Happy news?
Een 19-jarige Nederlandse student lucht- en ruimtevaarttechniek aan de universiteit van TU Delft heeft een plan om de oceanen zo goed als plasticvrij te maken.
Samen met 50 collega-ingenieurs is Boyan Slat nu op zoek naar financiering. Als er niet snel iets gebeurt, dobbert er tegen 2020 liefst 7.25 miljoen ton plastic in onze oceanen rond.
Met de huidige technieken grote schepen die met brede netten de oceanen afvaren zou het 790 eeuwen duren om al die rotzooi op te ruimen.
Volgens Boyan Slat kunnen de oceanen zichzelf uitzuiveren in amper 5 jaar.
Al dat plastic drijft dankzij stromingen naar 5 plaatsen ter wereld, waar enorme ophopingen ontstaan. Daarom bedacht de creatieveling een systeem dat bestaat uit een verankerd netwerk van drijvende armen en verzamelplatforms. In plaats van de oceanen af te schuimen maakt het systeem gebruik van de oppervlakstromingen om het plastic via de drijvende armen, die werken als een enorme trechter, naar verzamelplatforms te laten drijven.
In die verzamelstations wordt het plastic dankzij zon- en getijdenenergie gescheiden van plankton, gefilterd en opgeslagen om vervolgens te worden gerecycleerd. Omdat de armen enkele meters diep reiken, worden ook microscopisch kleine deeltjes opgevangen en doordat er geen netten zijn, raken vissen en andere zeefauna er niet in verstrikt.
Toen Boyan als fervent duiker in Griekenland op een bepaalde plek vaststelde hoe zwerfplastic het milieu, de fauna en de flora in onze oceanen om zeep helpt, besloot hij in te grijpen.
The Ocean Cleanup, zoals het project heet, zou zelfs winstgevend zijn.
Als al die opgeruimde troep kan worden verkocht, levert dat 500 miljoen $ op. Dat is meer dan het hele project zou kosten, al is de haalbaarheidsstudie nog maar voor een kwart af.
Het systeem komt op 5 strategische punten ter wereld te liggen, waar getijdenstromen enorme ophopingen veroorzaken.
TEDxDelft How the oceans can clean themselves Boyan Slat
Het mannetje van de geelgors is zijn territorium zeer trouw en kan jaren na elkaar op een vaste plek meestal een hoge zangpost zijn lied verkondigen.
Weinig vogels zingen op een zomerdag in de hitte van de middag, maar de geelgors zingt zijn vrolijke zang de hele dag en zomer door. Het wijsje bestaat uit een herhaling van scherp metalige noten, gevolgd door iets in volume toenemende uitroep of triller.
Geelgorzen zijn algemeen voorkomende vogels in kleinschalige cultuurgebieden, langs bosranden, struikenrijke heidevelden, jonge dennenaanplant, in vooral open grazige stroken met lage begroeiing en weinig hoge bomen.
In agrarische gebieden zijn ze afgenomen door het verlies van heggen en vooral het verlies van wintervoedsel; stoppelvelden en hooimijten zijn nu zeldzaam.
Het mannetje heeft een helder gele kop met donkere strepen; een dunne bovensnavel en een forsere ondersnavel; een fletse vlek op de wang. De borst en bovendelen zijn kastanjebruin met zwarte en rossige strepen; de flanken zijn roestkleurig en de gele onderkant vertoont eveneens een lichtbruin strepenpatroon. De roodbruine stuit loopt uit in een slanke zwarte staart die is afgezoomd met witte randen.
De vlucht is golvend met een vrij snelle reeks van vleugelslagen. Na verstoring vliegen ze steil naar de dichtstbijzijnde heg of hoge boom in een snelle trekkerige vlucht, waarbij het wit op de staart goed te zien is.
De lichaamslengte wisselt tussen 16 en 17 cm; de spanwijdte varieert tussen 23 en 29 cm; het gewicht schommelt tussen 24 en 30 g.
s Winters vormen ze kleine groepen of mengen zich met andere gorzen en vinken, begroeide velden of geploegd land afzoekend naar zaden, scheuten, gemorst veevoer en ander afval.
De broedtijd begint eind april; de balts omvat een woeste achtervolging van het wijfje door het mannetje. Het door het wijfje gebouwde omvangrijk nest is een keurige kom van gras, mos en plantenstengels gevoerd met gras en haren. Meestal ligt het verborgen op de grond onder overhangende hagen, vlak tegen houtkanten, ruigtes en struwelen, maar soms vlak erboven in een dicht struikgewas en heg; doornstruiken als mei- en sleedoorn genieten de voorkeur.
De 3-5 eieren zijn wit of paarsachtig wit met een krabbeltekening. Meestal broedt het wijfje. De jongen verschijnen na 12-14 dagen en verlaten het nest na 2 weken voordat ze goed kunnen vliegen.
Wie de zang van de geelgors wenst te beluisteren, kan op onderstaande weblink klikken:
·Educatief- en projectmedewerker, Inge Buntinx Vogelbescherming Vlaanderen
De tuinvogeltelling van Natuurpunt is een jaarlijks terugkerende citizen science-campagne waarbij een breed publiek wordt opgeroepen om de vogels in de tuin te tellen.
Na elke editie worden de resultaten gebundeld in een verslag met meest waargenomen en meest verspreide tuinvogels. Met deze massale tuinvogeltelling zon 14 000 gezinnen telden meer dan 518 00 tuinvogels helpt elke burger mee een beeld van de vogelrijkdom in de Vlaamse tuinen te schetsen.
De huismus boert achteruit
Dat de huismussenpopulatie blijft slinken in Vlaanderen, blijkt opnieuw uit de analyse van de resultaten van het Grote Vogelweekend.
De laatste jaren blijft de huismus zich meer en meer profileren als langetermijnverliezer. Langzaamaan daalt het aandeel tuinen waar de huismus wordt opgemerkt.
In net iets meer dan de helft (52%) van de tuinen werden huismussen gespot, de laagste score van alle jaren waarin de tuinvogels werden geteld.
Zowel een geringer voedselaanbod, als een afname van het aantal nestplaatsen (beter geïsoleerde en afgesloten daken) zijn hiervoor een verklaring.
Bijvoederen en het aanbrengen van nestkasten in tuinen kan de huismus echt helpen.
Huismussen kan je helpen met gemengd zaad, onkruidzaad of gebroken maïs.
Op het platteland heeft de huismus minder te lijden, zoals blijkt uit de hogere aantallen in West-Vlaanderen en Limburg, waar de vogel tot nu toe zelfs de 1ste plaats inneemt.
Het gemiddelde van 5 huismussen per tuin waar de soort aanwezig is, bleef gelukkig min of meer stabiel.
Wie het volledige rapport van de vogeltelling 2013 wenst in te kijken kan dit door onderstaande weblink aan te klikken:
Vorig jaar maakte Vogelbescherming Vlaanderen de resultaten van 10 jaar huismussenonderzoek bekend.De gegevens van de tellingen werden verwerkt door ABLLO vzw en UGent. Alle partijen waren verbaasd over het waardevolle karakter van de resultaten die hieruit voortkwamen. Zelfs na het uitvoeren van heel zware statistische correcties om eventuele foutmarges te beperken waren de patronen die de resultaten weerspiegelden glashelder. De resultaten bevestigden de erbarmelijke bestaanstoestand van de huismus in Vlaanderen.
Het jaarlijkse huismussentelweekend bewees hierdoor dubbeldik haar nut.
De eenvoud van het huismussentelweekend en het grote succes hiervan deed de mussenwerkgroep beslissen om zich volop op dit concept te concentreren.
We merkten immers ook dat het heel moeilijk is om mensen te vinden die even gemotiveerd zijn als de 8-punttellers. Vrijwilligers die 3 x per jaar op 8 verschillende locaties, die zij zelf niet mochten kiezen, huismuspopulaties tellen, hoewel deze methodiek vanuit wetenschappelijk oogpunt vele voordelen biedt. Het jaarlijkse huismussentelweekend dat tijdens de eerste van de drie telperiodes valt, blijkt veel populairder te zijn. Méér mensen die een telling uitvoeren wil zeggen, betere gegevens om een zo exact mogelijke conclusie te trekken.
Vandaar de beslissing van Vogelbescherming Vlaanderen hieraan prioriteit te geven.
De 8-punttellers die gegevens inzamelden, blijven uiteraard gewaardeerde medewerkers.
Hun tellingen werden mee overigens verwerkt in de analyse van het 10-jarig huismussenonderzoek.
Voortaan zal de inventarisering van die telgegevens niet meer via een persoonlijke account worden geregistreerd, maar via een digitaal telformulier, waarop telkens de precieze locatie van de getelde huismussenpopulatie zal moeten worden vermeld.
Vogelbescherming Vlaanderen zou het op prijs stellen mocht men tijdens het huismussentelweekend ook op de 8 eerder toegewezen locaties huismussen willen blijven tellen. Ook benadrukt Vogelbescherming Vlaanderen nog eens dat voor het onderzoek het even nuttig is te weten waar er helemaal geen huismussen voorkomen.
Mus legt buurtwinkel in de as met brandende sigaret
In het Britse Leasingham heeft een vogel een volledige buurtwinkel in de vlammen doen opgaan. Een huismus had een smeulende sigarettenpeuk opgepikt en toegevoegd aan haar nestje op het dak van de winkel.
Mexicaanse onderzoekers merkten dat stadsvogels meer en meer gebruik maakten van uitgedrukte sigaretten om hun nestje mee te maken.
De hoeveelheid aan celluloseacetaat in de filters werkt immers erg goed tegen parasitaire mijten.
Zanglijsters, huismussen en Mexicaanse roodmussen rapen peuken van filtersigaretten op en schikken die in hun nest. Die moeten het doen met alles dat voorhanden is. In sommige nesten werden tot 50 peuken aangetroffen. De sigarettenfilters helpen ook om het nest te isoleren en de jonge vogelsbeter te beschermen tegen de koude dan de twijgjes en de dorre bladeren die de vogels in hun natuurlijke omgeving gebruiken.
Dat de nicotine die door het roken in de filter is gaan zitten de bloedzuigende mijten afschrikt, bleek uit proeven waarbij de onderzoekers mijtenvallen maakten door warmte-elementen te voorzien van dubbelzijdige plakband en die in de vogelnesten zetten. Op sommige van die namaakvogellijfjes hadden ze nicotinerijk filtermateriaal van opgerookte sigaretten aangebracht; op de andere filtermateriaal van niet-gebruikte sigaretten, die dus geen sporen van nicotine bevatten .
Na 20 min telden ze hoeveel mijten op de plakband vast zaten. Op de vallen met nicotinerijke filters waren minder mijten aangekomen dan op de vallen met schoon filtermateriaal.
Met afgedankte peuken kunnen vogels dus mijten uit hun nest weren. Of de nicotine voor de vogels zelf schadelijk of wellicht verslavend is, vermeldden de onderzoekers helaas niet.
Dieren in nesten
Tips voor het behoud van onze gevederde huisgenoot (Natuurpunt):
Tip 1 Plant een haag
Hagen vormen een biotoop op zich. Huismussen kunnen er in nestelen, schuilen voor de kat en vinden er insecten voor hun jonge kroost. Met een haag (haagbeuk, meidoorn, esdoorn, groene beukhaag of liguster), die je best plant als de dichte struiken in winterrust zijn (tussen november en april) bouw je heel wat m² natuur.
Met gevelbegroeiers die kale muren verfraaien, zoals klimop, blauwe regen, forsythia en winterjasmijn, bied je ze ook veilige plekjes om te nestelen en voedselbronnen.
Tip 2 Geef ze water en voedsel
Tijdig en voldoende drinken is ook voor vogels levensnoodzakelijk. Insecteneters halen veel vocht uit hun voedsel maar zaadeters zoals de huismus moeten vaker drinken om voldoende vocht binnen te krijgen. Zeker op warme zomerdagen kan je best water in een brede ondiepe schaal aanbieden, al geldt dat ook tijdens langdurige vorstperiodes die verhinderen dat ze water kunnen opnemen. Plaats de schaal alvast buiten het bereik van katten en andere roofdieren. Ververs ook geregeld het water want huismussen nemen er al eens graag een bad in.
Tip 3 Serveer kanariezaad en fruit
In de winter help je de huismus en alle andere vogels door ze wat bij te voederen. Huismussen eten bijna alles, maar zijn vooral dol op kanariezaad.
Tip 4 Bind de kat de bel aan
Omdat mussen hun voedsel vooral op de grond vinden, vallen ze vaak ten prooi aan katten, die in aantal almaar toenemen.
Tip 5 Probeer het mussenappartement
Heb je huismussen op bezoek in je tuin, maar zijn er in je woning of schuur geen nestplaatsen voorhanden hang dan nestkasten. Immers, de huismus is een kolonievogel en een mussenappartement biedt een onderkomen aan 3 huismusgezinnen. Probeer het mussenappartement op te hangen onder de dakgoot of tussen de muurplanten, zoals klimop.
Na de winter in Midden-Afrika te hebben doorgebracht, arriveert de boompieper in het voorjaar in onze streken om er te broeden.
De boompieper is gesteld op open terrein met lage begroeiing en verspreide bomen in loofbossen en weiden met boomsingels en hagen. Moerassen zijn ook zeer geliefd, alsook kaalgekapte bospercelen en heideterreinen.
De boompieper wordt al eens vaker verward met de huismus.
De lichaamslengte bereikt 15 cm; de spanwijdte wisselt tussen 25 en 27 cm; het lichaamsgewicht schommelt van 20 tot 25 g.
De boompieper heeft een gelige borst met dunne zwarte strepen, een vaalgele onderkant, een stevige snavel met rozige basis, dunne lichtroze poten met korte tenen.
De lichtgekleurde rug vertoont fijne zwarte strepen; op de vleugels zijn donkere vlekken en de flanken zijn lichtgeel.
De boompieper zoekt zijn voedsel spinnen en insecten en hun larven, ook wel zaden doorgaans op de grond.
Felle achtervolgingen van het wijfje door het mannetje kondigen in mei of begin juni het begin van het broedseizoen aan.
Vanaf half april trekt het hij door zijn zangvlucht de aandacht. Vanuit een boomtop vliegt het mannetje met snelle vleugelslag steil omhoog en begint vlak voor het dalen te zingen: een luide, ver dragende strofe, bestaande uit een kanarieachtige zang (lange notenreeksen en snelle trillers) eindigend in een luid en trage slotzang.
Hij blijft doorzingen terwijl hij met stijve wijd gespreide vleugels en staart, hangende poten, net als een valscherm of badmintonshuttle, naar zijn zitplaats in een boom of op de grond zweeft.
Het nest ligt meestal goed verborgen tussen de begroeiing op de grond en bestaat uit gras en haar, met een basis van mos.
De eieren vertonen een grote variatie in kleur en tekening; de grondkleur is blauwgrijs, groen, bruin, roze, met een bruine, zwarte olijfkleurige of kastanjebruine vlektekening.
Alleen het vrouwtje broedt de eitjes uit. Na zon 13 dagen broeden, worden de jongen door beide ouders verzorgd en gevoed, waarna ze na nog zon 13 dagen het nest verlaten.
Eind augustus vertrekt de boompieper richting Afrika om te overwinteren ten zuiden van de Sahara.
Hieronder vind je een leuk filmpje van een badende boompieper
Geregeld wordt opnieuw zand gestort om de geërodeerde laag weer aan te vullen.
Kan kustbescherming niet duurzamer en natuurlijker?
Zandmotor, een zandplaat met eigen drijfkracht
Een zandmotor is een grote hoeveelheid zand gestort in een haakvormig schiereiland, die aan de kust vastzit. Door wind, golven en zeestroming verspreidt het zand zich langs de kuststrook, waardoor de kust op natuurlijke wijze aangroeit. Dit levert op langere termijn een bijdrage aan de kustveiligheid én er ontstaat meer ruimte voor getijdennatuur en recreatie.
Na verloop van tijd verdwijnt de haakvorm en ontstaan een bredere strand- en duinenstrook, waardoor de kust veiliger wordt.
Een zandmotor is een redelijk vlakke zandplaat; de belangrijkste hogere delen zijn een rug van 5 m rond het duinmeer; een hoger gelegen punt op 7 m, waar een mast met monitorsysteem de ontwikkeling van de zandmotor volgt en tot slot een rug in noord-zuidrichting van 4 m dwars over de zandmotor. Deze delen blijven bij hoge waterstanden droog.
Nederland in het algemeen en Zeeland in het bijzonder kent een lange geschiedenis van het omgaan met wateroverlast. Het jongste voorval is de watersnoodramp van 1953, die de hoogdringendheid van een drastische verbetering van de waterveiligheid pijnlijk duidelijk maakte.
De Deltawerken waren de concrete maatregelen om de dreigende overstromingen in te dijken.
Als gevolg van de klimaatverandering moeten de veiligheidsnormen echter opnieuw worden bijgesteld.
Onder de vlag van Coalitie Natuurlijke Klimaatbuffers is in Zeeland het project Veiligheidsbuffer Oesterdam in het leven geroepen. Daar wordt gewerkt aan de inter-getijde veiligheid.
De Deltawerken beschermen tegen hoogwater. Opmerkelijk genoeg ondermijnen ze de veiligheid door invloed te oefenen op de inter-getijde werking. Met de aanleg van de Oosterschelde kering is het bekken van de Oosterschelde kleiner geworden, waardoor de balans van aan- en afvoer van sediment vanaf dan werd verstoord.
Het in- en uitgaande getijdenvolume is met 30% afgenomen, waardoor het water zijn sedimentopbouwende kracht is kwijtgeraakt, dát terwijl de erosie gewoon doorgaat.
Het getij heeft onvoldoende kracht om zand en slik dat bij stormen is losgewoeld, weer op de zandplaten van de Oosterschelde te brengen. Het zand dat in de geulen terechtkomt, blijft daar liggen. De afbrekende ecohydrologische krachten werken dus nog wel, maar de opbouwende niet. Van de 11 000 ha aan zandbanken, slikken en schorren in de zeearm, die voor 1986 (jaar waarin de stormvloedkering werd aangelegd) bij eb droogvielen, kalft het terugtrekkend water elk jaar gemiddeld 1 tot 2 cm af.
Door deze zandhonger die nog eens wordt versterkt door de zeespiegelstijging, zal in 2045 de helft van de zandplaten in de Oosterschelde zijn verdwenen en in 2075 allicht 90% ervan voorgoed onder water blijven.
De zandhonger heeft gevolgen zowel voor de waterveiligheid als voor de natuur:
·Schorren en platen remmen de golfaanval op de dijken. Grofweg gezegd zorgt de erosie van 1 m sediment voor een ½ m meer directe golfslagwerking. De zandhonger vermindert daardoor de robuustheid van dijken en maakt dat ze eigenlijk niet meer aan de veiligheidsnormen voldoen.
·Door de zandhonger verdwijnt een belangrijk foerageergebied voor vogels (steltlopers).
De platen in de Oosterschelde staan langer onder water, waardoor de foerageertijd korter wordt. Verwacht wordt dat het aantal scholeksters daardoor tot 2050 met 80% zal afnemen.
Naar verwachting voldoen de Deltawerken met extra aanpassingen nog tot een zeespiegelstijging van 75 cm. Hoewel het niet duidelijk is hoe snel de zeespiegel precies zal stijgen, zullen de nadelige effecten van de zandhonger zich in ieder geval ver voor het einde van de levensduur van de Deltawerken voor gaan doen.
Het project Veiligheidsbuffer Oesterdam is een leerproject waarin men ervaring wil opdoen over de beste aanpak en mogelijke oplossingen om veiligheid en natuur te handhaven.
Het resultaat van een eerste verkenning is een aantal mogelijke inrichtingsvarianten, waarin oude zandplaten door middel van zandsuppletie (zandaanvulling) worden hersteld en seminatuurlijke oesterriffen de toekomstige erosie van het zand moeten remmen.
Het zand is afkomstig uit de geulen van de Oosterschelde zelf. De effecten van zandwinning op de ecologie zijn niet zo groot als bij zandwinning bij de zandmotor; de geulen zijn snelstromend en de hoeveelheden zand, die worden gewonnen, zijn veel kleiner. Deze aanpak heeft een voordeel voor veiligheid én natuur, maakt maatwerk mogelijk en kan worden opgeschaald waardoor het mogelijk is mee te groeien met de zeespiegelstijging.
Inmiddels zijn verschillende suppletieproeven in de Oosterschelde uitgevoerd.
Bij de Schelphoek is dijkvoet suppletie uitgevoerd met en zonder extra (stenen) verdediging om te onderzoeken of de extra versteviging de levensduur van de suppletie verlengt en dus de investering waard is.
Ook bij de Galgeplaat (900 ha grote zandplaat) is suppletie (100 000 m³) uitgevoerd.
Daar is geobserveerd in hoeverre het zand op de plek blijft, het bodemleven zich herstelt, er een effect is op de productie van schelpdierpercelen en op de foerageerduur van vogels.
Na 3 jaar tijd blijkt 7% van de aangevulde sedimentlaag van de suppletie gespoeld en lokaal afgezet en is zowel de bodemfauna en biomassa, als de vogelstand niet volledig maar wel grotendeels hersteld.
Het ecologisch systeem is complex. De Oosterschelde kent 4 compartimenten waar vogels zich over het algemeen honkvast ophouden. Met het droogvallen van platen beginnen vogels op de plek waar het meeste voedsel aanwezig is en volgen dan de laagwaterlijn. Een plaat heeft tot een ½ uur na droogvallen het beste voedselaanbod (een rijk gedekte tafel met kokkels, zeepieren, kokerwormen, slakken, kiezelwieren, wilde oesters, mossels, algen).
De foerageertijd van vogels is kritisch voor hun voortbestaan, wat betekent dat naar de hele compartimentenstructuur dient gekeken.
Een vooroever van circa 100 m breed zandig slik voor de dijk is theoretisch afdoende voor de veiligheid, maar daar heeft de ecologie geen baat bij. Daarom worden reservoirs (kleine zandmotoren) aangelegd die meteen als golfdemping werken, waarmee het bodemleven in de rest van het veel bredere slik in stand blijft en het gebied met zand wordt gevoed.
De 11 km lange Oesterdam langste Deltabouwwerk tussen Tholen en Zuid-Beveland is een bijzondere vogelplaats omdat het aan de Oosterschelde kant een zoutwater getijdenlandschap is en aan de landzijde (binnendijks) er een zoetwaterverbinding ligt voor de scheepvaart tussen Antwerpen en Rotterdam.
Wie meer info wenst over de identiteitskaart van de steenloper kan het vogelportret raadplegen, recent verschenen op 21/01/13
Wie zich wil verdiepen in de materie en meer wenst te weten te komen over de aanpak bij de aanleg van veiligheidsbuffers kan de presentatie van Ben de Winder(Rijkswaterstaat) inkijken.
Via receptoren op het netvlies wordt licht opgevangen dat via de zenuwbanen naar de biologische klok wordt geleid. In bepaalde delen in onze hersenen wordt melatonine aangemaakt (een hormoon dat invloed heeft op slaapwaak- en voortplantingsritme). Bij de aanwezigheid van blauwachtig licht wordt de productie afgeremd. Neemt de blootstelling aan licht af, dan komt de natuurlijke productie van melatonine weer op gang, het signaal om de dagactiviteiten te verminderen en zich voor te bereiden op de nacht.
In de herfst en de winter kan het gebrek aan zonlicht onze stemming danig beïnvloeden dat men er totaal futloos van wordt en er zelfs een seizoensdepressie aan overhoudt.
In de lente reageert ons bioritme niet alleen op de toegenomen hoeveelheid licht, maar ook op andere seizoenskenmerken, zoals stijging van de temperatuur en verandering in luchtdruk. Dat is ook een van de redenen waarom we in de lente vrolijker zijn en meer energie hebben. Ook andere stoffen in het lichaam zoals serotonine (neurotransmitter met een overwegend inhiberende werking die invloed heeft op stemming, zelfvertrouwen, slaap, emotie, seksuele activiteit en eetlust) en dopamine (neurotransmitter die een grote rol speelt bij het ervaren van genot, blijdschap en welzijn) zorgen ervoor dat je kriebels krijgt wanneer de lente begint, waardoor je een euforisch en blij gevoel krijgt.
De talrijk voorkomende boomkruiper is een stuk minder opvallend dan zijn bijna-naamgenoot, de boomklever.
Hij is namelijk helemaal gecamoufleerd, waardoor hij amper opvalt in zijn geliefde biotoop: de boombast.
Bijvoeren in de winter is wat lastig daar de boomkruiper zo schuw is dat hij zich niet snel op een voedertafel zal wagen. Wat voer gestrooid in de struiken wordt wel op prijs gesteld, al kan hij ook in de winter genoeg beestjes uit de kieren in boomstammen bij elkaar sprokkelen.
De lichaamslengte reikt tot 12.5 cm; de spanwijdte wisselt van 18 tot 21 cm en het lichaamsgewicht schommelt 8 en 12 g. De naar beneden gebogen, spitse snavel is doorgaans 1,2 cm lang.
Aan buikzijde is de vogel roomwit, de gevlekte grijsbruine rug met gele tot grijswitte strepen heeft de kleur van de boombast en het wenkbrauwstreepje boven de ogen is licht gekleurd. De flanken zijn kastanjebruin.
De relatief lange rossige staart, samengesteld uit stijve pennen wordt als ondersteuning (stut) tijdens het klimmen gebruikt om zich af te zetten en om te sturen bij het vliegen. Ook de lange tenen met flinke nagels helpen een stevige grip te hebben op de gegroefde schors.
De boomkruiper klimt met rukkende bewegingen en kleine sprongetjes in een spiraalvormige bewegingslijn langs de boomstam omhoog en zoekt daarbij met zijn daarvoor zeer geschikte snavel in de boombast naar insecten(eieren), poppen en spinnen. Op enige hoogte aangekomen, vliegt de boomkruiper naar een naburige boom, om daar weer aan de voet met klauteren te beginnen.
De boomkruiper vliegt licht golvend en meestal slechts over korte afstanden, waarbij de in twee punten eindigende staart duidelijk zichtbaar zijn, alsook de witte vleugelstrepen.
De broedtijd is van maart tot juli.
Het komvormig nestje wordt gebouwd van twijgjes, droge grashalmen, mos, haren en veertjes in een boomspleet, achter boombast (vaak achter losse schors) of tussen klimop op oude bomen of zelfs in een ondiepe holte in een bouwwerk.
Het vrouwtje legt 5 tot 7 witte aan de stompe pool rood gespikkelde eitjes die in 2 weken worden uitgebroed. De jongen verlaten na 2 weken het nest. Onderstaande reeks fotos (1 boomklever en 4 boomkruipers) zijn vanPieter Cox
Wie een oude knoestige boom in zijn tuin heeft staan kan een nestkastje voor boomkruipers tegen de bast hangen
De vliegende vissen behoren tot de familie straalvinnige zeevissen, zo genoemd omdat de hun vinnen stralen bezitten. Dit zijn been- of hoornachtige structuren, die de huid ondersteunen.
Vliegende vissen komen in alle belangrijke oceanen voor, hoofdzakelijk wel in warm tropisch en subtropisch water.
Hun belangrijkste kenmerk zijn hun borstvinnen, die ongewoon groot zijn en hen in de gelegenheid stellen korte duikvluchten te maken om te ontsnappen aan snelle roofvissen, zoals tonijnen en dolfijnen.
Bij sommige soorten zijn de buikvinnen ook ongewoon groot en lijkt het of de vis wel over 4 vleugels beschikt.
Om zich voor een glijvlucht klaar te maken, scheert de vis met grote snelheid vlak onder het wateroppervlak door en houdt daarbij de vinnen dicht tegen het lichaam aangedrukt.
Als hij het water verlaat, spreidt hij zijn vinnen uit.
De staartvin is gewoonlijk diep gevorkt, waarbij het onderste gedeelte langer is dan het bovenste. Op het moment dat het overige deel van het lichaam uit het water is getild, beweegt de vis de onderste kwab snel heen en weer om zich voort te bewegen. Uiteindelijk komt zelfs de staart boven water uit.
Vliegende vissen klapperen niet met hun vleugels
Met deze vliegtechniek overbrugt de vis vlot doorgaans een afstand van 30 tot 50 m met een hoogte van maximaal 1.5 m. De vliegende vis kan echter ook een serie glijdende bewegingen maken, waarbij hij elke keer de staart in het water dompelt en een voorwaartse stoot maakt om zich opnieuw af te zetten.
De vliegende vis vliegt dus eigenlijk niet, maar glijdt door het luchtruim, net zoals een zweefvliegtuig.
De meeste vliegende vissoorten worden gemiddeld 30 cm lang. De ogen zijn platter dan bij normale vissen en zijn speciaal toegerust om boven het wateroppervlak te kunnen zien.
De vliegende vis leeft dicht bij het wateroppervlak en voedt zich met plankton.
Via onderstaande weblink kan je schitterende beelden van vliegende pelikanen en roggen in de serie Earthflight van BBC 1 zien.
Evolutie is niets meer en niets minder dan het vergroten van de overlevingskansen van het individuele dier en de diersoort in het algemeen door opeenvolgende kleine aanpassingen.
Vliegende vissen zijn een prachtig voorbeeld van zon evolutieproces.
Immers bij vissen staan de roofvissen en prooivissen recht tegenover elkaar. Tussen deze 2 kampen is er al miljoenen jarenlang sprake van een ware wapenwedloop.
Het airborne gaan van de prooivissen zodra ze door roofvissen worden bejaagd, is klaarblijkelijk een evolutiegebonden overlevingsreflex.
De borstvinnen van vliegende vissen zijn uiteindelijk dermate groot geworden, dat je ze als een soort vleugels kan beschouwen. Bij sommige soorten vliegende vissen zijn naast de borstvinnen de buikvinnen vergroot, wat zorgt voor meer draagkracht.
Deze dubbeldekkers onder de vliegende vissen krijgen zo nog meer lift, waardoor ze nog grotere afstanden kunnen overbruggen.
Als de vliegende vis het luchtruim kiest om aan zijn directe belagers te ontkomen, kan hij meteen in het vizier van een visetende pijlstormvogel of meeuw komen.
Landen de vliegende vissen na hun vlucht weer in het water dan worden de vleugels weer keurig naast het lichaam geklapt om in het water zo min mogelijk weerstand te ondervinden tijdens de zwemmerij.
Eigenlijk zou je moeten spreken van zwevende vissen in plaats van vliegende vissen.
De luchtprestaties van vliegende vissen zijn indrukwekkend te noemen.
Op een hoogte van 6 m kunnen ze door de lucht een afstand van 500 m overbruggen met een snelheid van 70 km/u en de duur van de vlucht kan langer zijn dan 1 min.
Wie nu nog twijfelt en denkt dat deze bijdrage een flauwe 1 aprilvis is, kan even dit filmfragment bekijken, in de wetenschap: eerst zien en dan geloven
Natuurfotografie: een goede fotograaf moet kunnen wachten
Geraadpleegde bron: Portfolio Marc Slootmaekers & EOS: Wat is het geheim van een goede natuurfoto?
Marc Slootmaekers, één van de bekendste natuurfotografen van Vlaanderen, is al bijna 40 jaar met natuurfotografie bezig. Hij groeide op vlakbij de Kalmthoutse heide, de plek waar hij nog steeds het liefst fotografeert.
Sommige fotografen willen vooral de werkelijkheid zo accuraat mogelijk vastleggen, anderen proberen door hun fotos mensen te overtuigen van de onmetelijke schoonheid van de natuur. Natuurfotografie wordt bovendien vaak onderschat. Deze fotografievorm vereist veel geduld en afzien in hitte of koude, veel voorbereiding, technische kennis van materiaal en randapparatuur (computerkennis, geologie en ecologie, cartografie, biologie, ) en
ook investering in materiaal. Eén ding hebben de meeste natuurfotografen gemeen: hun liefde voor de natuur. Veel natuurfotografen hebben dan ook een achtergrond als natuurliefhebber en -beschermer. Zo ook natuurfotograaf,Marc Slootmaekers die hier in de kijker wordt gezet.
Belangrijk bij natuurfotografie
Je moet respect opbrengen voor dieren en planten. Eigenlijk zou elke natuurfotograaf een ongeschreven gedragscode moeten onderschrijven, wat neerkomt op respect voor kennis van de natuur. Sommige fotografen vangen hagedissen of slangen die ze meenemen naar de studio. Ze bevriezen de dieren, zodat ze hen in een mooie opstelling kunnen plaatsen en alle tijd hebben om ze te fotograferen. Dat zijn laakbare praktijken.
Als je geduld hebt, kun je uiteindelijk alle dieren fotograferen zonder ze te storen.
Over heel Europa staan schuilhutten die commercieel worden uitgebaat.
Als fotograaf betaal je 100 tot 200 euro om er één dag in te mogen. Soms gaat dat ten koste van dieren. Fotografen die zich bv. toespitsen op roofvogels schieten andere vogels neer om die als lokaas voor de hut te leggen. Daar bestaat nog steeds geen controle op.
Marc Slootmaekers lokt ook dieren, maar met vleesafval, graantjes of rotte appels.
Welk fotomateriaal?
Je hebt uiteraard kwalitatief materiaal nodig, maar dat hoeven niet meteen de duurste lenzen en cameras te zijn. Met een gewone megazoom camera kan je al goede opnames maken. Uiteraard kan je een fullframe van 36 megapixels niet vergelijken met een megazoom van 18 pixels. Als je de resultaten van beide toestellen op je computerscherm bekijkt, is er nauwelijks een verschil te zien. Ga je de fotos echter uitvergroten en afdrukken, dan komt het kwaliteitsverschil wel duidelijk bovendrijven.
Eigenlijk is een 500 mm een standaardobjectief voor natuurfotografie.
Bij degelijk uitgeruste apparatuur is de batterij bestand tegen vrieskou. Maar zon batterij kost snel 200 euro.
Een goedkope camera maakt 2 beelden / sec, een dure maakt er 10 / sec. Als je een vogel tijdens zijn vlucht wil fotograferen, is de kans op slagen met de dure camera vanzelfsprekend groter. Maar de creativiteit en technische kennis van de fotograaf spelen zeker ook mee.
Eigenschappen van een goed natuurfotograaf
Geduld en kennis van de natuur doe je niet op tijdens een wandeling waarbij je intussen de voorbijvliegende vogels fotografeert. Je moet trachten te achterhalen waar een dier geregeld komt. Op die plek ga je vervolgens zelf meermaals zitten wachten, totdat het dier opdaagt; soms verschijnt het de eerste dag, soms komt het nooit.
Best hou je je standpunt altijd zo laag mogelijk, zodat je op gelijke hoogte komt met je onderwerp. Anders duw je het dier plat tegen de achtergrond. Best kies je een rustige achtergrond zodat je onderwerp a.h.w. ervan loskomt. Van de 250 fotos die je van een baardmannetje maakt, hou je er misschien 5 over.
Hoe maak je een echte eye-catcher?
Elke foto is anders; de voor- en achtergrond, de lichtinval, de weersomstandigheden, vooraan- of zijaanzicht, fotografeer je van dichtbij of veraf; dat speelt allemaal een rol. Neem je de tijd om te wachten op een mooie lichtinval tijdens het ochtendgloren of het avondlicht, dat kleurt je opname.
De Kalmthoutse heide, één van de mooiste gebieden naast de Hoge Venen en het Hallerbos, is een open landschap dat zich goed leent tot landschapsfotografie.
Daar heeft Marc Slootmaekers dan ook een boek aan gewijd: 'Groots en Grenzeloos'
Hoe kan je van natuurfotografie je beroep maken?
In het digitale tijdperk bieden zoveel mensen fotos aan voor weinig geld. Het is heel moeilijk om dan je kost te verdienen als fotograaf. De beste optie is om ook cursussen te geven voor amateurfotografen.
De fotoreeks vanPieterhieronder komt uit zijn rubriek The making of
1.Duinpieper (Maatheide)
2.Drieteenmeeuw (Cap Blanc-Nez)
3.Drieteenstrandloper (Schiermonnikoog)
4.Koolmees (Kattenbos)
5.Steenloper (Brouwersdam)
Artikel over onze huisfotografen Wimen Jo verscheen al eens eerder op dit blog:
Geraadpleegde bron: Natuurpunt: eerste boerenzwaluwen komen aan tussen de sneeuwbuien
De eerste boerenzwaluwen van het jaar werden opgemerkt boven de terreinen van het militair domein Kamp Beverlo in Helchteren op 9 maart.
Ook boven de moerassen van Harchies in Henegouwen en boven het Groot Broek in Sint-Agatha-Rode in het Dijleland werden boerenzwaluwen gespot.
De echte instroom zal door de invallende vrieskou nog wel een poos op zich laten wachten.
Onze boerenzwaluwen brengen de winter door bezuiden de Sahara.
Het gros trekt naar West- en westelijk Midden-Afrika om er overwegend in Ghana, Nigeria en Congo te overwinteren.
In het voorjaar trekken ze vaak via een oostelijke koers over Algerije weer richting Europa om er te broeden.
Sinds 1985 volgt Natuurpunt de terugkeer van alle zomervogels nauwkeurig op.
Uit deze dataset blijkt dat de gemiddelde aankomstdatum van boerenzwaluwen in Vlaanderen gedurende de voorbije 20 jaar met 7 dagen is vervroegd (van 5 april naar 29 maart) maar de voorbode biedt zich jaarlijks wel nog steeds aan in de 2de decade (periode van 10 dagen) van maart.
Volksgeloof
De terugkeer van de boerenzwaluw blijft een bijzondere gebeurtenis.
De soort neemt immers een opmerkelijke plaats in het volksgeloof.
Zo zouden zwaluwen geluk brengen. Op plaatsen waar zwaluwen nestelen, zou de bliksem nooit inslaan. Keert een zwaluw niet terug naar zijn nestplaats van het vorige jaar, dan zal dat huis spoedig afbranden. In bepaalde regios raadde men vroeger zelfs de bewoners aan hun huis zo snel mogelijk te verlaten wanneer er een nest van een zwaluw naar beneden viel.
Wanneer een landbouwer een nest van een boerenzwaluw vernietigde, zou rampspoed hem treffen door aanhoudende regen tijdens de oogst of lamwordend vee.
Het is duidelijk dat de soort met veel eerbied en ontzag werd bejegend.
Trieste noot
Het gaat echter helemaal niet goed met de boerenzwaluw.
De terugval is zo opvallend dat niet alleen biologen en landbouwers maar ook iedereen het opmerkt. Draden vol kwetteraars, vliegende acrobaatjes op de boerderij; misschien kunnen we het binnenkort enkel nog in historische natuurdocumentaires of in het buitenland beleven.
In 2002 werd de Vlaamse broedpopulatie op 20 000 à 30 000 paar geschat; 5 jaar eerder lag dat aantal op 40 000 tot 85 000 paartjes en 25 jaar voorheen was dat nog dubbel zoveel!
Ondanks jaarlijkse schommelingen is er onbetwistbaar een uitgesproken negatieve trend.
Best jammer want niemand wil deze ambassadeurs van het boerenland kwijt, ook de landbouwsector niet.
Boerenzwaluwen zijn de beste natuurlijke insectenverdelgers. Tijdens het broedseizoen verorbert een paar boerenzwaluwen met een nest van 5 jongen dagelijkszowat 6 000 insecten, wat over de hele broedperiode geschat ca 1 miljoen buit gemaakte insecten vertegenwoordigt. Geen enkele giftige en dure insecticide is even efficiënt.
Er verschenen al eerder bijdragen over de boerenzwaluw die je in het archief kan terugvinden:
Het Zuid-Amerikaanse continent is wellicht het meest mysterieuze ter wereld.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat het een onuitputtelijke inspiratiebron voor sciencefiction vormt.
In de eerste plaats zijn de indianen zelf meesters in het misleiden: zo werd de verborgen stad Machu Picchu, waar de Spanjaarden eeuwenlang tevergeefs naar hadden gezocht, pas in 1911 door de Amerikaan Hiram Bingham ontdekt. In werkelijkheid werd hij er door enkele Peruanen naartoe gebracht; zij kenden de ligging van die stad immers al heel lang.
Alle Zuid-Amerikaanse beschavingen waren zo rijk dat zelfs de Spaanse plunderaars, ondanks 2 eeuwen bezetting waarbij ze alle voorwerpen van enige waarde naar Europa verscheepten, er niet in geslaagd alles leeg te roven. Tal van schatten bleef onaangeroerd, zoals unieke stukken aardewerk en juwelen.
Tussen Peru en Bolivia, op een hoogte van3 812 m, ligt het heilige en hoogst bevaarbare Titicaca-meer, 175 km lang, met een totale oppervlakte van 8 300 km².
In hun glorietijd heersten de Incas over een intens gebied dat zich uitstrekte over Peru, Bolivia, Ecuador en een groot deel van het huidige Colombia en Chili.
Je kunt niet stellen dat de Incas uitblonken in creativiteit; zij hebben vooral de culturen van de overwonnen volkeren overgenomen en verfijnd.
Enkel op het gebied van landbouw en architectuur zorgden zij voor een eigen inbreng: de kolossale bouwwerken, opgetrokken uit soms indrukwekkend grote stenen, die zo goed in elkaar passen, dat er geen mes tussen kan, hebben we aan hen te danken.
In het zuiden van Peru tref je de Colca Canyon aan, een diepe kloof, twee keer zo diep als de Grand Canyon in de Amerikaanse staat Arizona.
Daarentegen zijn de muren niet zo recht als de wanden uitgeschuurd door de Colorado-rivier.
De Colca-vallei is een kleurrijk gebied met dorpjes die door de Spanjaarden zijn ontdekt.
De lokale bevolking houdt zich echter nog altijd aan de oude tradities en leefwijze en maken nog steeds gebruik van de landbouwterrassen.
De verschillende klimaatzones die je doorloopt, tonen je de overweldigende natuurlijke rijkdommen van dit deel van de Andes. De Incas bouwden hun steden met respect voor de natuur en de grillige vormen van de omringende bergen
De gaten in de wanden (colcas) werden door de Incas benut om voedselvoorraden in te bewaren of als begraafplaatsen van voorname personen.
In deze canyon ligt ook het toeristisch uitzichtpunt Cruz del Condor, één van de weinige plekken ter wereld waar je haast dagelijks condors kan spotten.
De Andescondor laten zich graag door de opgewarmde en stijgende luchtstromen meetillen om de diepe vallei (1 200 m vanaf de panoramische uitkijkpost) sierlijk en majestueus uit te zweven, een verbluffend en onvergetelijk schouwspel,
dat dochter Steffi op de gevoelige plaat wist te vereeuwigen.
Niet zo lang geleden (29/12/12) verscheen een uitgebreid portret van de Andescondor!
De kraanvogel wordt in onze kontreien enkel tijdens de trek waargenomen. Tijdens de trek ziet men ze ook op akkers en andere open terreinen. De vogels overwinteren in Afrika, vooral in het stroomgebied van de Nijl, maar ook in Zuid-Spanje en Zuid-Frankrijk.
Eind februari, begin maart is de tijd voor de voorjaarstrek van de kraanvogels. Tienduizenden kraanvogels die hebben overwinterd in Spanje en Frankrijk trekken dan naar het noordoosten, richting de broedgebieden in Noord-Europa.
Door de (zuid)oostenwind zijn er op maandag 4 en dinsdag 5 maart massas kraanvogels over ons land gevlogen. Deze prachtige vogels trekken rond deze periode massaal van hun overwinteringgebied richting hun broedgebied. Doorgaans liggen de trekbanen over Duitsland, het Groot Hertogdom Luxemburg en het oosten van België.
Doordat de wind uit oostelijke richting kwam, werden de kraanvogels wat uit hun trekrichting geblazen en op die manier vanuit verschillende vogeltrektelposten opgemerkt, zoals honderden exemplaren in Lommel (Maatheide). In Butgenbach werden 26 000 kraanvogels geteld, in Sankt Vith meer dan 13 000. Men schat dat zowat 120 000 kraanvogels ons grondgebied overvlogen.
Het is met zijn lichaamslengte van 115 tot 130 cm de grootste Europese vogel; zijn spanwijdte reikt tot 230 cm en zijn gewicht schommelt tussen 4.5 en 6 kg.
Hij is hoofdzakelijk grijs van kleur met een bruine schijn op de rug en heeft een rode kruin. Zijn zwarte gezicht vertoont witte wangen. De zwarte poten zijn lang en slank. De staart eindigt in een slordige bos veren met zwarte punten. De vlucht is krachtig en direct met uitgestrekte kop en poten, waarbij de vleugels recht en vlak worden gehouden; de ondiepe vleugelslagen worden afgewisseld met korte glijvluchten.
Het voedsel bestaat uit insecten, kleine gewervelde dieren (muizen, kikkers) en allerlei plantaardig materiaal (wortels, bladeren, fruit, zaden). In de winter eet hij ook wel eikels.
De roep van een kraanvogel is een trompetachtig geluid en in de broedgebieden hoort men tijdens de baltsperiode, waar de kraanvogels in grote groepen elegante sprongen en buigingen uitvoeren, soms een waar trompetgeschal.
De monogame kraanvogel broedt in uitgestrekte moerasgebieden met hoge begroeiing en in lichte moerasbossen.
Het nest bestaat uit een hoop verdord plantenmateriaal (takken en bladeren) en ligt vaak op een moeilijk toegankelijke plaats in hoogvenen of moerassen, bv op een klein eilandje.
In ca 4 weken broeden beide ouders de gewoonlijk 2 olijfkleurige, bruingevlekte eieren uit.
De kraanvogel heeft wereldwijd in alle culturen indruk gemaakt en een sterke symbolische waarde meegekregen. Bovendien hebben zijn sierlijke bewegingen krijgskunstvormen geïnspireerd en werd hij in het naoorlogse Japan een uitgesproken vredessymbool.
Wereldwijd maar vooral in Oost-Azië is de kraanvogel een symbool van gezondheid, lang leven, trouw en geluk.
Bij de uitvinding van origami rond 1700 ontstond de legende dat de wens werkelijkheid wordt van wie duizend kraanvogels plooit.
Hoewel beide roofvogels tot compleet verschillende families behoren is het onderscheid wespendief buizerd één van de klassieke determinatie-uitdagingen. Buizerds hebben al een bijzonder variabel verenpak gaande van chocoladebruin tot bijna spierwit en ook bij de wespendief is de ene duidelijk de andere niet.
Wespendieven brengen de winter door in Afrika ten zuiden van de Sahara. Zoals de meeste roofvogels hebben ze moeite met het oversteken van de open zee.
Zoals de naam aangeeft, voedt de grote wespendief zich hoofdzakelijk (ca 75% van zijn voedsel) met het jongbroed van sociaal levende veldwespen- en bijen.
Wespenlarven zijn een bijzonder eiwitrijke prooi, waar iedereen liever af blijft, uitgezonderd dan deze smulpaap. In geval van nood vult hij dit menu echter aan met andere insecten en voedsel dat meer bij een roofvogel hoort, zoals kleine zoogdieren, jonge vogels, hagedissen, regenwormen en kikkers. Het wespenbestand kan van jaar tot jaar sterk schommelen. Zit die voorraad in een dip dan kan de wespendief het die zomer wel schudden en slaat hij noodgedwongen een broedseizoen over.
Bosroofvogels zoals sperwer en havik zijn uitgerust met vrij korte, afgeronde vleugels. Dat laat hen toe om snel tussen de wirwar van takken en stammen door te laveren bij het achtervolgen van hun prooi. De wespendief daarentegen heeft als meest uitgesproken bosbewoner eerder lange vleugels, maar geen probleem: dolle achtervolgingen zijn niet aan hem besteed.
Een wespendief brengt lange periodes zittend door in het bos, uitkijkend naar voorbijvliegende wespen of bijen. Wanneer hij er één opmerkt, volgt hij het insect naar zijn nest, dat hij dan uitgraaft met zijn sterke met plaatjes beschermde poten en rechte klauwen.
Borstelachtige gezichtsveren (stijve korte veren) op zijn kop helpen hem te beschermen tegen steken. Hij eet de larven van bijen en wespen, de volwassen insecten en de honingraten.
Door zijn afhankelijkheid van insecten verschijnt deze zomergast, die in tropisch Afrika overwintert, pas laat in onze streken, zo omstreeks mei, waarna hij rond oktober weer vertrekt.
Net als buizerds komen wespendieven in lichte en donkere kleurvormen voor.
Meestal is hun vederpak licht van onderen met donkere buik en donkere polsvlekken.
De poten zijn tot op de tenen bevederd. De lange staart is witachtig en vertoont 2 smalle regelmatige dwarse banden en een bredere eindband. De ondervleugels en onderdelen zijn gestreept. De slankere koekoekachtige kop eindigt in een puntige haaksnavel, geschikt om in honingraten te peuteren en larven uit de cellen te pikken; het oog is geel.
De lichaamslengte varieert van 52 tot 60 cm; de spanwijdte wisselt tussen 135 en 150 cm en het gewicht schommelt van 600 tot 1 100 g.
Door de over het algemeen onopvallende levenswijze en verborgen broedgedrag is het aantal wespendieven, waarbij ze binnen de beschutting van dichte oude bossen op zanderige gronden blijven (250 ha groot), in onze streken moeilijk te schatten.
Meestal worden ze vliegend gespot tijdens de balts in het broedgebied of tijdens de trek als ze bergpassen overvliegen of smalle zeepassages oversteken.
Doortrekkers, herkenbaar aan hun kenmerkende, vlotte, continue elastische vleugelslagen, kiezen hiertoe de Bosporus nabij Istanbul, waar begin september enorme aantallen doortrekken die in april en mei weer terugkeren.
Ook bij Gibraltar is dat het geval en zelfs nog in grotere aantallen.
Helaas worden veel wespendieven die via Italië en Malta trekken, illegaal door jagers geschoten.
Ze zweven met hun vlakke of afhangende sierlijk gebogen vleugels, die een hoek vertonen aan de voorrand. Wespendieven geven de voorkeur aan het zweven op thermiek, die alleen voorkomt boven land.
Zijn baltsvlucht boven het bos waarin hij broedt, is spectaculair en bestaat uit een aantal steile duikvluchten, gevolgd door snelle opwaartse bewegingen waarbij hij de vleugels 2 tot 3 keer tegen elkaar klapt. Soms hangt hij een ogenblik stil, met de vleugels boven zijn rug klapwiekend. De gebruikelijke roep is een helder klinkende klaagtoon.
Het klein nest van groene verse jonge takjes van loof- en naaldbomen bevindt zich minstens 10 m boven de grond (in een spar, eik of beuk) en heeft soms een oud nest van een buizerd of zwarte kraai als basis. De nesten worden vooral gemaakt aan de rand van een bos met uitzicht op een uitgestrekt open gebied
De 1-3 eieren zijn geelwit met bruinrode tekeningen. Ze komen na 30-35 dagen uit; de jongen vliegen na ca 6 weken uit. De periode dat hun ouders daarna op hun letten, is relatief kort. De jonge wespendieven kunnen na het uitvliegen nog een 14-tal dagen op de hulp van hun ouders rekenen, maar staan er dan alleen voor.
Op de website van de Zweedse trektelpost Falsterbo kan je doortrekkende aantallen wespendieven, maar ook andere vogels, zien http://www.trektellen.nl/
Tijdens het 13deGrote Vogelweekend van Natuurpunt hebben meer dan 10 000 vrijwilligers in het totaal meer dan 390 000 gevederde tuinbezoekers geïdentificeerd.
Natuur dicht bij huis leeft steeds meer onder mensen en velen zijn bereid mee te helpen aan de inventarisatie van vogels.
De vink werd het vaakst waargenomen. De koolmees verdringt de huismus naar de 3de plaats.
In 2010 was de huismus nog de meest getelde vogel. Deze telling geeft duidelijke aanwijzingen dat het niet zo goed gaat met de straatket.
Ook heggenmussen nemen drastisch af in aantallen. Oorzaken van deze evoluties zijn voorlopig niet gekend.
Soorten die het beter doen dan de afgelopen jaren zijn de boomklever, de grote bonte specht en de gaai. Dat zijn niet toevallig soorten die leven van noten. Vorig jaar was behoorlijk notenloos, ook in het noorden, waardoor deze vogels massaal naar de tuinen trekken, op zoek naar voedsel.
De vogel die in het grootst aantal tuinen werd gezien is de merel. Die kwam voor in 92% van de tuinen. Daarmee is deze zwarte vogel de meest verspreide soort in Vlaanderen en Brussel.
Gemiddeld werden er dit jaar 39 vogels per tuin geteld. Dat is minder dan de 43 per tuin tijdens de koude winters van 2006 en 2011. In vergelijking met de vriesperiode van de voorbije weken waren de omstandigheden om vogels waar te nemen in de tuin minder gunstig. Bij sneeuw en vorst trekken vogels massaal op zoek naar voedsel in tuinen. Dat was het telweekend minder het geval.
De top 10 van de meest getelde vogels (04/02/13):
1.vink50 660
2.koolmees41 917
3.huismus36 020
4.merel29 420
5.pimpelmees26 611
6.houtduif26 092
7.Turkse tortel22 689
8.kauw20 196
9.ekster14 902
10.spreeuw11 960
Het blijft zorgwekkend slecht gaan met de meest alledaagse vogel van Vlaanderen
Geraadpleegde bron: Peter Vandeweerdt
Wat is er precies aan de hand met de kleine mensenvriend, die sinds 2002 wordt beschermd?
De huismus is een echte straatket: opvliegend en luidruchtig, in zijn schik op de meest onfrisse plekjes en allerminst schuw. Je zou dus denken dat deze meester in het plantrekken inmiddels alle overlevingskneepjes wel kent.
Toch zien we de huismus de jongste 15 jaar opvallend minder vaak in onze tuinen en straten.
Van mussen bestaan liefst een 20-tal soorten, maar in onze kontreien kennen wij enkel de ring- en huismus. Ze zijn grotendeels vegetariër: ze eten zaden van tarwe, gerst, haver, maïs en sommige onkruidsoorten. Tijdens de broedperiode vangen ze echter ook larven en insecten voor zichzelf en hun jongeren.
Huis- en ringmussen zijn kolonievogels die alles in groep doen: eten, baden, paren en nestelen. De huismus is ook een cultuurvogel: oorspronkelijk broedde hij tussen de rotsen, maar heeft zijn lot verbonden met dat van de mens.
Hij eet ons voedsel de etensrestjes en dat van onze huisdieren.
Huismussen hebben maar liefst 2.5 tot 4.6 kg per jaar nodig, grotendeels energie voor hun sterk ontwikkelde vliegspieren.
Behalve ons voedsel heeft de mus ook onze huizen geadopteerd.
Van nature broedt de ringmus in boomholten en de huismus in een gesloten nest dat de vogel zelf vlecht op zon 3 m hoogte. Sommige huismussen nestelen nog altijd in bomen, maar de meeste zoeken een veilig onderkomen tussen en onder de dakpannen, waar ze een veel eenvoudiger verblijfje in elkaar knutselen.
Mussen bouwen 2 tot 4 nesten per jaar.
Van de jongen die amper 12 tot 16 dagen op het nest blijven, valt meer dan de ½ al snel ten prooi aan ziekten, voedseltekort of roofdieren. Daardoor wordt een mus gemiddeld amper 2 jaar oud, maar de dieren die het 1ste jaar doorkomen, worden normaal zon 5 tot 6 jaar oud.
Aan het reilen en zeilen van de mus werd lang weinig aandacht besteed, maar op plaatsen waar haast toevallig toch cijfers werden opgetekend, werden de jongste 30 jaar scherpe dalingen van de populatie vastgesteld, lokaal soms met 75%.
De redenen zijn inmiddels wel bekend!
Om te beginnen is er de situatie op het platteland, waar de daling al veel vroeger begon dan in de stad.
Het gebruik van bestrijdingsmiddelen heeft, niet zozeer omwille van de giftigheid, wel als rampzalig gevolg dat onkruiden en insecten worden uitgeroeid.
De landbouw, maar ook particulieren en overheid kunnen de mus en andere vogels een grote dienst bewijzen door bermen en wegkanten intact te laten.
Met vele hagen zijn op het platteland zijn ook de schuilplaatsen verdwenen waar mussen bescherming kunnen zoeken tegen katten en eksters.
Het hermetisch afsluiten van de stallen, het meteen onderwerken van de mest op het veld en de toegenomen hygiëne op de boerderij zijn beschermende maatregelen voor vee, mens en milieu, maar mussen hebben nu net die gemorste afvalhoopjes nodig.
Ook op de velden valt minder te rapen: oogstmachines laten niet veel meer liggen en door het vaker inzaaien van wintergranen, die op de koudste momenten nog onvoldoende rijp zijn voor de vogels, viel alweer een voedselbron weg.
In de steden kwam de daling later, maar ze is er ontegensprekelijk ook.
Ook daar zijn de mensen een stuk netter geworden; er slingert veel minder afval rond en tuinen worden angstvallig onkruidvrij gehouden.
Grootste probleem is onze bouwstijl; onze daken worden geïsoleerd en zorgvuldig afgeschermd tegen indringers. We hebben de huismus dus letterlijk dakloos gemaakt.
Nog een oorzaak is methyltributylether (MBTE) dat het lood in onze benzine heeft vervangen. MBTE scheidt echter bij verbranding stoffen af die schadelijk zijn voor de larven waarmee mussen hun jongen voederen.
Maar zelfs dat is volgens wetenschappers niet voldoende om de spectaculaire daling van de mussenpopulatie in de steden te verklaren.
Steeds meer wordt vandaag gedacht dat de typische kolonievorming van mussen nu in hun nadeel speelt. Een kolonie heeft wellicht een minimumaantal dieren nodig. Als er te veel wegvallen, raakt zon kolonie onder dat kritisch minimum, waardoor ze volledig uitsterft.
Rond dit fenomeen (bekend als het Allee-effect) wordt vandaag onderzoek gedaan, maar veel vragen blijven onbeantwoord.
Onderstaande fotos van [blauwe reiger rietgors roodborst vink keep] zijn van
De tapuit is een levendige vogel en trekker bij uitstek; hij overwintert ten zuiden van de Sahara, maar is er zelfs in geslaagd via Ijsland Groenland te koloniseren. Deze langeafstandskampioen, die nog steeds in Afrika overwintert, is in onze streken al vaker op doortrek waargenomen. De recordhouders zijn de tapuiten die in Alaska broeden. Zij ondernemen de ongelofelijke tocht via de Beringzee over heel Centraal-Azië om uiteindelijk in Ethiopië te belanden, een vlucht van 16 000 km.
Het opvallendste kenmerk van de kleine, slanke vogel is zijn witte stuit met zwarte T-vormige staarttekening die te zien is als hij laag over de grond naar een steen, aardkluit of andere uitkijkpost vliegt. Vaak zit de alerte vogel in rechtopstaande houding op een kleine verhoging in het landschap, waarbij de staart langzaam wordt bewogen.
s Zomers heeft het mannetje grijze bovendelen, zwarte wangen en vleugels. Van kruin tot rug is het verenpak lichtgrijs; onder de witte wenkbrauwstreep tekent zich een zwarte vlek af rond het oog. De vaalgele onderkant wordt geleidelijk wit; de sterke poten en voeten zijn zwart, ideaal uitgerust voor de rotsachtige omgeving waarin hij leeft.
De lichaamslengte varieert van 14.5 tot 15.5 cm; de spanwijdte wisselt tussen 26 en 32 cm en het gewicht schommelt tussen 17 en 30 g.
De tapuit jaagt met stuiterende sprongen (hippen) en korte rennen (doelgerichte achtervolgingsvluchten vanaf een zitpost) hoofdzakelijk op de grond naar insecten en hun larven, spinnen, naaktslakjes en ander klein gedierte. Soms vangt hij vliegen tijdens de vlucht of met een korte fladderende sprong.
In de lente komt hij al vroeg in maart uit zijn overwinteringgebied in onze streken aan.
Het is voornamelijk als broedvogel een bewoner van zandgronden, zoals weinig begroeide duinstreken, droge grassteppe, hoogvenen en heidevelden. Dergelijke open terreinen en puinvelden, akkers met stenen muurtjes (wijngaarden) en rotsspleten bieden voldoende nestgelegenheid in de vorm van holten tussen stenen en onbewoonde konijnenholen.
Het wijfje bouwt het nest hoofdzakelijk alleen: het is een mos- of grasrijke kom in de grond of in een holte onder een steen of struik met een stapeltje fijne twijgen, dat vlakbij de toegang een platformpje vormt.
De 4 tot 7 lichtblauwe eieren komen na 14 dagen uit en de jongen brengen ca 2 weken door in het nest. De roep is heel karakteristiek kort en schel; de zang is een reeks korte luide riedelende frasen, vermengd met rollende rauwe, krasserige tonen.
Ondanks het stoppen van de ontginning van woeste gronden en de bescherming van vele duingronden, zet de afname van de tapuit door. De vermesting leidt tot het verdwijnen van schrale vegetaties en open zandige plekken, die nu juist een onmisbaar deel van de leefomgeving van de soort vormen.
De rosse stekelstaart, een mooie maar ongewenste bastaard!
De rosse stekelstaart, zoetwatervogel die in kleine groepjes tussen het riet leeft, is een Noord-Amerikaanse eend die door hybridisatie een grote bedreiging vormt voor de zeldzame nauw verwante Europese witkopeend.
Deze ongewenste vermenging vormt een ernstig gevaar voor het genetisch patroon van de witkopeend, die door onvruchtbaar te worden uiteraard dreigt uit te sterven.
De rosse stekelstaart is bij ons in de natuur terechtgekomen door uitzettingen en ontsnappingen van in gevangenschap levende dieren.
Het was die opvallende blauwe snavel van het mannetje dat vooral Britse grootgrondbezitters aanspoorde de rosse stekelstaart aan hun collectie watervogels toe te voegen.
De witkopeend komt in Europa enkel voor in Spanje. Daar dreigde deze soort eind jaren 70 al uit te sterven door overbejaging en biotoopvernietiging. Door beschermingsmaatregelen groeide de populatie witkopeenden er opnieuw aan tot 2 000 vogels.
Omwille van het hoge risico voor de Belgische diversiteit wordt de soort die in Vlaamse waterrijke gebieden in kleine aantallen voorkomt (enkele tientallen) nauwgezet in het oog gehouden.
Om problemen in Spanje te voorkomen, is het belangrijk dat ook Vlaanderen samen met andere Europese landen aan het beperken van het aantal in het wild voorkomende rosse stekelstaarten meewerkt.Hiertoe is een internationaal actieplan met concrete beheersmaatregelen om de populatiegroei af te remmen en binnen de perken te houden primordiaal.
Ervaringen uit het Verenigd Koninkrijk leren dat lokaal ingrijpen met selectief afschot de meest efficiënte bestrijdingsvorm is. Enkel intensieve uitroeiingcampagnes konden de invasieve populatie van 6 000 exoten drastisch terugdringen.
De rosse stekelstaart is een opvallende eend, klein en compact met grote, ronde kop, krachtige snavel, rond lichaam met bolle rug en lange stijve vaak omhooggehouden staart.
Het mannetje draagt een grotendeels diep kastanjebruin of roestrood verenkleed; de kruin en nek zijn zwart, de wangen helderwit, kin en onder- staartdekveren wit. De snavel is lichtblauw. In de winter is de snavel grijs en het lichaam dof bruin, maar mét de witte kenmerkende wangen.
De lichaamslengte varieert van 35 tot 43 cm; de spanwijdte wisselt in breedte van 53 tot 62 cm en het gewicht schommelt van 350 en 800 g.
Bij de balts richten de flamboyante, actieve mannetjes hun staart op, gooien hun kop naar achteren en ratelen met hun snavel tegen hun opgezette borstveren, waardoor een reeks luchtbellen ontsnapt. Hierbij maken ze lage, grommende klanken.
De wijfjes broeden op ondiepe, voedselrijke binnenwateren en voeden zich met insectenlarven, kreeftachtigen en zaden van waterplanten. Ze duiken vanaf het wateroppervlak en komen naar boven als een kurk.
s Winters verhuizen zij naar grotere meren en waterreservoirs; groepen op favoriete plekken bestaan uit wel honderden exemplaren.
Stekelstaarteenden nestelen vaak langs vennetjes; ze bouwen er een grote drijvende hoop plantenmateriaal tussen het hoge riet, vaak overdekt met gevlochten stengels. De wijfjes leggen tussen april en juli 6 tot 10 eieren, die na 25 tot 26 dagen uitkomen, waarna de jongen na 50 tot 55 uitvliegen.
Rietgorzen, bewoners van moerassige gebieden, rietvelden en oevers aan stromende waters, lijken wat op een sterk gestreepte mus. Gorzen zijn sterk gebouwde vinkachtige vogels. Bij mannetjes is de kopstreep zwarter dan bij de vrouwtjes en in zomerkleed wordt de kop zwart men een witte baardstreep; vrouwtjes hebben bruine en witte kopstrepen.
Gorzen die vaak in de toppen van struiken of riet huizen zijn zaadeters die leven van de zaden van allerlei ruigtekruiden. Ook zoeken ze insecten in ruigtestruwelen en in het riet.
De opnames van Wim tonen hier een mediageile rietgors die zich vanuit de vogelkijkhut graag op de gevoelige plaat liet vereeuwigen. Wie eerder verschenen artikels over de rietgors wenst te raadplegen kan in het archief terecht:
18/10/09 Rietvogels (rietgors, blauwborst, rietzanger, kleine karekiet) 24/09/10 De rietgors
De fotos van de staartmees zanglijster ringmus boomklever heggenmus zijn vanPieter Cox
In het eerste weekend van februari organiseert Natuurpunt voor de 13de keer een vogeltelweekend. Wetenschappers maken steeds vaker gebruik van gegevens die vrijwilligers verzamelen.
In 2012 voerden in België meer dan 2 miljoen vogelspotters observatiegegevens in.
In Nederland was dat meer dan het dubbele. Deze waarnemingen worden gebruikt om in kaart te brengen welke soorten waar voorkomen en of ze er in aantal op vooruit- of achteruitgaan.
Dat volontairs allerlei potentieel interessante gegevens verzamelen is niet nieuw.
In Nederland tellen vrijwilligers al sinds 1978 vogels in samenwerking met Sovon Vogelonderzoek. In de Verenigde Staten vond dit jaar de 113deChristmas Bird Count plaats en in Groot-Brittannië houden amateurbiologen al sinds de jaren 1730 het bloeitijdstip van planten in de gaten.
De laatste jaren hebben technologische evoluties het verzamelen en delen van informatie makkelijker gemaakt en het aantal geïnteresseerden de hoogte in gejaagd. Dat is ook wetenschappers niet ontgaan.
Citizen science, waarbij wetenschappers een beroep doen op de hulp van vrijwilligers om data te verzamelen, zit in de lift.
Met zijn lange staart en kleine, ronde lichaam is de staartmees een onmisbare tuinvogel. Het verenkleed is voornamelijk zwart-wit, maar met rozige grijze accenten.
Planten, vlinders, paddenstoelen, boommarternesten, waterspitsmuizen of korstmossen: zowat alles wordt geïnventariseerd en geteld. Er is keuze tussen onderzoek dat een zekere ervaring en inspanning vereist en meer laagdrempelige projecten.
Het Grote Vogelweekend, dat Natuurpunt op 2 en 3 februari organiseert, is zon laagdrempelig project, net zoals het vlinderweekend in augustus.
De jaarlijkse wintertellingen brachten al de achteruitgang van de huis- en ringmus en de opmars van de vink aan het licht.
Dit soort grootschalige, eenmalige tellingen geven een idee van hoe een soort het doet, zegt Wouter Vanreusel van de studiedienst van Natuurpunt.
Maar ze dienen vooral om mensen te mobiliseren en met de natuur in contact te brengen. We proberen mee te geven wat mensen zelf voor de vogels of vlinders kunnen doen.
Om evoluties in aantallen en verspreiding van soorten in kaart te brengen, zijn de tellingen op meer regelmatige basis, bv. maandelijks, een betere methode.
De gevorderde amateurbioloog kan deelnemen aan projecten waarbij hij volgens een standaardprotocol (een afgesproken inventarismethode en communicatiewijze) moet werken.
Hij moet bv. een vast traject aflopen of op vaste punten observeren.
Zo tellen vrijwilligers in samenwerking met het Instituut- en Bosonderzoek op geregelde tijdstippen vogels op 1 200 plaatsen in Vlaanderen, die de verschillende habitattypes vertegenwoordigen.
Uit die data kon eind vorig jaar worden afgeleid dat de strenge winters van de voorbije jaren een aantal vogelsoorten hebben gedecimeerd. Daarnaast worden op basis van deze en andere citizenscience-projecten verspreidingskaarten en de bekende Rode Lijsten met bedreigde diersoorten opgesteld.
De zanglijster is een vertrouwde gast op gazons. Hij kan worden onderscheiden van de grote lijster doordat de vlekken op de borst in lijnen zijn gerangschikt en de vorm hebben van omgekeerde hartjes, terwijl die van de grote lijster verspreid en rond zijn. Zanglijsters zijn ook kleiner en bruiner dan grote lijsters.
Goudzoekers
Eén van de troeven van citizenscience is de schaal waarop je gegevens kan verzamelen, vindt de Britse biologe Helen Roy, hoofdauteur van het rapport Understanding CitizenScience and Environmental Monitoring, dat eind vorig jaar verscheen. Zonder massale hulp van burgerwetenschappers zou dat onmogelijk zijn.
Maar dataverzameling door leken heeft ook zijn beperkingen. Wij hebben bv. de neiging om soorten te gaan spotten waar we ze verwachten bv. vooral in natuurreservaten en niet in landbouwgebied. Een fenomeen dat bekendstaat als het goudzoekersprincipe.
Om een vertekend beeld te vermijden, kunnen statistische correcties worden toegepast.
Daarnaast is niet iedereen in staat om een zwartkop van een matkop te onderscheiden, of een klein koolwitje van een klein geaderd witje.
Maar ook daar valt een mouw aan te passen.
Als we weten dat mensen zich tussen bepaalde soorten kunnen vergissen, houden we daar rekening mee bij het formuleren van conclusies, zegt Vanreusel. En bij losse meldingen zoals op http://waarnemingen.be/index.phpwordt altijd gecontroleerd of het realistisch is dat een soort in een bepaald gebied of op een bepaald tijdstip voorkomt. Dubieuze meldingen krijgen extra aandacht en worden soms geschrapt.
Roy nam voor haar rapport 30 citizen science-projecten onder de loep. Controle van de datakwaliteit en een basisopleiding voor vrijwilligers waren de regel. Men denkt soms dat de kwaliteit van data die burgers verzamelen ondermaats is. Maar dat blijkt een misverstand.
De ringmus lijkt sterk op de duidelijk grotere huismus, maar kan worden herkend aan de tekening van kop en gezicht; de kastanjebruine kap mist het grote grijze centrum van de huismus en op de witte wang zit een zwarte punt.
Vogelliefhebbers
Aan de Amerikaanse Cornell University benutten vogelexperts de mogelijkheden van citizen science volop. In het gerenommeerde eBird-project voeren vogelspotters hun waarnemingen in een online database in. Dat levert soms meer dan drie miljoen meldingen per maand op.
Nestwatch vraagt vrijwilligers bij te houden waar vogels nestelen, hoeveel eieren ze leggen en hoeveel jongen ze grootbrengen. Gegevens uit deze en andere projecten zoals Feederwatch en de Great Backyard Bird Count worden gecombineerd met de resultaten van het Yardmap-project, waarbij vogelliefhebbers hun tuin en omgeving in kaart brengen. Zo gaan de wetenschappers op zoek naar links tussen het voorkomen van soorten of broedsucces.
Op datakwaliteit wordt nauwlettend toegezien. Automatische filters detecteren onwaarschijnlijke of uitzonderlijke waarnemingen, waarna een computerprogramma extra informatie vraagt. De betrouwbaarheid van wie geregeld iets aan eBird meldt, wordt automatisch geëvalueerd op basis van eerdere meldingen en trouwe medewerkers helpen mee om meldingen te checken.
De boomklever, onmiskenbaar wanneer goed te zien, heeft een puntige vorm door zijn lange kop en snavel, een opvallende zwarte oogstreep, een blauwgrijze rug en een witte tot diep oranje borst- en buikzijde.
De kwaliteit van data die burgers verzamelen is helemaal niet ondermaats
De Belgische bioloog André Dhondt verkaste in 1994 naar Cornell en coördineert er mee enkele projecten. Hij zag het vertrouwen in citizen science groeien.
We stellen op basis van onze gegevens jaarlijks een State of theBirds-rapport op voor de overheid, dat aan de basis ligt van beleidsbeslissingen. Sommige projecten worden gefinancierd door de National Science Foundation en hebben al tientallen wetenschappelijke publicaties opgeleverd.
Hoe meer zielen
Nu smartphones met gps en camera steeds goedkoper worden, worden ook die ingezet. Met de smartphone app Obsmap (https://market.android.com/details?id=org.obsmapp&hl=nl) en de mobiele website http://webobs.org kunnen natuurliefhebbers hun waarnemingen vanuit het veld melden. Daarnaast kan je controleren wat in een bepaald gebied of welke locatie is gespot. Zo profiteren natuurliefhebbers ook zelf van hun werk.
Om mensen gemotiveerd te houden, moet je ze iets teruggeven, weet Vanreusel. Waarnemers krijgen na een verkeerde determinatie bv. een persoonlijke uitleg van een team administrator. De site bevat tevens actuele verspreidingskaartjes en een schat aan herkenningsfotos.
Het aantal meldingen op waarnemingen.be is de voorbije jaren gestaag gegroeid, maar die groei begint nu af te vlakken.
We vermoeden dat we, als we niets nieuws doen, over een 3-tal jaar op 3 miljoen waarnemingen per jaar zullen afklokken, zegt Marc Herremans, diensthoofd van Natuurpunt Studie.
Maar via laagdrempelige projecten zoals het vogeltelweekend hopen we meer mensen warm te maken voor het ambitieuzere werk. Want hoe meer mensen meedoen, hoe waardevoller de data worden.
Op het eerste gezicht is de heggenmus (geen familie van de mussen) egaal bruin, maar van dichterbij zijn de musachtige, bruingestreepte bovendelen en een grijze kop, keel en borst zichtbaar. Ze hebben een zeer dunne snavel en oranje poten.
De grote opvallende, rumoerige zilvermeeuw wordt vaak als overlast beschouwd in steden waar hij op daken broedt en tijdens zomermaanden al heel vroeg luid begint te schreeuwen, maar eigenlijk is hij in heel Europa in aantal achteruitgegaan.
De meeuwen maken ook vaak mensen bang door hen voedsel uit de hand te ontfutselen en ze bevuilen met hun uitwerpselen heel wat gebouwen, standbeelden en autos.
Zilvermeeuwen leven s zomers vooral op kliffen, maar ook op andere kusten en ver in het binnenland, waar zij op vuilnisbelten eten zoeken en rusten op grote reservoirs.
Groepen die s avonds in V-formaties naar hun rustplaats terugkeren, zien er imposant uit.
De vlucht is krachtig met doorgaande vloeiende vleugelslagen en de zilvermeeuw is een meester in het zweven.
Deze meeuwen voeden zich vooral met gedierte uit ondiepe kustwateren, zoals krabben, schelpdieren, zeesterren en vissen, maar daarnaast volgen zij ook vaak vissersschepen vanwege het afval dat overboord wordt gegooid.
Zilvermeeuwen laten vaak schelpdieren op een hard oppervlak vallen om ze open te breken; een riskante strategie omdat andere meeuwen zullen proberen het voedsel te stelen. Het lijkt er echter op dat de vogel die de schelp laat vallen het voordeel heeft dat hij nauwkeurig kan voorspellen, waar de buit terecht zal komen en daardoor de beste kans heeft zijn maaltijd te pakken te krijgen.
Ze hebben zich de laatste tijd ook als afvaleters op vuilstortplaatsen ontpopt en eten wat ze maar te pakken krijgen op kades, boulevards, vuilnisbelten, akkers en weilanden, maar ook in de bebouwde kom, soms erg ver weg van waterrijke gebieden.
Vis, aardwormen, kleine zoogdieren, eieren, graan en etensresten van mensen worden allemaal verorberd. s Winters foerageren zilvermeeuwen vooral rond afvoerpijpen en riolen, rond kleine havens of bij eb op wadden.
Het verenpak is aan de rugzijde lichtgrijs en de zwarte vleugelpunten vertonen witte vlekken. De kop is helderwit en op de gele snavel is een rode vlek. Het nestjong pikt naar de rode snavelvlek om het volwassen dier tot het uitbraken van voedsel te stimuleren. De poten zijn lichtroze.
De lichaamslengte varieert van 55 tot 67 cm; de spanwijdte kan wisselen tussen 130 en 160 cm; het gewicht schommelt tussen 750 en 1 250 g
De zilvermeeuw kan best oud worden; 30 jaar is geen zeldzaamheid. Immers eenmaal volwassen heeft de zilvermeeuw weinig van rovers te duchten en hij plant zich overigens ook snel voort.
Ze produceren luide jodelende tonen; het rijke vocabularium van miauwende, klagende en lachende geluiden zijn karakteristiek.
De balts van meeuwen is complex; de meest gehoorde roep is de lange roep, die ten gehore wordt gebracht met een diep gebogen kop, die daarna wordt opgericht met wijdgeopende snavel.
De agressieve balts bestaat uit het tegenover elkaar staan met naar beneden wijzende snavels en iets afstaande vleugels. De vogels pikken ook in de grond of trekken aan grasstengels.
De roep weerklinkt als een lang, luid, helder keffend of blaffend geluid.
Het initiatief voor de paarvorming ligt bij de moeders. Door onderdanig gedrag te vertonen ten opzichte van de toekomstige vader, probeert zij de alom tegenwoordige agressiviteit te onderdrukken. Dit gedrag blijkt van groot belang te zijn omdat een mannetje geen vrouwtje accepteert dat groter is (of zich groter voordoet) dan hijzelf.
Waar de dominante zilvermeeuwen broeden, is er voor andere vogels, zoals de kleine mantelmeeuw, de Noordse stern, het visdiefje en de stormmeeuw doorgaans geen plaats.
Vaak hebben de zilvermeeuwen het niet alleen gemunt op de broedplek van de andere vogels, maar ook op de eieren. Deze worden vaak gebruikt om bij voedselgebrek als compensatie te dienen voor hun jongen.
Zilvermeeuwen broeden langs de kusten van Ijsland, Noorwegen, Zweden, Finland, de Baltische Staten; ook in Duitsland, Frankrijk en Ierland.
Zij overwinteren tot in het noordelijk Spanje.
Na meerdere nestkuitjes te hebben gemaakt, een met gras gevoerd kommetje in de grond, maar evengoed op een rotsrichel of een dak, wordt één daarvan uitgekozen voor het leggen van de eieren. Het legsel in mei telt doorgaans 3 eieren. De vogels zijn evenwel niet in staat hun eigen eieren te onderscheiden van andere.
Als legsels worden verwisseld, gaan de vogels vrolijk door met bebroeden. Zelfs als eieren worden vervangen door stenen, lampen of andere voorwerpen, die enigszins op een ei gelijken, gaat de meeuw onverstoord verder met het bebroeden ervan.
In het filmfragmentje leer je over de sleutelprikkel voor het bedelgedrag
De oorspronkelijk in kustgebieden voorkomende wat prehistorisch aandoende vogel heeft zich nu ook sterk uitgebreid naar het binnenland ingebieden met zowel zoet, als brak water.
Hij daagt zelfs vaak op in het gemeentelijk park van de luchthavengemeente.
Dat de slokkop niet populair is bij de (vlieg)vissers weten we al langer. Hij is dan ook een veelvraat die het enkel heeft gemunt op vissen.
De behendige onderwaterzwemmer deinst er niet voor terug enorm grote prooien uit te kiezen. Doorgaans drijft een opjagend groepje aalscholvers een school vissen bij elkaar om dan hard toe te slaan.
Al hebben de aalscholvers een erg flexibel keelgat, toont de opeenvolgende reeks momentopnamen hoe een grote brasem met zijn hoog opwelvende rug weliswaar moeizaam finaal toch in de maag belandt.
Die snavel gaat a.h.w. als een gapend gat over in een slokdarm en maag, gevuld met een sterk verteringszuur dat de hardste graten en botten verteert.
Eenpos, baars, blankvoorn, spiering, brasem of aal, allen zijn ze niet veilig voor deze smulpaap.
Onderstaande fotoreeks werd vastgelegd door Wim
Er verschenen al eerder heel wat artikels over deze gehate visser.
De steenloper is een wereldburger in vogelland. Deze echte kustvogel komt haast in alle werelddelen voor. De meeste steltlopers houden van zachte grond, zoals modder en zand, maar de steenloper voelt zich net zo thuis op rotsen, al gaat zijn voorkeur ook wel naar zandstranden met zeewier, schelpen en kleine stenen.
Bij hoog water vluchten de steenlopers naar afgelegen plekken om enkele uren dicht bij elkaar te rusten, vaak in het gezelschap van bontbekplevieren, bonte strandlopers en meeuwen.
Deze vogels hebben een eb- en vloed-ritme in tegenstelling tot het dag-en-nacht ritme van de mens.
In onze streken is de steenloper tijdens herfst en voorjaar een doortrekker, op weg van of naar de zomerse broedgebieden in de poolstreken. Vaak overwintert en overzomert hij langs de Noordzeekust. Geliefkoosde pleisterplekken zijn golfbrekers, strekdammen, bazalten weringen, steenglooiingen.
De lichaamslengte varieert van 22 tot 24 cm; de spanwijdte wisselt tussen 44 en 49 cm; het lichaamsgewicht schommelt tussen 80 en 110 g.
Deze fraaie, zwart, wit en bruin gekleurde steltloper doet zijn naam alle eer aan, als hij langs stenige kusten of met basalt versterkte dijken van kei tot kei loopt. In de vlucht is het bonte kleurpatroon van zwart, wit en bruin duidelijk te zien.
s Zomers vertoont de roodbruine rug van de steenloper zwarte vlekken. De kop is grotendeels wit met een fijn zwart vlekkenpatroon. Aan de buikzijde is de donkere borstband kenmerkend. De sterk toelopende snavel is zwart en de korte sterke poten zijn fel oranje gekleurd.
Elk steentje of stukje zeewier wordt op klein ongedierte onderzocht. De steenloper zoekt naar kleine kreeftachtigen en schelpdieren (mossels en kokkels), door te scharrelen tussen de stenen, schelpen en stukjes zeewier of door te peuren langs de randjes van poeltjes, waarbij ze zelfs stenen omkeren.
Tijdens het voedsel zoeken valt de steenloper op door de schutkleur van zijn rug tussen stenen en zeewier in het geheel niet op, maar als hij wordt verstoord, vliegt de vogel op en toont zijn zwart-met-witte vleugeltekening, terwijl hij een scherpe staccato roep laat horen.
Deze steltlopers zitten elkaar vaak luid roepend na en nemen dreigende houdingen aan met gebogen rug en gespreide staart.
De steenloper broedt in de poolstreken op de rotskusten van Skandinavië.
Buiten de broedperiode tref je hem aan op diverse zeekusten, van modder tot rotsen, maar het liefst op stenige kusten met stenen aan de vloedlijn.
Gewoonlijk broeden steenlopers op eilanden. Ze hebben een voorkeur voor een rotsachtige ondergrond en het nest is niet veel meer dan een met mos, gras, bladeren gevoerd kuiltje in de grond.
Tijdens het broedseizoen eten ze insecten, spinnen en plantaardig materiaal.
Er worden 3 tot 5 groenachtige eieren met zwartbruine vlekken gelegd, die door beide oudervogels worden bebroed. Ze komen na 22 tot 23 dagen uit en binnen een dag gaan de kuikens zelf op voedseljacht. De jonge vogel ziet eruit als een volwassen dier in winterkleed, maar dan valer.
In de loop van de evolutie palmde de mens een steeds groter tot gigantisch deel van het aardoppervlak in. Dieren houden zich niet altijd aan de regels die wij voor hen opstellen.
Met de tips, opgenomen in het zopas verschenen zakboekje, reikt Vogelbescherming Vlaanderen alle natuurliefhebbers oplossingen aan om te voorkomen dat wilde dieren in de buurt van je huis schade veroorzaken of dat je hen als lastposten gaat beschouwen.
We zijn er immers mee gebaat dat mens en dier kunnen samenwonen zonder conflicten.
·Waarom hamert die specht tegen mijn muur?
Af en toe hakken spechten in tegen de muren van een woning. Op zich niet zo erg, maar als het bv. om bepleisterde muren gaat, kan het stucwerk afbrokkelen.
Spechten hameren op voorwerpen om 3 redenen:
oweghakken van schors om aan de eitjes, larven, poppen of imagos van spinnen, kevers en andere insecten te komen
ouitbeitelen van een nestholte
oroffelen op stammen om enerzijds een partner te versieren, anderzijds aan soortgenoten duidelijk te maken dat dit territorium bezet is.
Alleen de roffel gebonden aan het territoriaal gedrag gebeurt ritmisch en met een zeer hoge frequentie, liefst op voorwerpen die sterk weerklinken, zodat het geluid ver draagt.
Spechten zijn vrij schuw. Hang op de plaats waar ze schade aanrichten een voorwerp dat wappert of in de wind geluid maakt en ze zullen deze plek ontwijken.
Als alternatief kan je het eventuele tekort aan geschikte nest- en slaapgelegenheid opvangen door een spechtennestkast te voorzien.
Tijdens de wintermaanden bieden gedroogde meelwormen of een pindacake met insecten een welkome aanvulling op hun menu.
·Verlucht die groene specht mijn gazon?
Groene spechten zijn vaak op een grasveld te vinden, waar ze met hun lange bek in de grond boren. Achteraf blijkt dat ze met hun grote snavel kegelvormige gaten in de grond maakten.
De groene specht is verzot op mieren.
Nu doen de meeste mierensoorten, die voornamelijk in bos- en heidegebieden leven, het niet zo goed. Waarschijnlijk is de algemene verzuring van de bodem één van de oorzaken.
De groene specht moet dus op zoek naar andere biotopen waar veel mieren zitten, bv. in jouw gazon. Met zijn onhandig ogende sprongetjes speurt hij in het gras naar mierennesten. Hij maakt met zijn snavel een opening in de bodem tot in de kern van het mierennest en haalt met zijn lange, kleverige tong een voor een de mieren, poppen, larven en eitjes naar boven.
Je kan het dus ook positief bekijken: minder mieren, een goed verlucht gazon en een prachtige vogel in de tuin.
·Scholeksters zonder strand
De oorspronkelijke biotoop van de scholekster bestaat uit schelpenstranden, wadden, schorren en duinen. Beschikbare kustgebieden zonder verstoring zijn schaars geworden.
Vanaf 1950 paste deze bontgekleurde kustvogel zich aan en koloniseerde hij opgespoten haventerreinen, weiden of akkers wat resulteerde in een stijging van de populatie.
Maar opnieuw gaat er geschikte habitat verloren door onder meer het gebruik van andere landbouwteelten en technieken of door verkavelingen.
Noodgedwongen dienen scholeksters zich weer aan te passen en op zoek te gaan naar andere geschikte plaatsen.
Platte daken met een kiezel- of grindbedekking lijken verdacht veel op hun natuurlijke biotoop. Bovendien zijn ze hier veilig voor viervoetige predators. Vliegende vijanden vormen mogelijk wel nog een gevaar omdat er op het dak weinig of geen beschutting te vinden is.
Bij dreigend gevaar drukken scholeksterjongen zich plat tegen de grond en vermengd de kleur van hun donskleed met deze van de kiezelsteentjes.
Het specifiek voedergedrag van de scholekster maakt het mogelijk om haar jongen op het dak uit te broeden.
Hoewel de scholeksters nestvlieders zijn brengen de oudervogels het voedsel naar de jongen. Vele andere nestvlieders moeten onmiddellijk zelf hun kostje bijeenscharrelen.
Regenwormen of schaaldieren zijn echter niet op een kiezeldak te vinden. De ouders vliegen dus heen en weer tussen het dak en aanpalende voedselrijke weilanden, wat extra energie kost. Bovendien zijn de kuikens vaak niet geduldig genoeg om op het dak te blijven tot ze vliegvlug zijn en belanden ze op de grond waardoor ze verwondingen kunnen oplopen. De hulpeloze jongen verschuilen zich dan voor de mens, waardoor de ouders hen ook moeilijker terugvinden.
Zo stel je zelf vast dat deze ogenschijnlijk perfecte alternatieve broedlocatie ook andere, moeilijk te vermijden problemen kan opleveren.
·Elk schouwtje heeft zijn kauwtje
Kauwen zijn sociale dieren, die communicatie met soortgenoten heel belangrijk vinden.
Ze broeden dan ook graag in elkaars buurt. Het zijn holenbroeders, wat het voor hen niet gemakkelijk maakt voldoende geschikte nestplaatsen te vinden.
Kauwen zijn echter, net als alle andere kraaiachtigen, uiterst slimme vogels en hebben tegenwoordig een geweldige oplossing voor dit probleem gevonden. Kauwen gebruiken immers veel nestmateriaal. Nesten in schouwen van 2 m dik zijn geen uitzondering.
Ze gebruiken vooral boomtakken maar ook stukken stof, plastiek en ander afval.
Dit nestmateriaal blokkeert de ventilatie van de schouw. Iedereen weet hoe belangrijk het is ervoor te zorgen dat een schouw de rook of gassen zoals koolstofmonoxide goed afvoert.
Bij schouwen die in verbinding staan met een open haard vergroot het risico op schouwbrand.
oOm te beletten dat kauwen in jouw schouw broeden, sluit je de rookgaten best af met gaasdraad of met een metalen roostertje (inox) met mazen van maximum 3 cm diameter.
Gaasdraad is echter geen oplossing op lange termijn. Immers, kauwen zijn erg inventief en kunnen de draad met hun sterke snavel loswrikken.
oZorg ervoor dat de rookgaten geruime tijd voor de broedperiode worden afgesloten. Als de kauwen er toch in slaagden om in jouw schouw te nestelen, wacht je best tot het einde van het broedseizoen (september) alvorens tot actie over te gaan. Geef de kauwen de kans om hun jongen groot te brengen.
oZodra het nest is verlaten, laat je een professionele schoorsteenveger het nestmateriaal verwijderen. Hij kan gelijktijdig de schoorsteenpijp reinigen en het roostertje plaatsen. Zonder dit roostertje zullen de kauwen volgend jaar zeker en vast terugkomen en er een nieuw nest bouwen.
·Fruitsnoepers
Ben jij ook zo dol op vogels in jouw tuin, maar vind je het vervelend dat ze het fruit opeten voor je zelf de kans krijgt ze te plukken?
Frustrerend, maar wellicht kunnen de volgende tips helpen.
Er is maar één manier om zeker te zijn dat tuinvogels niet met jouw fruit aan de haal gaan; overspan de fruitboom die je wilt beschermen met een vogelnet of gaas.
Toch is het in de praktijk niet gemakkelijk om netten te vinden waar geen vogels in verstrikt raken. Er bestaan veiligere alternatieven, zodat jij meer fruit kan oogsten.
De bakenkaart is één van de nieuwe technieken om vogels uit fruitbomen te weren.
De reflecterende elementen weerkaatsen zowel daglicht als de voor ons onzichtbare, maar voor vogels zichtbare, uv-straling.
Initieel gebruikte men bakenkaarten om vogels te waarschuwen voor hoogspanningskabels, maar men stelde vast dat ze ook hun nut hebben om fruit te beschermen.
In grote boomgaarden plaats je elke 10 cm minstens één bakenkaart. Heb je slechts één of enkele fruitbomen in je tuin zorg er dan voor dat er aan beide zijden een bakenkaart staat of hangt, zodat er geen dode hoek wordt gecreëerd of gebruik een lange paal om de kaart hoger dan de bomen te hangen.
De bakenkaart werkt zoals een reflector én als een glow-in-the-dark-sticker.
Kleinere fruitbomen hang je vol met vlaggen, linten, ballonnen, oude cds, belletjes,
Je hebt veel flapperende en klingelende voorwerpen nodig om de vogels van alle takken weg te houden, maar het staat vast dat je een groot deel van jouw fruit zelf zal kunnen plukken.
Een duurdere versie van deze huis-tuin-en-keuken-spulletjes zijn vogelverschrikkers die periodiek automatisch worden opgeblazen (scary man) of die lukraak lichtflitsen of geluiden produceren. Hou er rekening mee dat vogels uiteindelijk wennen aan de meeste afweermethodes. Het is dus belangrijk om ze enkel toe te passen op het moment dat er effectief fruit aan de bomen hangt.
Vergeet ook niet van in een rustige hoek ook enkele bessenrijke struiken te planten waar vogels wél van mogen eten. Vlier, lijsterbes, Gelderse roos, meidoorn, hondsroos en kardinaalmuts bieden een alternatief voor gulzige tuinvogels.
Een van de meest legendarische wintervogels is de pestvogel. In zijn extravagante verenkleed lijkt hij wel verdwaald uit de tropen, maar in werkelijkheid komt hij uit het verre Siberië, uit de taigabossen waar hij een weinig bekend leventje leiden.
De pestvogel dankt zijn naam aan het invasieachtige karakter van zijn trekbewegingen: men veronderstelde vroeger dat wanneer de vogels weer eens plotseling in grote groepen in ons land opduiken ze op de vlucht waren voor de pest en andere rampen.
Wellicht is het in de middeleeuwen enkele keren voorgekomen dat er na een pestvogelinvasie een pestepidemie uitbrak, waardoor de lugubere naamassociatie haast vanzelfsprekend was.
De prachtdieren zijn heel rustig en laten zich van heel nabij bewonderen daar de meesten in de onmetelijke bossengordel nog nooit een mens hebben gezien. Daar toeven ze met honderden samen zolang er voldoende voedsel in de ondergroei van de donkere en gesloten naaldbossen (overvloed aan vossenbes en berendruif) voorradig is.
Pestvogels zijn in strikte zin geen trekkers, maar als in hun broedgebied voedselschaarste en/of overbevolking optreedt, dan trekken ze richting zuiden.
Tegen lange afstanden zien ze niet op. Ringonderzoek heeft aangetoond dat ze duizenden km afleggen, in sommige gevallen van 4 000 tot 5 700 km.
De pestvogel bezoekt dus lang niet elke winter onze streken, maar als het een pestvogelwinter is, zijn ze door hun geringe schuwheid gemakkelijk waar te nemen en komen ze ook in stadsparken voor.
De pestvogel is gemakkelijk herkenbaar aan de grijsachtige roosbruine kleur met opvallende kuif, zwarte wenkbrauw en fraaie vleugeltekening. Kenmerkend zijn ook de zwarte bef en de matte zwarte staart met brede gele eindband, aan de buikzijde is het verenpak roestrood van kleur en licht gestreept. Aan het einde van de handpennen heeft de pestvogel wasachtige scharlaken rode lakplaatjes (druppelvormige plaatjes zegelwas), die vooral bij het mannetje opvallen. De korte zwarte snavel vertoont een hoornkleurige aanzet. Het dichte zijdeachtige verenpak beschermt de pestvogel tegen extreme koude.
De pestvogel heeft het formaat van een spreeuw en heeft een lichaamslengte van 18 cm; de spanwijdte varieert tussen 32 en 35 cm en het gewicht schommelt tussen 45 en 70 g.
De vlucht is snel en recht, met af en toe een zweefvlucht. Typerend hierbij is de hoge metalige triller op gelijke hoogte.
Pestvogels zijn sociaal levende dieren, die zich in kleine groepjes te goed doen aan de bessen en bottels van hondsroos, cotoneaster, vuurdoorn, meidoorn, jeneverbes, lijsterbes, Gelderse roos, bramen, hulst, liguster, mispels. Ook appels en ander fruit vallen in de smaak. Ze zijn dan vaak te spotten in stadsparken en tuinen met veel van dergelijke bessenstruiken.
Door de lage voedingswaarde van de bessen die hij eet, moet de pestvogel er enorme hoeveelheden van verorberen.
s Zomers eet de pestvogel insecten (voornamelijk muggen).
s Winters maakt de pestvogel een zwak, trillend geluid, maar tijdens het broedseizoen is hij veel luidruchtiger. Hij broedt in de naald- en berkenbossen van noordelijke streken (taigagordel).
Een baltsend mannetje zet zijn kuif op en toont zijn grijze stuitveren. Hij zal ook een bes geven aan het beoogde vrouwtje. De zang is matig ontwikkeld: een versie van de karakteristieke roep die een vrij schrille, zilveren triller is met van dichtbij een ratelende klank.
Het komvormige nest wordt gemaakt van een platformpje met doorvlochten twijgjes berk of naaldboom, opgebouwd met grashalmen, spinrag, wolgras en gevoerd met mos.
Er worden 4 tot 6 eieren gelegd, die door het wijfje in circa 2 weken worden uitgebroed. Deze eitjes zijn blauwgrijs met zalmkleurige, donkergrijze en zwarte punten en vlekken.
Het is misschien nog wat vroeg om nu reeds aan Sint-Valentijn te denken, maar deze opeenvolgende reeks beeldopnames illustreert op aanschouwelijke wijze hoe beide partners elkaar alle genegenheid toedragen.
Ik ben Franz Pieters
Ik ben een man en woon in Zaventem (België) en mijn beroep is 25 jaar lkr, 2 jaar kabinetsadviseur, 2 jaar adviseur DVO, 2 jaar TOS21-projectmedew..
Ik ben geboren op 08/05/1954 en ben nu dus 71 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: onderwijs - wetenschap & techniek - geschiedenis - natuur - muziek - lectuur - gastronomie - sport.
2 jaar TOS21-coördinator, 3 jaar projectcoördinator ESF-projecten KOMMA, WERK PRO-OPER, LINK en nu op RUST
Privacyverklaring van de Kille Meutel Vogelvrienden
Algemene privacyverklaring van onze vereniging: de Kille Meutel Vogelvrienden
De Kille Meutel Vogelvrienden hechten veel waarde aan de bescherming van uw persoonsgegevens.
In deze privacyverklaring willen we heldere en transparante informatie geven over welke gegevens we verzamelen en hoe wij omgaan met persoonsgegevens. Wij doen er alles aan om uw privacy te waarborgen en gaan daarom zorgvuldig om met persoonsgegevens.
Onze vereniging houdt zich in alle gevallen aan de toepasselijke wet- en regelgeving, waaronder de Algemene Verordening Gegevensbescherming.
Dit brengt met zich mee dat wij in ieder geval:
• uw persoonsgegevens verwerken in overeenstemming met het doel waarvoor deze zijn verstrekt, deze doelen en type persoonsgegevens zijn beschreven in deze Privacy verklaring;
• verwerking van uw persoonsgegevens beperkt is tot enkel die gegevens welke minimaal nodig zijn voor de doeleinden waarvoor ze worden verwerkt;
• vragen om uw uitdrukkelijke toestemming als wij deze nodig hebben voor de verwerking van uw persoonsgegevens;
• passende technische en organisatorische maatregelen hebben genomen zodat de beveiliging van uw persoonsgegevens gewaarborgd is;
• geen persoonsgegevens doorgeven aan andere partijen, tenzij dit nodig is voor uitvoering van de doeleinden waarvoor zij zijn verstrekt;
• op de hoogte zijn van uw rechten omtrent uw persoonsgegevens, u hierop willen wijzen en deze respecteren.
Als Kille Meutel Vogelvrienden zijn wij verantwoordelijk voor de verwerking van uw persoonsgegevens. Indien u na het doornemen van onze privacy verklaring, of in algemenere zin, vragen heeft hierover of contact met ons wenst op te nemen kan dit via onderstaande contactgegevens:
Kille Meutel Vogelvrienden
Watertorenlaan 59
1930 Zaventem
franz.pieters@telenet.be
Mobiel: 0478 55 34 59
Waarom verwerken wij persoonsgegevens?
Uw persoonsgegevens worden door onze vereniging verwerkt ten behoeve van de volgende doeleinden en rechtsgronden:
• om te kunnen deelnemen aan de activiteiten van de Kille Meutel Vogelvrienden;
• om de uitnodigingen, verslagen, nieuwsmeldingen, … te versturen (met toestemming van de betrokken sympathisanten);
• om een brede en vlotte communicatie te verzorgen binnen het netwerk van de diverse partners;
• om de jaarlijkse subsidiëring door de overheid te bekomen (wettelijke verplichting);
Voor de bovenstaande doelstellingen houden we volgende gegevens bij:
naam, voornaam, adres, telefoon/gsm-nummer (indien beschikbaar), e-mail (indien aan ons doorgegeven)
We gebruiken de verzamelde gegevens alleen voor de doeleinden waarvoor we de gegevens hebben verkregen.
Verstrekking aan derden
Wij geven nooit persoonsgegevens door aan andere partijen waarmee we geen verwerkersovereenkomst hebben afgesloten, tenzij we hiertoe wettelijk worden verplicht (bv. politioneel onderzoek)
Bewaartermijn
De Kille Meutel Vogelvrienden bewaren persoonsgegevens niet langer dan 5 jaar op hun informaticasystemen.
Beveiliging van de gegevens
Wij hebben passende technische en organisatorische maatregelen genomen om persoonsgegevens van u te beschermen tegen onrechtmatige verwerking, zo hebben we bv. de volgende maatregelen genomen:
• we hanteren een gebruikersnaam en wachtwoordbeleid op al onze systemen en cloud-toegangen;
• de toegang tot de persoonsgegevens is beperkt tot de bestuursleden;
• wij maken back-ups van de persoonsgegevens om deze te kunnen herstellen bij fysieke of technische incidenten;
• onze bestuursleden zijn geïnformeerd over het belang van de bescherming van persoonsgegevens.
Uw rechten omtrent uw gegevens
U heeft recht op inzage en recht op correctie of verwijdering van de persoonsgegeven welke wij van u ontvangen hebben. Bovenaan dit privacy statement staat hoe je contact met ons kan opnemen.
Tevens kunt u verzet aantekenen tegen de verwerking van uw persoonsgegevens (of een deel hiervan) door ons of door één van onze verwerkers.
Klachten
Mocht u een klacht hebben over de verwerking van uw persoonsgegevens dan vragen wij u hierover direct met ons contact op te nemen. U heeft altijd het recht een klacht in te dienen bij de Privacy Commissie, dit is de toezichthoudende autoriteit op het gebied van privacy bescherming.
Wijziging privacy statement
Onze vereniging de ‘Kille Meutel Vogelvrienden’ kan zijn privacy statement wijzigen. Van deze wijziging zullen we een aankondiging doen op onze website. De laatste wijziging gebeurde op 22 mei 2018. Oudere versies van ons privacy statement zullen in ons archief worden opgeslagen. Stuur ons een e-mail als u deze wilt raadplegen.