Startdatum: om meteen de drempelvrees te verlagen stel ik voor dat iedereen een reactie ventileert over het wegblijven van een birdyreünie; het kan kort in de 'poll'-rubriek en wat uitgebreider in dit communicatievenstertje. Het was Oswald die mij ooit voorstelde ons wat dieper in het internet te nestelen, wat nu via deze blog is gebeurd, weliswaar zonder een referendum te houden. Bij deze nodig ik jullie uit je mening te ventileren, want de bedoeling is een handig alternatief aan te bieden. Tot heel binnenkort …
04/07/08
Happy Birdyday …
Temidden van een levendige en warmhartige woonwijk, ligt een door menselijke bebouwing omzoomde biotoop … een fraaie frisgroene weelderige oase, waar de birdyfans de gevederde tuinbezoekers graag welkom heten en gul onthalen.
Die verwennende gastvrijheid in een gezellig en veilig rustoord, bekoorlijk door landelijke eenvoud en liefelijkheid, prikkelt de vertrouwenwekkende aanhang, de nesteldrang met vrolijk vogelgezang en feestelijke voortgang. We hopen volgend jaar nog meer ‘straatketten’ naar de Kille Meutel te lokken …
04/07/09
Je zoekt, vindt en kiest
een levensweg, die je deelt
met trouwe vrienden …
Precies vandaag bestaat ons“Kille Meutel”Forumpje 2 jaar.
Sinds de wondermooie opnames van onze huisfotografen het “Blogscherm” sieren, loopt het aantal bezoekers gevoelig op.
Een verheugende en hartverwarmende vaststelling, daar eveneens destijds de voor natuurliefhebbers en vogelbeschermers bedoelde nieuwsbrieven, geïllustreerd met tekeningen, een educatieve waarde beoogden.
Sedert kort werd de rubriek“Birdywatch”gelanceerd, initieel opgevat als verzamelbox voor (tuin)observaties van vogelspotters.
Momenteel is een gebruiksvriendelijke observatiefiche, waarin de waarnemer zijn vaststellingen optekent, nog niet beschikbaar.
Met een klik op“Vogelwaarnemingen” nodigt de rubriekenindeling de bezoeker uit een pittige anekdote,een blikvanger,een weetje of een suggestie neer te pennen.
Af en toe duikt over een verschenen artikel een leuke en spontane “Reactie” op of laat men een indruk na in het “Gastenboek”.
In de speurtocht naar kennisdeling en verwondering wekken, blijft de drijfveer“Alles kan altijd beter”…
04/07/10
Vandaag hebben we weer wat te vieren want de blog bestaat 3 jaar.
Onze trouwe huisfotografen Jo en Wim blijven voor merkwaardig beeldmateriaal zorgen en dan is het ook niet verwonderlijk dat het bezoekersaantal gestaag aangroeit.
Met vereende krachten hebben we met ons klein, maar niet minder enthousiast clubje vogelvrienden een mussenteltraject uitgezet om in de streek (Zaventem, Nossegem, Sterrebeek, Kraainem) op 17 verschillende telpunten onze geliefde‘straatketjes’ te tellen.
Hierdoor maken we deel uit van de mussenwerkgroep Vlaanderen die naast het jaarlijks weerkerend mussentelweekend in samenwerking met de universiteit Gent een grootschalig huismussenonderzoek coördineert.
Wij blijven uiteraard ook gefocust op de vliegbewegingen binnen onze tuinenbiotoop. Tijdens de jongste reünie gaven enkele haiku’s mooi weer hoe fel we gehecht zijn aan onze gevederde levensgezel; meteen ook een gelegenheid om de loyale vogelliefhebbers een welverdiendehuismuspin op te spelden …
Dakpan of dakgoot,
voor de huismus is een nest
in Kille Meutel – Georges
Tjilpende huismus,
nest in de Kille Meutel
welkom bij ons hier – Arlette
Kijk Kille Meutel,
veel parende huismussen,
hemel op aarde – Oswald
Kille Meutel vriend,
huismus breng ons samen en
laat het blijven zijn – Chris
Groene oase,
paradijs voor de huismus,
dé Kille Meutel – Franz
04/07/11
Drukke en woelige tijden tasten al eens vaker de drang aan om over de fascinatie voor het vedervolkje te communiceren.Immers in de Brusselse betonnen biotoop beter bestuurlijk beleid geldt de regel: first things first and don't feel free as a bird! Toch is het bezoekersaantal op jaarbasis weer gevoelig toegenomen dit jaar, een eerbetoon dat vooral de huisfotografen toekomt, die voor kwalitatief hoogstaande visuele impressies zorgen.In de loop van volgend jaar zal de Kille Meutel een bijdrage leveren aan de geplande acties van de mussenwerkgroep Vogelbescherming Vlaanderen.
04/07/12
Inmiddels hebben ruim 51 000 bezoekers op de blog 275 artikels en 125 vogelportretten geraadpleegd, alsook 1 100 foto's, waarvan de helft door onze huisfotografen werd aangeleverd. Uit statistieken ter beschikking gesteld door de providers kunnen we afleiden dat 54% Nederlanders en 41% Vlamingen geregeld de blog raadplegen en dan het vaakst gedurende de weekdagen (70%), voornamelijk tussen 13.00 en 18.00 u en 30% tijdens het weekend. Tijdens de maanden juli, augustus en september heeft de blog 'begrijpelijk' minder succes.De Kille Meuel blijft zich samen met Vogelbescherming Vlaanderen inzetten voor het behoud van de huismus.
Het winterkoninkje is een
minuscuul vogeltje met bruine tot kaneelkleurige veren, een klein
rechtopstaand, gestreept staartje en een opvallende, bleke wenkbrauwstreep.
Als een muisje verplaatst
het zich tussen de dichte vegetatie.
Dit vogeltje weegt
nauwelijks 9g en het vertoont zich zelden open en bloot. Het laat zich slechts
mooi bewonderen als het in de lente post vat op een verheven punt vanwaar het
zijn krachtige zang laat horen. Het is bijna niet te geloven dat een dergelijk
klein vogeltje zoveel geluid kan produceren.
De explosieve zang van het
winterkoninkje weerklinkt nagenoeg overal in Europa. Zelfs op het door
zangvogels doorgaans gemeden IJsland in het uiterste noorden en op verscheidene
eilandjes in de Middellandse Zee komt de soort voor. Het lijkt alsof
winterkoninkjes zich overal thuis voelen: vanaf zeeniveau tot boven de
boomgrens in de bergen en zowel in bosrijke gebieden als in boomloze toendra.
Hoge dichtheden bereiken ze vooral in vochtige loof- of gemengde bossen met een
rijke ondergroei en een humusrijke bodem.
Het mannetje heeft een
zeer realistische tactiek ontworpen om in de gratie te komen van vrouwtjes, die
in het voorjaar zijn territorium voorbijkomen. Tijdens die periode geeft hij
blijk van een uitbundige bouwwoede, want de tijd dringt voor deze onvermoeibare
macho.
Om zijn kansen op een
partner te vergroten, bouwt hij immers een reeks nesten (tot wel 8) in een
poging zijn aanstaande te bekoren. Als een vrouwtje wordt aangetrokken door de
luide, klaterende zang die het mannetje ten gehore brengt vanaf ieder nest, zal
zij de beschikbare nesten een voor een kritisch bezoeken en uiteindelijk een
keuze maken.
Mannetjes, die zeer
ondernemend zijn en over een prima territorium beschikken, zijn in staat om de
aandacht van meer dan één vrouwtje te trekken. Een aantal mannetjes blijven
sowieso monogaam, maar andere laten hun eerste gezellin in de steek om met een
ander op te trekken. Dat soort veel verspreide polygamie zal het ontrouwe
mannetje niet weerhouden actief deel te nemen aan het voederen van de jongen
uit beide broedsels.
Het gewelfde nest is een
stevig bouwsel dat meestal op geringe hoogte op een beschutte plaats wordt gebouwd.
We kunnen het vinden op de meest uiteenlopende plekken: tussen klimopranken, op
een balk, onder een brug, in een muurholte, tegen een steile berm, in een
stapel dode takken of in een hooimijt, in het wortelgestel van een boom, in een
oud nest van een boerenzwaluw en zelfs bovenop een bussel gedroogde bloemen die
tegen een zoldering hangt in een gebouw dat weinig wordt bezocht.
Whats in a name?
De betekenis van de
wetenschappelijke naam van het winterkoninkje is holbewoner.
Zijn naam is tevens verweven
met een Griekse sage over de koningskeuze: de vogels zouden diegene tot koning
kiezen die het hoogst kon vliegen. Hoewel het er naar uitzag dat de arend dit
zou winnen, had het winterkoninkje zich ongemerkt op de rug van de grote vogel
genesteld en was hij, toen de arend hoog genoeg dacht te zijn, daar bovenuit
gevlogen zodat het kleinste vogeltje koning moest worden.
Vele vogels namen daar
geen genoegen mee en ze vonden dat een koning ook het diepst in de aarde moest
geraken. Het winterkoninkje dook in een muizenhol en bleek hiermee opnieuw
gewonnen te hebben.
Nadien werd een uil bij
het muizengat geposteerd om het winterkoninkje te beletten er eventueel s
nachts uit te komen. De uil viel echter in slaap; het winterkoninkje vloog weg
en werd vervolgens tot koning uitgeroepen.
De uil werd door andere
zangvogels uitgejouwd, durfde zich overdag niet meer te vertonen en gaat
sindsdien alleen s nachts op jacht.
Maar ook het
winterkoninkje bleef op zijn hoede en sluipt van toen af onopvallend door dicht
kreupelhout
Het gebeurt wel eens dat
een bepaalde vogelsoort de jongen van een andere soort voedert.
In wetenschappelijke
naslagwerken over vogels wordt dat trouwens ook wel beschreven.
Fotos van dit toch wel
opmerkelijke fenomeen zijn echter schaars.
In het Duitstalige werk
Handbuch der Vögel Mitteleuropas van auteur Glutz von Blotzheim staan er bij
de roodborst 9 verschillende vogelsoorten vermeld waarvan de jongen sporadisch
door volwassen individuen van de roodborst worden gevoederd.
In de omgeving van mijn
huis in Garmisch Partenkirchen (Duitsland) broeden al jaren verschillende
vogelsoorten. Op een hoogte van 3m hangt aan de westkant van een houten schuur
een nestkastje. De laatste 15 jaar hebben er in het kastje 7 keer pimpelmezen,
1 keer koolmezen en 4 keer zwarte mezen met succes gebroed.
Eén keer heeft een horzel
er zijn intrek genomen en 2 keer is het nestkastje leeg gebleven.
In 1993 broedde er op de
dakbalk boven het kastje een gekraagde roodstaart en ook een jaar later bracht
die met succes een broedsel groot.
In 2006 broedde een koppel
pimpelmezen in het nestkastje en 7 jongen vlogen uit.
Twee jonge meesjes kon ik
s namiddags waarnemen op enkele meters van het nestkastje.
Ze hadden post gevat op
een stapel oude dakpannen, waar ze onophoudelijk bedelgedrag vertoonden.
Terwijl Hans-Joachim wat
fotos maakte, stelde hij tot zijn grote verwondering vast dat ook een
roodborst de pimpelmezen voederde. Een anderhalf uur lang bleef de
vogelliefhebber geboeid het ongewoon spektakel observeren. Er kwam 6 keer een
roodborst en 2 keer een pimpelmees met voedsel aanvliegen.
Een keer gaf de roodborst
kennelijk met zeer goede bedoelingen een te grote portie insecten aan een van
de jongen. Het pimpelmeesje schudde op een bedenkelijke wijze met zijn kopje en
gaf de indruk dat het zou stikken. Gelukkig begon het na 20 min. opnieuw te
bedelen.
Hoewel de bedelkreten van
de roodborstjongen zeer verschillend zijn van deze van de pimpelmees en de
kleur van de keeltjes duidelijk van elkaar afwijkt, lokte het bedelgedrag van
de jonge pimpelmezen instinctief voedergedrag op bij de roodborst.
Vier dagen later trof
Hans-Joachim op de dakbalk van de houten schuur op een afstand van ongeveer 1 m
van het nestkastje en op een hoogte van ca 4m het nest van de roodborst aan met
daarin een jong vogeltje van 8 à 10 dagen oud. De dag nadien zat het bedelend
in de struiken. Zijn nestmaatjes waren gestorven, vermoedelijk door het natte
en koude weer van de laatste dagen.
Misschien is de dood van
de jonge vogels met als gevolg een overvloed aan eten en tijd de reden
waarom deze roodborst de jonge pimpelmezen voederde.
Het is natuurlijk ook
mogelijk dat de zeer beperkte afstand tussen de nestjes volstond om de
roodborst een beetje in de war te brengen.
Het bewijsmateriaal (de
beelden van Hans-Joachim Fünfstück) van dit verhaal vind je terug in het
driemaandelijks tijdschrift van Vogelbescherming Vlaanderen (zie bron)
Het fotomateriaal die de
bijdrage illustreert is van onze huisfotograafWim Dekelver
Geraadpleegde
bronnen: Koen Devos [Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek] / Mennobart van
Eerden [Rijkswaterstaat Waterdienst, Lelystad] / Stef van Rijn [Delta Milieu,
Culemborg]
Dat er tegenwoordig op
zowat elke plas en waterloop aalscholvers kunnen worden gezien, hadden
ornithologen 40 jaar geleden nooit durven dromen.
In de 19de E en
een groot deel van de 20ste E werd deze weinig geliefde viseter
vogelvrij verklaard en de vervolging was genadeloos. Het ging zelfs zo ver dat
de soort op een gegeven moment in een groot deel van Europa op uitsterven
stond. In België was het trouwens in 1965 zo ver: de laatste broedgevallen
werden opgetekend in Meetkerke (deelgemeente van Zuienkerke op een 4-tal km van
Brugge)
Pas toen de soort eind de
jaren 70 via de Europese Vogelrichtlijn een strikte bescherming kreeg, keerde
het tij, eerst langzaam maar daarna steeds sneller. Het herstel van de
populatie op het einde van de vorige eeuw mag gerust als spectaculair worden
bestempeld.
Nadat in de loop van de
jaren 80 het aantal doortrekkende en overwinterende vogels ook in Vlaanderen
langzaam toenam, vestigde de soort zich hier in 1993 opnieuw als broedvogel.
Sindsdien neemt het aantal
broedparen jaar na jaar toe.
Aalscholvers blijven ook
nu nog de nodige controverse uitlokken. Daarom is het belangrijk om correcte
informatie te vergaren over de aantallen en de verspreiding van aalscholvers.
Zowel de broedkolonies als
de overwinterende populatie worden jaarlijks geteld. Het feit dat aalscholvers
zo verspreid voorkomen, maakt dat ze overdag ook moeilijk te tellen zijn. Aalscholvers
hebben echter de gewoonte om zich s avonds te verzamelen op slaapplaatsen.
Door de aalscholvers op de gezamenlijke slaapplaatsen te tellen, krijg je een
zeer goed beeld van het aantal vogels dat zich overdag in de wijde omgeving
ophoudt.
Aalscholvers overnachten
het liefst in hoge bomen en in de onmiddellijke buurt van water. Daar voelen ze
zich het veiligst. Ook kunstmatige constructies zoals hoogspanningsmasten en
verlichtingspalen doen soms dienst als slaapplaatsen.
Slaapplaatsen op
privédomeinen daarentegen worden vaak bewust verstoord door vissers, jagers of
landeigenaars.
In Vlaanderen zijn
inmiddels ca 60 slaapplaatsen bekend. Daarvan kunnen er 40 tot 45 als
traditionele slaapplaatsen met een zo goed als jaarlijkse bezetting worden
beschouwd.
In bepaalde regios met
weinig geschikte locaties is er maar één vaste slaapplaats en dienen vogels
soms een afstand van 20 tot 30km te overbruggen tussen voedselgebieden en
overnachtingsplaatsen.
Het aantal aalscholvers op
een slaapplaats kan sterk variëren van minder dan 20 individuen tot meerdere
honderden.
De populatieontwikkeling
wordt in Vlaanderen nauwkeurig opgevolgd. In 2011 en 2012 werden
respectievelijk 1 113 en 1 177 bezette nesten geteld. Hiermee lijkt
de soort over haar hoogtepunt heen en stagneert de populatie.
Nu de soort een
onvoorwaardelijke bescherming geniet, worden de aantallen in hoofdzaak bepaald
door de draagkracht van hun leefgebieden en vooral door het voedselaanbod.
De verbetering van het
visbestand in onze waterlopen en plassen heeft ervoor gezorgd dat er meer
voedsel beschikbaar is.
Eutrofiëring (vergroting
van de voedselrijkdom door onder andere fosfaten en nitraten), kanalisatie en
het indammen van rivieren en beken zijn belangrijkere factoren voor de
terugloop van sommige vispopulaties dan de komst van de aalscholver als nieuwe
predator.
Toch loopt de beschermingsstatus
van de soort in Europees verband het risico opnieuw te worden gewijzigd.
Jaarlijks worden in Europa nu al meer dan 90 000 aalscholvers geschoten op
grond van art. 9 van de Vogelrichtlijn.
Hiermee wordt de
mogelijkheid geboden pas als andere methodes hebben gefaald door bejaging
te voorkomen dat belangrijke schade optreedt aan visbestanden.
Interessant om weten is
ook welke andere argumenten door de tegenstanders werden aangevoerd.
Naast het argument van de
schade (die in natuurlijke wateren nauwelijks kan worden nagegaan) wordt
aangevoerd dat de soort een ongewenste indringer zou zijn in het ecosysteem.
Vooral in Denemarken, Zweden, de Baltische Staten alsook in Duitsland,
Frankrijk, Zwitserland en Oostenrijk speelt dit argument.
Aangehaalde motieven zijn:
het verdrijven van andere vogels, het vernietigen van broedbos, het bedreigen
van endemische vissoorten, het verlies aan wetlands, wanneer de viskwekerij
niet langer rendabel zou zijn.
Wie wel eens een
aalscholverkolonie van nabij heeft gezien, zal overtuigd geraakt zijn van de
vele relaties die de soort heeft met andere organismen.
Het lokaal stervende bos
is een paradijs voor spechten, holenbroeders en insecten; reigers en roofvogels
profiteren van visresten en door de bemesting komt een uitbundig waterleven tot
ontwikkeling, waar heel wat dieren voordeel uit halen.
Andere kolonievogels
broeden graag samen met aalscholvers, zoals dat blijkt in de deltas van de
Donau en de Wolga, waar gemengde kolonies voorkomen, met lepelaars, zwarte
ibissen, pelikanen en reigers.
De bewering tenslotte dat
een predator een prooisoort kan uitroeien, is natuurlijk een fabel.
In de natuur zijn
voldoende mechanismen aanwezig voor een terugkoppeling waarbij de prooi minder
risico loopt gevangen te worden.
De wateren die van nature
door de aalscholvers worden bewoond, liggen in de voedselrijke zone van de
grotere wateren: de grotere laaglandrivieren, de grote meren, estuaria (wijde
trechtervormige riviermonden waarin eb en vloed zich sterk doen gevoelen) en
ondiepe kustwateren.
Hier zijn natuurlijke
visbestanden tussen de 100 400kg/ha geen uitzondering en in vrijwel alle
gevallen gaan de aalscholvers met max. 10-20% daarvan aan de haal.
Lokale bestrijding van de
schade (afweermaatregelen op de plaats van de schade) is in voorkomende
gevallen te verkiezen boven het streven naar een op Europees niveau kunstmatig
laag gehouden populatie. De schadevraag zou daarbij wel ernstiger moeten worden
aangetoond dan de manier waarop dit nu doorgaans gebeurt.
Dieren dragen soms
ziekteverwekkers met zich mee die kunnen overgaan op soortgenoten.
Zon infectie vormt dan
soms een risico voor het natuurbehoud wanneer ze het voortbestaan van een
duurzame populatie van een inheemse soort in het gedrang brengt.
Zo zorgt een
ziekteverwekker bij de stierkikker voor massale sterfte bij amfibieën.
Sommige infecties kunnen
worden overgedragen op andere diersoorten en mogelijk een risico vormen voor de
economische welvaart van professionele dierenhouders.
Een voorbeeld is de
klassieke varkenspest die voorkomt bij zowel wilde zwijnen als bij
gedomesticeerde varkens. Sommige infecties kunnen ook de mens besmetten,
waarbij er mogelijk een risico is voor de volksgezondheid. Denk maar aan de
ziekte van Lyme die wordt overgebracht door een geïnfecteerde teken.
Echinococcus
multilocularis is een lintworm die kan voorkomen bij carnivoren in het wild,
zoals de vos.
Knaagdieren en zelfs de mens
kunnen worden besmet met het larf-stadium van de lintworm door opname van
kleine eitjes die via de uitwerpselen van een besmette vos in de natuur
terechtkomen. Zoogdieren, zoals vos en hond, kunnen vervolgens door het eten
van besmette knaagdieren worden geïnfecteerd met het wormstadium van de
lintworm.
In het Vlaamse Gewest werd
in 1999 de aanwezigheid van die parasiet in de vossenpopulatie voor het eerst
aangetroffen.
Uit nader onderzoek weet
men dat de lintworm voorkomt in Vlaanderen, net als in Wallonië, in onze
buurlanden en in de meeste andere Europese landen. Doch in tegenstelling tot
Wallonië komt deze lintwormbesmetting bij Vlaamse vossen slechts zeer
sporadisch voor.
Om een actueel beeld te
verkrijgen van het voorkomen van de vossenlintworm in Vlaanderen organiseerde het
Agentschap voor Natuur en Bos (ANB) een surveillance van de parasiet in de
winterseizoenen van respectievelijk 2012, 2013 en 2014.
Deze bewakingsactie
gebeurde in samenwerking met erkende wildbeheereenheden in Vlaanderen met Dierengezondheidszorg
Vlaanderen en met het Nationaal Referentie Laboratorium voor Parasieten
overgedragen via de voeding.
Om een goede ruimtelijke
spreiding te realiseren, werd aan elke wildbeheereenheid gevraagd na afschot 3 vossenkadavers
ter beschikking te stellen, tot het beoogde quotum van 300 kadavers werd
bereikt.
Deze kadavers dienden
volgens het veiligheidsprotocol door de jager op het terrein te worden verpakt
in door het ANB aangeleverde plastic kadaverzakken, inclusief sluittrips.
Er werden 316 vossen
ingezameld tijdens de periode oktober-december 2014.
De vossen waren afkomstig
uit alle Vlaamse provincies: Antwerpen [59] Vlaams-Brabant [54]
Oost-Vlaanderen [55] West-Vlaanderen [75] Limburg [73], waarvan 9 uit de
Voerstreek.
Van de 316 geanalyseerde
vossen werden slechts 5 vossen positief bevonden op Echionococcus
multilocularis en dit in de provincies Vlaams-Brabant [1] en de Voerstreek [4].
De parasiet is nog steeds
aanwezig in de Vlaamse vossenpopulatie, hoewel in erg geringe mate.
Daartegenover staat de
frequent voorkomende aanwezigheid van de parasiet in de vossenpopulatie in
Wallonië.
Het risico op humane
besmetting in Vlaanderen is bijzonder klein, maar gezien de ernst van een
infectie is het toch aangewezen om preventieve voorzorgsmaatregelen toe te
passen conform de richtlijnen van het Vlaams Agentschap voor Zorg en
Gezondheid.
Het verruimen van de jacht
op de vos is geen oplossing, integendeel.
Bejaging veroorzaakt een
gewijzigde populatiedynamiek waardoor tijdelijk meer jonge vossen zullen
voorkomen. Op hun beurt zullen die zich verder verspreiden om nieuwe territoria
te bezetten. Jagers werken dus door hun ingrijpen de verdere verspreiding van
de vossenlintworm in de hand.
Voorzorgsmaatregelen:
·
was
bosvruchten, zelf geplukte paddenstoelen en valfruit eerst grondig en kook ze
indien mogelijk voor consumptie;
·
pluk
braambessen voor onmiddellijke consumptie enkel als ze hoger hangen dan 1m;
·
was
je handen goed na het tuinieren en andere grondwerkzaamheden;
·
neem
een dode vos alleen vast met handschoenen;
·
ontworm
jouw hond elke 3 à 4 weken, zeker in de Ardennen of Europees endemische
gebieden;
·
gebruik
een ontwormmiddel dat efficiënt is tegen deze besmetting (bv. Praziquantel);
·
neem
jouw huisdieren geregeld mee op controle bij de dierenarts.
De grootste
wetenschappelijke ontdekkingen gebeuren per toeval.
Dat beseft ook de Vlaamse
ornitholoog Filip Verbelen.
Toen zijn vriendin een
vakantie op Principe een paradijselijk eiland voor de kust van Equatoriaal
Guinea boekte, wees niks erop dat hij daar ook een nieuwe uilensoort zou
ontdekken.
Zoals elke
vogelliefhebber/ornitholoog ging Verbelen zich op internet informeren over de
vogelrijkdom op zijn reisbestemming.
Er waren al sinds 1928 geruchten
over een mysterieuze uil op het eiland, maar niemand slaagde erin hem ooit te
zien.
Een Portugese bioloog
Martim Melo, die 8 jaar geleden met een team onderzoekers het Obo-natuurpark
gedurende een maand uitkamde, kon de rare vogel niet klissen.
Toch gaf hij 2 belangrijke
tips mee: lokale papegaaienvangers hadden tijdens hun strooptochten hoog in de
bomen onbekende kleine uilen gezien.
Melo had het geluid
opgenomen waarvan hij vermoedde dat het van een uil afkomstig was.
Toen Verbelen het
geluidsbandje beluisterde, stelde hij vast dat het geluid sterke gelijkenissen
vertoonde met dat voortgebracht door dwergooruilen.
Op de naburige eilanden Sao
Tomé en Annobón komen dwergooruilen voor; het zou verwonderlijk zijn mochten er
op Principe geen bestaan.
Verbelen trok naar het
gebied dat Melo verkende en vrij snel hoorde hij gelijkklinkende uilenroepen.
Alleen weerklonken ze te ver weg om een goede opname te maken. Dat was spijtig,
want de truc om uilen te lokken, is het afspelen van hun eigen zang.
Dan denken ze dat een
ander mannetje hun territorium betreedt en komen ze nieuwsgierig piepen wie de
indringer is.
Na 4 dagen geduldig
speuren, hoorde Verbelen bij valavond de bewuste roep glashelder boven zijn
hoofd ergens in het dikke bladerdek van de hoge bomen.
Verbelen maakte een
geluidsopname die hij vlak daarna opnieuw afspeelde. Plots vloog er iets
voorbij en het beestje overduidelijk een dwergooruil streek op 4m van zijn
neus neer op een tak.
De ornitholoog greep
behoedzaam naar zijn fototoestel, maar je zal het op zon moment nooit anders
zien de flits werkte niet. Toch bleef hij kalm en slaagde er uiteindelijk in
een foto te nemen met de ingebouwde flits van een reservetoestel.
Je zou denken dat een foto
het bewijsmateriaal is voor een nieuwe vogelsoort, maar niks is minder waar.
Zijn roep is veel belangrijker. Op de foto lijkt de dwergooruil immers als twee
druppels water op de Hartlaubs dwergooruil, die op het naburig eiland Sao Tomé
leeft.
Het onderscheid ligt hem
net in het geluid dat hij voortbrengt en dat totaal verschillend is.
Om een nieuwe vogelsoort
te diagnosticeren, hanteren ornithologen diverse methodes.
Het meest sluitende is een
DNA-onderzoek, maar dan moet je uiteraard de vogel vangen.
Ook de morfologische
studie van de bouw van de vogel gecombineerd met analyse van zang en roep kan
uitsluitsel geven.
Bij uilen is het geluid
heel bepalend omdat dat genetisch vastligt. Uilen zijn niet in staat om zoals
zangvogels geluiden na te bootsen en toe te voegen aan hun repertoire.
De dwergooruil [in Europa]
De dwergooruil is een
kleine nachtelijke uil, die gemakkelijk te vinden is door zijn aanhoudende
fluitende roep, maar vaak slechts te zien is als een silhouet op de punt van
een dak. Hij is overdag nauwelijks te vinden.
In mediterrane dorpen en
bossen is de roep van de dwergooruil bij ochtend- en avondschemering vaak te
horen.
De kleine roofvogel eet
insecten, reptielen, kikkers en kleine vogels. Hij grijpt deze met zijn poten
als hij vanaf een zitpost jaagt. Nachtvlinders vangt hij soms vliegend.
Hij herhaalt een iets
melodieus fluitend pièè of tjuuk in een tempo van ongeveer 22 tot
26 noten / min. Hij heeft ook een schrille, geknepen alarmroep.
De nesten bevinden zich in
boomholtes of gebouwen. Het legsel van 4 5 eieren komt na 24 25 dagen
broeden uit.
Europese dwergooruilen
overwinteren in Afrika, hoewel sommige in het uiterste zuiden van Spanje,
Italië en Griekenland blijven.
Het verenpak vertoont een complex
grijs tot roodbruin vlekkenpatroon met donkere strepen op een lichtere
achtergrond. Dicht bij het lichaam vertoont de sterk gebandeerde (gestreepte) bovenvleugel
een rossig veld; de ondervleugel een bruingeel veld.
Zijn smalle, platte kop,
soms met opgeheven oorpluimen, vertoont diverse gezichtsvormen en houdingen;
als hij alert is, zijn de gele zwart omrande ogen duidelijk merkbaar.
Het uiltje heeft een
lichaamslengte die varieert van 18 tot 20cm; een spanwijdte die wisselt tussen
47 en 54cm en een lichaamsgewicht dat schommelt tussen 140 en 150g.
Filip Verbelen is ook een milieuactivist
Hij werkt als Forest
Campaigner bij Greenpeace. In landen als Congo en Indonesië documenteert hij
illegale houtkap en staat hij lokale gemeenschappen bij in hun strijd tegen
multinationals. De grootste boosdoeners zijn oliepalmbedrijven, leveranciers
van biodiesel. Hun plantages zorgen ervoor dat het regenwoud in Zuidoost-Azië
smelt als sneeuw voor de zon. Langs de oevers van de Kinabatangan in Borneo zie
je vanop een bootje alle wildlife dat je maar kan dromen van orang-oetans tot
neushoornvogels. Dat is niet omdat ze daar graag samen zitten, maar omdat de
dieren bijeen moeten schurken in de 4 stroken bomen die er van het oerwoud nog
resten. Daarachter gaapt een bos met duizenden oliepalmen, een ramp voor de
biodiversiteit. De biotoop van duizenden dieren, waaronder tijgers, neushoorns
en mensapen, is volledig naar de knoppen.
Gelukkig nemen bepaalde
westerse landen met de klimaatakkoorden maatregelen tegen ontbossing. Noorwegen
bv. wil de Congolese overheid 1 miljard euro schenken als ze haar wouden
beschermt.
De Deense onderwijzer en
ornitholoog Hans Christian Mortensen was de eerste die in 1899 is begonnen met
het vangen van vogels om ze vervolgens met een ring weer los te laten. Hij deed
dit om meer te weten te komen over het trekgedrag van vogels. Hij startte zijn
succesvolle ring-experimenten met spreeuwen die in nestkasten met een
sluitingsmechanisme werden gevangen. Later ringde hij ook ooievaars, reigers,
meeuwen en diverse eendensoorten. Hij zou meer dan 6 000 vogels hebben
geringd.
Het ringen van in het wild
levende vogels is omstreeks 1911 begonnen en is
er jarenlang op gericht geweest om inzicht te verkrijgen in de trekpatronen van
diverse vogelsoorten. Hoofddoelstelling van het ringwerk beperkte zich tot de
vertrekplaats en de bestemming van de gevangen vogels.
Van de meeste vogelsoorten
zijn inmiddels de geografische grenzen van zowel broed- als van
overwinteringsgebieden bekend.
Het CES-project
(Constant_Effort_Sites)
In een gebied met een vaste
opstelling van mistnetten onder zo gelijk mogelijke omstandigheden worden
vogels gevangen en geringd in het broedseizoen. Dit project richt zich
specifiek op broedvogels en wordt dus uitgevoerd tijdens het broedseizoen en
hierna als de jonge vogels zijn uitgevlogen. Door deze werkwijze kan men
inzicht krijgen in de reproductie en de overleving van de lokale
broedpopulaties. Voor de overleving is het ook van belang om de reeds geringde
vogels in opeenvolgende onderzoekjaren terug te vangen of teruggemeld te
krijgen door andere vogelringers of derden. Het project kan tevens bijdragen
tot het verklaren van veranderingen in vogelpopulaties.
Het RAS-project
(Retrapping Adults voor Survival) is een belangrijke toevoeging aan de
broedvogel-monitoring. Het impliceert het terug vangen van geringde broedvogels
om de overlevingskans te kunnen berekenen. Sommige vogelsoorten gaan duidelijk
in aantal achteruit en men maakt zich daar terecht zorgen over.
De vogels kunnen onder
andere met behulp van fijnmazige mistnetten (netten die je tussen 2 palen hangt
en haast onzichtbaar zijn) en slagnetten worden gevangen. In de
trekperiode wordt er in de meeste gevallen gebruik gemaakt van geluid; in het
broedseizoen echter niet om verstoring te voorkomen.
s Morgens net vóór de
ochtendschemering, gaan de ringers hun netten opstellen. Zodra de dag
aanbreekt, gaan de vogels zich verplaatsen om voedsel te zoeken, met als gevolg
dat een deel van deze vogels in de netten belandt. De vogels worden eruit
gehaald en voorzien van een passende ring met een uniek nummer erop.
De vogelsoort wordt
genoteerd, de leeftijd en het geslacht bepaald en de vogel wordt ook gewogen en
gemeten en geregistreerd in een centrale databank.
Om roofvogels te vangen
bestaan er verscheidene manieren, vaak gebaseerd op beproefde technieken van
valkeniers.
Soms worden nepprooien
gebruikt om de predatoren in een val te lokken. Dit kan een kooi zijn, een net
of fijne lussen waarin ze met hun poten verstrikt geraken.
Veel roofvogels kunnen op
het nest worden gevangen zonder risico dat ze het nest in de steek zullen
laten, zoals vaak wel het geval bij kleinere vogels.
Als merkteken wordt veel
gebruik gemaakt van de aluminium pootring met een uniek nummer en een retouradres.
Een alternatief merkteken om de roofvogels te herkennen, zonder ze steeds te
moeten vangen, zijn plastiek pootringen of vleugelmerken. Wanneer nestjongen
een merkteken krijgen, gebruikt men verschillende kleuren om jaarklassen aan te
geven en nummers voor elke individuele vogel. Een vleugelmerk wordt vastgemaakt
met een klemmetje aan het patagium (een dunne huidflap op de voorrand van de
vleugel) en blijft als het deskundig is aangebracht altijd zitten.
Waar de havik tot voor
kort nog een echte bosgebonden broedvogel van de zandgronden was, is het
tegenwoordig een bewoner van vrijwel ieder type van landschap.
Voor een meer
gedetailleerd portret van de havik kan je via de zoekrobot een artikel uit het
archief opvissen
28/09/2015De havik
Ivan Bruneel voorzitter
van Natuurpunt Staden en goed bevriende stichter van de huismussenwerkgroep aldaar
is een door het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN)
gecertificeerde en erkende vogelringer, die recent een havik ringde (de knappe fotos
werden door zijn zoon Robin gemaakt)
Wie Ivan Bruneel met het
ringen van een koekoek aan de slag wil zien, kan in het archief het artikel
opsnorren
Het houden van
zangwedstrijden met vinken, vinkenzetting, is een eeuwenoude volkssport. Het
gebruik ervan zou teruggaan tot het einde van de 16de eeuw. Vinken
staan erom bekend dat de mannetjes tussen maart en augustus om het hardst
zingen om hun territorium af te bakenen en vrouwtjes te lokken. Het liedje
duurt maximaal 5 seconden en mannetjes herhalen het tot 10 x / min. Tijdens een
zogenaamde vinkenzetting worden de vinken in speciale wedstrijdkooien in een
lange rij langs de straatkant geplaatst met telkens 2.40 m tussen. Een liedje
is geldig als het begint met een voorzang en eindigt met een slotzang,
eindigend op het kenmerkende suskewiet. Met een krijtje worden streepjes
getrokken op een zwartgeverfde houten telregel om de slagen te tellen.
·
De
Ieperse korenmeester en kroniekschrijver Augustijn van Hernighem bericht als
eerste over een zangwedstrijd met vinken (vinkenzetting) op 1 mei 1595. De
Ypersche Bladwijzer maakt zelfs gewag van een vinkenzetting die reeds in 1593
zou hebben plaatsgevonden. De Ieperse gilde der vinkeniers zou zijn opgericht
in 1627. Iedere regio had zowat zijn eigen speelwijze en reglement maar bij de
vinkenzetting werden de kooien s morgens vroeg in een straat op een lijn op de
grond geplaatst. Iedere vinkenier nam individueel met zijn vink deel. Voor
ieder geldig suskewiet-liedje werd een streepje op een regel gezet en de
winnaar werd de vink die het meest goede liedjes had gezongen. De eigenaar van
de vink werd tot koning uitgeroepen en als je twee keer na elkaar tot koning
werd uitgeroepen, kreeg je de titel van keizer.
·
Op
75% van de schilderijen waarop voedsel wordt afgebeeld door de Antwerpse
Meester Frans Snyders (1579 1675) komen vinken voor. De vogels werden aan
stokjes geregen en voor consumptie te koop aangeboden op de markten. Zij werden
door gewone lieden aangeleverd, die vinken en andere zangvogels vingen met
behulp van een steenuil als lokvogel. De vogels geraakten vastgekleefd in
vogellijm en werden vanuit de beschutting met tot 2m lange blaaspijpen gedood.
Gevogelte
was in die tijd een hoofdbestanddeel bij banketten. Bij het gildefeest van de
Antwerpse Sint-Lukasgilde in 1617 werden 34 kapoenen, 22 paar snippen, 8 paar
patrijzen en 325 vinken opgediend tijdens 2 maaltijden.
·
Gekooide
vinken werden vroeger vaak bind gemaakt, omdat men geloofde dat blinde vinken
beter zouden zingen. Het blind maken gebeurde met behulp van een dunne
ijzerdraad die gloeiend heet werd gemaakt en dicht bij de ogen van de vink werd
gehouden. Als reactie kneep de vogel de ogen dicht waardoor de verschroeide
randen van de ogen aan elkaar kleefden. Het hoornvlies werd in dit geval dus
niet verminkt. Soms gingen vinkeniers ook driester te werk en werden de ogen
volledig uitgebrand.
·
In
grote delen van Vlaanderen staat de vink bekend als botvink of boekvink. De
dialectnaam gaat terug op bokvink, waarbij bok zou staan voor beuk. Vinken
zijn inderdaad verzot op beukennnootjes.
·
Op
advies van de expertcommissie Immaterieel Cultureel Erfgoed heeft de Vlaams
minister Schauvliege het vinkenzetten toegevoegd aan de Inventaris Vlaanderen
voor Immaterieel Cultureel Erfgoed. De inventaris verhoogd de zichtbaarheid en
stimuleert het bewust omgaan met en het borgen van dat erfgoed. De inventaris
telt nu 37 tradities, fenomenen of gewoontes (carnaval van Aalst,
garnaalvisserij te paard in Oost-Duinkerke, Krakelingenfeest en Tonnekensbrand
in Geraardsbergen, krulbollen en kantklossen).
Wie een idee
wil hebben wat vinkenzetten precies inhoudt, kan even onderstaande weblink
aanklikken
De kraanvogel heeft
wereldwijd in alle culturen indruk gemaakt en een sterke symbolische waarde
meegekregen. Bovendien hebben zijn sierlijke bewegingen krijgskunstvormen
geïnspireerd en werd hij in het naoorlogse Japan een uitgesproken
vredessymbool.
Zo gaat het verhaal over
de dochter van een bekend Chinees krijgskunstenaar, die ondanks het goede
onderricht van haar vader, elk gevecht met een kraanvogel verloor.
Daarom begon zij de
bewegingspatronen van het dier te bestuderen en ontwikkelde zo nieuwe
krijgskunstvormen. De kraanvogel wushu-stijlen zijn bekend om hun soepele
schoonheid.
In het westen wordt vaak
de term kungfu gebruikt maar wushu dekt een ruimere lading. Kungfu associëren
wij meestal met de meer spectaculaire vormen van wushu, zoals we die kennen in
de filmwereld.
Wushu daarentegen wordt
ook gebruikt voor zachtere stijlen, zoals taijiquan (een filosofisch begrip
voor boksen of vechten volgen de principes van de yin en de yang) en Ba Gua (de
kracht van de aanvaller wordt tegen hemzelf gebruikt)
Wereldwijd maar vooral in
Oost-Azië is de kraanvogel symbool van gezondheid, lang leven, trouw en geluk.
In Viëtnam is zijn
afbeelding verwerkt in de nationale vlag.
In Japan was de kraanvogel
tijdens het shougunaat (shogun = legerleider die de barbaren verslaat) een
beschermd heilig dier.
Bij uitvinding van origami
rond 1 700 ontstond zelfs de legende dat een wens werkelijkheid wordt van wie
1 000 kraanvogels vouwt.
De kraanvogel is echter
ook symbool van waakzaamheid en staat er om bekend dat hij alleen vecht omwille
van zelfverdediging.
Nog een nieuwe dimensie
kreeg de kraanvogel door het aangrijpende verhaal van Sadako Sasaki. Zij werd
als peuter slachtoffer van de radioactieve straling van de kernbom op Hiroshima.
Ze groeide op tot een jonge atlete, maar op haar 11de ontwikkelde ze
leukemie, de bomziekte. Begin augustus 1955 was ze reeds zwaar ziek en naar
aanleiding van de oude Japanse legende die haar beste vriendin Chizuko haar
vertelde, nam ze zich voor 1 000 kraanvogels te plooien, met de wens om
terug te kunnen lopen.
Sasaki geraakte echter
niet verder dan 644 papieren vogels en stierf op 25/10/1955 op 12-jarige
leeftijd. Haar vriendinnen vouwden na haar dood de resterende kraanvogels en
uiteindelijk werd er in het vredespark van Hiroshima in 1958 een beeldhouwwerk
voor haar nagedachtenis opgericht.
Sindsdien zijn de duizend
geplooide kraanvogels een universeel symbool van de vredeswens geworden.
Sasako werd de heldin van
vele Japanse schoolmeisjes. Haar verhaal wordt in sommige Japanse scholen
verteld bij de jaarlijkse herdenking van de kernbom op Hiroshima en over heel
Japan wordt ter ere van haar 6 augustus als vredesdag gevierd.
Het aangrijpend verhaal
van het kranige meisje wordt in een korte reportage gereconstrueerd
Geraadpleegde
bronnen: De standaard: Schauvliege verklaart de spreeuw vogelvrij
Vogelbescherming Vlaanderen: Voor spreeuw & Co naar Raad van State
Vogelbescherming
Vlaanderen is verbolgen over de recente wijzigingen aan het Soortenbesluit die
minister Schauvliege doorvoerde en leidde daarom een procedure in bij de Raad
van State.
De vereniging vraagt de
vernietiging van een belangrijk deel van het besluit, met name de bijlage die
alles regelt inzake het bestrijden van soorten.
Voorzitter van
Vogelbescherming Vlaanderen, Jan Rodts:
De minister wijzigt een
reeds bestaande problematische regeling die niet strookt met de Europese
Vogelrichtlijn en maakt het zelfs nog bonter. Principieel beschermde vogels op
grote schaal doden, zonder wetenschappelijke onderbouwing van dat beleid, is
ongehoord. Bovendien bestaat er vandaag geen effectieve controle in het veld.
Het zogenaamde
soortenbesluit van 15/05/2009 regelt de bescherming en het beheer van de
(wilde) fauna en flora.
In functie van het
voorkomen van belangrijke schade aan professioneel geteelde gewassen,
fruitteelt en fauna en flora kan er via bijlage III van het besluit momenteel
vrij ruim en zonder al te veel moeite worden afgeweken van het algemene
beschermingsbeginsel.
Het gaat dan om de
volgende soorten: kraai, kauw, ekster, gaai, spreeuw en nieuw aan het lijstje
toegevoegd de brandgans. Deze soorten kunnen mits een gewone melding bij het Agentschap
van Natuur en Bos met het geweer, vangtuigen of met roofvogels worden gedood.
Op het meldingsformulier schrijft men welke schade men wil voorkomen, welke
omvang ze heeft en welke andere maatregelen men al heeft genomen om schade te
verhinderen.
Zonder tegenbericht kan
men na 24u starten met bestrijdingsactiviteiten. Men gaat dus in principe uit
van een stilzwijgende goedkeuring. Verificatie en controle in het veld gebeuren
niet of nauwelijks.
De vraag naar de omvang
van de vermeende landbouwschade die door deze bestrijdbare vogelsoorten in
Vlaanderen wordt veroorzaakt, is nog nooit op een wetenschappelijke manier
gesteld, laat staan beantwoord.
De spreeuw, waarvan de
Europese populatie sinds de jaren 80 nagenoeg is gehalveerd, kan momenteel zonder
veel problemen in het kader van de schadepreventie in de fruitteelt massaal
worden bestreden.
Het voorliggende
wijzigingsbesluit zou de ideale gelegenheid zijn geweest om de diverse vormen
van schade beter in kaart te brengen en van koers te veranderen.
Dit was ook de prangende
vraag die Vogelbescherming Vlaanderen stelde in de aanloop tot dit nieuwe
besluit. Toch koos de minister ervoor om haar beleid rond het verdelgen van
kraaiachtigen en andere soorten niet te wijzigen. Integendeel, ze deed er nog
een schepje bovenop.
Voortaan zullen jagers en
andere vogelbestrijders hun trechter- en Larsenkooien deze laatste zijn
kleine verplaatsbare kooien met verschillende compartimenten en een lokvogel in
het midden nu ook inzetten voor meerdere soorten.
Zo kunnen trechtervallen
niet enkel meer worden gebruikt voor eksters en kraaien, maar tegenwoordig ook
voor gaaien en kauwen.
De kleinere Larsenkooien,
voorheen exclusief te gebruiken bij de bestrijding van eksters, mogen nu ook
worden ingezet voor het vangen en doden van kraaien, gaaien en kauwen.
Dit is een bijkomend
probleem op vlak van dierenwelzijn, gelet op de grootte van deze soorten.
Tegelijk bestond al het probleem van het gebrek aan selectiviteit van de
trechtervallen.
Roofvogels, zoals buizerd
en soms ook havik, zijn vaak ongelukkige bijvangsten van dergelijke
vangtuigen. Nieuwsgierige egels en marters lopen dan weer het risico om terecht
te komen in een van de vangcompartimenten van een Larsenkooi.
Met haar verzoekschrift
hoopt Vogelbescherming Vlaanderen dat de Raad van State deze al te soepele en
nonchalante generieke bestrijdingsregeling snel naar de prullenmand verwijst.
De spreeuw kent een lange geschiedenis van vervolging in onze
contreien
De forse achteruitgang van
de spreeuw valt deels te verklaren door het gebruik van pesticiden en door het
verdwijnen van dode bomen en daarmee ook broedplaatsen.
Wat Vlaanderen betreft,
speelt nog een ander aspect: het culinaire.
Al sinds de middeleeuwen
wordt het diertje als een delicatesse beschouwd.
Natuurfilosoof Jan Desmet
uit Brugge herinnert zich de tijd nog dat zijn moeder een pan met spreeuwen
bakte, gevangen in de tuin.
Ik vond dat heel lekker,
moet ik toegeven. Hoewel het letterlijk om een lichtgewicht gaat met weinig
vlees en vet aan de botten, want hij is nog kleiner dan een kwartel. Vroeger
vlogen de spreeuwen bij wijze van spreken als gebraden kippen in je mond.
Bij sommige slagers gaat
het vogeltje nog steeds illegaal onder de toonbank. Restaurants bieden het soms
buiten de kaart aan, weet Jan Rodts.
Dit jaar nog werd een
fabrieksarbeider uit Malderen veroordeeld omdat hij in 15 jaar tijd 21 000
spreeuwen doodkneep. Bij controle ontdekte men een diepvriezer vol met
schoongemaakte karkassen.
Wel kwam er een kentering in
het consumeren van spreeuwen met de ontploffing in Tsjernobyl. Veel spreeuwen
komen namelijk uit Oost-Europaen er
werd toen afgeraden die nog langer te eten wegens de verhoogde bestralingen.
Vooral eigenaars van
boomgaarden vervloeken de gevleugelde bezoeker, die nooit alleen komt. Behalve
insecten is de spreeuw intens verzot op kersen en krieken.
Een beproefde manier om
spreeuwen te vangen, is het gebruik van dichtklappende slagnetten van 2 bij 10
m en één vastgebonden levend exemplaar om een hele vlucht naar de grond te
lokken. Daarna volgt het gruwelijke deel:het kapot knijpen van het kopje tussen duim en wijsvinger.
In de jaren 70 werd zelfs
het Belgische leger af en toe ingeschakeld om dynamiet te plaatsen in bomen
waar de zwermen gingen slapen. Maar na de ontploffing lagen niet alleen de diertjes
aan flarden, maar ook de ruiten aan diggelen van huizen in de buurt.
Wie eerder verschenen
artikels wenst te raadplegen, kan via de zoekrobot de volgende bijdragen
opdiepen:
De ralreiger, stilaan thuis in de polders van Kruibeke - deel 3
Echt toeval kan je de
keuze van de ralreiger niet noemen om in de polders van Kruibeke te toeven.
Ook in juni 2005 en 2014
streek hier al eens een exemplaar neer. Maar ook bijzondere broedvogels als,
woudaap, roerdomp, zomertaling, rietzanger, snor en nachtegaal vinden in het
volwaardig territorium een stekje. De laatste jaren nam ook het aantal uitzonderlijke
trekvogels dat er tijdens hun trekroute kwam bijtanken opvallend toe: zwarte
ibis, klein waterhoen, reuzenstern (Kaspische stern), velduil, roodmus (oorspronkelijk
uit Oost-Europa) en de bedreigde waterrietzanger werden er recent waargenomen.
Met nog meer soortgelijke
gebieden in de omgeving, zoals de Kalkense Meersen en de Durmevallei en later
ook de Sigma-gebieden in de 3 Nete-valleien, zien de watervogels almaar meer
kansen om België als een volwaardige broed- en stopplaats te gebruiken. Meersen
zijn laaggelegen, vochtige graslanden in de overstromingsvlakte van een rivier;
vaak zijn ze doorsneden met sloten en grachten. In de buurt van de dorpskernen
zijn de weilanden afgebakend met knotwilgen, die het natuurgebied een eerder
kleinschalig uitzicht geven. Ruimte, water groen en rust vormen de
belangrijkste troeven. In de valleien van de Durme en de Nete krijgen de
kronkelende rivieren opnieuw meer ruimte, via een combinatie van de aanleg van
een winterbedding en gecontroleerde waterbuffersgebieden. Dat zijn GOGs zonder
ringdijk. De winst is dubbel: de kans op overstromingen is kleiner en geleidelijk
kan er weer natte natuur groeien, in de vorm van waardevol wetland.
Rustige en waterrijke
gebieden met talrijke visjes en amfibieën zijn een must voor de ralreiger en
als het even kan horen daar drijvende waterplanten bij zoals de eerder vermelde
gele plomp. In de toekomst mogen we dit fraaie reigertje wellicht nog meer verwachten
en we sluiten zelfs niet uit dat hij ooit zal broeden in ons land. Nu al zijn
er broedgevallen opgetekend tot in de Champagnestreek in Frankrijk. De
ralreiger is niet de eerste zuidelijke reigersoort die zijn broedareaal
uitbreidt. Eerder zagen we dit al bij de kleine zilverreiger, de kwak en de
koereiger. De verbeterde waterkwaliteit en de inrichting van nieuwe
watergebieden spelen daarin een sleutelrol, maar ook de verdroging van het
zuiden heeft hier een invloed.
In het filmpje zie je de
ralreiger tussen de gele plomp enkele prooidieren uit het lage water plukken
De ralreiger, stilaan thuis in de polders van Kruibeke - deel 2
Gecontroleerde
overstromingsgebieden
Bij een stormvloed een
combinatie van springtij en een noordwesterstorm op de Noordzee kan een
krachtige golf de Schelde binnenrollen. De rivier en haar zijrivieren moeten
dan op korte tijd veel water slikken.
Het Sigmaplan geeft het
wassende water daarvoor de ruimte in gecontroleerde overstromingsgebieden (GOG).
Een GOG is een gebied met
een hoge, stevige ringdijk eromheen. Die beschermt achterliggende woonkernen of
bedrijven tegen wateroverlast. Om het water ruimte te geven, legt men de
ringdijk verder landinwaarts dan de oude rivierdijk. Pas als deze ringdijk
klaar is, verlaagt en verstevigt men de oude dijk. Men noemt hem dan
overloopdijk omdat er water overheen kan stromen bij hoge waterstanden in de
rivier.
Een GOG kan een grote
hoeveelheid water veilig bergen. Daardoor daalt het waterpeil van de rivier en
vermindert de druk op de dijken. De vloedgolf verliest zo een groot deel van
haar kracht en het risico op overstromingen of dijkbreuken wordt drastisch ingeperkt.
Zodra het water in de rivier voldoende gezakt is, loopt het GOG leeg via
uitwateringssluizen.
Veel GOGs combineren
veiligheid met natuur. Het binnengebied is bv vaak geschikt als wetland waar
zeldzame planten en dieren gedijen. Wetlands zijn drassige gebieden met
waardevolle natuur. s Winters staat het grondwater er hoog, in de zomer daalt
het.
Het landschap in een
wetland kan variëren van open water naar rietland, dat dan weer over gaat in
moerasbossen. Waar begraasd of wordt gemaaid, ontstaan bloemrijke hooi- en
graslanden. Daarin voelen vooral weidevogels zich prima thuis. Soms stelt men
het GOG weer bloot aan de getijden. Zo ontstaat unieke getijdennatuur met
slikken en schorren. Die blinkt uit in diversiteit door de unieke overgang van
zoet naar zout water en het samenspel van rivier, zand en slib.
Slikken zijn de lager
gelegen delen, die bij elke vloed worden overspoeld. De meeste planten gedijen
niet goed in die overvloed aan water. Slikken zijn doorgaans dan ook
onbegroeid.
Het krioelt er wel van de
wormen, krabben en andere minidiertjes, die voedsel vormen voor vogels en
vissen.
Telkens als het
rivierwater zich na een vloed terugtrekt, blijft een laagje slib achter op de
slikken. Na verloop van tijd steken ze boven de gemiddelde waterlijn uit. Dat
noemen we schorren. Die overstromen nog alleen bij springtij, ongeveer tweemaal
per maand.
In tegenstelling tot
slikken zijn schorren vaak wel begroeid. Plantjes als lamsoor en zeekraal
kunnen bv. goed tegen zout water. In het zoete deel van de Schelde kunnen
rietpartijen en uiterst zeldzame wilgenvloedbossen groeien.
Nog zon zeldzaam
leefgebied is een elzenbroekbos. De bomen staan er bijna het hele jaar met hun
wortels in het water en vormen een uitgelezen schuil- of nestplaats voor tal
van diersoorten. In de vele sloten, kreken en plassen leven onder meer vissen,
amfibieën en libellen.
In de polders van Kruibeke
vind je unieke elzenbroekbossen. Met het kosteloos lespakket van Scalluvia Jungle
en de Natuurouders, bestemd voor de leerlingen van de 3de graad
basisonderwijs, kom je alles te weten over dit prachtig stukje natuur.
De ralreiger is een vrij
kleine, zuiderse reigersoort met een tropisch uiterlijk; goudbeige met een
trosje zwart-witte sierpluimen op de kruin, blauwe snavel en gele poten. In de
vlucht schuiven zijn witte vleugels open.
Een ralreiger vinden in
België is een uitzonderlijke toevalstreffer, maar dat hij uitgerekend
neerstrijkt in de polders van Kruibeke is minder toevallig.
De ralreiger heeft een
verbrokkeld verspreidingsgebied rond de Middellandse Zee, van Spanje tot het
Midden-Oosten en Egypte. Hij overwintert in het zuiden van de Sahara en is
bijgevolg een trekvogel.
De 1ste
waarneming voor België dateert al van juni 1905 in Zoutleeuw (Vlaams-Brabant).
Tot 1990 werden er 17
waarnemingen opgetekend. Daarna nam het aantal waarnemingen toe en in de jaren
90 dook hij bijna jaarlijks wel ergens op.
Vanaf 2001 zijn er
jaarlijks 1 tot 3 meldingen en daarmee zien we dezelfde trend als bij
koereigers, een soort die zich ondertussen volledig inburgerde en zich zelfs de
status van broedvogel toe-eigende.
In 2016 maakt de ralreiger
plots wel een heuse sprong, want tot nu (19/07/2016) toe werden er al 8 vogels
opgemerkt.
Deze waarnemingen werden
nog niet geaccepteerd door het Belgian Rare Birds Committee maar
aangezien ze allemaal goed fotografisch werden gedocumenteerd, zal dat
ongetwijfeld snel gebeuren.
Op zondag 17/07 verscheen
de 6de vogel in de polders van Kruibeke, waar hij zich fraai liet
bekijken, fotograferen en filmen. Hij genoot er van visjes die hij oppikte van
tussen de drijvende bladeren van de gele plomp, een opvallende drijfplant met
grote bladeren en felgele bloemen.
De polders van Kruibeke
hebben hun waarde na de uitvoerige inrichtingswerken
meer dan bewezen. In
totaal herbergt het gebied 300 ha slikken en schorren, 150 ha weidevogelgebied
en 80 ha elzenbroekbossen.
De waterral,
familie van de rallen (waterhoentje, porseleinenhoen, meerkoet, kwartelkoning),
is een succesvolle vogelgroep met soorten die over vrijwel de gehele aardbol
voorkomen.
De waterral
is een schuwe vogel die je niet vaak te zien zal krijgen. Hij verschuilt zich
in het riet of de dichte begroeiing van moerassen of waterpartijen en komt daar
niet of nauwelijks tevoorschijn.
Tijdens de
winter treft men de waterral ook aan bij afwateringskanalen en andere plaatsen
waar nog stromend water te vinden is. Horen kan je hem wel wanneer hij piepende
en soms gillende geluiden uitstoot. Vooral in de ochtend en tijdens de
avondschemering kan de waterral zijn aanwezigheid verraden. De roep wordt
vergeleken met een gillend speenvarken die overgaat in een soort gegrom.
Om de fraaie
watervogel te zien, kun je het beste een plekje bij een opening in het riet
opzoeken en daar rustig wachten. De meeste kans heb je als het heeft gevroren.
Waterrallen zoeken dan plaatsen op met open water. Je kunt ze dan soms langs
een bevroren rietrandje zien scharrelen.
Bij gevaar
vliegt de vogel met tegenzin soms over korte afstanden weg, waarbij hij wat
fladdert en de poten laat hangen. Liefst zoekt hij in een looppasje de beschutting
op van de dichte rietkragen.
Bij het
lopen doorgaans met de snavel naar de grond gericht, wipt de waterral af en toe
zijn staart waarbij witte veren aan de onderkant zichtbaar worden.
Het mannetje
kiest het goed weggestopte nest eigenlijk een slordig kommetje gedroogde en
opeengehoopte vegetatie die hij aan zijn vrouwtje toont met gespreide
vleugels en staart.
Bij dit
vogeldansje wrijven beide partners hun snavels tegen elkaar alsof ze elkaar
aaien.
Een deel van
de waterrallen is standvogel en blijft dus het hele jaar door in ons land.
Een waterral
fotograferen met een groothoeklens hoe krijg je dat voor elkaar? [Chris van
Rijswijk]
De waterral
leidt inderdaad een verborgen levenswijze, maar als in de winter het voedsel
schaars is dan is deze fraaie watervogel
bereid mee te werken aan het tot stand komen van een foto!
Daar moet
hij wel voor worden beloond en daar zit de truc. De waterral geraakt gewend aan
je aanwezigheid en weet dat hij elke dag op meelwormen wordt getrakteerd.
Zodra het
gaat vriezen, trek je elke dag naar de meest geschikte locatie waar je een
portie meelwormen in de rietkraag strooit. Eens het ijs dik genoeg is om je lichaamsgewicht
te dragen nader je behoedzaam liggend op het ijs, gehuld in een burka, de
ideale observatieplek. Je zal snel merken dat de slimme waterral het trucje
door heeft en weet dat achter de burka de persoon schuil gaat die af en toe wat
meelwormen cadeau geeft. Als je eenmaal het vertrouwen van je gevleugelde
vriend hebt gewonnen, kun je vrijuit werken, zolang je maar rustig beweegt.
Je strooit
wat meelwormen op de plek waar je de waterral wilt fotograferen. Je stelt de
camera scherp op de plek waar je de waterral verwacht. Daarna schakel je de
autofocus van de camera uit. Dan is het een kwestie van geduldig wachten en
heel veel fotos maken. Om de waterral niet af te schrikken, begin je al met
klikken als die nog verschanst in het riet zit en ook nog wanneer hij de
voederplek nadert. Zo went hij wel snel aan dat geluid.
Tegenwoordig
kan je draadloze ontspanners kopen en bestaan er cameras met wifi die op
afstand te bedienen zijn, bv. via een smartphone.
Besef wel dat
je de waterral hebt gewend gemaakt aan een dagelijkse voedselbron. Zolang ijs
op de sloot ligt, heb je als fotograaf de verplichting door te voeren. Op het
moment dat je middenin een vorstperiode het voeren stopt, bestaat de kans dat
de vogel omkomt van de honger.
Dat wil je
als natuurliefhebber niet op je geweten hebben.
Wie een
eerder verschenen artikel wenst te raadplegen kan via de zoekrobot in het
archief de volgende bijdrage opvissen:
14/01/2011De waterral
Een kortfilmpje
waarin de waterral de oevers van een sloot afspeurt
IJsvogels broeden tijdens
een gunstig voorjaar tot driemaal toe. Zo kunnen ze in één seizoen tot 36
eieren uitbroeden. Een geweldig aantal. Deze buffer hebben ze echter nodig om
de lage overlevingsgraad op te vangen. Predatie, nestholtes die overstromen of
aanhoudende regen die het water vertroebelen en het vissen onmogelijk maken,
zijn de oorzaken van veel mislukte broedpogingen. Daarenboven staan
uitvliegende jongen zware uitdagingen te wachten in hun eerste levensjaar: een
eigen territorium vinden, gespaard blijven van botsingen tegen glazen
obstakels, jachttechnieken oefenen en strenge winters met bevroren rivieren en
vijvers overleven. Het is geen wonder dat slechts 1 jong op 5 zijn eerste
verjaardag kan vieren en zelf aan de voortplanting kan deelnemen. Sowieso
worden ijsvogels zelden ouder dan 3 jaar.
Vier tips die de kansen
verhogen een ijsvogel in detail te bewonderen
IJsvogels vindt men langs
rustige beekjes, bochtrijke rivieren en recreatievrije vijvers. Een essentiële
factor is helder water ze moeten de vissen scherp kunnen waarnemen én er
moeten steile oevers in de omgeving te vinden zijn met onbegroeide verticale
wanden, waarin ze een nestholte kunnen uitgraven. IJsvogels spenderen een groot
deel van de dag door zittend vanop een uitkijkpost naar het water te turen.
Overhangende takken van struiken op de oeverrand of stevige gebogen
rietstengels bieden ideale zitplaatsen.
Heel vaak hoor je een
ijsvogel vóór je hem ziet. Tijdens de verplaatsingen in zijn territorium laat
hij geregeld een kort, hoog en schel tsie horen. Kort daarna zal de ijsvogel
laag over het water scheren en in de vlakke buurt landen. Naast die kenmerkende
roep communiceren ook koppeltjes onderling met elkaar. Ze babbelen tijdens de
verleidingsperiode en waarschuwen elkaar voor gevaar als één van hen in de
nestholte zit. Ze gebruiken hiervoor verschillende korte, hoge tonen die snel
na elkaar in allerlei patronen worden herhaald.
IJsvogels zijn het drukst
in de weer aan het begin van de broedperiode eind februari of begin maart. De
exacte periodes waarin ze broeden, zijn zeer afhankelijk van de
weersomstandigheden. In principe zijn de grootste aantallen te vinden als de
jongen pas zijn uitgevlogen. Enkele dagen later worden die verdreven uit het
ouderlijke territorium. Tijdens de wintermaanden heb je het voordeel dat
ijsvogels meer opvallen aangezien ze minder kunnen rekenen op de beschutting
van bebladerde struiken.Zeker tijdens
strenge winters, wanneer ze worden gedwongen om op de schaarse plaatsen met
open water te vertoeven, zijn ze geregeld open en bloot te bewonderen.
Als je ijsvogels wil
bewonderen, moet je echt wel heel stil zijn. Bij de minste beweging zal de
ijsvogel meteen de plaat poetsen. Neem zeker voldoende afstand van de nestholte
en blijf niet te lang ter plaatse. Je wilt de ijsvogels immers niet storen
tijdens hun voedselbeurten en het ook niet op je geweten hebben dat een
broedpoging mislukt.
Wie eerder verschenen
bijdragen wenst te raadplegen, kan via de zoekrobot in het archief de volgende
artikels aantreffen:
De waaierstaarten zijn als
kleine tapuiten rechtopstaande pronkende vogeltjes met een lange staart die ze
vaak opzetten als ze met grote sprongen over de grond huppen. De vogelsoort familie van de vliegenvangers
komt vooral voor in Afrika (ten zuiden van Sahara), Zuid-Oost-Europa en het Midden-Oosten.
De enige soort die in
Europa broedt vindt men op droge, zonnige plekken, zoals citrus-plantages,
doornig struikgewas en zandige valleien met struiken.
Het verenpak is roodbruin
met een roodoranje staart met een smalle zwarte eindband en grote witte stippen.
De onderzijde is wit alsook 2 staarthoeken aan het uiteinde van de staart.
De brede witte
wenkbrauwstreep en zwarte oogstreep zijn opvallend.
De vlucht is krachtig en
snel, gewoonlijk kort naar de dichtstbijzijnde dekking.
De lichaamslengte reikt
tot 15cm; de spanwijdte varieert tussen 22 en 27cm; het lichaamsgewicht
schommelt tussen 20 en 25g.
De rosse waaierstaart is
levendig en bijna extravagant in zijn acties, maar hij kan ook extreem
verborgen leven. Na verstoring vliegt hij vaak diep een dichte struik in, maar
komt dan weer tevoorschijn op de grond, onder de struik.
De rosse waaierstaart maakt
klikkende en zoemende geluiden; de zang is hoog en helder, als bij de lijster.
Hij graaft insecten en
wormen uit de losse grond op, vangt nachtvlinders in de vlucht en grijpt
vliegen en wespen terwijl hij boven bloemen bidt. Ook bessen, zaden en kleine
amfibieën staan op het menu.
Tijdens de balts staan de
mannetjes rechtop met hangende vleugels en gespreide staart als een bedreiging
naar indringers. Ze zingen van hoge zangposten met een gebroken, maar uiterst
rijke gevarieerde zang, met heldere leeuwerikachtige noten en schorre passages,
als die van de nachtegaal.
Ze bouwen een rommelig
nest van twijgen, gras en wortels in struiken. Ze broeden 4 tot 5 eieren uit in
13 dagen uit.
Deze fotoreeks maakte Wim
in Lesbos, waar de rosse waaierstaart vaak opduikt.
Het kenmerkend gehip en de
frequente staartbewegingen (het opwippen, uitwaaieren en heen en weer zwaaien)
van de rosse waaierstaart zijn in onderstaand filmpje vaak te zien.
Nijlgans, niet bepaald welkom in onze vogelwereld Â
Dat deze uitheemse
vogelsoort inheemse vogels en domeinbezoekers of wandelaars terroriseert, is al
langer bekend.
Kleur en tekening zijn zo
opmerkelijk dat de Nijlgans met geen enkele andere vogel te verwarren is.
De Nijlgans, vosgans of
Egyptische gans is een tamelijk bontgekleurde gans. Het meest vallen de felgele
ogen op in een kastanjebruin boevenmasker, dat nogal afsteekt tegen de
bleekbruine kop.
Vooral in de vlucht maken
Nijlganzen een bonte indruk door de witte vlek, die een groot deel van de
verder zwarte vleugels beslaat.
Ze doen wat denken aan
bergeenden, waar ze inderdaad familie van zijn.
Nijlganzen zijn immers
geen echte ganzen, maar wel degelijk eenden.
Dat kan je al zien aan de
voor een gans nogal lange poten. Ze waggelen minder dan echte ganzen. Ook is de
Nijlgans een voortreffelijk duiker, iets waar ganzen bepaald niet in
uitblinken.
Nijlganzen worden al
eeuwenlang als siervogel gehouden; volgens sommige historici werden de vogels
door de Egyptenaren als heilige dieren aanzien en hielden Grieken en Romeinen
ze als een huisdier (waker).
Nijlganzen leven altijd in
de buurt van zoetwater, in Afrika langs de Nijl en andere grote rivieren, in
moerasgebieden, in de westafrikaanse rijstvelden en op meer-oevers.
Nu komen Nijlganzen nooit
aan zee zoals bergeenden en zeker niet met hun jongen.
Maar ze broeden wel maar
een paar km van zee in duinmeren, die ook worden bezocht door de grote meeuwen.
Daar zwemt zon troep kuikens zo dicht opeen en streng bewaakt door beide
ouders, moeder voorop, vader als hekkensluiter, dat geen enkele meeuw zich in
de buurt durft te wagen.
De ganzen zijn zo
agressief dat zelfs vossen ervoor wijken. Een woedende Nijlgans is een geduchte
tegenstander. Een paar bezet een territorium van meer dan een km oeverlengte,
waar elke andere vogelsoort uit wordt verdreven.
Aan het handgewricht heeft
hij een stomp hoornachtig spoor, waarmee hij enorme klappen kan uitdelen.
Die weerbaarheid heeft ook
een keerzijde. In de hoogste mate heerszuchtig en boosaardig, leeft de Nijlgans
niet eens met de soortgenoten in vrede, hoewel zij zich met hen tot troepen
verenigt.
Nijlganzen broedden van oorsprong
alleen in Afrika, ten zuiden van de Sahara. Ze broeden daar als de
klimatologische omstandigheden gunstig zijn. Dit is vooral in de regentijd.
In Europa heeft de soort
tegenwoordig in heel wat streken ideale broedplaatsen gevonden.
Ze zijn hier doorgaans
ontsnapt uit gevangenschap en hebben het erg naar hun zin.
In vergelijking met hun
oorspronkelijke broedgebieden is het hier eigenlijk ideaal om te broeden.
Alhoewel de meeste Nijlganzen (net als onze inheemse broedvogels) in het
voorjaar broeden, kunnen ook in de herfst en zelfs midden in de winter
Nijlganzen met jongen worden aangetroffen.
Wie een
eerder verschenen artikel wenst te raadplegen kan via de zoekrobot in het
archief de bijdrage opvissen
Blauwborsten hebben een
voorkeur voor gevarieerde, natte en insectenrijke gebieden met open delen en
een struweel- en loofboombegroeiing, met een niet geheel bedekte bodem.
De vogel houdt van een
mengeling van open en begroeide grond, vaak te vinden langs de randen van met
riet omzoomde vennen en moerasjes met wilgenbosjes.
Ondanks zijn opvallend
uiterlijk worden blauwborsten gemakkelijk over het hoofd gezien.
Mannetjes zetten een brede
borst op om de centrale borstvlek beter te laten uitkomen als ze zingen. De
zang is luid, melodieus en zeer lang aangehouden, gemengd met veel imitaties.
Hij doet denken aan die van de nachtegaal, maar minder warm van toon. In vorm
en gedrag lijkt de blauwborst wat op de roodborst.
De blauwborst is door zijn
kleuren en een uitbundige zang een opvallende verschijning in de vogelwereld.
Blauwborsten hebben in onze streken de afgelopen decennia een flinke opmars
gemaakt. Het mannetje heeft een blauwe kin en borst met in het midden een witte
vlek (ster), vandaar ook de naam witsterblauwborst. De witsterren, die een
tamelijk uniform uiterlijk hebben, bewonen een relatief klein gebied in West-
en Centraal-Europa, dat vaak uit vele kleine populaties bestaat.
Er worden ook wel
blauwborsten gezien met een oranje/rode ster op de blauwe borst, een zeldzame
doortrekker vooral afkomstig uit Scandinavië. De roodsterblauwborst broedt van
Scandinavië tot Noord-Siberië, Oost- en West-Alaska en tevens hier en daar in
berggebieden in Midden-Europa.
Witsterren trekken via
Spanje naar het zuiden en overwinteren in tropisch Afrika van Senegal tot
westelijk Soedan.
Roodsterren overwinteren
veel oostelijker en migreren slechts in kleine aantallen via Spanje en
verblijven dan in West-Afrika.
Ringonderzoek toont aan
dat blauwborsten ontzettend honkvast zijn gedurende de trek. Meerdere jaren
worden dezelfde vogels op exact dezelfde plek gevangen.
Beide fotoreeksen
illustreren het kleine verschil tussen de frequenter voorkomende witster- en zeldzamere
roodsterblauwborst.
Wie eerder verschenen
bijdragen van de wenst te raadplegen kan deze via de zoekrobot in het archief
opdiepen:
De wulp is een vogel uit
de familie van de strandlopers en snippen.
De familie bestaat uit
talrijke soorten die broeden in gematigde streken en poolgebieden. Finland en
Engeland herbergen de grootste aantallen.
Wulpen zoeken bij voorkeur
droge extensief gebruikte en kruidenrijke landerijen hoewel zij ook intensief
bewerkte grond niet schuwen.
De wulp is de grootste
steltlopersoort in onze contreien en heeft ook de langste (omlaag gebogen) snavel.
In het voorjaar heeft het
mannetje een opvallende baltsvlucht met een prachtige baltszang, gekenmerkt
door aanzwellende fluittonen en lang aanhoudende trillers. Wulpen zijn plaats-getrouw.
Ze komen vaak naar dezelfde plek om te broeden in de agrarische graslanden.
De vogels paren vaak al
voor de aankomst op het broedterrein.
Tijdens de vlucht vallen
de lange vleugels de nagenoeg witte ondervleugels op en doet de silhouet
wat denken aan een meeuwachtige.
Buiten het broedseizoen
trekken wulpen vaak naar de kust of naar getijdenrivieren, waar ze
schelpdieren, wormen, garnalen en krabben eten.
Slaapplaatsen liggen in vennen, op vloeivelden, in rietmoerassen en aan
de oevers van meren.
Wulpen overwinteren aan de
kusten van West-Europa. Tijdens zachte winters kan men wulpen aantreffen op
graslanden in het binnenland.
Een vogel die sterk op de
wulp lijkt, is de regenwulp. Je kan hem herkennen aan zijn opvallende oog- en
kruinstreep. Hij is kleiner dan de wulp en heeft een kortere snavel.
Wie de gedetailleerde id-kaart
wenst te raadplegen kan via de zoekrobot in het archief het eerder verschenen
artikel terugvinden.
De meerkoet en het
waterhoentje worden vaak met elkaar verward. Niet zo vreemd; het zijn beiden
zwarte watervogels, behorend tot de familie rallen. Het
onderscheidingskenmerk: de voorhoofdplaat is rood bij het waterhoentje en wit
bij de meerkoet.
Waar voldoende water is,
daar leven meerkoeten. Er is geen park, kanaal of sloot zonder een paartje
meerkoeten. Wie ze een tijdje gadeslaat, zal opmerken dat ze vaak duiken naar
voedsel. Ze kunnen zon 30 sec onder het wateroppervlak blijven.
In de winter zijn de
meerkoeten zeer sociale watervogels maar tijdens het broedseizoen zijn de
zwarte vogels echte kemphanen. Het territorium wordt onder het slaken van
schelle strijdkreten met snavel en poten verdedigd tegen buurkoeten, waarbij
het er fel aan toegaat.
Het vrouwtje broedt 22
dagen op de 4 tot 12 grijswitte of zandkleurige eieren met bruinzwarte vlekjes
en puntjes die ze in april legt; 80% van de meerkoetkuikens sterft in het 1ste
jaar na de geboorte. Van de jongen die het wel redden, overleeft slechts de
helft het daaropvolgende jaar.
De jongen worden nog 40
tot 60 dagen door hun ouders verzorgd. Zij bedelen dan constant met piepende
geluidjes om voer, waarbij ze al vanaf een grote afstand te horen zijn, ook door
hun belagers helaas (reigers, meeuwen, snoeken, ratten, ).
Meerkoeten eten vooral
waterplanten, maar zeker wanneer er jongen zijn, worden ook allerlei
waterdieren gevoerd en gegeten, die beter voorzien in de energiebehoefte van
dat moment.
Het zijn opportunistische
omnivoren die soms ook wel eieren van andere vogels plunderen, als ze een
onbeheerd nest aantreffen.
Van oorsprong zijn
meerkoeten echte moerasvogels met poten die bijzonder geschikt zijn om te lopen
op drijvende vegetatie en wortels van riet- en lis-moerassen. De meerkoet
vliegt niet gauw. Hij zal altijd proberen weg te rennen of te zwemmen van een
belager.
De meerkoet kan overigens
vlot vliegen; alleen is de start zo moeizaam. Als meerkoeten het luchtruim
kiezen, nemen ze een aanloop waarbij ze als het ware over het water lopen.
Aan elke teen van de
meerkoet zit aan weerszijden een flap. Bij een achterwaartse beweging van de
poot gaan de flappen wijd uit staan. Wordt de poot naar voren bewogen, dan
klappen de flapjes weer dicht. Daardoor kan de meerkoet in het water uitstekend
peddelen. Veel andere vogels die in en rond het water leven, hebben doorlopende
zwemvliezen tussen hun tenen.
Hoewel de meerkoet in de
zomer meestal alleen of in paren te zien is, vormen de vogels in de winter soms
grote groepen. Vooral als het water bevriest en de meerkoeten dreigen te
worden ingesloten, zoeken de vogels
elkaar op en houden ze samen een wak open.
Europese smienten zijn
middelgrote zwemeenden met een relatief dikke, ronde kop met korte snavel. In
tegenstelling tot diverse andere eendensoorten duiken smienten niet naar hun
voedsel. Het zijn echte slobberaars, die al grondelend in het water hun voedsel
vanaf het wateroppervlak naar binnen halen.
Smienten zijn typische
vegetariërs. Hoewel ze ook waterplanten eten, grazen smienten, anders dan de
meeste eenden, maar net als de ganzen weilanden af.
In het broedseizoen
verkiezen de smienten een open licht begroeid landschap met niet te grote
zoetwatermeren, plassen, vochtige of gedeeltelijk ondergelopen weilanden en
veengebieden.
Buiten het broedseizoen,
tijdens de trek en in de winter worden ze zowel op zoet, brak als zoutwater
aangetroffen. Onder meer op graslanden, ondiepe kustmoerassen, veenmeertjes,
langs riviermondingen en op wadden, slikken en platen langs de zeekusten.
In Vlaanderen is de smient
tijdens de meeste winters de talrijkste overwinterende watervogelsoort. Het
zwaartepunt van de verspreiding ligt in de IJzervallei en de kustpolders.
Andere gebieden met vele duizenden smienten zijn de Bourgoyen-Ossemeersen in
Gent en het havengebied van Antwerpen.
Smienten verplaatsen zich
ook zeer gemakkelijk op het land en vertoeven vaak op weilanden.
Het zijn schuwe vogels.
Buiten het broedseizoen vormen ze meestal grote groepen en worden ze bij
honderden gezien.
In de
overwinteringsgebieden kunnen groepen van enkele duizenden foeragerende vogels worden
gevormd. De eenden grazen ook s nachts en slapen overdag op grote
wateroppervlakken.
Na hun aankomst leven de
smienten van planten op kwelders en van zeegrasvelden.
Later in het jaar is meer
energierijk voedsel nodig om te overleven en schakelen ze over op
landbouwgewassen. Smienten eten voornamelijk ook laag gras. Met hun speciaal
aangepaste korte snavel kunnen ze afzonderlijke grassprieten plukken (300g /
vogel / dag). Dit vaak tot groot ongenoegen van boeren, die hun grasland en
gewassen (koolzaad bv.) snel kaal gegeten zien worden.
Na het voedsel zoeken,
rusten de grote groepen smienten meestal op binnenlandse meren, riviermondingen
of zelfs op open zee.
Smienten leggen nauwelijks
grote afstanden af tussen foerageergebied en slaapplaats.
Ze zijn vrij luidruchtig
maar hun gefluit is toch aangenaam. De woerd laat een luid, doordringend, hoog
maar melodieus geluid horen. Het vrouwtje heeft een lagere, snorrende roep.
Wie een eerder verschenen artikel wenst te
raadplegen, kan via de zoekrobot een kijkje nemen in het archief
De bonte kraai is in grote
delen van Europa een vertrouwde vogel, die de zwarte kraai steeds meer
verdringt.
Tot voor kort werden de
bonte kraai en het nauw verwante familielid, de zwarte kraai, als één soort
beschouwd.
Beide soorten vermengen (hybridiseren)
zich alleen op plaatsen waar ze allebei voorkomen, bv. N-Schotland. De meeste
populaties blijven echter keurig van elkaar gescheiden al vertonen beide vogels
hetzelfde postuur en gedrag.
In West-Europa ontbreekt
de soort vrijwel geheel als broedvogel. Hoewel de bonte kraaien wel een
wintertrek naar het zuiden kennen, blijven de bonte kraaien uit Scandinavië de
laatste decennia steeds noordelijker overwinteren en wel in het zuiden van
Noorwegen, Zweden en Denemarken. Verondersteld wordt dat de Scandinavische
vogels noordelijker zijn gaan overwinteren als gevolg van verrijking van de
Noord-Europese landbouwgronden en een milder klimaat. Hierdoor kunnen de bonte
kraaien binnen het eigen broedgebied voldoende voedsel vinden.
Kenmerkend voor het
vederpak zijn de zwarte staart en de vleugels met een diepe groenblauwe gloed; het
lichaam is grijswit met een variabele bruinige, beige of rozige zweem. De afgeplatte
zwarte kop mondt uit in een zware zwarte snavel.
De lichaamslengte varieert
tussen 45 en 47cm; de spanwijdte wisselt tussen 93 en 104cm; het
lichaamsgewicht schommelt tussen 540 en 800g.
Bonte kraaien lijken al
even intelligent te zijn als de zwarte kraaien, maar ze zijn wild en schuw op
plaatsen waar op hen wordt gejaagd. In dorpen en steden daarentegen zijn ze vlot
benaderbaar.
Zij kunnen in allerlei
habitats worden aangetroffen, maar hoofdzakelijk in open landschappen, waar ze
naar beschikbaar voedsel op akkers, langs wegen en spoorbermen zoeken.
Af en toe tref je ze ook
aan in stedelijke omgevingen, vooral dan op stortplaatsen.
Het zijn immers alleseters
en opportunisten.
Voor een groot deel zijn
bonte kraaien s winters afhankelijk van afval en aas (verkeersslachtoffers
zoals konijnen en vogels) en s zomers van grote insecten. Ze foerageren op
stranden (aangespoelde zeedieren), rond veevoer en op weilanden met mest van
vee en andere dieren. Ook menselijk afval wordt graag uitgeplozen in de hoop
iets eetbaars te vinden.
Doorgaans leven ze in
paren. Soms zijn grote zwermen te zien op bemeste velden, op vuilnisbelten of s winters langs kusten.
Ze bouwen een groot nest
van takken, minder diep dan deze van de roek, in bomen en struiken, die worden
gevoerd met aarde, mos, wortels, wol en veren.
Het legsel in de periode
maart juli telt 4 tot 6 eieren.
Het vrouwtje broedt in 17
tot 18 dagen de eieren uit. De eerste dagen zorgt het mannetje voor het voeren
van de jongen en na zon 10 dagen gaat het vrouwtje hierbij helpen. De jongen
blijven ongeveer een maand in het nest om daarna uit te vliegen.
Tegen het einde van het
tweede levensjaar worden ze geslachtsrijp en zoeken dan een partner met wie ze
monogaam door het leven gaan.
Bijen krijgen het
merendeel van hun pesticiden niet binnen via bespoten landbouwgewassen, maar
van wilde planten. Bovendien zijn de meeste van die pesticiden van stedelijke
aard.
Onderzoek van de
Amerikaanse Purdue Universiteit verzamelde 16 weken lang het stuifmeel in de
bijenkorven op 3 verschillende plaatsen in de staat Indiana. Ze wilden in de
eerste plaats leren welke bloemen de bijen zoal bezochten en tegelijk ook nagaan
welke pesticiden de bijen opnamen.
Indiana is een
landbouwstaat in de corn belt, met flink wat monocultuur van maïs en soja,
maar ook in die gebieden slagen de bijen erin om stuifmeel te verzamelen van
een brede waaier aan planten.
Het verzamelde stuifmeel
omspande 30 plantenfamilies en dus nog veel meer soorten. De speurders vonden
pesticiden van 9 diverse scheikundige groepen. De beruchte neonicotinoïden, die
ervan worden verdacht zeer dodelijk te zijn voor het bijenvolkje, waren daar
ook bij. Maar zij waren lang niet het belangrijkste gif.
De hoogste concentratie
insecticiden kwam van de pyrethroïden. Die worden ook wel in de landbouw
gebruikt, maar voornamelijk in huis gespoten tegen vliegen en muggen.
De wetenschappers zetten hun
korven in een weide die niet in gebruik was, aan de rand van een maïsveld bespoten
met neonicotinoïden en bij een veld zonder.
Het stuifmeel van
landbouwplanten vormde slechts een klein deel van wat de bijen inzamelden.
De bijtjes bleken vooral
te foerageren op vlinderbloemigen als klaver en luzerne.
De onderzoekers schrokken
van het grote aantal niet landbouw gebonden pesticiden dat ze aantroffen en nog
meer van de verbijsterende hoeveelheden, waarin ze die vonden.
De verklaring schuilt
achter de onderzoeksmethode die zich doorgaans enkel toespitst op de aanwezigheid
van neonicotinoïden. Nauwelijks iemand neemt de moeite om de rest te analyseren
en al helemaal niet te achterhalen wat de bijen ophalen bij niet
landbouwplanten.
De meest voorkomende
stoffen waren schimmeldoders en onkruidverdelgers. Pas dan kwamen de
insecticiden.
Neonicotinoïden zijn voor
bijen het dodelijkst, maar worden enkel op akkers gebruikt. Perythroïden kwamen
veel meer voor. Die zijn al sinds de jaren 50 in gebruik, hoofdzakelijk in
huizen. Maar die huizen liggen wel naast tuinen met een grote variatie aan
bloemen, waar bijen veel tijd doorbrengen.
De onderzoekers zagen een
duidelijke piek in de perythroïden in augustus en september, wanneer mensen
last hebben van muggen en wespen.
Het ziet er dus naar uit
dat niet de moderne landbouw met al haar bestrijdingsmiddelen het grootste
gevaar vormt voor de bijen, maar u en ik.
Eerder
verschenen artikels over de levensbelangrijke bijen vind je terug in het
archief:
13/08/2010 De mysterieuze verdwijnziekte
(bijenexpert Frans Jacob)
12/05/2013 Levensnoodzakelijk bestuivers
21/04/2014 Red de bestuivers! (honingbij hommel)
Vroeger werd in onze
streken op blauwe reigers gejaagd met behulp van afgerichte valken.
Als de reiger de jacht
overleefde, kreeg hij een metalen ring om de poot, waarop plaats en datum van
de geslaagde jacht gegraveerd stonden.
Er waren gevallen bekend van
reigers met 6 dergelijke ringen om de poot. De lange sierveren op het
achterhoofd werden door de jagers als trofee mee naar huis genomen. De daarmee
vervaardigde verenbosjes waren erg gegeerd. Uit data op pootringen leidde men
af dat sommige reigers meer dan 50 jaar oud waren. Deze ongeoorloofde methode
was wel een voorloper van het huidig wetenschappelijke ringwerk.
Deze prachtige vogel
verdient zeker de gouden medaille voor geduld.
Hij kan uren staan wachten
tot er een geschikte prooi in zijn blikveld komt. Zijn lange hals is dan
S-vormig ingetrokken, klaar om als een pijl uit een boog vooruit te schieten en
zijn slachtoffer met de dolksnavel te spietsen.
Soms besluipt hij zijn
geviseerde prooi terwijl zijn kop, hals en lichaam sierlijk in evenwicht
blijven.
Qua voeding is hij niet
kieskeurig. Hij is wel een slokop, die zijn buit in één beweging naar binnen
werkt.
Als overwegend viseter (paling,
baars, stekelbaars, jonge karper en snoek, voorn ,schol, forel, ) broedt hij
meestal in de nabijheid van visrijke wateren. Dat water kan zoet, zout, brak,
stilstaand of stromend zijn.
Maar hij doet zich ook te
goed aan: dikkopjes, kikkers, watersalamanders, hazelwormen, hagedissen, jonge
ringslangen, waterratten, veldmuizen, spitsmuizen, mollen, jonge konijnen,
allerhande insecten (rugzwemmers, mest-, water- en meikevers),
zoetwatermossels, slakken, regenwormen en zelfs donsjongen van andere
watervogels, zoals meerkoet, waterhoen, waterral, wilde eend,
De blauwe reiger vist veel
beter dan de meeste hengelsportliefhebbers, die soms met lede ogen moeten
toezien hoe een reiger in dezelfde sloot de vissen voor hun neus wegsnoept.
In onze streken bevinden
de broedkolonies zich voornamelijk in de bomen. Men beweert vaak dat reigers
jaar na jaar hetzelfde nest gebruiken. Dit is zeker niet altijd waar. Ook bij
vogels geldt het spreekwoord: wie eerst komt, eerst maalt.
In het voorjaar keren de
vogels weer naar hun broedkolonie en de mannetjes die eerst aankomen, kiezen de
grootste nesten.
Overjarige nesten die de
najaarsstormen hebben doorstaan, oefenen immers een grote aantrekkingskracht
uit op geslachtsrijpe vogels. De laatkomers moeten genoegen nemen met een
kleiner nest of moeten er zelf weer eentje bouwen. Dan gebeurt het wel vaker
dat ongeschikte nesten worden gesloopt om het tweedehandse nestmateriaal in een
eigen nest te verwerken.
Eens dat het mannetje de
woonplaats heeft uitgekozen, begint hij naar de vrouwtjes te lonken. Hij strekt
zijn nek naar alle kanten uit en tracht zo een wijfje te lokken. Als er eentje
naar hem komt, begint manlief de takjes van het nest te schikken. Als het
wijfje mee begint te doen, wil ze hiermee haar toestemming voor de paring
bevestigen.
Beide vogels werken daarna
gezamenlijk het nest netjes af vooral met riethalmen, zegge en gras.
Vorige uitgebreide
vogelportretten van de blauwe reiger kan je terugvinden in eerder verschenen
artikels (zelf 2 x onder dezelfde titel)
Ongewone vlinders duiken
op door het warmere klimaat
Enkele vlindersoorten, die
goed gedijen in warm weer, zijn in opmars in Vlaanderen.
Tegelijk sterven vele
soorten uit of trekken weg vanwege de milieuvervuiling, overbemesting, en te
cleane tuinen, volgens vlinderexpert, Wouter Vanreusel van Natuurpunt.
Neem het
kaasjeskruiddikkopje: tot 2009 kwam dat in onze streken niet voor. De kleine,
bruine vlinder zoekt warme en ruige plaatsen in Zuid- en Midden-Europa op. Maar
door de klimaatverandering zoekt deze vlinder het steeds noordelijker. Het
kaasjeskruiddikkopje is een van de vlindersoorten die hier in aantal het
sterkst toenemen.
Toch heeft de vlinder het
in Vlaanderen niet makkelijk. Er is wat beterschap na jaren van grote afnames,
maar het kan veel beter.
Vlinders lijden hier omdat
landbouwers te veel mest gebruiken, omdat de lucht door het verkeer is vervuild
en omdat groene ruimtes en tuinen te netjes worden gehouden; daardoor zijn er
te weinig wilde bloemen. Daardoor is het prachtige spiegeldikkopje hier
verdwenen.
Er zijn al 19 van de 64
inheemse dagvlindersoorten uitgestorven.
Vlinders tellen in je
tuin
Het landkaartje, de
dagpauwoog of het boomblauwtje; het zijn allemaal tuinvlinders waar Natuurpunt
het fijne van wil weten.
Want met hun grote
verscheidenheid zijn vlinders waardevolle graadmeters van ons leefmilieu.
Bovendien is het fantastisch om de kleurige fladderaars van dichtbij op te
volgen.
Loop een rondje in de tuin
van 15 tot 30 min en noteer alle vlinders die je opmerkt.
Kijk hoeveel vlinders van
een bepaalde soort je tegelijkertijd ziet en noteer het grootste aantal, maar
tel niet alles op.
Zie je bv. om 10.00 u 3
grote koolwitjes en om 10.25 u 4 exemplaren, geef dan 4 grote koolwitjes door
op je telformulier, dat pas op zaterdag beschikbaar zal zijn.
Wil je nog snel de meest voorkomende
vlinders leren herkennen?
Of wil je je tuin
inrichten met een paar gouden tips " neem een kijkje op www.vlinderweekend.be voor meer uitleg.
De fotoreeks bij dit
artikel is van Pieter Cox en brengt chronologisch de volgende soorten in beeld:
1.
Citroenvlinder
2.
Bruin
zandoogje
3.
Gehakkelde
aurelia
4.
Distelvlinder
5. Klein geaderd witje
Het weekend belooft een
leuk monitoringsevenement te worden, want de zon zal van de partij zijn en dat
weten ook de vlinders fel te appreciëren.
Een van de zeldzamere
reigersoorten in ons land is de koereiger.
In Spanje daarentegen zijn
koereigers een bekende verschijning in het landschap, maar ze zijn nog veel
algemener in Afrika en het Midden-Oosten (Rode Zee), waar ze zich verzamelen
rond kudden antilopen, buffels en olifanten.
Ze zijn vooral te zien in
weilanden met vee of op juist omgeploegde akkers, langs wegen en zelfs in
stadsparken en op vuilnisbelten.
Koereigers zijn veel
minder dan andere reigers gebonden aan water.
In Europa blijft de
verspreiding grotendeels beperkt tot het zuiden van Spanje, Portugal en
Frankrijk.
Ze foerageren vaak bij vee
en paarden (pikken teken van hun rug), volgen de ploeg van de tractor om wormen
en larven op te pikken. Ze volgen groot vee en eten insecten (sprinkhanen,
krekels, kevers, vliegen, libellen) die door hun hoeven worden verstoord en
opgejaagd.
Ze zoeken vooral op vers
geploegde akkers kleine prooien in de verse voren en zelfs op afvalhopen. Soms
lopen ze zelfs letterlijk tussen de poten van een koe en de benen van een paard
omdat daar de lekkerste hapjes te vinden zijn. Ze eten ook kikkers, hagedissen
en muizen.
Lijf en vleugels zijn wit;
in de zomer vertoont de rug lange beige pluimen; de kruin vertoont een kap van
gele sierpluimen; de gele rechte snavel is roodachtig en de borst vertoont een grote
gele vlek; de poten zijn vaalgeel tot bruin.
De lichaamslengte van deze
gedrongen reiger varieert tussen de 45 en 50cm; de spanwijdte reikt van 82 tot
95cm; het lichaamsgewicht schommelt tussen 300 en 400g.
De roep omvat onder meer
schorre, krassende tonen en een snel gekwaak.
De balts vindt grotendeels
plaats bij het nest, waarbij de sierlijke verlengde halsveren van pas komen.
Broeden doen ze in
kolonies met andere reigersoorten in lage dode bomen of middelgrote struiken in
de buurt van rietmoerassen.
Het vrouwtje maakt een rommelig
ondiep nest van takken en riet in bomen; zij legt 4 tot 5 eieren (1 legsel in
april juni) die na 22 tot 26 dagen uitkomen.
Tegen de avond vliegen
grote groepen in vormeloze witte wolken op om in bomen te rusten (soms dicht
bij gebouwen), vaak met duizenden tegelijk.
Deze fotoreeks is gemaakt
in de weilanden van Rangeerstation Antwerpen-Noord, waar ook de natuurdomeinen
de Grote Kreek en de Kuifeend gelegen zijn.
De watersnip is ongeveer
zo groot als een merel en heeft een overwegend bruin verenkleed, een
buitenproportioneel lange, rechte snavel, een vrij plomp silhouet, relatief
korte poten, een vaak ingedoken houding en een markante gestreepte kop en romp.
In Vlaanderen is het een
schaarse broedvogel. Het belangrijkste broedgebied bevindt zich in de vallei
van de Zwarte Beek in Limburg. In Europa is de watersnip het talrijkst aanwezig
in IJsland, Zweden, Finland, Noorwegen en Wit-Rusland.
De watersnip verkiest als
broedbiotoop zoetwatermoerassen met slijkerige oevers, hopen rottende planten
en ondiep water, hoog en laagveengebieden, vochtige heidevelden en drassige
hooilanden.
De achteruitgang van de
populatie is dan ook zo goed als uitsluitend te wijten aan de teloorgang van
deze biotopen, ten gevolge van ontwateringen, beeksaneringen of intensivering
van de landbouw.
De nestplaats zelf bevindt
zich meestal in de verlandingszone van moerasgebieden of in gemaaide
rietvelden. In grasland nestelt de watersnip enkel in vochtige hooilanden en
extensief beweide, natte grasgebieden.
Het nest een eenvoudig
ondiep kuiltje in de bodem wordt gebouwd tussen graspollen in lage ruigte of
tussen veenmoswallen.
Om het bij afwezigheid te
verbergen, wordt de vegetatie gedeeltelijk over het nest getrokken. Het legsel
bestaat meestal uit vier ovaal- tot peervormige eieren. Alleen het vrouwtje
broedt en ze begint er pas aan als het legsel compleet is.
De voedselbiotoop kan
identiek zijn aan de nestbiotoop maar kan ook apart liggen.
De watersnip foerageert
graag in ondiepe greppels, sloten, poeltjes, slikranden en in tot 10cm diep
water. Het hoofdvoedsel bestaat uit onder het bodemoppervlak levende
regenwormen, rode slijkwormpjes, kevertjes, emelten, kokerjuffers, insectenlarven,
land- en waterslakjes, slakkeneitjes, bladluizen,
Tijdens hun baltsvluchten
maken watersnippen een typerend, mekkerend geluid, waardoor ze ook wel
hemelgeit worden genoemd. Dit geluid brengen ze tijdens hun duikvluchten
voort door de buitenste staartpennen die harde schachten bevatten in de
wind te laten trillen. Met rukkende, spartelende vleugelslagen maken de
mannetjes boven hun broedgebied horizontale rondvluchten op een hoogte van 50
tot 100m. Af en toe schieten ze in snelle duikvlucht 10 à 15m omlaag. Daarbij
werpen ze zich op één kant waarbij de vleugels half geopend en komvormig van
het lichaam worden afgehouden.
De 14 pennen tellende
staart is gespreid zodat de opzij gestrekte, vibrerende veren er aan beide
kanten uitsteken. De vleugels maken bij het neervallen trekkende bewegingen
waardoor het snorren dat door de vibrerende geluidsveren wordt opgewekt
verandert in het zogenaamde blaten.
Na het neervallen vliegen
de vogels weer snel omhoog en herhalen ze deze duikvluchten soms honderden
keren. Deze baltsvluchten worden soms door 2 of 3 mannetjes tegelijk
uitgevoerd. Als er een vrouwtje in de buurt is, veranderen deze baltsvluchten
van karakter.
Het vliegpatroon bestaat
uit een reeks korte stijgingen en dalingen die in hoog tempo worden uitgevoerd
en waarbij de vogels tijdens de dalingen met de vleugels in een V-houding zich
op spectaculaire wijze op hun zij en zelfs op hun rug gooien.
Soms gebeurt dit op grote
hoogte maar ook wel vlak boven de grond.
De broedbiotoop van de
watersnip in Vlaanderen komt de laatste decennia steeds meer onder druk te
staan. Een herstel van de populatie is onwaarschijnlijk aangezien het overgrote
deel van de voormalige broedgebieden ongeschikt is geworden.
In het gunstigste geval
kan zich een Vlaamse broedpopulatie op laag niveau handhaven.
Een eerder verschenen artikel kan je opdiepen uit het archief
De raaf is de grootste kraaiachtige groter dan de zwarte kraai en de
roek bekend om zijn intelligentie en is, op de liervogels na, de grootste van
alle zangvogels.
Raven zijn vaak te vinden boven de wildste en rotsachtigste gebieden en
zelfs boven, hoge kale pieken. Ze komen ook voor in minder wild beboste regios
of boerenland, biotopen waar ook de zwarte kraai zich thuis voelt.
Als raven met rust worden gelaten, kunnen ze boven de kustplaatsen
worden gezien waar ze soms op hoge gebouwen nestelen.
Eeuwenlang werd de ietwat griezelig uitziende raaf beschouwd als een
onheilsbode, een reputatie die hij dankte aan zijn gewoonte als aaseter op
galgen- en slagvelden te verschijnen.
Meer dan een eeuw geleden was hij in onze streken nog een algemene
broedvogel, maar genadeloze vervolging door de mens leidde hier tot zijn
uitroeiing.
In andere delen van Europa trok de soort zich in de bergen,
veengebieden en onherbergzame heuvels terug. Deze grote zangvogel heeft een
sterke overlevingsdrang en een uitstekend aanpassingsvermogen.
De roofvogel draagt een geheel zwart kleed, heeft verlengde keelveren
(baard), een vooruitstekende grote kop met een massieve snavel.
Bij het krassen zet de raaf de lange veren op keel en kruin uit. De
zware kop lijkt dan nog dreigender. Verder zijn de uitgestrekte hals, de
ruitvormige staart en de lange hoekige gevingerde vleugels kenmerkend. De vogel
heeft een lichaamslengte die reikt tot 64cm, een spanwijdte die varieert tussen
120 en 150cm en een lichaamsgewicht dat schommelt tussen 0.8 en 1.5kg.
Raven hebben een gevarieerd menu, bestaande uit vlees van kadavers,
zoals konijnen, hazen, schapen, hertenjongen of op het strand schelpdieren en
aangespoelde karkassen; ook prooidieren zoals vogels, eieren, grote kevers en
vette rupsen,
Niet-broedende vogels vormen groepen, maar broedparen verdedigen een
territorium, vooral door zich in de lucht te manifesteren. Op de grond beweegt
de raaf zich al springend of lopend. In de lucht is hij een acrobaat. Vaak rolt
de raaf: een zijdelingse rol met half gesloten vleugels en kort daarna weer
terug.
Andere vliegkunsten en zweefvluchten helpen de vogels met elkaar te
communiceren.
De roep is ook belangrijk: zelfs wanneer ze ver van elkaar vandaan
zijn, blijft een paar met elkaar in contact door luid te roepen. De roep kan
individueel worden herkend. De typisch roep is schor, luid en ver dragend.
De monogame raven brengen slechts één broedsel per jaar groot en
beginnen vroeg; soms al in februari. De soliede nesten van raven worden ieder
jaar verder uitgebouwd op traditionele plekken, zoals op richels onder
overhangende rotsen, in steengroeven of in hoge dennen of eiken.
In onverstoorde gebieden kunnen de vogels lager nestelen.
De partners bouwen samen het omvangrijke nest van dikke takken, dunne twijgen,
heideplanten en soms stukken zeewier. Het wordt versterkt met aarde en mos. De
kom wordt dik gevoerd met gras, mos en een laagje haar en wol.
Het legsel bestaat uit 4-8 lichtblauwe tot groene eieren met een grijs-
tot zwartbruine vlektekening.
Het broedende wijfje wordt door het mannetje op het nest gevoerd. Na ca
3 weken verschijnen de jongen, die na 3-6 weken kunnen vliegen.
Beide ouders zorgen voor de jongen, aan wie ze geplette insecten,
kleine vogels of zoogdieren voeren waarvan ze eerst de veren de haren of botten
hebben verwijderd.
In Vlaanderen is de
tureluur een vrij schaarse broedvogel. De populatie wordt geschat op slechts
300 tot 350 broedparen. De meeste daarvan zijn te vinden in de kustpolders,
maar ook in het Antwerpse havengebied zijn ze talrijk aanwezig.
De natuurcompensatie die
er kwam na de havenuitbreiding heeft daar voor een groot deel mee te maken.
Op Europees niveau wordt
de populatie geschat op 300 000 broedparen, Rusland niet meegerekend.
Hoewel de aantallen in
verschillende delen van Europa slinken zoals in Finland, Ierland en Nederland
lijken ze elders vrij stabiel.
De broedgebieden van de
tureluur bevinden zich vooral in kruidenrijke graslanden en
kwelders. In ons land
bestaat de broedbiotoop vooral uit brak- en zoutwaterschorren, zilte lage
eilanden met een hoge
grondwaterspiegel en slijkerige poeltjes en grachten, weilanden nabij
kreken en in toenemende
mate ook op opspuitterreinen in havengebieden.
Toch kan ook de tureluur
naast grutto, kievit en scholekster als een echte weidevogel
worden beschouwd waarbij ontwatering
en intensieve landbouwactiviteiten de soort duchtig
parten kunnen spelen.
Vroeger broedden ze ook op
uitgestrekte heidevelden en hoogvenen, maar deze biotopen zijn
voor de tureluur echter
heel zeldzaam geworden.
Na de overwintering langs de kusten van
Nederland, België en de wat zuidelijker gelegen
landen tot aan de Afrikaanse kust,
begint het tureluurmannetje onmiddellijk aan de balts.
Het zijn de mannetjes die met trillende
vleugels hoog in de lucht een flink stuk stijgen en dan
Weer fluitend een stukje neerwaarts
glijden, om daarna weer te stijgen en opnieuw een stukje
trillend en fluitend af te dalen.
Naast die sierlijke capriolen, die zich
op grote hoogte afspelen om de toekijkende vrouwtjes op
de grond te prikkelen, rent het mannetje
minutenlang het vrouwtje achterna, haar opdrijvend
met ingetrokken hals, iets afhangende
vleugels en met een gespreide staart.
Soms houden beide vogels
even stil en drukken ze zich tegen de grond om daarna weer kriskras doorheen
het grasland te rennen. Het gedrag werkt blijkbaar aanstekelijk want meerdere
tureluurs zullen zich in het spel mengen. En zo kan het gebeuren dat er wel 6
tureluurs zowel mannetjes al vrouwtjes door het gebied heen rennen.
Tureluurs zijn plaats- en
partnertrouw of ligt het aan de vaststelling dat beide partners erg trouw zijn
aan hun nestplek en dat ze, als ze weer op dezelfde locaties als vorig jaar
aankomen, vanzelf ook weer een paar vormen? Je kan er alleen maar naar gissen
wat ze nu met die drukke achtervolgingen bedoelen, maar duidelijk is wel dat ze
op een paring uitdraaien.
Na al dat rennen staat het
vrouwtje stil en zal ze met gestrekte romp en de staart iets opwaarts de paring
inzetten. Het mannetje staat in eerste instantie naast haar en begint met mooie
sierlijke pasjes en trillende, hoog opgeheven vleugels aan zijn
liefdesavontuur. Al fluitend en trillend gaat hij eerst iets achteruit om
achter het vrouwtje te komen. Dan maakt hij sierlijke passen en fladdert hij langzaam
verticaal omhoog om zo op de rug van het vrouwtje te landen. Zijn jodelende, vibrerende
roep is dan op grote afstand te horen. Een onmiskenbaar zomergeluid!
Tijdens de eileg in de
eerste weken van april paren de vogels s ochtends en s avonds.
Na het laatste ei houden
de paringen op; als er 4 zijn komen er geen nieuwe meer bij.
De vogels zijn dan druk
bezig met het bebroeden van de eieren. De eerste tureluurkuikens komen in de
eerste weken van mei uit het ei, precies in de periode dat er massaal wordt gemaaid
in Vlaanderen.
Als landbouwers in de
eerste dagen van mei gaan maaien, is ongeveer de helft van de nesten
uitgekomen. Zorg voor de overige nesten is dan ook belangrijk en zonder
bescherming hebben ook de rondlopende tureluurkuikens geen schijn van kans. Zij
hebben voldoende vegetatie rond het nest nodig, waarin ze veilig kunnen
schuilen.
Als de boer niet wil dat
de nesten kapot worden gemaaid, dan zit er niets anders op om met een grote
boog om het nest heen te maaien. Een vlak van 50 m² laten staan, is geen
overbodige luxe.
Een hele zone niet maaien
is een alternatieve oplossing om natuurlijke predators niet de hint te geven
dat er wat lekkers te rapen valt op dat eilandje.
Pieter
Cox, wiens interesses hoofdzakelijk
bij natuurbeheer, monitoring en natuurfotografie liggen, maakte ook zijn
voorkeur bekend, via 4 fotos van vogels en eentje van een insect.
Hij licht zelf uitgebreid
toe wat hem aantrok in de volgende reeks fotos, waarbij het ook al eens fout
kan gaan.
1ste foto:
jonge grauwe klauwier
Locatie: Poda Bulgarije
18/09/2014
Tot op heden heb ik al 2 x
problemen gehad met geheugenkaartjes. Jammer genoeg gebeurde dat in beide gevallen
tijdens een vakantie. Dit deed zich onder andere voor op een vakantiereis in
Bulgarije. Na vele fotos te hebben gemaakt, kreeg ik een foutmelding op mijn
scherm en stelde ik vast dat ik vele fotos (gedeeltelijk) kwijt was. Ik had
die dag een juveniele grauwe klauwier, relatief van dichtbij kunnen
fotograferen. En, ja juist die foto kon ik maar voor een gedeelte op mijn
computer inladen (rechterhelft was blanco).
Grote wijzigingen
doorvoeren via fotoshop probeer ik zoveel mogelijk te mijden, maar met deze
foto kon ik het niet aanzien. De blanco rechterhelft bestond gelukkig enkel uit
een wazige achtergrond, welke je via fotoshop aanvullend kan simuleren.
Met deze foto wil ik
aantonen dat digitale fotografie niet altijd naar wens verloopt al is die
vele malen interessanter dan analoge fotografie.
2de foto:
vorkstaartplevier
Locatie Ebro-Delta
Spanje 18/04/2015
Tijdens een natuurreis in
Spanje was ik een groepje vorkstaartplevieren aan het fotograferen, met de
telelens uit de hand langs een wandelpad.
Helaas waren ze te ver weg
om er mooie fotos van te maken en toen er een helikopter overvloog, dacht ik
dat ik geen schijn van kans meer maakte.
De groep vorkstaartplevieren
vloog meteen op, maar eentje landde vervolgens vlakbij mij.
Onverwacht had ik dus toch
nog een kippenvelmoment!
3de foto:
purperreiger
Locatie: Ebro-Delta
Spanje 18/04/2015
Een kennis van mij had
eerder een gelijkaardige trip gemaakt, als de tocht die ik 2015 aanvatte. Hij
kwam terug met een foto van een purperreiger met een slang in zijn snavel, een
prachtopname gewoon.
Tot mijn verbazing kreeg
ik de kans een gelijkaardige foto te maken. Alleen had de purperreiger de slang
voor een paling ingeruild. Ook deze momentopname legde ik vast uit de hand
vanop een wandelpad in een natuurgebied.
4de foto:
Maghrebekster
Locatie: Agadir Marokko
20/01/2106
Tijden een doortocht door
Marokko, waar de Maghrebekster voorkomt, een ondersoort van onze ekster, had
ik de kans de fraaie en elegante Noord-Afrikaanse te fotograferen. Al moest ik
uit de hand, op mijn knieën zittend, de elegante verschijning vereeuwigen, ben
ik zeer tevreden over deze momentopname.
5de foto:
zwervende heidelibel
Locatie: Oirschotse Heide
Nederland 22/06/2013
Tijdens de eerste jaren
dat ik op verkenningstocht trok in de natuur, ging mijn aandacht hoofdzakelijk
naar vogels.
Pas later begon ik te
beseffen dat de natuur zoveel meer moois te bieden heeft.
Libellen zijn mijn tweede
liefde geworden. Hun levenscyclus is bijzonder boeiend en daarenboven zijn ze
ook nog eens fotogeniek. Vandaar deze keuze (foto met macrolens en uit de hand
genomen)
Jaarlijks terugblikken op
de startdag van dit blog (04/07/07) is telkens weer wat tijd maken om de
bijdragen en bijpassende illustraties kritisch onder de loep te nemen.
De educatieve
doelstellingen die huisfotografen Wim Dekelver en Pieter Cox helpen
verwezenlijken, zorgen jaarlijks nog steeds voor een toenemend aantal
natuurfans en vogelliefhebbers.
Inmiddels zijn er 530
artikels verschenen en 1840 fotos gepubliceerd, onder meer over 180
vogelsoorten.
Sinds ook Facebook en
Twitter als aankondigingskanalen werden ingeschakeld om lezers aan te trekken bij
het verschijnen van een nieuwe bijdrage, is de populariteit nog gevoelig
gestegen. Via die fora bereik je bredere netwerken en wek je bijgevolg de
interesse op om eens een bezoekje te brengen aan de blog
Dit jaar opnieuw kozen
beide natuurfotografen hun top 5 onder hun favoriete beeldopnames. Geen
gemakkelijke opdracht, maar na een overwogen selectie, boden beiden een knappe
reeks aan, een lust voor het oog.
Wim Dekelver hield
niet alleen rekening met de fotografische kwaliteit, maar ook met de
zeldzaamheid van het onderwerp en vooral met de persoonlijke beleving op het
moment van de opname.
1ste foto: blauwe
reiger
Locatie: De Grote Kreek
Ekeren
Deze foto werd in de late
namiddag genomen vanuit een kijkhut, meen zon die al goed aan het zakken was,
wat de warme kleuren verklaart.
2de foto: kluut
Locatie: Kortbroek
Kruibeke
Deze opname is gemaakt van
achter een kijkscherm, s morgens vrij vroeg met sterk tegenlicht, omgezet in
zwart/wit om het grafische van de foto te benadrukken.
3de foto:
woudaap (mannetje)
Locatie: Groot Rietveld
Kallo
Deze foto werd genomen in
de vrije natuur, met lange wachttijden en dan plots af en toe even een
verschijning. Aandachtig blijven is de boodschap.
4de foto:
zwarte wouw
Locatie: Feldberg
Duitsland
Deze momentopname werd
vastgelegd vanuit een kijkhut, na een wachttijd van 6.30 tot 17.00. Geduld is
een schone deugd!
5de foto: grote
zilverreiger
Locatie: De kuifeend
Ekeren
Deze foto werd genomen
vanuit de kijkhut met bomen in de schaduw op de achtergrond, op het moment dat
een zonnestraal recht op de zilverreiger priemde
Geraadpleegde bron: De
Standaard [Jenny De Laet (UGent) / Gerald Driessen (Natuurpunt)]
Het broedseizoen 2016 is
uitermate dramatisch voor kool- en pimpelmezen, meldt gedragsecologe Jenny De
Laet (UGent). Natuurpunt voegt er aan toe dat het broedseizoen voor heel wat
grondbroeders en Afrikatrekkers slecht wordt.
Door de afwisselende koude
en warme periodes werden heel wat legsels verlaten, waardoor heel wat eieren
bleven liggen en weinig jongen uit kwamen.
Daarna kregen we de
overvloedige regens die een negatieve impact hadden op het voedselaanbod en
voor heel wat dode jongen zorgden.
De Laet en haar team
baseert zich voor haar bevindingen op een 30 ha groot controlebos met 192
nestkasten en een netwerk van ongeveer 450 nestkasten in de steden Gent,
Dendermonde en Sint-Niklaas. Momenteel worden de nestkasten nog gecontroleerd
op eventuele vervolglegsels of 2de broedsels, maar die zijn er amper
eind juni, want begin juli beginnen de mezen reeds te ruien.
Het broedseizoen 2016
lijkt dus zowel voor de koolmezen als de pimpelmezen een verloren seizoen.
Over exacte cijfers
beschikt Natuurpunt niet, maar ook voor andere soorten werden gelijkaardige
signalen opgevangen. Dat klinkt logisch, want met de koude zijn er bijzonder
weinig insecten, merkt Gerald Driessen op. Hij stelt vast dat zowat alle
grondbroeders, zoals kievit, scholekster, grutto, maar ook veldleeuwerik en
graspieper te maken krijgen met heel nat gras en onderkoelde jongen als gevolg
of zelfs overstroomde nesten.
Ook de broedsels van
vrijwel alle Afrikatrekkers hebben het moeilijk. Steenuilen kampen door het
slechte weer met een tekort aan muizen, waardoor ze op regenwormen
overschakelen, met diarree bij de jongen als gevolg.
Eenden hebben minder last
van zon nattigheid, immers hun kuikens verlaten onmiddellijk het nest.
Om de gevolgen in te
schatten, zal Natuurpunt ringers in het najaar vragen om goed uit te kijken
naar jonge vogels. Eerder trokken natuurhelpcentra al aan de alarmbel, toen
veel jonge en onderkoelde dieren werden binnengebracht.
Als kleinste en
behendigste van alle grondeleenden doet de wintertaling soms denken aan een
steltloper, vooral wanneer een groepje opvliegt vanuit een modderige poel;
draaiend en kerend voordat ze er op topsnelheid vandoor gaan.
Ze leven in open gebieden,
met een moerassig karakter. Vooral het merenland Finland herbergt enorme aantallen wintertalingen,
gevolgd door Zweden, Noorwegen en het westen van Rusland.
Waterrijke gebieden met
een welige begroeiing van de oevers vormen het geliefd leefgebied van de wintertaling,
maar alleen op voorwaarde dat het er rustig is. Watersport en recreatie hebben
onherroepelijk hun negatieve weerslag op de soort.
Ze vliegen in
onregelmatige dichte vluchten en maken voortdurend onverwachte wendingen
(slingerende bochten en tuimelingen). Daardoor lijkt het net of ze altijd haast
hebben.
Het zijn wel onrustige
vogels die bij het minste onraad loodrecht op vliegen.
Met de kop en schouders onder
het wateroppervlak zwemmend (grondelend), verzamelen ze kleine diertjes
(waterinsecten, wormen, slakken). In het ondiepe water voeden ze zich door met
een knabbelende snavelbeweging kleine zaden en water- of moerasplanten
(wortels, scheuten) te eten.
In de late zomer en herfst
kunnen ze zich verzamelen in groepen van honderden vogels, vooral op plekken
waar het waterniveau is gedaald en er uitgestrekte moddervlaktes zijn ontstaan,
vol met frisgroene ontkiemende zaden van oeverplanten.
Wintertalingen trekken in
de late herfst vanuit West-Azië en Noord-Europa naar het westen en het zuiden.
Ze brengen de winter verspreid over heel Europa door. Ze worden hierbij wel
vaker vergezeld van vogels uit IJsland. Sommige vogels bereiken zelfs overwinteringsgebieden
in Noord-Afrika.
Als broedvogel gaat het de
soort niet voor de wind; de aantallen namen de laatste decennia reeds verder af
ten gevolge van verdroging en landschapsingrepen in hun leefgebieden.
De meeste wintertalingen
broeden in vennen en in mindere mate nabij plassen op de hoge zandgronden.
Het beheer moet gericht
zijn op het behoud, het herstel en de ontwikkeling van waterrijke gebieden,
zoals ondiepe plassen met een goed ontwikkelde oever- en watervegetatie, vochtige
tot overstroomde meersen (natuurlijk afstromingsgebied) en uitbreiding van
estuariene (trechtervormige brede monding) gebieden (slikken & schorren).
Wie een eerder verschenen
artikel over de wintertaling uit het archief wenst op te diepen, kan dat via de
zoekrobot:
Van de 3 soorten in onze
streken broedende kiekendieven is de bruine kiekendief verreweg de meest
voorkomende. Dit is altijd zo geweest daar het vroeger hier niet ontbrak aan geschikte
biotopen: moerasgebieden.
Dat voor de vogel vele
volksnamen werden bedacht, is een aanwijzing dat hij heel bekend was bij de plattelandsbevolking.
Toch was hij geen populaire vogel, integendeel deze kuikendief was helemaal
niet geliefd.
De bruine kiekendief is
een echte moerasvogel, met een voorkeur voor rietland. Van de 3 soorten
(blauwe, grauwe en bruine) kiekendief broedt en jaagt de bruine kiek in de
natste en hoogste vegetaties.
Alle kiekendieven hebben
een actieve manier van jagen, waarbij ze laag boven de grond hun jachtgebied
afzoeken op een kenmerkende manier, met veel draaien, schommelen, kort bidden,
Ze kunnen op deze gevarieerde
manier jagen omdat kiekendieven een groot vleugeloppervlak hebben ten opzichte
van hun gewicht. De bruine kiekendief hanteert een rustigere jachtvlucht dan de
blauwe en de grauwe. Hij jaagt veel dichter bij het nest, maar zoekt zijn
jachtdomein ook grondiger af.
De bruine kiekendief
verkiest grote (minstens 5 ha, bij voorkeur 10 ha en zelfs meer) ongestoorde
open rietvelden met weinig of geen bomen (< 10 bomen / ha), met weinig (<
10 cm) tot geen fluctuaties in het waterpeil tijdens het broedseizoen.
Als foerageergebied wordt
het volledige landschap benut, inclusief akker- en weiland.
Bij het jagen worden naast
moerassen en rietvelden ook lijnvormige elementen afgevlogen zoals rietkragen langs
perceelranden, waar hij vanop geringe hoogte op een prooi duikt.
Het broedareaal omvat heel
Europa behalve IJsland en noordelijke delen van Scandinavië, alsook het
Verenigd Koninkrijk.
Een groot deel overwinter
in Afrika. Bij ons is het voornamelijk een zomervogel vanaf april tot oktober.
Hij is een vrij schaarse broedvogel van voornamelijk kustpolders, de grote
havengebieden (Antwerpen en Zeebrugge), de Oost-Vlaamse krekengebieden en
omliggende polders, maar ook geschikte leefgebieden in het binnenland.
De laatste jaren kan men
spreken van een gestage toename van de bruine kiekendief in Vlaanderen tot een
140 à 160 broedparen. Dit is deels te wijten aan een betere bescherming van
roofvogels en een beperkter gebruik van persistente pesticiden in de landbouw.
Sinds 2011 coördineert het
INBO (Instituut voor Natuur- en bosonderzoek) een studie in Vlaanderen en
Zeeland naar de ecologie van de bruine kiekendief. Het onderzoek leert ons meer
over de relatie tussen landschapsgebruik, prooiaanbod en broedsucces.
Het vormt een basis voor
overleg en samenwerking met de landbouwsector. Naast het behoud van grasrijke
landschapselementen is de boodschap het duurzaam garanderen van voldoende
prooiaanbod door het optimaliseren van teeltkeuzes en het stimuleren van
innovatieve systemen zoals vogelakkers die inpasbaar zijn in de moderne
akkerbouw.
Zo zijn meerjarige
graslandteelten zoals graszaad interessant omdat ze hogere dichtheden aan
veldmuizen bieden, een belangrijke prooi voor deze vogelsoort. In het studiegebied zijn de opgenomen open
landschappen vooral landbouwgebieden.
In het kader van het LifeWatch
project (een hoogtechnologisch vergrootglas op de diversiteit) konden 4
volwassen bruine kiekendieven worden uitgerust met innovatieve GPS-loggers van
het Uva-Bits type. De zenders laten toe om zeer nauwkeurig verschillende
facetten van de vogelactiviteiten te registreren. Doel is op perceelniveau een betrouwbaar
beeld van hun doen en laten te verkrijgen.
Hieronder merk je hoe
vogels wiens verplaatsingen wenst te traceren met een datalogger (tracking
system) worden uitgerust.
De rode wouw is een vogel
uit de familie van de arendachtigen. Het is één van de weinige roofvogels die
je vrijwel alleen in Europa aantreft, van Spanje tot Zweden.
De rode wouw stond vroeger
bekend onder de naam Rode Milaan. Die naam vertoonde alvast meer verwantschap
met de Franse naam Milan royal en het Duitse Rotmilan.
Het Belgische bolwerk van
de rode wouw, als broedvogel dan, bevindt zich in de Oostkantons.
De totale Waalse
broedpopulatie wordt geraamd op 150 tot 180 koppels.
In Vlaanderen broedt de rode
wouw slechts sporadisch, namelijk net op de grens tussen het broed- en
overwinteringsgebied.
Sporadisch overwintert er
wel eens eentje maar doorgaans is de roofvogel een doortrekker.
In hoofdzaak betreft het doortrekkende
vogels uit Duitsland, Polen en in mindere mate Scandinavië, die op weg zijn
van of naar het winterkwartier. Overwinteren gebeurt voornamelijk in Frankrijk
en het Middellandse Zeegebied.
Een knappe reportage van
Frederik Thoelen, als bioloog werkzaam in het Natuurhelpcentrum van Opglabbeek vind
je in onderstaand filmpje
De fel verzwakte rode
wouw, die in het Natuurhelpcentrum werd binnengebracht, werd aangetroffen in
een weide in Borgloon. Rode wouwen broeden daar niet; dus was dit ongetwijfeld
een vogel die uit het zuiden kwam en op weg was naar zijn broedgebied.
Een bloeduitstorting onder
één van de vleugels wees erop dat het dier een stevige klap had gekregen
(hoogspanningskabel geraakt, botsing met een voertuig, )
Na twee weken revalideren
kon de roofvogel weer worden vrijgelaten.
Daar men benieuwd was
welke vliegroute de herstelde rode wouw zou kiezen, werd besloten samen met
roofvogelonderzoekers René Janssen en Paul Voskamp de rode wouw van een zender
te voorzien.
Vlak voor de vrijlating
werd de wouw met een GPS/GSM-zender werkend op zonne-energie uitgerust.
Dit toestelletje is zo
ingesteld dat de GPS elke 2 u de exacte positie opslaat. Om de 8 u stuurt via het
GSM-deel de zender een SMS met de coördinaten naar de databank. Die vluchtgegevens
worden automatisch op Google Earth weergegeven. De vogel heeft geen last van
dit zendertje. Zwak punt is het harnasje dat na enkele jaren zal verduren en
doorbreken.
Frederik Thoelen is al
blij als hij één jaar de rode wouw kan volgen, zodat broed- en
overwinteringsplaats kunnen worden getraceerd. Inmiddels is de vogel reeds 3
maanden onderweg.
Wie eerder verschenen
artikels wenst te raadplegen kan via de zoekrobot volgende artikels in het
archief opvissen:
30/05/2015 De rode wouw broedde voor het eerst in het
Dijleland
26/11/2010 De rode wouw (in gevangenschap
prachtige fotoreeks)
De zwarte wouw is
voornamelijk een aaseter die zijn kostje soms in de directe nabijheid van
mensen bij elkaar zoekt.
Ook struint hij graag
vuilnisbelten en visafslagen af omdat daar altijd wel wat eetbaars te vinden
is.
De zwarte wouw staat er ook
om bekend de prooi van andere roofvogels te ontfutselen door hun net zo lang
lastig te vallen tot zij hun buit loslaten.
Mochten we meer (grote)
krengen in onze natuurgebieden achterlaten, we zouden heel wat dieren tevreden
stellen.
Das, vos en zeearend zijn
er niet vies van en kleine zangvogeltjes als mees en roodborstje peuteren er graag
de larven van de aasvliegen tussen uit. Muizen knagen aan de botten om hun
behoefte aan kalk op peil te houden. Er zijn zelfs paddenstoeltjes die alleen
maar groeien op de hoeven van overleden zoogdieren. Zeldzame paddenstoelen
uiteraard, want er blijven maar weinig kadavers liggen in ons opgeruimde
landje.
De zwarte wouw kan echter
ook uitstekend vissen, waarbij hij de visjes vlak onder het wateroppervlak met
een stevige greep weet te verrassen.
De roofvogel is een
laagvlieger die doorgaans op zon 10 tot 60m boven de grond op zoek is naar
voedsel.
Hoewel deze wouw tot de
meest talrijke soort behoort, is hij in Europa echter zeldzaam geworden. Aan de
Zwitserse meren vind je nog een flinke populatie.
In een door Brabants
Landschap beheerd natuurgebied in het zuidoosten van de provincie zijn in 2014
twee jonge zwarte wouwen uitgevlogen en dat was al het 4de jaar op
rij.
Dat is heel bijzonder als
je beseft dat er van deze gracieuze roofvogel met zijn karakteristieke gevorkte
staart in ons land jaarlijks maar twee paar tot broeden komen.
Wie de uitgebreide
identiteitskaart wenst te raadplegen kan via de zoekrobot het volgend artikel
uit het archief opvissen
De Zeearend in het vizier krijgen, een moeilijke opdracht
In deze reportage,
gesigneerd door Wim Dekelver, verneem je (en dat is overigens niet
de eerste keer) hoe moeilijke omstandigheden de prachtige, maar veeleisende
hobby, kunnen bederven.
Dag 1
De 1ste dag verbleven
we in de kijkhut bovenaan een heuvel, die uitzag op het meer 1.5 à 2 km verder,
waar het koppel zeearenden zich doorgaans hoog in de bomen schuilhield.
Dank zij hun scherpe blik
is het voor arenden geen probleem om vanaf die verre uitkijkpost een prooi vóór
de hut op te merken.
Deze keer had Fred er een
(aangereden) wasbeertje als lokspijs gelegd.
Vanaf dan was het geduldig
wachten geblazen en hopen dat de zeearend(en) snel het lokaas zou(den)
bestormen.
Jammer genoeg kregen we van
de hele dag de grootste roofvogel van Europa niet te zien.
Wél waren we verstijfd van
de koude; immers van s morgens 6.30 u tot 17.00 u bivakkeerden wij in de
onverwarmde kijkhut.
Slechts een paar eksters doken
op, maar net vóór het moment, dat Fred weer zou opdagen, streek vlakbij een
zwarte wouw neer. En dit was écht wel wow!
We waren blij omdat we de
aanvankelijk tegenvallende eerste dag dan toch positief hadden kunnen afronden.
Dag 2
Tijdens de 2de dag
voorzag de planning een tocht op het meer (2 u) met een elektrisch aangedreven
bootje. Van hieruit zouden we de arenden fotograferen op het ogenblik dat ze in
duikvlucht een vis uit het water lichtten.
We zagen wel twee arenden
hoog in de bomen de omgeving afspeuren, maar hoe hard Fred ook smeekte en
vissen rond het bootje uitwierp, er kwam geen beweging.
Het was na de boottocht
duidelijk; we hadden alweer pech!
Zeer verveeld over de pijnlijke
situatie bood Fred ons tijdens de namiddag het gratis gebruik van de hut aan.
Maar ook deze nieuwe kans, bracht de arend(en)s niet op nieuwe gedachten. Hij/ze
liet(en) ons zitten.
Dag 3
De 3de dag verbleven
we opnieuw in dezelfde kijkhut boven op de heuvel, zoals het programma dit
voorzag, maar weer was/waren de vedette(n) nergens te bespeuren. De
frustratie viel van onze gezichten af te lezen.
Dag 4
Tijdens de 4de
en laatste dag van ons verblijf voeren we terug met het elektrisch bootje op
het meer, in een ultieme poging toch een duikvlucht mee te maken. De
weersomstandigheden waren allesbehalve gunstig. Door de dichte mistbanken
kregen we maar af en toe de oevers te zien. De moed zakte ons in de schoenen.
Immers voor dergelijke
actiefotos heb je een zeer korte sluitertijd nodig (1/2000 sec en sneller) en
daarvoor was er te weinig licht. De mist zorgde er bovendien ook nog voor dat
je fotos een grauwgrijze achtergrond kregen met weinig contrast.
Nog bijkomende hinderende
vooruitzichten dus. Daarentegen leek dit weertje wél gunstig om de roofvogels
in verleiding te brengen.
Ten langen leste hadden de
arenden inderdaad dan toch gevolg gegeven aan de smeekbeden van Fred: één
enkele keer deden ze een duikvlucht.
Een berekende en enige kans
Tussen het aanvliegen,
gevolgd door een verkenningsronde over het bootje om de vis te lokaliseren, de
duikvlucht waarbij de buit wordt gevat en het weer wegvliegen, lag welgeteld 50
sec.
De aanvalsduik zelf
speelde zich af in een 10-tal sec. Om deze fase perfect in beeld te brengen, kregen
we amper één enkele kans. Het was ook wat raden met welke lens en met welke
instellingen je het best gewapend was om die duikvlucht succesvol te
fotograferen.
Bovendien zat je in een licht
schommelend bootje en moest je uit de hand fotograferen in plaats van
rechtstaand op een solide ondergrond (fototoestel op statief met schommelkop of
swinghead).
Immers, voor een
natuurfotograaf die met flinke telelenzen werkt is alles wat stabiliteit en
snelheid bevorderd zeer welkom.
Daarenboven wist je niet op
voorhand waar (vanop welke afstand) precies en op welk moment de zeearend zijn
duik zou inzetten. Het was bliksemsnel reageren op het ogenblik dat de
roofvogel toesloeg (en dat was vlakbij, véél te kortbij eigenlijk).
Achteraf bleek dat niemand
er in geslaagd was écht goeie fotos te maken. Het lukte geen van ons om net
het moment te vattenwaarop de arend de klauwen in het water steekt en
de vis grijpt.
Hoe zou je zelf zijn?
Achteraf vernamen we dat Freds
zeearend Aalfred al 3 weken spoorloos was en de ontgoochelde man vreesde dat
hij overleden was.
Aalfred is een arend, die
door Fred in huis werd groot gebracht en waarmee hij bijgevolgeen heel hechte band had opgebouwd. Vandaar
dat de zeearend zeer gewillig inging op het verzoek om een uitgeworpen vis in
duikvlucht te vangen.
Maar Aalfred was verdwenen
en vrij snel was een ander mannetje op zijn nestplaats neergestreken. De
indringer betoonde echter meer interesse in de weduwe van Aalfred dan in de
vissen die Fred te grabbel gooide. Deze ladykiller had absoluut geen zin om Freds
spel mee te spelen. Hoe zou je zelf zijn?
Achteraf bij het
detailleren van alle opnames bleek echter dat de arend, die de enige duikvlucht
uitvoerde, toch Aalfred was. De opgeluchte Fred straalde van geluk, terwijl wij
eigenlijk op onze honger bleven zitten.
Van pure blijdschap schonk
Fred ons weer een kosteloze halve dag in de 2de hut.
Al bij al toch een geslaagde 4-daagse
Vanuit deze hut kregen we
tot onze grote tevredenheid heel wat vogelsoorten te zien (zwarte en rode
wouw, buizerd, bruine kiekendief, raaf, kraanvogel, geelgors, bonte kraai,
ekster, ). We kwamen allen met goeie fotos naar de thuisbasis en dat was dan
toch een bevredigende compensatie.
In de fotoreeks hieronder merk
je de gemiste kans (beeldopname 4), de foto die Wim zich anders had ingebeeld, maar wegens
totaal onscherp, helaas onbruikbaar. Shit happens!
Volgend jaar misschien
nogmaals proberen en hopen dat de Aalfred heel hongerig is?
De reusachtige arend,
steeds zeldzamer in zijn verspreidingsgebied, komt nog voor op afgelegen
moerassen, langs rotskusten en eilanden voor de kust en verschijnt s winters
op uitgestrekte kustvlakten.
De volwassen zeearend is
een indrukwekkende, grote roofvogel, gekenmerkt door een bruin verenkleed met
een lichter gekleurde vooruitstekende kop en hals.
Treffend is ook de krachtige
felgele snavel en de korte, wigvormige, witte staart, alsook de sterk bevederde
dijen en de naakte gele poten.
De roofvogel glijdt op licht
gewelfde brede en diep gevingerde vleugels, die een enorme spanwijdte hebben.
De lichaamslengte varieert
tussen 70 & 90 cm; de spanwijdte reikt tussen 2 & 2.50 m; het
lichaamsgewicht schommelt tussen 4 & 6 kg.
De vlucht is zwaar en
direct met diepe soepele vleugelslagen, afgewisseld met glijvluchten op de
brede, vlak gehouden vleugels. Ook de duikvlucht naar een prooi getuigt van een
beheerste en efficiënte techniek.
Het jonge dier is
aanvankelijk donkerbruin met lichte vlekken, maar in de loop van 5 jaar
ontwikkelt hij geleidelijk het volwassen verenkleed, waarbij kop en hals meer
effen lichtbruin worden.
De roep lijkt veel op die
van de zilvermeeuw en bestaat uit een reeks in toonhoogte afnemende
kli-geluiden. Daarnaast laat hij een lager blaffend kra horen.
De imposante horst van
takken en twijgen wordt meestal in een boomtop, maar soms tegen een rotswand
aan gebouwd en doet vele jaren achtereen dienst.
Anders dan steenarenden,
die gewoonlijk schuw en verborgen leven zoekt de zeearend vaak de omgeving op
van kustdorpen, vooral met haventjes, waar een makkelijk maaltje vis of
visafval kan worden opgepikt.
Ondanks zijn grootte is
een zeearend zeer behendig en precies. Hij kan vanuit een lage duik/glijvlucht
een vis die net onder het wateroppervlak zwemt, met zijn klauwen uit het water
grijpen zonder zelf in het water te belanden.
Naast forse vissen, middelgrote
en zelfs grote watervogels (bv. ganzen), jonge robben en kleine landzoogdieren,
eet de zeearend ook geregeld aas; voornamelijk dode vissen drijvend in het
water of aangespoeld aan de kust.
Paren blijven het hele
jaar in hun territorium en beginnen in het voorjaar te baltsen.
Ze zweven samen, soms met
ondiep golvende bewegingen, waarbij de een naar de ander duikt. Soms rolt de
onderste vogel zich om en grijpen beide vogels elkaar bij de voeten.
Af en toe wentelen ze zo
naar de grond, de ene op de rug, vlak onder de voorzijde van de andere. Ze roepen veel vaker dan de
steenarend, met een keffende roep; het vrouwtje roept hoger dan het mannetje in
een versnellende reeks van 15 tot 20 roepen.
In de broedtijd komt de
zeearend vooral voor in de Balkan, Noordoost-Duitsland, Polen, Rusland,
Scandinavië en IJsland.
Buiten de broedtijd kan
men ook elders, vooral in kustgebieden en bij grote meren, de zeldzame zeearend
waarnemen.
Het wijfje broedt de
meestal 2, soms 3 kalk-witte eieren in ca 6 weken, grotendeels allen uit. De
jongen verlaten na ongeveer 3 maanden het nest. Er is slechts één broedsel per
jaar.
Adulte vogels zijn
standvogels; maar onvolwassen vogels trekken rond in heel West-Europa.
In de 3de
bijdrage, volgend weekend, vertelt onze huisfotograaf Wim Dekelver hoe de 4-daagse
fotojacht in Feldberg verliep, een avontuur met wisselend succes!
Op het spoor van de zeearend, een avontuur met wisselend succes
Vier bevriende
natuurfotografen, waaronder onze huisfotograaf, Wim Dekelver, besloten een
tijdje geleden om de zeearend voor de lens te halen.
Er werd half april een
4-daagse reis gepland in Oost-Duitsland, meer bepaald in Feldberg.
Het werd een geslaagde
onderneming maar eentje niet zonder (zware) beproevingen: Geduld is een schone
deugd
Historische schets
Reeds eeuwen geleden kwamen
kooplieden van heinde en verre naar de steden Rostock, Stralsund en Wismar om
er handel te drijven.
In de Middeleeuwen sloten
de belangrijke steden zich aan bij een Hanzeverbond (men denke aan de Duitse
vliegtuigmaatschappij Lufthansa).
In de oude stadskernen is
nog steeds de sfeer uit die vervlogen tijden op te snuiven in pittoreske kerkjes
en koopmanshuizen.
De Hanzesteden waren
belangrijke verbindingsknooppunten die leidden tot de Baltische Zee ofwel de
Oostzee. Deze historische handelssteden liggen veelal langs de 1 900 km
lange kust met goud-witte stranden, bekende badplaatsen en kuuroorden,
eilandjes en lagunes.
De deelstaat, vlak aan de
Oostzeekust gelegen, telt meer dan 2 000 meren, wat voor de streek heel
wat toeristische troeven oplevert: zeilen, wandelen, fietsen en golfen.
Het waarnemingsgebied (opnames met de gsm ondertekend door Wim
& Co)
Feldberg is een
uitgestrekt natuurpark gelegen in de deelstaat Mecklenburg Vorpommern met een
grote diversiteit van allerlei soorten (roof)vogels.
En daar was het om te doen
voor Wim en zijn vogelvrienden.
Al wist het viertal dat
zij dank zij de ervaring van een lokale conservator inhoudelijk gingen worden
ondersteund en de mogelijkheid gingen krijgen om achter de schermen of in
ontoegankelijke gebieden te fotograferen, dienden een aantal strikte afspraken nagevolgd.
Het viertal werd s
ochtends vroeg door boswachter Fred in het hotel Mecklenburger Hof afgehaald en
met de terreinwagen naar de schuilhutten gebracht. Aan het eind van de foto-dag
moesten de vogelspotters, vóór ze de hutten mochten verlaten, geduldig wachten
op de komst van Fred, de enige vertrouweling van de zeearenden.
Tijdens de wintermaanden
is het geraadzaam in een klein kacheltje en/of een oude slaapzak te voorzien, alsook
een stuk piepschuim, als extra isolatielaag voor de stevige wandelschoenen, daar
het erg koud kan zijn.
Er zijn diverse hutten in
het gebied, maar de belangrijkste is het zogenaamde erdversteck, een ruime
cilindervormige 4-persoons hut, deels in de oever van een grote poel gebouwd.
De hut biedt enig comfort, is uitgerust met aangepaste zitplaatsen. De lenzen
kunnen, gemonteerd op het statief, door een stoffen buis naar buiten worden
gestoken. Via de venstertjes kan je naderende vogels observeren.
Ook vanuit een elektrisch
aangedreven boot kunnen tijdens een tocht van anderhalf tot twee uur beelden
worden gemaakt. Daar het vaartuig nauwelijks trilt, kan ook met één-pootstatief
worden gewerkt. Dank zij de vier zitbanken, biedt het bootje aan de fotografen
een ruim schootsveld.
Freds tactiek bestaat erin
het paartje zeearenden, waarvan meestal het mannetje een vis vlak in de buurt
van de boot komt vangen, te lokken door op een juist ingeschatte afstand een
gegeerde prooi in het water te gooien.
Geraadpleegde bron:
Vogelbescherming Vlaanderen: Mens & Vogel 2016-2
De provincie
West-Vlaanderen en het Agentschap voor Natuur en Bos realiseren in het Zwin een
nieuw bezoekerscentrum, een natuurpark en een kijkcentrum.
In het bezoekerscentrum
wordt de natuurliefhebber verwelkomd in een uitgestrekte onthaalruimte met
informatie over het Zwin en de Zwinstreek.
Elk jaar vliegen miljoenen
vogels heen en terug tussen de plaats waar ze broeden en die waar ze de winter
doorbrengen.
Het hele verhaal van tal van vogelsoorten die het Zwin daarbij als
draaischijf benutten, wordt op een interactieve manier verteld.
De informatie wordt op diverse
niveaus en manieren aangebracht, zodat iedereen ze naar zijn of haar interesse
kan beleven. Honderden voorwerpen, filmpjes, animaties, kijkkasten, tekeningen,
fotos, veren en zoveel meer illustreren de wonderlijke wereld van de vogels.
Geen vogels achter tralies
meer!
Onder een sterke impuls
van Vogelbescherming Vlaanderen koos de provincie in 2012 nog enkel voor wilde vogels
en zo hoort het ook. Het park is nu een natuurlijke verbinding tussen de
Kleyne Vlakte en de Zwinvlakte. Essentieel doel van de her-aanleg van het
park is om vogels en andere dieren zo dicht mogelijk bij de bezoeker te brengen.
Er werd 7 ha extra natuurgebied gecreëerd met nieuwe duinmeren.
Het geheel bestaat uit een
grillige vijver met eilandjes en 10 attractiepunten. Elk van die stopplaatsen behandelt
een eigen thema. Uiteraard gaat veel aandacht naar de vogels met onder andere:
een ooievaarstoren, een kijkhut en een kijkerscentrum.
Er is ook een labo-hut
(ontdekken van allerlei waterdiertjes, duiding over het ringen van vogels), een
vertelhut, een speciale voederplaats en een luisterduin, waar je wordt ingewijd in de
geluiden van de vogels.
Kortom, er werden kosten
noch moeite gespaard om het grote publiek te tonen hoe mooi en waardevol de
natuur kan zijn.
Het totaal vernieuwde Zwin zal vanaf de zomer van dit jaar
(vermoedelijk juni) toegankelijk zijn.
Wie eerder verschenen artikels
over het natuurreservaat wenst te raadplegen, kan via de zoekrobot volgende
bijdragen opsnorren:
19/11/2011 De biodiversiteit in het Zwin
bevorderen
De grauwe gans, ook wel eens âsoepgansâ genoemd
De grauwe gans die
voorheen werd gefokt voor het vlees, de eieren en het dons, diende ook als
waakdier.
Geraadpleegde
bron: Vogelbescherming Vlaanderen: Mens & Vogel-magazine 2007-1
De grauwe gans is de grootste
van alle Europese ganzen. Ze heeft een wortelkleurige snavel en vleeskleurige
poten; kop en hals zijn grijsbruin, maar donkerder dan de rest van het lichaam.
De recente geschiedenis
van de grauwe gans als broedvogel in Vlaanderen gaat terug tot een succesvolle
herintroductie in de Zwinstreek te Knokke.
Na een eerste geslaagd
broedgeval in 1956 vormde zich hier een lokale broedpopulatie die in de jaren
60 en 70 uit enkele 10-tallen paren bestonden.
Begin jaren 80 werd voor
het eerst melding gemaakt van enkele broedgevallen buiten de onmiddellijke
omgeving van het Zwin. Tot halverwege de jaren 80 werd de kaap van 50
broedparen in Vlaanderen wellicht niet of nauwelijks overschreden.
Daarna ging het echter
snel. In 1994 werd het Vlaamse broedbestand geschat op 180 tot 190 broedparen
en bleek de soort tal van nieuwe gebieden te hebben gekoloniseerd.
In de daaropvolgende 6
jaar vond er nog eens een verdubbeling van de aantallen plaatsen. Omstreeks
2000 werd de kaap van de 1 000 paren overschreden.
Deze explosieve groei in
het grootste deel van het Noordwest-Europese verspreidingsareaal leidde
wellicht overal tot een toenemende uitwisseling tussen trekkende en meer sedentaire
ganzenpopulaties. In diezelfde periode verminderde de jachtdruk en ging de
soort ook meer gebruik maken van een netwerk van beschermde gebieden, langsheen
de trekroute.
De geluiden die bij de
grauwe gans de stemming van het weggaan, wegzwemmen en wegvliegen uitdrukken,
zijn bijzonder interessant. De heel kleine jonge ganzen reageren al instinctief
op de fijnste nuances van dit zeer ingewikkeld vocabularium.
Het gewone contactgeluid
het bekende langzame en snelle snateren van ganzen laten ze ook af en toe
horen als ze rusten, grazen of langzaam rondlopen.
De grauwe gans broedt
vooral in oevervegetaties en broekbossen langs waterplassen, zoals kreken,
kleiputten en grindplassen. Het nest is een uitholling in de grond met een geringe bekleding van plaatselijke
vegetatie; op vochtige plaatsen is het eerder een omvangrijk bouwsel van
riethalmen en biezen, bekleed met een dun laagje dons.
Er worden meestal 4 tot 6
eieren gelegd met tussenpozen van iets meer dan 24 uur.
Alleen het vrouwtje broedt
en ze begint er pas aan als het laatste ei is gelegd. Het broeden neemt
ongeveer 27 tot 29 dagen in beslag. De kuikens zijn donzige nestvlieders, wat
betekent dat ze spoedig na het uitkomen het nest verlaten en zelf hun voedsel
bij elkaar zoeken, terwijl de oudervogels hen bewaken en koesteren.
Het is vertederend om
ganzen met hun kuikens te zien. De gent of mannetjesgans is alert en houdt zeer
vaak de wacht terwijl de kuikens en het vrouwtje aan het grazen zijn. Omdat de
jongen nog niet kunnen vliegen, rennen ze bij het minste gevaar naar het
veiligere water.
Een week na het uitkomen
van de eieren beginnen de ouders aan de vleugelrui.
In één keer verliezen ze
al hun slapennen, zodat ze een paar weken niet kunnen vliegen.
Tegen de tijd dat de jonge
ganzen vliegvlug zijn, hebben de oudervogels nieuwe slagpennen.
De grauwe gans heeft de
reputatie intelligent te zijn, toegewijd en haar leven lang trouw te blijven
aan haar huwelijkspartner. Ook het familieverband blijft de hele winter
gehandhaafd. Deze factoren leiden tot een hechte samenhang tussen de
ganzentroepen.
Ze grazen dan ook in grote
kudden.
Het aantal claims van
landbouwschade door grauwe ganzen is de laatste jaren beduidend gestegen. In
tegenstelling met de meeste andere ganzensoorten kunnen grauwe ganzen ook in
belangrijke mate foerageren op akkergewassen (wintertarwe, bonen bv.) of op
oogstresten.
De meeste gevallen van
schade worden vastgesteld bij de residentiële (meestal verwilderde) populatie
in West- en Oost-Vlaanderen (Zwinstreek, krekengebied, Blankaart-gebied).
Het gaat hier meestal om
vogels die hun natuurlijk trekgedrag grotendeels verloren hebben en dus
jaarrond in hetzelfde gebied pleisteren.
De grauwe gans behoort tot
het jachtwild.
Om belangrijke schade aan
gewassen te voorkomen en op plaatsen waar geen andere bevredigende oplossing
bestaat, mogen de ganzen onder strikt bepaalde voorwaarden met het geweer en
roofvogels worden bejaagd.
Deze bijzondere jacht mag
gebeuren op en rond percelen met graangewassen (geen maïs), waar de vogels
schade aanrichten en waarvoor de eigenaar van die teelten vooraf een
schriftelijk verzoek tot bejaging heeft gericht tot de jachtrechthouder
(beëdigd jachtwachter).
Wie een
eerder verschenen artikel in het archief wenst op te sporen, kan dit via de
zoekrobot.
De sperwer is
een kleine roofvogel met brede, afgeronde vleugels en een vrij kleine, ronde
kop. Het mannetje is één van de kleinste roofvogels van ons land. Het vrouwtje
is duidelijk groter en weegt vaak het dubbele.
De sperwer
verkiest kleinschalige landschappen met voldoende bos om in te broeden, maar
jagen doet hij vaker in iets meer open domeinen, waar nog voldoende dekking is
door opgaande begroeiing. Bij het jagen, scheert hij bliksemsnel langs
bosranden en hagen, maar ook vaak langs dakranden op zoek naar kleine
zangvogels. Sperwers zijn uiterst behendige vogelvangers, die een fundamentele
impact kunnen hebben op zangvogelpopulaties.
De sperwer komt
in heel Europa voor en ontbreekt alleen in IJsland en enkele eilandjes in de
Middellandse Zee. Hij is dan ook de talrijkst voorkomende roofvogel, na de
buizerd en de torenvalk.
Het zwaartepunt
van het totale aantal broedparen bevindt zich in Oost-Europa (Rusland,
Groot-Brittannië en Ierland, Frankrijk, Zweden, Duitsland en Finland).
Net als de
havik jaagt ook de sperwer bij voorkeur op terreinen met voldoende dekking waardoor
hij er verrassingsaanvallen kan uitvoeren. De vogel jaagt ofwel vanaf een
zitplaats of laag vliegend langs hagen of bomenrijen. Opgeschrikte vogels
worden door de sperwer, die over een unieke lenig- en wendbaarheid beschikt, op
volle snelheid achtervolgd.
Sperwers zijn
echter ook zulke onstuimige jagers dat ze kleine zangvogels soms door openstaande
ramen of poorten achtervolgen. Zo kan het ook gebeuren dat tijdens een wilde
achtervolging de jager zelf verongelukt door tegen een ruit te smakken.
Onder de
vensterslachtoffers die in de Vlaamse Opvangcentra voor Vogels en Wilde Dieren
(VOCs) terechtkomen, voert de sperwer elk jaar opnieuw de lijst aan.
Met zijn lange
dunne poten en opvallend lange tenen is de sperwer in staat potentiële
prooidieren in elke situatie te grijpen, ook in dicht struikgewas. Het hele
jaar door eet de sperwer bijna uitsluitend vogels ter grootte van een
goudhaantje tot een houtduif.
Het kleinere
mannetje heeft het in de Kille Meutel vooral gemunt op mezen en huismussen.
De sperwer
broedt bij voorkeur in bossen, het liefst in 20 tot 40 jaar oude aanplant van
sparren, dennen of lariksen. Meestal bevindt het nest zich in de buurt van
wegen, brandgangen of kleine open plekken in het bos, waar de prooioverdracht
plaatsvindt.
Ook
broedgevallen in loofbomen of zelfs hoog opgroeiende struiken als meidoorn en
hulst komen voor, voornamelijk wanneer geschikte naaldbomen ontbreken.
Vermoedelijk
vanwege het grotere voedselaanbod in de bebouwde kom hebben sperwers zich de
afgelopen decennia ook in stadsparken of op begraafplaatsen als broedvogel
gevestigd.
In voedselrijke
en landschappelijk geschikte gebieden zijn de nestplaatsen nagenoeg regelmatig
verdeeld, op afstanden van ongeveer een ½ tot 1 ½ km. In gebieden met minder
voedsel kunnen de afstanden echter oplopen tot 2 à 3 km).
De horst is een
vlak bouwsel van droge takjes losjes bijeengehouden en ruw bekleed met groene
takken. Het wordt hoofdzakelijk door het vrouwtje gebouwd op een hoogte van 4
tot 10m.
Doorgaans
worden 4 à 5 blauwachtige eieren gelegd tijdens het ene legsel per jaar.
Wie nog meer
wenst te weten te komen over deze kleine maar geduchte rover kan via de
zoekrobot eerder verschenen bijdragen in het archief opdiepen:
13/03/2015 Het schrikbewind van de sperwer
29/03/2014 Vervuiling jaagt sperwer weg
29/04/2012 Rover geeloog zaait paniek in de Kille
Meutel
Onderstaande fotoreeksen werden geschoten door fotografen die
hun beeldmateriaal op Twitter posten.
De huismussentelling, die reeds 15 jaar
lang wordt georganiseerd door
Vogelbescherming Vlaanderen, vindt plaats op 9 & 10 april!
Dit laagdrempelige
publieksonderzoek werd in 2002 opgestart om een idee te krijgen over het
aantallenverloop van huismussenpopulaties.
Uit de verwerking van de
eerste resultaten, bleek dat te weinig mensen over meerdere jaren aan de
telactie deelnemen.
Langdurige exacte
telgegevens, gecentraliseerd over een aantal opeenvolgende jaren, vormen immers
de basis voor een lange termijnonderzoek. Dergelijke waarnemingsgegevens van
enthousiaste huismussenspotters geven een duidelijk beeld over het aantal
aanwezige broedparen, aangetroffen op een precieze locatie.
April is dé uitgesproken maand om huismussen te observeren, want
de mannetjes zitten dan uitbundig te tsjilpen bij hun nestplaats. Hiermee
wensen ze een wijfje te lokken of op hun eigen partner indruk te maken.
Zitten er in je tuin of
rond je huis huismussen te tsjilpen of ken je een andere plek in de buurt waar
ze zich ophouden?
Probeer ze aanstaand
weekend bij voorkeur in de ochtend gedurende maximaal een kwartiertje te
tellen, omdat ze dan het actiefst zijn.
Inmiddels blijven de
grondtroepen van de Kille Meutel Vogelvrienden de actie Red de Zaventemse
Straatket in samenwerking met de milieudienst Zaventem en Vogelbescherming
Vlaanderen verder uitrollen.
Ook de wandelclub De
Parkvrienden van Zaventem, Natuurpunt Zaventem en Sterrebeek 2000 dragen hun
pluimpje bij om zoveel mogelijk onder hun leden en kennissen huismussenspotters
te rekruteren.
In alle leden- of
nieuwsbrieven van de hierboven vermelde verenigingen verscheen reeds een
bijdrage over de plannen van de Kille Meutel Vogelvrienden, alsook in de
gemeenteberichten en in diverse eerder verschenen Mens&Vogel-magazines van
Vogelbescherming Vlaanderen.
Daar zijn we de
voorzitters heel dankbaar voor!
Al was het niet
vanzelfsprekend om op 22/03, dag waarop we werden getroffen door
die afgrijselijke en verwerpelijke wandaden van een zoveelste gehersenspoelde IS-terroristen-cel,
de deelnemende scholen van hun huismussenhotels te voorzien, toch werden 6 van
de 8 huismussenhotels aan een gepaste gevel door Pro Natura opgehangen.
Na de paasvakantie zullen
alle huismussenhotels hun deuren openen
Ondertussen beschikken we dank
zij onze hechte samenwerking met Eddy Vandenbouhede, gangmaker bij de Huismussenwerkgroep
Koksijde, over 80 extra huismussen nest- en broedplaatsen.
Hierin zijn gerecupereerde
nestkastmodellen van VIVARA meegeteld, waarvan het in- en uitvliegen, of het
gebruik maken van de divers geconcipieerde nesten niet langer werd opgevolgd.
Onderstaande foto is deze van een ringmus (zwart vlekje op de witte wang!)
Om deel te nemen aan de
huismussentelling van 9 & 10 april, kan je gebruik maken van het
telformulier opgesteld door Vogelbescherming Vlaanderen http://www.mussenwerkgroep.be/ of kan je de tel-, locatie- en jouw
contactgegevens aan:
Geraadpleegde
bron: Vogelbescherming Vlaanderen: Mens & Vogel-magazine 2009 4
De laatste decennia is er
landschappelijk in ons land erg veel veranderd.
Meer bebouwing, meer
wegen, meer industrie. Al die veranderingen hebben hun invloed op mens en dier.
Sommige diersoorten verdwijnen, andere verschijnen omdat ze op de een of andere
manier profiteren van deze veranderingen.
Ook in de Limburgse
Maasvallei is het landschap ingrijpend gewijzigd. Door het baggeren van grind
zijn enorme waterplassen ontstaan die een grote aantrekkingskracht uitoefenen
op bepaalde vogelsoorten. Tijdens het voorjaar van 2008 werd door een koppel
visdieven een eerste broedpoging ondernomen.
Zo werden er tijdens het
voor- en najaar geregeld visdieven waargenomen, waaronder zelfs
overzomeraars.
De vogels hadden de oever
van een pas opgespoten terrein uitgekozen om hun eieren te leggen. Helaas ging
het opspuiten van het terrein verder. Contacten met het bedrijf leverde een
poosje wat uitstel op.
Plaatselijke
vogelbeschermers en vogelkijkers hoopten dat de vogels voldoende tijd zouden
krijgen om hun eieren uit te broeden en hun jongen groot te brengen.
Toch lukte deze tactiek
niet zo best en ontstond het idee om een nestvlotje te bouwen.
Onze bedoeling was de
jongen op dit vlotje te deponeren en het dan met behulp van en kajak naar het
midden van de grindplas te verplaatsen.
Zo konden we eventueel een
geslaagd broedsel redden als de opspuiters te dichtbij kwamen.
Toen we in de Vlaamse
broedvogelatlas lazen dat het er op
lijkt dat de toekomst van het visdiefje in Vlaanderen niet in de eerste plaats
door voedselaanbod of predatie zal worden bepaald, maar wél door de beschikbaarheid van
voldoende nestgelegenheid, besloten we om het vlotje verder te perfectioneren
tegen het broedseizoen van 2009.
Voor de bouw van de
ongeveer 1 m² grote vlotjes werd watervaste betonplex gebruikt. Voldoende
drijfvermogen werd verkregen door er enkele platen polyuretaan aan vast te
maken.
Om te voorkomen dat de
jongen van het vlotje zouden vallen, werd aan de randen een opstaand kantje van
enkele cm voorzien. Omdat visdieven van nature broeden op zand- en
kiezelstranden maakten we op de vlotjes een stuk metaalgaas vast om de
aangebrachte steentjes en het zand bijeen te houden.
Toch bleef het risico
reëel dat de jongen van het vlotje in het water zouden vallen.
In dat geval moesten ze de
mogelijkheid krijgen om er weer op te klimmen. Met het opstaande kantje was dat
niet makkelijk. Daarom werden aan 2 zijden van het vlotje bussels wilgentenen
bevestigd. Via deze takkenwirwar zouden de jongen toch nog op het droge kunnen
geraken.
Het plaatsen van de
vlotjes leek in eerste instantie erg simpel; gewoon verankeren met een ketting
aan een stevig betonblok.
Maar het waterpeil in de
Maas en de grindplassen kan gemakkelijk stijgen of dalen. Er zit een marge van
circa 6 m op!
Dat probleem moesten we
zien op te vangen.
Daarom hebben we de
vlotjes aan een langere kabel bevestigd. Aan het uiteinde hangt een zwaar
betonblok dat wegdrijven moet voorkomen. Een 2de kleiner betonblok
werd tussen het 1ste betonblok en het vlotje bevestigd.
Bij stijgend waterpeil kan
het vlotje dit kleine betonblok optillen, maar het zware blok voorkomt het
afdrijven.
De eerste 2 vlotjes werden
begin april 2009 geïnstalleerd op een grote plas in het bekend natuurreservaat
De Maten in Genk.
Voor het leggen van een
volgende reeks vlotjes kregen we de toestemming van de grindmaatschappij. Er
werd een rustige plas uitgekozen waar de vogels nauwelijks hinder ondervinden
van recreatie en uit de buurt blijven van roeiers, surfers en zwemmers.
De vlotjes werden te water
gelaten toen de visdiefjes uit hun winterverblijven terugkeerden.
Begin juli hadden
vogelkijkers met hun telescoop op één van de kunsteilandjes waar een koppeltje
was neergestreken de eerste jongen gespot.
Dag na dag waren de ouders
ijverig in de weer met het verzorgen van hun kroost en eind juli stonden de
jongen op uitvliegen.
Van de 5 vlotjes waren er
2 bewoond. Op het ene werden 2 jongen grootgebracht en op het andere groeiden 3
jongen gezond en wel op!
Na het ringen verlieten ze
in goede conditie hun drijvende broedplaats.
Vogelbescherming
Vlaanderen is er nu van overtuigd dat deze vlotjes extra nestgelegenheid voor
deze vogelsoort kunnen bieden.
Een eerder verschenen
artikel vind je via de zoekrobot in het archief op datum van:
Geraadpleegde
bron: Vogelbescherming Vlaanderen: Mens & Vogel-magazine 2010-3
De vogel is erg schaars
vertegenwoordigd in Europa.
Zijn meest noordelijke
verspreiding strekt zich uit tot over de Nederlandse kustgebieden tot op de
Waddeneilanden.
In West- en
Zuidwest-Europa komt de soort in significante aantallen enkel voor in Nederland
en Zuidwest-Spanje.
In Centraal en
Zuidoost-Europa is de soort ruimer verspreid met belangrijke concentraties in
Roemenië, Hongarije, Azerbeidzjan en Turkije.
Sinds 2003 telt men ook
kleine populaties in Vlaanderen (in Verrebroek, in het natuurgebied het Zwin, in
de achterhaven van Zeebrugge).
Deze sierlijke vogel
determineren is geen moeilijke opgave.
Hij is relatief groot en
heeft een zo goed als volledig wit verenkleed. Op korte afstand herken je hem
meteen aan zijn lange, aan het uiteinde spatelvormige verbrede snavel.
De volwassen vogels hebben
in de zomer een korte afhangende witgele kuif op het achterhoofd, een
oranje-gele borstvlek, geheel witte handpennen en een zwarte snavel met gele
punt.
Juveniels hebben een roze
snavel, zwarte vleugeltoppen en geen kuif.
In de vlucht is de
lepelaar niet te verwarren met bv. een zilverreiger, aangezien hij met
uitgestrekte hals vliegt, net zoals een ooievaar.
Hij vliegt met redelijk
snelle vleugelslagen, maar onderbreekt zijn vlucht door glijpauzes.
Om te foerageren, waadt de
lepelaar vooral s nachts behoedzaam door ondiep water, met de snavel iets
geopend. Met zijn kop voor een groot deel, onder het wateroppervlak, maakt hij
maaiende bewegingen.
De snavel is een
ultragevoelig instrument en bevat extra sensoren voor het opsporen van
voedsel. Op de tast lokaliseert de
lepelaar zijn prooien: insecten en hun larven, weekdieren, kleine schaaldieren,
kikkers, kleine visjes (bij voorkeur driedoornige stekelbaarsjes) en af en toe
iets plantaardigs.
Hij voelt onmiddellijk als
er iets lekkers tussendoor glipt. Dan klapt hij zijn snavel bliksemsnel dicht
en zit de prooi onherroepelijk gevangen.
Lepelaars zijn erg
kieskeurig wat hun broedbiotoop betreft. Ze verkiezen uitgestrekte
moerasgebieden met grote oppervlakken ondiep en helder water zonder al te veel
begroeiing. Broeden doen ze gewoonlijk in rietvelden, in moerasbossen of op
eilandjes, waar ze veilig zijn voor predators als katten, vossen of ratten.
Als ze op de grond broeden,
bestaat hun nest uit een groot platform van rietstengels en plantenresten.
Als ze in bomen of
struiken broeden, zijn het vooral takken en twijgen, die gebruikt worden.
Beide vogels bouwen aan
het nest en bij elke begroeting op de nestplaats wordt een takje of graspluk
aan de partner aangeboden.
Ze produceren één legsel
per jaar en dat bestaat doorgaans uit 4 bleke eieren, schaars bezet met
roodbruinachtige vlekjes en spikkels.
Ergens begin april worden
ze met tussenpozen van verschillende dagen gelegd en van zodra het legsel
compleet is door beide vogels bebroed.
Het broeden neemt ongeveer
22 à 24 dagen in beslag. De jongen zijn donzige nestblijvers en worden door
beide ouders van voedsel voorzien.
Lepelaars broeden in
kolonies en hun nesten bevinden zich op een afstand van 1 tot 2m van elkaar.
In de Verrebroekse
blikken, een gebied dat hoofdzakelijk uit brakke plassen bestaat die het hele
jaar met water zijn gevuld, werd sinds het ontstaan van de kolonie lepelaars (2003)
het broedsucces opgevolgd.
In 2007 vlogen niet minder
dan 44 jongen uit.
Lepelaars, die in
West-Europa broeden, overwinteren vooral langs de West-Afrikaans kust, zoals in
het tropische waddengebied voor de kust van Mauritanië.
In het najaar vliegen de
vogels via West-Frankrijk en Spanje.
In deze gebieden blijven
ze één tot twee weken hangen om krachten op te doen.
Niet alle noordelijke
vogels trekken daarna echter door naar Afrika; een aantal van hen zal daar de
winter doorbrengen.
Voor de vogels die toch
doorvliegen, kan de trek wel 2 maanden duren.
Tijdens die tocht sterft
ongeveer 50% van de juveniele vogels door jacht, hoogspanningskabels of
uitputting.
Begin februari vertrekken
de lepelaars weer uit hun winterkwartieren, richting broedgebieden in het
noorden.
Eerder verscheen al een
artikel over deze vogel, die je kan opzoeken in het archief via de zoekrobot,
namelijk op:
De kievit is met zijn
kenmerkende roep, zijn acrobatische baltsvluchten en zijn fraaie kuif een
opmerkelijke weidevogel.
In het broedseizoen vind
je kieviten vooral in schrale graslanden, weilanden en akkers.
Tijdens de voor- en
najaarstrek en in de winter vind je soms heel erg hoge aantallen bij elkaar,
vooral in vochtige hooi- en graslanden.
Het mannetje krabt soms
meer dan 10 nestkuiltjes uit. Het vrouwtje kiest dan één van die aangeboden
kuiltjes uit en legt daarin vanaf maart een 4-tal eieren.
Hoewel kieviten gewoonlijk
slechts één broedsel grootbrengen, is hun vermogen om vervanglegsels te
produceren legendarisch.
Beide partners bebroeden
het legsel. Wanneer een legsel verloren gaat, volgt er meestal een vervolglegsel
(met iets kleinere eieren).
In de Nederlandse
provincie Friesland is het de traditie om het eerste kievitsei aan te bieden
aan de Commissaris van de Koning. Vroeger werd dit ei zelfs aan de koningin
aangeboden.
Het eerste kievitsei staat
symbool voor het begin van het voorjaar.
/Het is inmiddels in de
Europese Unie verboden kievitseieren te rapen.
Friesland heeft echter een
uitzonderingspositie op cultuurhistorische gronden.
Aanvankelijk werd vanaf
2006 toegestaan eieren te rapen tussen 1 maart en 9 april met een max. van 15
eieren per persoon, maar in 2015 werd het rapen door de Raad van State weer
verboden.
In oude vakliteratuur
(1842) wordt de kievit omschreven als een talrijke broedvogel in de
uitgestrekte moerassige weiden van de Kempen en de polders.
De eieren waren toen zeer
gegeerd voor consumptie. Er werden er veel verkocht op de markt van Maastricht,
maar hun gelijkenis met kraaieneieren die ook zeer smakelijk zijn leidde
meer dan eens tot oplichterij.
Mannetjes hebben een
spectaculaire zangvlucht waarbij ze zich (om de 4 à 5 vleugelslagen) van de ene
zijde op de andere gooien waardoor de opvallende onderzijde naar alle kanten
zichtbaar wordt en de handpennen tegelijkertijd een ritmisch zoevend geluid
voortbrengen. Aan deze opvallende flapvleugelvlucht heeft de soort haar
Engelse naam (Lapwing) te danken.
Bij plots invallende vorst
verplaatsen kieviten zich massaal naar het zuidwesten, om de voortschrijdende
vorstgrens voor te blijven. Dit fenomeen staat beter bekend als vorsttrek.
Weidevogels hebben het
moeilijk. Steeds meer poldergraslanden worden gescheurd, meersen worden
voorzien van drainagegreppels, het aantal koeien per perceel neemt toe.
Natuurpunt staat in de
bres voor het behoud van het traditionele weidevogellandschap.
De Uitkerkse Polders is
één van de kroonjuwelen van Natuurpunt: een bastion voor kievit, tureluur en
grutto.
Al eerder verscheen een
bijdrage over de kievit, die je via de zoekrobot in het archief kan terugvinden
op datum van:
De taal van sommige dieren
is mogelijk gecompliceerder dan we aanvankelijk dachten.
Voor het eerst hebben
wetenschappers aangetoond dat een dier, net als de mens, betekenis geeft en
ontleent aan de volgorde van zijn geluiden.
Zinsbouw is essentieel
voor de menselijke taal? Grammaticale regels bepalen voor een belangrijk deel
de betekenis van onze mededelingen. We herkennen het verschil tussen man bijt
hond en hond bij man, terwijl dezelfde woorden worden gebruikt. Een
dergelijk onderscheidingsvermogen hebben onderzoekers nu ook aangetoond bij een
vogel: de Japanse koolmees.
Combinatie
van klanken
Deze koolmees, die
voorkomt in het oosten van Azië, heeft een roep om soortgenoten te waarschuwen
voor roofdieren. Die roep bestaat meestal uit 3 klanken noem ze ABC.
Hij gebruikt een ander
geluid om soortgenoten aan te trekken. Dat is een korte klank die een aantal
keren wordt herhaald noem die D. Als een koolmees ABC hoort zal hij om zich
heen kijken of er gevaar dreigt. Als hij D hoort, is hij geneigd naar de bron
van het geluid op te zoeken.
In een experiment waarbij
de samengesteld roep ABC-D uit een speaker klonk, draaiden de koolmezen met hun
kop om de omgeving af te speuren en naderden ze tegelijkertijd de geluidsbron.
Als de volgorde van de
geluiden werd omgedraaid (D-ABC) reageerden ze niet of nauwelijks.
Dit toont volgens de
onderzoekers aan dat de vogels de roep ABC-D niet als 2 gescheiden elementen waarnemen
die toevallig dicht bij elkaar liggen, maar als een combinatie die een
samengestelde betekenis krijgt door de specifieke volgorde van de klanken.
De onderzoekers uit Japan,
Zweden en Zwitserland, die hun studie publiceerden in Nature Communications,
zeggen met dit experiment het eerste bewijs te hebben geleverd voor het gebruik
van zinsbouw in de communicatie van dieren. Tot nu toe werd gedacht dat het gebruik
van zulke grammaticale regels was voorbehouden aan de mensentaal.
De onderzoekers hebben
voor het eerst laten zien dat een diersoort de betekenis van 2 geluiden kan
koppelen, mits de volgorde ervan klopt. Op dat soort regels is ook onze taal
gebaseerd.
Afzonderlijke
elementen
Dat dieren klanken kunnen
combineren was al eerder aangetoond, onder meer bij apen. Maar aan het
samengesteld geluid werd altijd een betekenis toegekend die niet viel af te
leiden uit de afzonderlijke elementen. Uit het experiment met de koolmezen
blijkt dat het dier de geluiden combineert met behoud van de oorspronkelijke
betekenis van de aparte klanken.
Of nu ook bij andere
dieren soortgelijke vormen van taalgebruik zullen worden aangetroffen, lijkt
nog voorbarig. Er is nog nooit iets gevonden dat hier op lijkt. Het kan bij
meer dieren voorkomen, maar het kan evengoed een zeldzaam fenomeen zijn.
Wie via de zoekmachine in
het archief eerder verschenen bijdragen wenst op te diepen, kan deze twee
artikels terugvinden
09/08/2014 Welkom bij Koolmees TV-2014
17/06/2012 Op elke hoek van zijn rijkje zingt de
koolmees een ander wijsje
Ooievaars die op de
traditionele manier naar Afrika trekken om te overwinteren, hebben een lagere
overlevingskans dan hun collegas, die zich onderweg laten verleiden door de
geneugten van een vuilnisbelt.
Veel vogels
moeten jaarlijks de keuze maken: trekken of blijven?
Tijdens een harde winter
kun je maar beter elders zijn, maar bij een zachte winter heb je je als blijver
veel moeite bespaard en heb je straks de eerste territoriumkeuze, de beste
nestplaats en sappig lentevoedsel in je directe leefomgeving.
Ontegensprekelijk heeft
ons opwarmend klimaat een belangrijke invloed op de verhouding tussen trek- en
standvogels. Maar de weersomstandigheden zijn niet de enige bepalende factoren.
Ook het rechtstreeks
menselijk ingrijpen in het milieu ter plaatse en onderweg beïnvloeden mee de
keuze van de gevolgde route, alsook het succes van die keuze. Als zangvogel
afgeknald worden boven Italië en Noord-Afrika, in naam van cultuur en
traditie, is net meteen een aan te bevelen reisweg.
De effecten van menselijke
tussenkomsten zitten soms waar je ze niet zou verwachten. Onderzoekers die
vertrekkende ooievaars in Planckendael van een zendertje voorzagen en ze dan
met een auto volgden, stelden jaren geleden al vast hoe belangrijk de
vuilnisbelten waren in openlucht in Spanje als wegrestaurant en tussenstop
voor de trekvogels.
Andrea Flack van het Max
Planck Instituut voor Ornithologie en collegas uit 11 instituten uit heel
Europa en Afrika rapporteren nu dat vuilnisbelten uitgegroeid zijn tot meer dan
wegrestaurants.
Ze worden steeds vaker de
eindbestemming en dit met goed gevolg zelfs.
De onderzoekers voorzagen
jonge ooievaars van acht populaties uit Rusland, Polen, Oezbekistan, Armenië,
Duitsland, Griekenland, Spanje en Tunesië van hoge-resolutie-gps-zenders en 3-assige
versnellingsmeters (een bewegingsverwerkingsmodule die de hoeksnelheid en de
acceleratie kan opmeten) en volgden hun signalen 5 maanden lang.
Zoals reeds geweten was,
trokken de vogels uit de oostelijke landen tot in Zuid-Afrika, terwijl de
vogels uit West-Europa en Tunesië niet dieper afzakten dan de Sahel.
De Spaanse vogels
vertrokken gemiddeld ruim een maand eerder dan de Armeense ooievaars. De
Oezbeekse vogels trokken dan weer helemaal niet, waarschijnlijk niet wegens de
aanwezigheid van vuilnisbelten in eigen land, maar wegens een ruim aanbod van
viskwekerijen.
Maar hoe divers hun
individueel gedrag en reisweg ook was, er kwamen wel degelijk patronen naar
boven. De vogels die de traditionele routes naar Afrika aanhielden, overleefden
minder vaak dan de groep Duitse ooievaars die overwinterden op vuilnisbelten in
Marokko.
De vogels die zich
onderweg op stortplaatsen bevoorraadden en zo hun route energie-efficiënter
maakten, overleefden eveneens vaker.
Voor ooievaars is het dus
positief om zich in de buurt van mensen en de zegeningen van hun beschaving op
te houden.
Maar dat
vuilnisbelten goed zijn voor de natuur dat willen de onderzoekers niet gezegd
hebben.
Een moderne
natuurliefhebber moet immers verder kijken dan de biologie en dus ook naar de
ecologie.
Trekvogels maken, zoals
alle wezens in de natuur, deel uit van ingewikkelde bio-netwerken.
Ze bestrijden plagen
zowel in hun winter- als zomerverblijf ruimen afval op, bestuiven bloemen,
verspreiden ziekten, dienen als voedsel, zijn gastheer of tussen-gastheer voor
andere dieren.
Dat alles in een complex
systeem van koppelingen en terugkoppelingen, waardoor een interventie op een
bepaalde plaats elders een ongewenste beweging kan veroorzaken.
Andrea Flack waarschuwt
dat ingrijpen in de migratiepatronen wel eens onverwachte gevolgen zou kunnen
hebben en dat het dus goed is om het onderzoek naar die effecten verder te
zetten.
Omdat die ecologische
netwerken in duizenden jaren van evolutie hun evenwicht hebben gevonden, is de
kans bovendien groter dat de gevolgen van ons ingrijpen negatief uitvallen.
Heel recent onthulden de
vogeltellingen zowel in Vlaanderen als in Nederland dat de huismus de primus
blijft in de top-3 van de gevederde tuinbezoekers.
Maar dat de huismus de
meest getelde tuinvogel is, toch geeft dit een vertekend beeld.
De soort gaat namelijk
dramatisch achteruit. De laatste 3 jaren waren de slechtste ooit voor onze
tsjilpende huisgenoot. In de stedelijke omgevingen zitten er doorgaans 4 bij
elkaar en op het platteland worden er gemiddeld 5 samen gezien. Wetende dat
huismussen in de winter zeer graag samentroepen, zijn dat bijzonder alarmerende
lage waarnemingsscores.
Om op grote schaal inzake
afnemende huismussenpopulaties conclusies te trekken, is een gestandaardiseerde
telling nodig, een telling die alle subjectieve waarnemingen en toevallige
natuurlijke fenomenen uitsluit.
Er is duidelijk
vastgesteld dat er slechts weinig grote huismussenkolonies in Vlaanderen te
vinden zijn en tussen de Vlaamse provincies onderling de aantallen grote
verschillen vetonen.
In de provincie Limburg
kent de huismus de beste spreiding; ze werd in 71% van de tuinen opgemerkt.
Echt grote groepen
huismussen zijn eerder een rariteit geworden. Het schaarser worden van grotere
groepen en broedkolonies wordt als een belangrijke oorzaak beschouwd voor de
afname van de huismus. Grotere kolonies vormen immers belangrijke
gemeenschappen.
Het geïsoleerd geraken van
broedparen impliceert meestal dat de soort het gebied snel zal verlaten.
Om de huismussengroepjes
in je tuin zekerheid te geven, is het belangrijk dat de bestaande broedplaatsen
in de buurt worden behouden of dat er extra nestgelegenheid wordt aangebracht.
Zachte winters zoals die
van 2015-2016 kunnen een voordeel betekenen voor onze huismus; tijdens een lang
broedseizoen kunnen immers meerdere broedsels worden geproduceerd.
Bij de huismus kan dat
oplopen naar 2, soms 3 broedsels.
Dat verklaart alvast de
diepe val na 2013, toen het tot ver in de lente bleef winteren.
Zowel in de winter als in
de zomer hebben mussen behoefte aan veilige plekjes in de omgeving: een dichte
haag, waarin ze kunnen schuilen, voldoende broedplaatsen of nestkasten.
Met vereende krachten kunnen we het verschil maken
Samen met natuurminnende
verenigingen, de Wandelclub De Parkvrienden Zaventem, Natuurpunt
Zaventem-Nossegem, Sterrebeek 2000 en de plaatselijke Milieudienst wensen de
Kille Meutel Vogelvrienden de inwoners te sensibiliseren voor de actie Red de
Zaventemse Straatket!
Met onze vrijwilligerswerkgroep
pogen we om de bedreigde en slinkende huismussenpopulaties in Groot-Zaventem
minstens in stand te houden.
Al hebben reeds diverse
initiatieven (tellingen, gerichte en herhaalde waarnemingen, een partnerschap
met Vogelbescherming Vlaanderen en Vivara) ons toegelaten interessante gegevens
te centraliseren (via een zelf bedachte observatiemethode en
inventariseringssysteem), toch hebben we nog geen situatieschets, noch
totaalbeeld van de 4 deelgemeenten.
Het is na jaren intensieve
observatieoefeningen duidelijk dat men pas van representatieve
huismussenaanwezigheid kan spreken als dit aan de hand van herhaalde
waarnemingsmomenten (op geregelde tijdstippen) kan worden aangetoond.
Ondertussen proberen we voor
het 3de opeenvolgend jaar een nieuwe troef uit: één van de
uitgeteste huismussennestkastmodellen, dat na 2 jaar observatie bij nestelende
huismussen in de smaak viel, hebben we in een gelijkaardig houten
bouwpakketversie laten klaar zagen. Schrijnwerker van dienst is natuurambassadeur
en tevens recent oprichter van de huismussenwerkgroep in zustergemeente
Koksijde, Eddy Vandenbouhede.
Waar ideale omstandigheden
toelaten huismussenestkasten te hangen, kunnen gemotiveerde enthousiastelingen de
lokale huismussenwerkgroep contacteren om concreet af te spreken.
Vanuit educatief
perspectief werden hierbij ook de lokale scholen nauw betrokken, die reeds via
diverse kanalen bijkomende informatie verkregen.
Bedoeling is bevlogen en
gedreven milieubewuste leerkrachten uit de diverse lerarenteams als
ankerpersoon / aanspreekpunt op te nemen in de huismussenwerkgroep, zodat het
netwerk in de geest van citizen science met vogelliefhebbers en huismussenspotters
in het bijzonder kan aangroeien.
Voor onderwijsinstellingen
hebben de Kille Meutel Vogelvrienden het plan opgevat en hiervoor ook de nodige
financiële steun gekregen om kosteloos een helemaal afgewerkt huismussenhotel
(samengesteld uit 5 groene huismussennestkasten) te schenken. Daarenboven wenst
de plaatselijke huismussenwerkgroep deze natuurambassadeurs te ondersteunen met
didactisch en educatief materiaal zodat de school haar participatie aan de
actie in een concreet milieuvriendelijk project kan inpassen.
De huismus, eminent lid van ons patrimonium
Al eerder had Robert
Podevijn ons getipt via het doorsturen van een link die naar een uitzending
Les moineaux, les meilleurs amis de lhomme van Le Jardin Extraorinaire over
de huismus verwees.
Helaas konden maar
weinigen de knappe beeldreportage bekijken daar de documentaire film slechts 10
dagen op de videosite van de RTBF kon worden geraadpleegd.
Gastspreker in de
uitzending was ornitholoog, Didier Vangeluwe, werkzaam in het Koninklijk
Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen, die vrijdag 26/02 in Sint-Gillis
een voordracht gaf en de bezoekers te woord stond met vragen over het behoud
van huismussenpopulaties in de hoofdstad. Enkele aandachtspunten werden onder
de loep genomen:
·
volgens
Didier Vangeluwe, ook hoofd van de Belgische Ringdienst, heeft men te lang
gewacht (namelijk tot het jaar 2000) eer men eraan gedacht heeft de vogelsoort
te ringen.
Immers, het ringen van vogels is een
belangrijk instrument voor de monitoring en de studie van in het wild levende
vogelpopulaties. Het principe van het individueel merken laat toe richting en
modaliteiten van de vogeltrek te bestuderen alsook de populatiedynamica en de
evolutie op te volgen van vitale parameters (geboorte, overleving,
doodsoorzaken). De huismus is geen trekker en daarom is het des te belangrijker
te inventariseren waar precies de huismus voorkomt;
·
er
is onmiskenbaar een gebrek aan nestgelegenheid in de hoofdstad, waaraan
inwoners evenwel kunnen remediëren door passende en uitnodigende nestkasten te hangen;
·
van de massa zendmasten, die elektromagnetische straling
gebruiken om te communiceren met gsm of andere draadloze toestellen, kan tot nu
toe wetenschappelijk onderzoek niet bewijzen dat deze straling schadelijk is
voor de gezondheid of niet, maar huismussen blijven er wel ver van weg;
·
het is onweerlegbaar dat vergiftiging van uitlaatgassen
door roet (ultra)fijn stof en benzeen in loodvrije benzine een gezondheidsimpact
hebben en de luchtverontreiniging ook de huismussen treft;
·
pesticiden die dienen om bepaalde insecten, planten of
andere ongewenste organismen te doden zorgen voor een voedseltekort (hoofdzakelijk
gebrek aan insecten) tijdens de broedperiode;
·
huismussen
leven al eeuwenlang in de omgeving van de mensen. Vroeger broedden ze massaal
onder de daken van huizen en zochten op akkers naar graan. Door de verstedelijking
is ons land steeds kaler en schoner geworden. Veel daken zijn door moderne
woningbouw voor de huismus ontoegankelijk geworden en graan- en korenvelden
hebben plaats gemaakt voor industrie.
·
de
grootste groep predators die de huismussen bedreigen zijn de 2 miljoen katten
die 23 miljoen vogels per jaar verdelgen
Deze olijfbruine en
helderwitte steltloper, behorend tot de familie der strandlopers en snippen, is
gemakkelijk te herkennen aan het constante, ritmisch op-en-neer wippen van het
achterlichaam en de meebewegende kop.
In de vlucht is hij net zo
kenmerkend: hij blijft laag en gebruikt een stijve gebogen fladderende
vleugelactie. De opvallendste kenmerken aan het vederpak zijn de witte krul
tussen de vleugelboeg en zijborst, alsook de witte vleugelstrepen.
Hij foerageert aan de rand
van kleine modderpoelen en waterplassen, langs stromen en de oevers van meren,
waar hij insecten oppikt van modder en stenen of drijvend op het wateroppervlak.
De oeverloper gaat zelden diep op zoek naar prooien in het slijk of in het
water.
Goed observerend waadt de
oeverloper langs de waterkant, steeds met een oogje net boven de waterspiegel
gericht.
De balts bestaat uit
snelle vluchten boven heldere en stenige stromen waarbij hij goed gebruik maakt
van het witte onderste vleugelpatroon, maar ook van het frequente vocale
contact met luid trillende en ritmische hoog welluidende roepen.
Natuurontwikkelingsprojecten
langs de grote rivieren lijken gunstig te zijn voor de oeverloper. De meeste
broedgevallen worden gemeld in gebieden waar rivieren weer kunnen meanderen (slingerende
bochten maken) en waar grootschalige kleiwinning is toegepast precies om de
loop van de rivier meer ruimte te geven. De rijkdom aan beschutte, zandige tot
modderige oevers in dergelijke terreinen is ideaal voor de oeverloper. Lage
voorjaarswaterstanden lijken gunstig te zijn vanwege de droogvallende oevers.
Wie een eerder verschenen bijdrage over de oeverloper (identiteitskaart) wenst te raadplegen, kan via de zoekrobot in het archief het artikel raadplegen verschenen op 21/08/2009
Om de
diversiteit tussen beide mussensoorten fysiek te verduidelijken, bezorgde
natuurfotograaf Pieter Cox 2
reeksen fotos van enerzijds de Spaanse mus (in Spanje getrokken), anderzijds
van de huismus in onze streken. Al zijn de karakteristieke kenmerkende
verschillen voor vogelliefhebbers (geen ornithologen) niet meteen evident,
toch levert dit beeldmateriaal een dankbaar bewijs.
Eigenlijk is deze mus een Zuid-Oost-Europese vogel die niet enkel in
Spanje voorkomt. Ook in Sardinië, Sicilië en de Balkan.
De Spaanse huismus is moeilijk te onderscheiden van de huismus en zijn
Italiaanse ondersoort; in Italië lijkt de mus een tamelijk stabiele hybride te
zijn van de Spaanse mus en de huismus.
De vogel is heel sociaal en af en toe te zien in dichte vluchten
(zwermen), maar is wel minder aan menselijke aanwezigheid gebonden.
Als de huismus schaars is, kan zij in steden de rol ervan overnemen,
maar het is voornamelijk een vogel van het boerenland omringd door natte en
drassige gebieden met wilgenstruiken.
Vergeleken met de huismus is de Spaanse huismus levendiger en fraaier gekleurd
(meer contrasterende kleuren).
Het verenpak van het mannetje is kastanjebruin op de bovenzijde en
vertoont op de vleugels en flanken een mix van roomkleurige en pikzwart
gekleurde strepen; de vuilwitte onderzijde is zwart gevlekt.
De kruin vertoont een roestbruine kap, een opvallende witte
wenkbrauwstreep en oorstreek, alsook de kenmerkende grote helderwitte wangvlek.
De stuit is bruin, de staart is zwartbruin. Keel (bef) en borst zijn helemaal
zwart.
Het vogeltje haalt een lichaamslengte die varieert tussen 14 en 16cm,
heeft een spanwijdte die reikt tussen 20 en 22cm en heeft een lichaamsgewicht
dat schommelt tussen 20 en 25g.
Het vogeltje maakt een groot nest van gras in heesters of in de basis
van het takkennest van een ooievaar of reiger, vaak in grote wilgen of andere
begroeiing van nat land in kolonies. In de periode april juli zijn er
doorgaans 2 legsels, die 3 tot 7 eitjes kunnen bevatten.
Het voedsel bestaat voornamelijk uit zaden en bessen, meestal van de
grond; de kuikens worden ook met insecten gevoerd.
Geraadpleegde
bron: Natuurpunt: De Geelgors in Vlaams-Brabant Verspreiding en beheer
De soort is herkenbaar aan
het weinig opvallende koppatroon, gele veerpartijen op kop en onderdelen, een
rosse stuit en witte buitenste staartpennen. De hoeveelheid geel kan sterk
variëren en kan vooral bij mannetjes erg opvallen.
De geelgors heeft een
opmerkelijke zang, een serie van 5 tot 7 noten, die veel weg heeft van de
aanzet van de 5de symfonie van Beethoven. De korte roepjes zijn
moeilijker te omschrijven, maar lijken het meest op trp, dat vaak wordt
herhaald en een scherper tsit als alarmroep.
De geelgors kent een
gevarieerd leefgebied. De geprefereerde biotopen kunnen worden omschreven als
overgangssituaties in een structuurrijk landschap: overgangszones tussen bos
en/of struweel enerzijds en open landschap anderzijds, tussen jonge
aanplantingen en kaalgekapte bossen, tussen cultuurlandschappen met kleine
landschapselementen of boomgaarden en structuurrijk struikgewas, heide en ruig
grasland en uiteenlopende types van parkachtige landschappen.
Heterogeniteit blijkt een
belangrijke factor in de habitatkeuze.
Onderzoek heeft aangetoond
dat de aanwezigheid van een strook kruidachtige vegetatie, grenzend aan een
houtkant, eveneens een belangrijke invloed heeft op de territoriadichtheid.
Deze perceelranden met grassen en onkruiden vormen een belangrijke voedselbron
voor geelgorzen tijdens het broedseizoen.
De redenen waarom het
bestaan van de geelgors wordt bedreigd zijn divers en grotendeels bekend.
De geelgors is bij uitstek
een vogel van kleinschalige landschappen.
Ruilverkavelingen hebben
zonder twijfel in het nadeel van de soort gespeeld.
Het gebruik van pesticiden
in agrarische gebieden dringt het aantal insecten drastisch terug. Grote
monotone akkerlandschappen worden quasi volledig gesteriliseerd. Het gebruik
van herbiciden, insecticiden en fungiciden in België is bij de hoogste in
Europa.
De verhoogde
productie-efficiëntie heeft bovendien tot gevolg dat enkele weken na het
oogsten de resterende zaden worden ondergeploegd bij het zaaien van een
wintergewas.
Langdurige stoppelvelden
zijn in Vlaanderen een zeldzaamheid geworden. De braaklegregel is in 2007
afgeschaft.
Recente veranderingen van
teelten zijn voor de geelgors en andere akkervogels nefast. Maïsteelt, die een
aanzienlijk percentage van het landbouwoppervlak inneemt, is zowel op vlak van
voedselaanbod en als broed- en foerageerhabitat quasi ongeschikt. Door de hoge
bemestingsgraad en het gebruik van efficiënte bestrijdingsmiddelen in
maïsakkers krijgen andere planten weinig groeikansen. Bijgevolg zorgt het
tekort aan akkerkruiden (en insecten) voor voedselgebrek.
Het hooilandbeheer dat ooit
moest dienen voor de productie van hooi als wintervoer voor vee op stal is haast
volledig vervangen door de productie van kuilvoer. Zowel snijmaïs als grassen
worden ingekuild. Soortenrijke hooilanden zijn vervangen door zwaar bemeste, eenvormige
graslanden, met weinig ecologische waarde.
Campagne: Je
hebt meer buren dan je denkt
Dit initiatief van de
provincie Vlaams-Brabant wil de (lokale) biodiversiteit helpen behouden. Een
samenwerking van de provincie, gemeenten, regionale landschappen en andere
organisaties gaan aan de slag met koesterburen, gemeenten die symbool staan
voor de unieke biodiversiteit in hun leefgebieden.
De geelgors werd
geadopteerd door 18 gemeenten, waaronder Zaventem.
Een getuigenis van Robin
Geulinckx: Natuurpunt bouwt een netwerk van akkerreservaten uit met het project
Graan voor gorzen
De huidige dichtstbijzijnde
broedplaatsen liggen in de Camargue in Zuid-Frankrijk en in de
visvijvermoerassen van La Dombes, ten noorden van Lyon. In de regio Lombardije
in Noord-Italië behoort de ralreiger samen met de blauwe reiger en de
purperreiger tot de belangrijkste broedvogels. Samen met de kwak, de kleine
zilverreiger en het woudaapje broeden ze daar in 13 verschillende
reigerkolonies te midden van zeer uitgestrekte rijstvelden.
Wie een eerder verschenen bijdrage over
de ralreiger wenst te lezen, kan via de zoekmachine in het archief een artikel
vinden, verschenen op:
Er
zijn tientallen beschrijvingen te vinden van Lesbos als vogelparadijs.
Vele
reizen beginnen bij Skala Kalloni. Ver van de drukte van Mytelini is dit een
uitstekende uitvalsbasis voor een voorjaarsreis naar het Griekse eiland. Er
zijn weinig bestemmingen die zo ingericht zijn op natuurreizen als dit
wondermooi eiland. Alles is goed bereikbaar, routes zijn beschreven en locaties
gedocumenteerd.
Al
vaker is op dit blog gezegd dat het knap in beeld brengen van een gegeerde
vogel binnen zijn biotoop van natuurfotografen nogal wat geduld vergt en ook een
stevige portie ecologische voorkennis.
De
meeste fotografen willen liefst in de meest comfortabele omstandigheden beelden
schieten. Maar als zich unieke kansen voordoen om een vogel op zijn
verlanglijstje te trekken, durft onze huisfotograaf, Wim Dekelver, wel vaker
straffe toeren uithalen om zijn gedrevenheid en passie voor de natuur te
vereeuwigen.
Het
is de kunst natuurgebieden zo weinig mogelijk te verstoren en respect te
betonen voor fauna en flora en niet iedereen slaagt daar in, zoals jullie
hieronder uit zijn reportageverhaal kunnen lezen.
the making off: de ralreiger
De
fotos werden genomen aan de wetlands, naast de Kalloni zoutpannen in Lesbos (mei
2014).
Op
een ogenblik kom ik daar voorbij gereden en zie een fotograaf (blauwe cirkel gsm
foto) op het einde van de landtong liggen, terwijl hij van kortbij een
ralreiger fotografeert. Veelbelovend, dus dat wou ik ook wel eens proberen.
Maar
plots, terwijl de ralreiger op 10m van hem vandaan is, veert hij recht en
steekt vloekend beide handen in de lucht. Die ralreiger ribbedebie natuurlijk.
Blijkt
dat deze slimmerd zijn geheugenkaartje vol is en dat de reservekaartjes in zijn
wagen liggen.
Dubbel
domkop natuurlijk: deze moet je op zak hebben en plots opspringen als je in de
directe buurt van een ralreiger bent, is ook niet bijster snugger. Maar
mijnheer Leeghoofd had zijn fotos en de rest kan dan maar stikken.
Ik
rij dus door, hier valt de eerste uren niets meer waar te nemen.
Maar
als ik later op de dag terugkom, is alles weer rustig.
Ik
besluit de ± 30m vanaf de weg tot aan het laatste struikje af te leggen in de
dekking van de struiken op de zijkant (blauwe pijl, de X staat voor de plaats
waar de ralreiger zat), gezeten op mijn achterwerk (sluiptechnieken
geleerd in het ABL kon ik vanwege mijn rugproblemen niet toepassen).
Mijn
fototoestel met zware telelens op statief vóór mij geplaatst en dan metertje
per metertje verzetten is de enige mogelijkheid. Natuurlijk constant de
ralreiger in het oog houdend en alleen bewegen als die de andere kant opkijkt.
Maar tot mijn grote verwondering lukte het mij om tot aan die laatste struik te
komen zonder de ralreiger op te schrikken. Daar zit ik dan kortbij en met een
laag standpunt, namelijk op ideale ooghoogte van de reiger .
Gedurende
3 uren heb ik daar zo gezeten en maakte zon 750 fotos. De ralreiger
kwam zeer kortbij, tot op zon meter of 7 schat ik, heel indrukwekkend.
Ik
heb dan wél gewacht tot de reiger weggevlogen was, voor ik aan de terugweg
begon.
Het
zijn misschien niet mijn allerbeste fotos, maar ik heb nooit meer voldoening
gehad aan mijn momentopnames dan bij deze.
Wie
een eerder verschenen artikel over Lesbos wenst te raadplegen, kan in het
archief op zoek gaan naar de bijdrage verschenen op:
22/06/2014:
Bijeneters op Lesbos
Vanavond
volgt nog een reeks van 5 fotos van de merkwaardige ralreiger
·
Persbericht: Natuurpunt en Vogelbescherming Vlaanderen
Tijdens de jongste
vogeltelling werd reeds gemeld dat de kauw, een kraaiachtige voor het 3de
jaar op rij de vaakst waargenomen vogel was op de Vlaamse speelplaatsen.
Nooit eerder namen zoveel
scholen deel aan de vogeltelling.
Minstens 4 400
leerlingen telden meer dan 8 600 vogels op de speelpleinen.
De speelplaats blijkt
vooral interessant voor grotere vogels zoals de merel, houtduif, zwarte kraai
en kauw.
Toch bleken ook kleinere
typische tuinvogelsoorten zoals pimpel- en koolmees, roodborst en huismus in
ongeveer de helft van de scholen voor te komen.
Ook bijzondere
verschijningen als de grote bonte specht, de zwarte mees en de staartmees
werden frequent opgemerkt, op ongeveer 5% van de speelplaatsen.
Hier en daar lieten ook
puttertjes (distelvinken), boomkruipers en goudhaantjes zich zien.
Vooral scholen die over
een langere periode en met regelmaat voederden, kregen hogere aantallen en meer
soorten over de vloer.
Immers, vogels hebben
altijd een gewenningsfase nodig vooraleer ze een nieuwe voederplaats
vertrouwen. Zeker op plekken waar veel mensen komen, zoals op de speelplaats.
Versoepelde
afwijkingsprocedure treft ook de kraaiachtigen
Natuurpunt en
Vogelbescherming Vlaanderen zijn verontwaardigd over de beslissing van de
Vlaamse regering om spreeuw, kraai, kauw, ekster, gaai en over zomerende
brandganzen vogelvrij te verklaren.
Deze vogels zijn immers
beschermd door de Europese Vogelrichtlijn.
Een drastische maatregel zoals
bestrijding moet dan ook gestoeld zijn op wetenschappelijke gegevens, moet
schade effectief helpen vermijden en mag geen impact hebben op andere soorten.
Met deze recente wijziging
is aan geen van die voorwaarden voldaan. Het is dan ook voor Natuurpunt en
Vogelbescherming Vlaanderen evident dat deze dwaze beslissing drastisch dient teruggeschroefd.
In 2009 besliste de
Vlaamse regering om een speciale afwijkingsprocedure te voorzien voor de
bestrijding van spreeuw, kraai, kauw, ekster, gaai, kokmeeuw en zilvermeeuw.
Sindsdien kunnen deze
vogels worden gedood na een eenvoudige melding aan het Agentschap voor Natuur
en Bos. Geen antwoord 48 uur na de melding, betekent toestemming.
Die al te vrijblijvende
afwijkingsprocedure werd vorige vrijdag nog versoepeld ondanks het
herhaaldelijk protest van Natuurpunt en Vogelbescherming Vlaanderen.
Het wordt nu heel
gemakkelijk om die vogels uit de weg te ruimen, zelfs al zijn deze wettelijk
beschermd.
Daarnaast zijn Natuurpunt
en Vogelbescherming Vlaanderen sterk gekant tegen het gebruik van methodes
zoals gas- en luchtdrukwapens, niet-selectieve vangkooien, trechtervallen en
akoestische lokmiddelen. Die methodieken hebben altijd een onbedoelde impact op
andere beschermde dieren en veroorzaken onnodig dierenleed.
Het boek De
kauwentuin
De Kempense beeldende
kunstenaar Achilles Cools is best tevreden met zijn tuin rond het kauwenhuis.
In Geel, te midden van een
landbouwgebied, houdt hij de biotoop van honderden dier- en plantensoorten in
stand. Het lijkt wel op een wildernis, maar eigenlijk zijn de tuinen
authentieke biotopen. Samen met een 60-tal kauwen woont hij in het met klimop
en wilde wingerd overwoekerde kauwenhuis, vlakbij het natuurreservaat De
Zegge.
Wanneer hij de tuin
betreedt, vliegen eksters, gaaien en zangvogels geschrokken op.
Alleen de kauwen blijven.
Zij kennen de kauwenvriend en aanvaarden zijn aanwezigheid in hun midden.
Het boek is een
uitzonderlijk natuurverhaal met fascinerende observaties over de manier waarop
vogels met mensen en mensen met vogels omgaan: gelijkwaardig.
Kauwen zijn echte
individuen met vaak sterke persoonlijkheden. Veel van hun gewoonten doen denken
aan menselijk gedrag. Ze doen ons inzien hoeveel dierlijke erfenissen de
moderne mens nog in zich heeft. Te midden van al dat evenwaardig leven leert de
mens zichzelf en de wereld beter begrijpen.
Kauwen kennen liefde en
haat, strikte monogamie, maar ook overspel, homoseksualiteit, hiërarchie en
carrièreplanning, leugen, bedrog, diefstal, maar ook altruïsme en onderling
hulpbetoon, spel, droom, apathie en frustratie.
De
intelligentie van het kraaienbrein
Dat kraaiachtigen zeer
intelligente dieren zijn, is al langer bekend. Hoe ver hun begrip gaat en welke
strategische beslissingen zij nemen, blijkt nu uit wetenschappelijk onderzoek
door neurobiologen van de universiteit van Tübingen.
De probleemoplossende
vermogens van kraaiachtigen zijn zeer gunstig voor hun overlevingskansen. Omdat
kraaiachtigen (kauwen, kraaien, raven, eksters, roeken) zelfs gereedschap
aanwenden om hun doel te bereiken, een uitstekend geheugen hebben en hun gedrag
afstemmen op de verwachte reacties van soortgenoten, noemen gedragsbiologen ze
ook wel gevederde primaten. Al steken de hersenen van vogels fundamenteel
anders in elkaar dan die van zoogdieren, waaronder de primaten (apen en
half-apen), toch lijken de breincellen, die betrekking hebben op het nemen van
beslissingen, vergelijkbaar te werken.
De vermogens van het
kraaienbrein blijken onder meer uit een puzzel die kraai 007 oplost in
onderstaande video.
Dr. Alex Taylor bestudeert
wilde kraaien gedurende 3 maanden en laat ze daarna weer vrij.
Hij heeft een opdracht
bedacht die uit 8 stappen bestaat. De vogel analyseert snel het raadsel voor
hij aan de slag gaat. Hoewel het een moeilijke opdracht is, voert hij deze
stapsgewijs correct uit.
Hoe hij uiteindelijk zijn
beloning een lekker hapje te pakken krijgt, is wonderbaarlijk slim.
Dit weekend biedt zich een
interessante editie van het 15de telweekend aan.
Na een periode van zacht
herfstweer krijgen we toch een winterprikje te verwerken.
Die koude golf heeft zich
langzaamaan vanuit het noorden over onze contreien gespreid, wat merkwaardige
gegevens kan opleveren.
Natuurpunt roept iedereen
op om tijdens het weekend minstens een half uur post te vatten in de tuin of
vanuit een panoramische uitkijkpost de vogels te tellen.
Het is de bedoeling dat de
vogelspotters bijhouden hoeveel vogels ze tegelijkertijd te zien krijgen.
Je vindt op www.vogelweekend.be alle informatie die je helpt bij het
invoeren van je waarnemingen:
Met die data kunnen trends
in de aantallen en de verspreiding van tuinvogels op grote schaal
worden onderzocht.
Daarnaast is het ook een ideale gelegenheid om mensen in contact te brengen met
het fascinerende leven van onze gevederde tuinbezoekers en om het belang van
voederen duidelijk te maken.
De kans lijkt reëel dat de
huismus stand houdt en de meest getelde tuinvogel blijft. Niet omdat de soort
toeneemt, wel omdat de andere soorten net iets minder aanwezig lijken dit jaar.
Dit geldt zeker voor zijn belangrijkste mededinger: de vink.
Huismussenpopulaties die
in een woonwijk op diverse voederplaatsen terecht kunnen, troepen in de winter
steevast samen, wat een redelijke garantie biedt op een niet ongemerkt bezoek.
De Zuunbeek stroomt in de
groene Brusselse rand van het zeer landelijke Pajottenland naar de
verstedelijkte Zennevallei.
Voor verrassend open en
diverse natuur met steenuilen, broedende slobeenden, maar ook wasplaten (echte
graslandpaddenstoelen) moet je in de Zuunvallei zijn, die heel het jaar door
vrij toegankelijk is via aangelegde wandelpaden.
Deze zeldzame zwammen zijn
indicatorsoorten voor voedselarme, permanente graslanden, die weinig worden
verstoord.
Eén van de meest
voorkomende wasplaten, die verschijnt bij beginnende verschraling, is de
Zwartwordende wasplaat. Ook het Sneeuwzwammetje en de Hooilandwasplaat zijn
soorten die je geregeld opmerkt. Op zuurdere bodems zal je eerder het Gewoon
vuurzwammetje zien opduiken. De aanwezigheid van het Papegaaizwammetje wijst dan
weer eerder op zwaardere bodems.
Zowel de Zuun- als de
Bosveldwandelroutes lopen maar voor een klein stuk Oude Zuun &
Volsembroek door het natuurgebied. Infoborden verschaffen bijkomende uitleg.
De Oude Zuun ligt aan de
rand van Brussel in het gelijknamige gehucht Zuun.
Het natuurgebied wordt
gekenmerkt door een zo goed als intact kleinschalig landschap met bomenrijen,
poelen, hagen rondom een oude afgesneden beekmeander (bocht) van de Zuunbeek. Op
de vochtige hooilanden vind je een bonte waardevolle bloemenpracht.
Het Volsembroek ligt in
de brede Zuunvallei, dicht bij de dorpskern van Sint-Pieters-Leeuw. De
moerassige weilanden staan vaak onder water en zijn begroeid met grote zeggen (kruidachtige
plant met grasachtig uiterlijk) en russen (bloembiezen, die lange wortelstokken
vormt). Het natte gebied wordt druk bezocht door talrijke (water)vogels.
Het landschap rond De
Weyden is verrassend open. De stadsrand lijkt hier erg ver weg.
Tijdens de lente kleuren
gele dotterbloemen de natte weiden. Een andere parel is de Baesberg in
Oudenaken. Zoals de naam laat vermoeden is het een sterk glooiend gebied, dat
zich uitstrekt in de kleine zijvallei van de Beysbeek. Het kleine, maar
wondermooie bronbos bevat naast zuiver water ook heel wat oude bosflora,
zoals bosanemoon, slanke sleutelbloem, keverorchis en eenbes (de vrucht is een
dikke blauwzwarte bes).
De sterk hellende weiden
bevatten een totaal andere begroeiing dan in de natte Zuunvallei.
De meest opvallende gasten
daar zijn weide-paddenstoelen.
Planten zoals bosbies,
veldrus en dotterbloem in de Oude Zuun wijzen op de aanwezigheid van
kwelwater of opstuwend grondwater. De Oude Zuun is ook een oase voor allerlei
vogel- en insectensoorten. Door de vele poelen en sloten zitten er bovendien
veel amfibieën.
De Zuunwandeling leidt je
ook langs een mooie gemengde haag met meidoorn, sleedoorn, haagbeuk, egelantier
en rode kardinaalmuts.
De vogelkijkwand in het
Volsembroek biedt een vrij zicht op het open moerasdeel, waar je altijd wel
wat kan beleven.
Naast de wilde eend,
blauwe reiger, meerkoet en waterhoen broeden er minder voorkomende soorten,
zoals kuifeend, krakeend, slobeend en dodaars, waarvan opnieuw een reeks mooie
fotos bij deze bijdrage zijn bijgevoegd.
In 2013 breidde de Oude
Zuun fors uit met een populierenbos. Om het natte gebied te herstellen werd
het bos gerooid en omgevormd tot een ruig weiland. Een oude verwaarloosde
hoogstamboomgaard vervoegde in 2008 de Oude Zuun en kreeg een volledige
herinrichting. De kleine steenuil is er een vaste broedvogel.
Er werden nieuwe bomen
geplant van streekeigen oude appelrassen zoals Grawijning, Berglander, Dubbele
Speeckaert en de vroeger in de streek bekende kleine Jefkespeer.
Het Volsembroek wordt in het zomerhalfjaar beheerd door een
kudde gallowayrunderen. Deze zachtaardige langharige Schotse hooglandrunderen
houden de vegetatie kort en open.
Ik ben Franz Pieters
Ik ben een man en woon in Zaventem (België) en mijn beroep is 25 jaar lkr, 2 jaar kabinetsadviseur, 2 jaar adviseur DVO, 2 jaar TOS21-projectmedew..
Ik ben geboren op 08/05/1954 en ben nu dus 71 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: onderwijs - wetenschap & techniek - geschiedenis - natuur - muziek - lectuur - gastronomie - sport.
2 jaar TOS21-coördinator, 3 jaar projectcoördinator ESF-projecten KOMMA, WERK PRO-OPER, LINK en nu op RUST
Privacyverklaring van de Kille Meutel Vogelvrienden
Algemene privacyverklaring van onze vereniging: de Kille Meutel Vogelvrienden
De Kille Meutel Vogelvrienden hechten veel waarde aan de bescherming van uw persoonsgegevens.
In deze privacyverklaring willen we heldere en transparante informatie geven over welke gegevens we verzamelen en hoe wij omgaan met persoonsgegevens. Wij doen er alles aan om uw privacy te waarborgen en gaan daarom zorgvuldig om met persoonsgegevens.
Onze vereniging houdt zich in alle gevallen aan de toepasselijke wet- en regelgeving, waaronder de Algemene Verordening Gegevensbescherming.
Dit brengt met zich mee dat wij in ieder geval:
• uw persoonsgegevens verwerken in overeenstemming met het doel waarvoor deze zijn verstrekt, deze doelen en type persoonsgegevens zijn beschreven in deze Privacy verklaring;
• verwerking van uw persoonsgegevens beperkt is tot enkel die gegevens welke minimaal nodig zijn voor de doeleinden waarvoor ze worden verwerkt;
• vragen om uw uitdrukkelijke toestemming als wij deze nodig hebben voor de verwerking van uw persoonsgegevens;
• passende technische en organisatorische maatregelen hebben genomen zodat de beveiliging van uw persoonsgegevens gewaarborgd is;
• geen persoonsgegevens doorgeven aan andere partijen, tenzij dit nodig is voor uitvoering van de doeleinden waarvoor zij zijn verstrekt;
• op de hoogte zijn van uw rechten omtrent uw persoonsgegevens, u hierop willen wijzen en deze respecteren.
Als Kille Meutel Vogelvrienden zijn wij verantwoordelijk voor de verwerking van uw persoonsgegevens. Indien u na het doornemen van onze privacy verklaring, of in algemenere zin, vragen heeft hierover of contact met ons wenst op te nemen kan dit via onderstaande contactgegevens:
Kille Meutel Vogelvrienden
Watertorenlaan 59
1930 Zaventem
franz.pieters@telenet.be
Mobiel: 0478 55 34 59
Waarom verwerken wij persoonsgegevens?
Uw persoonsgegevens worden door onze vereniging verwerkt ten behoeve van de volgende doeleinden en rechtsgronden:
• om te kunnen deelnemen aan de activiteiten van de Kille Meutel Vogelvrienden;
• om de uitnodigingen, verslagen, nieuwsmeldingen, … te versturen (met toestemming van de betrokken sympathisanten);
• om een brede en vlotte communicatie te verzorgen binnen het netwerk van de diverse partners;
• om de jaarlijkse subsidiëring door de overheid te bekomen (wettelijke verplichting);
Voor de bovenstaande doelstellingen houden we volgende gegevens bij:
naam, voornaam, adres, telefoon/gsm-nummer (indien beschikbaar), e-mail (indien aan ons doorgegeven)
We gebruiken de verzamelde gegevens alleen voor de doeleinden waarvoor we de gegevens hebben verkregen.
Verstrekking aan derden
Wij geven nooit persoonsgegevens door aan andere partijen waarmee we geen verwerkersovereenkomst hebben afgesloten, tenzij we hiertoe wettelijk worden verplicht (bv. politioneel onderzoek)
Bewaartermijn
De Kille Meutel Vogelvrienden bewaren persoonsgegevens niet langer dan 5 jaar op hun informaticasystemen.
Beveiliging van de gegevens
Wij hebben passende technische en organisatorische maatregelen genomen om persoonsgegevens van u te beschermen tegen onrechtmatige verwerking, zo hebben we bv. de volgende maatregelen genomen:
• we hanteren een gebruikersnaam en wachtwoordbeleid op al onze systemen en cloud-toegangen;
• de toegang tot de persoonsgegevens is beperkt tot de bestuursleden;
• wij maken back-ups van de persoonsgegevens om deze te kunnen herstellen bij fysieke of technische incidenten;
• onze bestuursleden zijn geïnformeerd over het belang van de bescherming van persoonsgegevens.
Uw rechten omtrent uw gegevens
U heeft recht op inzage en recht op correctie of verwijdering van de persoonsgegeven welke wij van u ontvangen hebben. Bovenaan dit privacy statement staat hoe je contact met ons kan opnemen.
Tevens kunt u verzet aantekenen tegen de verwerking van uw persoonsgegevens (of een deel hiervan) door ons of door één van onze verwerkers.
Klachten
Mocht u een klacht hebben over de verwerking van uw persoonsgegevens dan vragen wij u hierover direct met ons contact op te nemen. U heeft altijd het recht een klacht in te dienen bij de Privacy Commissie, dit is de toezichthoudende autoriteit op het gebied van privacy bescherming.
Wijziging privacy statement
Onze vereniging de ‘Kille Meutel Vogelvrienden’ kan zijn privacy statement wijzigen. Van deze wijziging zullen we een aankondiging doen op onze website. De laatste wijziging gebeurde op 22 mei 2018. Oudere versies van ons privacy statement zullen in ons archief worden opgeslagen. Stuur ons een e-mail als u deze wilt raadplegen.