Foto
Foto
Foto

O jerum jerum jerum…

Mijn memoires

(2006, 206 p., 17,95 €)

Te bestellen via mail:

kvansteenbrugge@gmail.com

(geen verzendkosten)

Odysseus op Aiaia
De omzwervengen vanOdysseus
(2013, 100 p., 11,45 €)
Te bestellen via mail
kvansteenbrugge@gmail.com
(geen verzendkosten)
Mijn nieuwste boek "Uit het schuim (van de zee)", de Griekse mythologie in 136 verhalen, 402 p., kan besteld worden via mail (kvansteenbrugge@gmail.com) of via mijn telefoonnummer 056.215944. Prijs: 18,95 euro (er hoeven geen verzendkosten betaald te worden).
Foto
Bezoek Zerar op www.bloggen.be/zerar

VERHAALTJES UIT DE GRIEKSE MYTHOLOGIE:
www.bloggen.be/dzeus
elke maandag en elke vrijdag een nieuw verhaal!

Inhoud blog
  • Doemdenken.
  • Proficiat Joe!
  • Waarde lezer van mijn blog...
  • Bibliografie
  • Luchtgitaar
  • Met een klare kijk en... veertig jaar later.
  • Brief aan vier miljoen lezers.
  • Frans De Smet overleden.
  • Recente Tack.
  • Roger Tack
  • Ouessant schapen en digitalis.
  • Drie onbekende Vlamingen
  • Gelukkig Nieuwjaar.
  • NIET ONBELANGRIJK INTERMEZZO
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (38)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (37)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (36)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (35)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (34)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (33)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en LoopclubGrijsloke (32)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (31)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (30)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (29).
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (28)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (27)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (26)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (25)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (24)
  • Santiago de Compostella.
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (23)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (22)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (21)
  • BIBLIOGRAFIE
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (20)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (19)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (18)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (17)
  • Mijn laatste drie boeken...
  • De 33e Dwars door Grijsloke.
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (16)
  • Europa en de eurobiljetten.
  • Het eerste blogboek.
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (15).
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (14)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (13).
  • Epocriet.
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (12).
  • Een bestseller.
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (11)
  • EEN PERFECT CADEAU.
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en loopclub Grijsloke (10).
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (9).
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (8).
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (7).
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (6).
  • De 31e Dwars door Grijsloke.
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (5).
  • Quizzzz.
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (4).
  • Vijf jaar geleden.
  • Uit het schuim van de zee.
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (3).
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en loopclub Grijsloke (2).
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (1).
  • Toneelschrijven: een lucratieve zaak.
  • MYTHOLOGISCH BLIJSPEL.
  • Waarom?
  • ZEVERARIJ...
  • Panta rei.
  • Februari.
  • Januari-dialoog.
  • Pietje van 't Hazegras.
  • Niveaus.
  • Onze lieve Heeren.
  • Nieuwjaarsgedichtje.
  • Oudejaarsgedichtje.
  • Over Kerstmis, de paus en Zeyneppeke.
  • Acribie.
  • Reactie op Oostends verhaal.
  • Oostende.
  • Tantezegger.
  • Gravensteenfeesten met Valeer en Freddy, maar... zonder Mico.
  • Cassandra d'Ermilio.
  • Academische zitting!
  • Allerheiligengedicht.
  • Econoshock (brief aan J. Vanlichtervelde).
  • Brief aan W.D.: over azijn, kanker en mitochondriën.
  • Gedichtje voor mijn Tony.
  • Spelenderwijs, godverdomme.
  • Bravo, Jean-Luc!
  • Het antwoord van de filosoof.
  • Brief aan Jan Bauwens, over kunst.
  • En nu: directeur!
  • Gearriveerd (foto)
  • Brief aan Willy Debyser.
  • Reis naar Griekenland (stripverhaal).
  • Afscheid van het Revalidatiecentrum.
  • Wondjes likken...
  • De 28e Dwars door Grijsloke: afgang van de macho's.
  • Tante Sidonie in Peking.
  • Duivensport olympisch?
  • Loezen en flamoezen.
  • Goed nieuws.
  • Grijslokes Olympische maagden.
  • Ronde van Frankrijk.
  • De krant van 18 juli 1940.
  • Gaarne uw mening, Jack.
  • Bauwens over Boonen.
  • De mammelokker.
  • Gisteren was het achtenzestig jaar geleden dat...
  • Plagiaiku's.
  • Brief aan een collega.
  • Ik ga nog even door.
  • Over toebrouks en snelzeêkers.
  • De haan en de high-koe.
  • Het Laatste Nieuws.
  • Het cordon, schematisch.
  • Brief aan Marc Vanhoye.
  • Bloch.
  • Achilleus' wraak (To Margos).
  • Over Hugo Claus, Alzheimer en euthanasie.
  • De nacht van de geschiedenis.
  • Vrije meningsuiting.
  • Griekse mythologie.
  • Professor Sebruyns.
  • Vera Janacopoulos.
  • Valentijn.
  • Schone Kunsten.
  • Het cordon doorbroken.
  • "Een brief... professor".
  • Theseus en Prokroustes.
  • Aan al mijn lezers...
  • Het mooiste kaartje kwam van de vrederechter.
  • Over dokter Deberdt (uit "Meneer Doktoor").
  • Leo Vantorre.
  • Leo Debudt.
  • Fragment uit "De bezetting van het Gravensteen" door Buth.
  • Eigen schuld.
  • Professor Vandendriessche.
  • Nog een brief aan Jack Vanlichtervelde.
  • Joseph uit de Gekko.
  • De foto...
  • Freddy Strumane is weer in 't land: fotoreportage.
  • Brief aan de praeses van moeder Laetitia.
  • Brief aan Jack Vanlichtervelde.
  • november: allerheiligenmaand.
  • Lompe boerkes.
  • Rommelaere & co.
  • Percussieve sublimatie.
  • Het symposium van 3 oktober.
  • Emeriti, Eelbode en Glam.
  • Gesplitst.
  • Justine Henin.
  • Uit het dagboek van Jack Vanlichtervelde.
  • Krantenkop.
  • Gedicht voor Annelies.
  • Nabeschouwingen bij de 27e Dwars door Grijsloke.
  • 2000: GRIJSLOKE 2000 (verzameld werk over Grijsloke)
  • Het woordje van de stichter.
  • Over de Heuvelenloop en... Puk.
  • Nummer 25.
  • Over twee neuropsychiaters.
  • Tollardrieheuvelenloop te Kooigem op 8 juli 2007.
  • Brief aan Jan Bauwens.
  • Zuster van Houwelingen.
  • O jerum jerum jerum...: een hit!
  • Tony 65.
  • Verjaardagen.
  • Goed nieuws en slecht nieuws.
  • (vervolg)
  • (vervolg)
  • Ameland.
  • Darwin of God?
  • Voilà.
  • De krant van 6 april.
  • Het einde komt in zicht.
  • Bij Kalypso.
  • Anzegem en Grijsloke te boek.
  • Feinsin.
  • Het afscheidsmaal.
  • Odysseus praat met de schimmen.
  • Een avondje Gent.
  • In het rijk der doden.
  • Vertrekkensklaar voor de onderwereld.
  • 365 dagen later.
  • Een jaartje geduld...
  • De Gouden Poort.
  • Spectaculaire ontwikkelingen op Aiaia.
  • Op mijn plaats gezet.
  • Brief aan professor van Togenbirger.
  • Meer over Odysseus.
  • Odysseus, ja of neen?
  • De trilogie.
  • De schone dagen van Sint Jan.
  • Bij mijn vriend Raymond Creus.
  • Jack Vanlichtervelde.
  • Malthus.
  • Nieuwjaarsgedichtje.
  • Beste wensen.
    {TITEL_VRIJE_ZONE}
    Zoeken met Google


    Willekeurig Bloggen.be Blogs
    aantwaarrepe
    www.bloggen.be/aantwaa
    DE GRAVENSTEENFEESTEN WAREN WEER GOED DIT JAAR! IO VIVAT!
    Gedichtje:

    Mijn Gent

    Je was mijn ál:
    mijn moederborst,
    mijn bierkanaal.

    Mijn knusse woon,
    mijn vaste stek,
    mijn dierbaar oord.

    Mijn jongensdroom,
    mijn wijsheidsbron,
    mijn levensschool.

    Mijn plantentuin,
    mijn Bijloke
    en mijn Rozier.

    Mijn Aula en mijn Brug,
    mijn Amber
    en mijn Nat King Cole.

    Mijn stoverij met friet,
    mijn Meiresonne,
    mijn Kuiperskaai.

    Mijn studentenclub,
    mijn bleke maan,
    mijn Gravensteen.

    Mijn stad,
    waaruit ik
    ál mijn heimwee put.

    Mijn Gent!

    Willekeurig Bloggen.be Blogs
    koureurken
    www.bloggen.be/koureur
    Blog als favoriet !
    Startpagina !
    Mijn favorieten
  • bloggen.be
  • grijsloke.be
  • Willekeurig Bloggen.be Blogs
    gold50
    www.bloggen.be/gold50
    Een piepklein liefdesgedichtje.

    'k Zou je willen kussen.

    'k Zou je zoveel keren
    willen kussen
    als er sterren
    aan de hemel staan,
    als er korrels liggen
    op het strand,
    ... en nog veel meer.
    Willekeurig Bloggen.be Blogs
    eric_claudia
    www.bloggen.be/eric_cl
    Foto
    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto

    Vrouwelijke BV's:
    (mijn TOP 3)
    1. Tanja Dexters
    2. Tine Van den Brande
    3. Annelies Beck
    4. Esther Sels
    5. Annelies Rutten (ik kan maar geen geschikte foto van haar vinden; ik wacht dus maar tot ze er mij zelf een stuurt)

    Willekeurig Bloggen.be Blogs
    vliegenmetbouwmeester
    www.bloggen.be/vliegen
    Willekeurig Bloggen.be Blogs
    aantwaarrepe
    www.bloggen.be/aantwaa

    Het toneelstuk "DE TWISTAPPEL" is een dolle klucht die gaat over de oorsprong van de Trojaanse oorlog. Voor inlichtingen: www.bloggen.be/kris/archief.php?ID=855455  of mail kris.vansteenbrugge@skynet.be .

    SCHRIJVELARIJ
    over: GENT, GRAVENSTEEN, GRIEKENLAND, GRIJSLOKE, GEZONDHEID, GENEESKUNDE, GEHOOR, G-PLEK.
    ...........Voor verhaaltjes uit de Griekse mythologie, surf naar www.bloggen.be/Dzeus ...........Voor recente cursiefjes, surf naar www.bloggen.be/pierpont ...........PICTAIKU'S (de allernieuwste kunstvorm) vindt u op www.bloggen.be/pictaiku
    24-10-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De erfenis van de Bisschoppelijke Normaalschool.

    Albert Anckaert was amper dertien jaar oud toen hij ging studeren aan de Bisschoppelijke Normaalschool te Sint-Niklaas. Vijf jaar later kwam hij er buiten als onderwijzer. Ze hadden er zijn ziel in een definitieve plooi gelegd. Hij had er levensregels meegekregen – erin gestampt of met de paplepel ingegoten – waar hij niet wenste van af te wijken. Ik vermeld er drie.

    Ten eerste. Meester Albert lachte nooit met een schuine mop. De priesters van de Bisschoppelijke Normaalschool zullen schuine moppen ongetwijfeld bestempeld hebben als verwerpelijk en op zijn minst ongepast in de mond van iemand wiens taak het was de Vlaamse jeugd te onderwijzen en op te voeden, zegge en schrijve “de onderwijzer”. Láchen met een schuine mop die een ander vertelt, is een andere kwestie. De beleefdheid vereist alleszins dat de toehoorder op zijn minst een flauwe glimlach tracht te produceren, zelfs als hij de mop niet apprecieert. Maar dat soort beleefdheid kon meester Albert onmogelijk in overeenstemming brengen met het goed fatsoen. Op een schuine mop reageerde hij dan ook steevast met een moedeloos hoofdschudden. En toch is daar de laatste jaren van zijn leven enige verandering in gekomen. Als ik hem vroeg of ik er één mocht vertellen, antwoordde hij weliswaar nooit “ja” en als ik de mop dan, zonder toestemming tóch vertelde, schudde hij nog steeds het hoofd in vertwijfeling. Maar dat hij wél luisterde bewijst het feit dat hij de mop, vaak weken later, doorvertelde. En dán lachte hij wél, soms zo hevig dat zijn ademhaling stokte en zijn aangezicht paars kleurde. Soms rolden er dan tranen over zijn wangen van het danig lachen. Tenslotte kwamen wij erachter dat hij over een héél repertoire schuine moppen beschikte. Ik luisterde dan zelf vaak hoofdschuddend en met gemaakte tegenzin omdat ik het hem wilde betaald zetten. Maar hij merkte het niet eens: zó zeer ging hij op in zijn schuine mop…

    Ten tweede. Meester Albert was een katholieke christene door dik en dun en … tot in de politiek. Het studentje stamt nog uit de tijd toen de pastoors zich met de politiek bemoeiden: toen was stemmen voor een andere partij dan de katholieke nog een zware zonde. Het was nog de tijd dat zijn leven geven voor zijn geloof gold als dé opperste daad, die recht gaf op een plaats in de hemel, aan de rechterhand van god – waar hebben we dit nog gehoord? – Aan de liberalen had hij een hekel, ofschoon hij in vele opzichten een liberale levensvisie had. Een keer is hij zwaar beledigd door één van de liberale “kopstukken” van de gemeente toen hij in een of andere stoet optrok met de Vlaamse leeuwenvlag. “Waar gaat gij heen met die Vlaamse hond, makker?” moet dat kopstuk toen gevraagd hebben. Albert was zeer Vlaamsgezind en die hond was er teveel aan en daarmee hadden de liberalen het bij hem voor altijd verkorven. Ook met de socialisten kon hij zich niet vereenzelvigen: als onderwijzer voelde hij zich geen echte arbeider… Ik denk dat hij zonder zijn katholieke “opvoeding” voor een Vlaamse partij zou gestemd hebben, maar dat heeft hij ongetwijfeld uit vreze gods, nooit gedaan. Zoveel geloofsovertuiging wekt respect op. Wat een verschil met Jack Vanlichtervelde wiens strenge opvoeding bij de Broeders geresulteerd heeft in een soort allergie tegenover alles wat maar enigszins ruikt naar godsdienst en pastoors! En toch… Zie ik daar geen klein sprankeltje twijfel als ik de eigenhandig geschreven tekst van zijn gedachtenisprentje herlees: “Mijn God, ‘k heb altijd in U geloofd, geef ons ’t eeuwige geluk, zoals beloofd.” Was er op ’t einde van zijn leven toch enige onzekerheid in zijn ziel geslopen? Of Onze Lieve Heer zijn belofte wel zou nakomen? Het kan nooit kwaad “Hem” daar even aan te herinneren, moet Albert gedacht hebben.

    Ten derde. Zijn houding tegenover het spel. Albert speelde veel en graag. Nooit voor geld. Hooguit voor een pint, in ’t café, in zijn jonge jaren. We spelen voor de eer, was zijn devies, en eer is meer waard dan geld. De spelletjes kaart en pétanque die wij gespeeld hebben zijn ontelbaar. De uitslagen van het kaartspel werden zorgvuldig bijgehouden in een schrift. Hij was een intelligente en bedreven speler. Ongetwijfeld genoot hij van zijn vele triomfen, maar hij bleef opvallend gelijkmoedig zowel bij een overwinning als bij een nederlaag. Als wij hem gelukwensten liet hij nooit na te wijzen op de rol die het geluk had gespeeld. “Wíj spelen niet met de kaart, de kaart speelt met óns” placht hij dan te zeggen. Hij kon moeilijk verdragen dat wij onze vreugde uitschreeuwden, de zeldzame keren dat we hem konden verslaan. Het argument dat onze blijdschap een erkenning was van zijn kwaliteiten – hoe sterker de tegenstander die men overwonnen heeft, des te groter de vreugde, toch? – ging er bij hem niet in. En die ingesteldheid van mijn dierbare schoonvader, Albert Anckaert zaliger, die  ging er bij míj niet in. Tot ik enkele dagen geleden, tussen zijn oude schoolboeken die hij mij heeft nagelaten, de oplossing van dat raadsel heb gevonden: een levensregel die stamt uit de tijd van de Bisschoppelijke Normaalschool. Die regel bevindt zich op de pagina’s 28, 29 en 30 van het “NIEUW HANDBOEKJE der BELEEFDHEID en CHRISTELIJKE WELLEVENDHEID ten dienste der lagere scholen. Vijfde verbeterde uitgave, herzien en in overeenkomst gebracht met de huidige schoolprogramma’s. Door Kan. D. LESCOUHIER, diocesanen Hoofdopziener voor West-Vlaanderen. Brugge, L. Lescrauwaet, Oudenburgstraat, 29. 1921”.

    Hoofdstuk VIII. Beleefdheid in het spel.

    § 38. … Toont altijd bedaardheid en vroolijkheid in het spel; behoudt een gelijke inborst bij winst of verlies.

    § 39. … Het is ongemanierd een buitengewone vreugde te toonen in het spel als gij wint; of gestoord, vergramd of ongeduldig te zijn als gij verliest.

    …

    Vermijdt met zorg het schielijk en lastig getier, uitroepingen van blijdschap of van gramschap, volgens het lot van het spel. Buischt niet op tafel, noch stampt met de voeten.

    …

    Dat alles in u bedaard zij. Dat niets in uw aangezicht, in uwen toon, in uwe gebaren, noch de ontsteltenis, noch een onmatige blijdschap verrade, wat den persoon met wien gij speelt zou kunnen beleedigen.

    § 40.  Daar het spel slechts een tijdverdrijf en niet een schandelijke berekening op winst mag zijn, moet het gematigd wezen, en zoodanig dat de winst niet groot genoeg zij, opdat men er zich over zou kunnen verheugen, noch het verlies schadelijk genoeg om er over bedroefd te zijn.

    Vermijdt de spelen die gevaarlijk zijn voor de deugd, gelijk meest alle handspelen. Ware slechte spelen zijn niet alleenlijk tegen de beleefdheid; maar vernederen de jongelingen tot den rang der slechtst opgevoede lieden, en maken hen hatelijk voor God en verachtelijk voor de menschen.

    24-10-2006 om 00:00 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    20-10-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Allerheiligen.
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Het feest van alle heiligen nadert met rasse schreden. Ingetogen zullen wij na de kerkdienst onze dierbare afgestorvenen gaan groeten. Hier en daar zullen wij een poosje stilstaan bij een graf. Iets langer zullen wij vertoeven bij het graf van Albert Anckaert. Wij, dat zijn de kinderen, de kleinkinderen, de aangetrouwde kinderen en kleinkinderen, en ook al een paar achterkleinkinderen. Hij was de patriarch, de onbetwiste “pater familias”. De vrouwelijke leden van de familie zullen hun tranen de vrije loop laten. De mannen zullen hun kaken stevig op elkaar klemmen om die tranen te bedwingen, al zal dat bij enkelen wellicht niet lukken…
    Dat ze in Elsegem ooit zullen overgaan tot de verkiezing van hun “grootste dorpsgenoot aller tijden” lijkt mij niet zeer waarschijnlijk. Er is er alvast niet één die meer voor die titel in aanmerking zou komen dan “meester Albert”.

    20-10-2006 om 00:00 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    19-10-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Voor de verandering...

    ... een klein teder liefdesgedichtje.                                                                                           
                                                          
    Mijn lief,                                       
    'k wil me vermeien                          
    in je tepelhoven,                          
    een huisje bouwen                       
    op je venusheuvel van satijn.      
                                                         
    'k Wil in 't putje                           
    van je navel toeven                     
    en altijd bij je zijn.                      

    19-10-2006 om 16:40 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    11-10-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een vrouw die niet zaagt.

     Zes miljoen Vlamingen “rijden” hun gras af. Maar niet één Nederlander die dat verstaat. Zij “maaien” hun gras. Terwijl wij, Vlamingen, bij het woord maaien het gevoel hebben dat er een zeis of een sikkel aan te pas komt. Tien betekenissen heeft het woord “afrijden” in het algemeen beschaafd Nederlands, volgens de dikke van Dale. Maar “het gras afrijden”? Nee hoor, daar moet je Vlaming voor zijn.

    Ik was dus het gras aan ’t afrijden. ’t Was op een zonnige namiddag (“middag” voor de Nederlanders) in de herfst. Twee en een halve meter vóór mij dook plotseling een padde(n)stoel(1*) op. Een prachtexemplaar. Zeker dertig centimeter hoog en met een hoed van eveneens dertig centimeter. Een witte met rode vlekken, zoals men ze alleen in sprookjes vindt, en waarin doorgaans kabouters wonen. Honderden madeliefjes en half zoveel boterbloempjes had ik al weggemaaid, maar díe padde(n)stoel was té mooi om in de vernieling te rijden. Ik reed er in een brede halve boog omheen. En dan terug, in een halve boog. De padde(n)stoel kwam keurig op een eilandje te staan. Met de grasschaar knipte ik nauwgezet het lange gras rond de padde(n)stoel weg. U kan zich, beste lezer, nauwelijks voorstellen met wat een zorgvuldigheid ik te werk ging. En plots, alsof het in een fantastische droom was, ging er een deurtje open en uit de padde(n)stoel kwam een piepklein kaboutertje te voorschijn. Een alleraardigst manneke, niet meer dan twee vuisten groot, met een groene pofbroek, een rode dito jas en een gele puntmuts met een flochke. Ik had nooit gedacht dat kabouters zo klein kunnen zijn, laat staan dat ze überhaupt bestaan...

    Het mannetje stak zijn beide armpjes in de lucht.

    - Dank u, honderdduizend maal dank, zei het met krassende stem. O, wat ben ik u dankbaar dat ge mijn padde(n)stoel gespaard hebt en mij voor een gewisse dood behoed.

    Ik kon mijn ogen niet geloven, ik dacht warempel dat ik droomde, en het kaboutertje vervolgde:

    - Gij zijt een edel en genereus mens. Groot zal uw beloning zijn. Gij moogt namelijk een wens doen. Eén. Geen drie zoals dat in sprookjes voorkomt. Uw wens zal in vervulling gaan, wat het ook moge wezen. Maar denk vooral goed na vooraleer ge uw wens formuleert, want ge moogt maar één wens doen.

    Ik stond perplex. Zou u, lieve lezer, in mijn plaats niet perplex gestaan hebben? Ik kreeg er een klam gevoel van over mijn lichaam. Desalniettemin behield ik voldoende tegenwoordigheid van geest. Eén wens, niet méér!...

    Een jaar of tien geleden heb ik één dag en één nacht doorgebracht in Las Vegas. Hier wil ik ooit nog terugkeren, heb ik toen gezegd, maar dan voor een hele week. Wat belet mij om het vliegtuig te nemen en er heen te gaan? Ik ben als de dood geworden voor lange vliegreizen. Naar Las Vegas is het een uur of vijftien vliegen en zo lang stilzitten in de bekrompen ruimte van de economy class – business class kunnen alleen zakenlui zich permitteren – kan de bloedsomloop levensgevaarlijk verstoren, zeker bij iemand die niet meer van de jongste is. Doodgaan in een vliegtuig op enkele kilometers boven de grond, ik mag er niet aan denken. Daarenboven krijg ik in een vliegtuig doorgaans al na drie à vier uur last van een hoogst onaangenaam zinderend gevoel in de benen, een verschijnsel dat in medische taal “restless legs” wordt genoemd. Wie het ooit heeft meegemaakt weet precies waarover ik het heb. Als we nu eens met de auto naar Amerika konden rijden?...

    - Ik wens, zei ik plots, vastberaden en nogal plechtig, een autostrade van hier tot in Amerika.

    Het kaboutertje reageerde zichtbaar geschrokken. Zijn bolronde blozende wangetjes verbleekten een beetje en het flochke van zijn puntmuts kwam rechtop te staan.

    - Dat is wel een héél dúre wens, kraste het ventje. Zoudt ge écht geen andere wens kunnen doen?

    Jazeker, ik hád er nog één achter de hand.

    - Ik zou, zei ik, een vrouw willen die nooit zaagt – “zeurt” voor de Nederlanders – .

    Het kleine ventje verbleekte nu nog meer.

    - Een vrouw die n.nooit z.zaagt, herhaalde hij met bevende stem.

    Hij zag er plots heel slecht uit en ik vreesde al dat er iets ergs te gebeuren stond met hem. Maar hij herpakte zich een beetje.

    - A propos, vroeg hij zachtjes, om op uw eerste wens terug te komen? Hoe breed hadt ge die autostrade gewenst?

    Hij trilde, zijn puntmuts was scheefgezakt en de algemene indruk die hij maakte was er een van radeloosheid. Ik vond hem zo zielig, de situatie zo erbarmelijk en tegelijkertijd zo ridicuul, dat ik in een lach schoot.

    Ik lag in mijn bed met wijd open ogen naar de schim van een wegdeemsterend kaboutertje te staren en onbedaarlijk te lachen…

    - Wat bezielt je toch, vroeg mijn vrouw, en ze gaf mij een por in de ribben. Je houd me nu al de hele nacht wakker. Je bent deze nacht al twee keer opgestaan en je hebt gesnurkt als een varken. En nu maak je mij wakker met dat idioot gelach. Ik durf wedden dat je niet eens weet wáárom je lacht.

    Dít was weer een en al realiteit.

    - Ik ben opgestaan omdat ik moest plassen, zei ik. Voor een man op mijn leeftijd is dat niet eens zo bijzonder.

    - Prostaat, zeker?

    - Juist, prostaat. En wat het snurken betreft: doe jíj ook! En waarom ik moet lachen: ik weet het maar al te goed, ik zal het je vertellen…

    - Asjeblief niet, ik wil slapen.

    Met haar linker voet gleed ze langs mijn linker been.

    - Je hebt je kousen nog aan, zei ze. Je moest je schamen. Niet te verwonderen dat jij zweetvoeten hebt. Je voeten krijgen geen lucht. En je hebt gisteren weer look gegeten, de hele kamer stinkt ernaar. Bah!

    Ze draaide zich op haar rechter zijde. Twintig seconden later snurkte ze al.

     

    (1*) Hoe ik over de schrijfwijze van dit woord denk, kunt u lezen in de inleiding van mijn boek “O jerum jerum jerum…”

     

    11-10-2006 om 18:16 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    04-10-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De ontgoocheling.

    Ik had al een vermoeden, maar nu weet ik het zeker! Na mijn opzoekingen in verband met het geslacht van Gülseren Kokur, Fuat Korkmazer, Özlem Can, Meryem Kaçar, Cengiz Cetenkaya, Zeneb Bensafia, Baki Emirvelioglu, Chovy Lok, Wis Versyp, Yuk Kit Yeung, Ilknur Cengiz, Saban Gök en Resul Tapmaz… Het sexisme viert hoogtij in de politiek! Althans wat Gent betreft, maar ’t zou mij geen zier verwonderen als het elders ánders was. Ik ben er namelijk achter gekomen dat iedere partij zesentwintig mannelijke en vijfentwintig vrouwelijke kandidaten heeft. Maak me niet wijs dat dít toeval is. Alle partijen gaan dus waarachtig selecteren op basis van het geslacht. Alsof kennis, ambitie, gedrevenheid, ervaring in de politiek, van ondergeschikt belang zijn. Is dit niet in strijd met de rechten van de mens? Er moet toch in de eerste plaats geselecteerd worden op basis van bekwaamheid en niet op basis van fysieke kenmerken zoals geslacht, ras, huidskleur, lichaamslengte, gewicht, bloedgroep, en dies meer… Ik weet zeker dat de komende generaties ons daarom gaan uitlachen. Misschien doen ze dat nú reeds in andere landen. Terwijl men het hier normaal schijnt te vinden dat in een Oost-Vlaamse gemeente een vrouw van zevenennegentig jaar kandidaat is voor het burgemeesterschap en dat in een andere Oost-Vlaamse gemeente een lijsttrekster de kiezers oproept uitsluitend te stemmen voor vrouwelijke kandidaten. Begrijpt u, beste lezer, dat ik nu reeds een grondige afkeer heb van de politiek? Er blijven nog vijf politieke partijen te bespreken, maar geloof mij, ik kan het niet meer opbrengen. Omdat ik u echter niet helemaal in de steek wil laten en omdat ik die vijf partijen niet al te zeer wil discrimineren, ga ik toch nog een efforke doen. Maar ’t zal ’t laatste zijn. Ik zweer het u. Want groot is mijn ontgoocheling…

    Het Vlaams Belang. Eénenvijftig kandidaten, waaronder slechts twee Declercks. Overigens géén bekende namen. Eén naam laat mij niet koud: Dirk Van Haudenhuyse. De echtgenoot van Njora Nikiforova was een Van Haudenhuyse. Lucien Van Haudenhuyse. Lucien en Njora baatten in de jaren vijftig en zestig de “friture Njora” uit, aan de Sint-Kwintensberg. “Friture Njora” is ondertussen al aan haar vierde uitbater toe, maar de frieten hebben er nog niets van hun kwaliteit verloren: de beste frieten van het heelal. Of is dat pure nostalgie van mijnentwege? Lucien Van Haudenhuyse is een jaar of twee geleden gestorven. Njora is, als ik mij niet vergis, nog in leven. Ze woont, als ik mij weer niet vergis, in Drongen. En omdat kandidaat nummer 10 eveneens in Drongen woont – zo leert mij het internet – heb ik een ogenblik met de gedachte gespeeld dat hij de zoon zou kunnen zijn van Njora en Lucien. Maar bij nader inzien blijkt die vlieger niet op te gaan: Njora en Lucien hadden weliswaar een zoon, maar die heette André.

    Ik zou liegen als ik zou beweren dat Mia Pruydt-Stevens, op plaats 34, mij niet intrigeert. Twee weken geleden zou ik er het familienamenwoordenboek bijgehaald hebben, vanwege die Pruydt. Op heden ontbreekt mij daartoe de politieke moed…

    Voor de LSP, die een onvolledige partij is met amper zeventien kandidaten, ga ik in geen geval stemmen. Ik getroost mij zelfs de moeite niet om uit te zoeken waar die letters voor staan. Stel dat ze de absolute meerderheid halen. Gaan zij dan de stad besturen met amper zeventien man? Dat lukt nooit, natuurlijk! En het zijn evengoed sexisten die LSP-ers: netjes acht mannen plus acht vrouwen, plus die Jo Coulier op de laatste plaats. Ik doe niet eens moeite om uit te maken of het een vrouwelijke dan wel een mannelijke Jo is.

    De sp.a-spirit, dat zijn de socialisten die om in de mode te blijven eveneens een klein partijtje achter zich aan slepen. Ook deze partij heeft haar twee meest bekende kandidaten achteraan gezet. De laatste in het rijtje is Frank Beke, de gewezen burgemeester. Want hij verklaart openlijk dat hij niet langer burgemeester wil zijn. Wat voor onzin is mij dat, Frank? Waarom dan nog op de lijst staan? Stel dat Frank de meeste stemmen haalt: zijn dat dan allemaal verloren stemmen? Of gaan die stemmen naar een ander? Naar Monica Van Kerrebroeck? Of naar Mia Pruydt-Stevens?

    Op de voorlaatste plaats: Freya Van den Bossche. Freya is zonder meer mijn favorite op de sp.a-lijst. Ooit stond ze op mijn lijstje van knapste vrouwelijke B.V.’s op de tweede plaats, na de ongenaakbare Tanja Dexters. En al is ze nu een beetje teruggevallen op mijn lijstje, ik blijf haar onverminderd een knappe griet vinden. Alvast knapper dan Frank Beke, als ik even zo vrij mag zijn. Het Gentse oog wil toch ook wel wat, zeker… Een andere reden om voor Freya te kiezen is dat ze de dochter is van de gewezen top-politieker Luc Van den Bossche. Het kan dus niet anders of er zit pit in Freya, dat meisje heeft inhoud. Want, zoals iedereen weet, het is niet makkelijk om iets te bereiken in de politiek als je vader zelf een groot politicus is geweest. In tegenstelling tot wat sommigen wel eens zouden durven denken. In een brochure die enkele jaren geleden uitgegeven werd door de Gentse Rijksuniversiteit las ik onlangs een en ander over de studentenjaren van vader Luc. En ik die dacht dat ík een “zware student” ben geweest! Ik zal nog niet tot aan de enkels van Luc Van den Bossche gereikt hebben. Luc zelf lijkt definitief uit de politiek verdwenen. Hij zal nu wel van een uitkering moeten leven. Hopelijk heeft hij tijdens de vette jaren iets opzij kunnen zetten. Een appeltje tegen de dorst…

    Geen grote namen bij de PVDA, de partij van de arbeid. Hier dus geen B.V.’s en dat hoeft niemand te verwonderen. Hier zitten alleen noeste arbeiders, mensen die werken van de morgen tot de avond en dus geen tijd hebben om hun public relations te verzorgen. Is dít de Belgische Werkliedenpartij van vele tientallen jaren geleden, waarover ik nog geleerd heb in de geschiedenisboeken?

    Groen! heeft één bekende naam op de lijst: Vera Dua. Op de eerste plaats. En zo hoort het! Op de laatste plaats bij Groen! staat iemand die mij toevallig ook niet onbekend is: Paul Pataer. Ooit heb ik deelgenomen aan een loopkoers in de Vlaamse Ardennen. Alover de steilste heuvels, bekend uit de Ronde van Vlaanderen: de Volkegemberg, de Eikenberg, de Wolvenberg en nog een paar… Paul Pataer was één van de weinigen die ná mij de aankomst bereikten. Het is de reden waarom ik voor hem enige sympathie heb.

    Ik zal mijn verhaal nu maar stilaan afsluiten. In een vorig betoog heb ik reeds een paar namen laten vallen van personen die ik wel zie zitten als burgemeester van Gent. Of hoort u liever namen van partijen? Welaan dan. Ten einde dit politiek betoog toch nog af te ronden met een zweem van volledigheid, doe ik nu een poging om u mijn favoriete coalitie voor te stellen. Zoals eenieder weet, of althans vermoedt, doet iedere politieker het uit eigen belang. Die van het Vlaams Belang waarschijnlijk ook. En toch… klinkt het niet mooi: het Vlaams Belang? Een naam die het partijprogramma samenvat: niet míjn belang telt, maar het Vlááms belang, het belang van alle Gentenaren. Want Gentenaren zijn per definitie Vlamingen. Of heb ik dat verkeerd voor? En dan is er Groen! Dat roept idyllische beelden op. Stel u voor: een lieflijk Vlaanderen met groene weiden, vol madeliefjes en grazende koeien. Wie zou daar niet willen achter staan? En de PVDA dan? Al behoor ikzelf eerder tot wat men het werkschuwe type zou kunnen noemen, arbeid maakt een volk groot en rijk en gelukkig. Op 8 oktober dus allen voor het belang van alleman in een groen en arbeidzaam Vlaanderen. Spijtig dat nóch Kaan, nóch Monica, nóch Freya tot één van die partijen behoren. Laten Kaan, Monica en Freya met hun kiezers de overstap maken naar respectievelijk het Vlaams Belang, Groen! en de PVDA en Gent krijgt een bestuur om duimen en vingers van af te likken. Wie van de drie dan burgemeester moet worden? Hierop blijf ik het antwoord liever schuldig. Ik heb reeds ál te veel suggesties gedaan. De kiezer zal daar wel over beslissen op 8 oktober en … de kiezer heeft altijd gelijk! Amen.

    04-10-2006 om 00:00 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    27-09-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.CD ampersand V.

    De CVP van vroeger heet nu CD en V. De naam wordt geschreven als CD&V. Het welbekende teken tussen de D en de V kan best uitgesproken worden als “ampersand”, want als men het uitspreekt als “en” zou dat klinken als CDNV en dat is onjuist. Nog meegeven dat de ampersand in CD&V uitgevonden is door de burgemeester van Kortrijk Stefaan Declerck - tiens, wéér een Declerck, en… alvast mijn excuses Stefaan als de naam foutief gespeld is (Frans Debrabandere geeft voor die naam een twintigtal verschillende schrijfwijzen) -.

    Zoals afgesproken zou ik het enkel hebben over de Gentse politiek. Vandaag dus iets over de CD&V-kandidaten  voor de burgemeesterssjerp in Gent. En toch wil ik eerst nog eens terugkeren tot de VLD. Ik heb namelijk vergeten te vermelden naar welke kandidaat mijn voorkeur uiteindelijk uitgaat en dát was ik toch wel van plan en misschien had u dat, beste lezer, ook wel van mij verwacht…

    Ik heb er hard moeten over nadenken. Uiteindelijk meen ik een lichte voorkeur te hebben voor Kaan Osmanagaoglu. Ik moet u bekennen dat ik oorspronkelijk geen bijzondere sympathie voelde voor die Kaan. Daar is echter verandering in gekomen nadat ik zijn naam heb opgezocht op het internet. De enige reden voor die opzoeking was overigens alleen maar het feit dat ik zekerheid wilde omtrent het geslacht van die kandidaat - misplaatste nieuwsgierigheid van mij, want het geslacht van de kandidaat doet natuurlijk niets ter zake -. Welnu, het blijkt wel degelijk een man te zijn, een gynecoloog nog wel! Wat komt een gynecoloog in godsnaam in de politiek doen? was mijn eerste reactie. Het zou mij nochtans niet verwonderen als Kaan Osmanagaoglu een zeer veelzijdig mens was. Mijn gedachten gaan hierbij naar die andere gynecoloog, een van de grootste en beroemdste Gentenaren van de vorige eeuw, de meest veelzijdige mens die ik ooit gekend heb: Jean Daskalides. Naast gynecoloog was hij jazz-muzikant, concertorganisator, fotograaf, filmregisseur, ingenieur in voedingswaren, leraar, ziekenhuisdirecteur en zakenman (hij was de oprichter van de wereldberoemde praline-winkels Leonidas en Daskalides). In elk van deze disciplines was hij een uitblinker. Maar politiek, nee. Aan politiek heeft Daska, zoals wij hem noemden, zich nooit gewaagd. Als ik mij niet vergis tenminste. Daska heeft ons, helaas, te vroeg verlaten. En als ik nu mijn voorkeur uitspreek voor Kaan Osmanagaoglu dan doe ik dat grotendeels uit een soort nostagisch gevoel, een soort eerbetoon aan Jean Daskalides. Als Daska er in geslaagd is de gynecologie met zoveel andere vakken succesvol te combineren, dan is het misschien niet helemaal uitgesloten dat Osma het ook kan met de politiek.

    Ik weet het, beste lezer, het lijkt erop dat ik mij niet van de VLD kan losmaken, alsof ik het moeilijk zou hebben om naar de CD&V over te stappen. Ik zal uw geduld niet lang meer op de proef stellen. Toch eerst nog even Paul Debrabandere op het matje geroepen. In zijn Woordenboek van de Familienamen komt de naam Osmanagaoglu niet eens voor! Dan maar even “kaan” opgezocht in de dikke van Dale. Een kaan is een overblijfsel van uitgebraden vet. Mensen die net als ik de oorlog hebben meegemaakt zullen het met mij eens zijn: het was een pure lekkernij, die kaantjes. Maar “kaan” heeft volgens van Dale nog een andere betekenis: een uitmuntend persoon. Als voorbeeld geeft van Dale: “een kaan van een vent, een voortreffelijke vent”. Dus, VLD-ers altesaam: op 8 oktober allen voor Kaan?

    De CD&V pakt uit met een affiche waarop zeven kandidaten afgebeeld staan: de lijsttrekker met een harnas, de zes anderen met een maliënkolder. Het opschrift luidt: “De ridders van het Gravensteen”. Nergens wordt, voor zover mij bekend een toespeling gemaakt op de moderne helden van het Gravensteen, de studenten, die op 16 november 1949 het Gravensteen bezet hebben, na een heroïsche strijd tegen de Gentse flikken. Ik kan het niet laten hier nog even de namen van hun leiders te citeren: Felix de Hemptinne, Tony Claeys, Henry Hubené, Ludo Tollenaere, Valeer Van Overwalle en Jos De Seranno. Terloops nog even vermelden dat de Gentse studenten deze “grootste studentikoze stunt aller tijden” telkenjare gedenken op een woensdag medio november. En dat in 1999 een prachtig boek werd uitgegeven door de Gentse Universiteit “50 jaar Gravensteenfeesten”. Hoevelen van de éénenvijftig CD&V kandidaten hebben dat boek in hun boekenkast staan? Gaarne antwoord vóór 8 oktober alstublieft!

    Ik loop de lijst met de kandidaten af. Van nummer één tot en met nummer 46 vind ik daar niet één bekende naam. Althans geen bekende persoon. De Clercqs zijn er anders wel genoeg. Er is zelfs een Willy… De Clerck (nummer 39) met “k” achteraan: niet dé Willy dus. Verder is er Isabelle De Clercq op nummer twee. De schrijfwijze klopt en het feit dat ze zo hoog op de lijst staat versterkt mijn vermoeden. Bij de échte Willy De Clercq waren en zijn ze nogal breeddenkend. Willy is liberaal, zijn vrouw is socialist. Een dochter of kleindochter bij de katholieken kan het imago van de clan mijns inziens alleen maar ten goede komen. Nu nog een Vlaamse en een groene kandidaat en we zijn ongeveer rond. Er is verder ook nog Maria Coucke-Declercq op nummer 38, een Declercq-in-één-woord. Een ouderwetse tante, naar ik vermoed, één uit de tijd dat de vrouwen nog altijd opkwamen onder een dubbele naam: die van hun echtgenoot, gevolgd door die van zichzelf. Ik heb zelfs ooit een politica gekend die alléén de naam van haar man gebruikte en het met die naam tot minister geschopt heeft en tot partijvoorzitter. Zelf heette ze Uyttebroeck. Gelijkaardige gevallen met een dubbele naam zijn waarschijnlijk Nicole Tallieu-Meneve (op de 34e plaats) en Lieve Robert-Bogaert (op de 17e plaats). Bij deze laatste staat er N-VA achter de naam en zo zie ik er nóg drie op de lijst. Eén of ander klein partijtje dat mee op de kar gesprongen is zeker? Een ander geval lijkt mij Mulongo Dimonekene-Vanneste. Het gaat hier waarschijnlijk om een man van Congolese origine die ofwel óvergeëmancipeerd wil voorkomen, ofwel de naam van zijn overduidelijk Vlaamse vrouw eraan toegevoegd heeft als tegengewicht voor de vreemde naam. Wat mij betreft had het niet gehoefd: ik had hem zó ook al een plausibele kandidaat gevonden.

    Op de twaalfde plaats staat Geert Verbeke. Ik ken drie Geert Verbekes en daarom zoek ik even op internet of ik geen foto van deze kandidaat kan vinden. Ik vind er een: het is duidelijk geen van de drie. Dezelfde methode toegepast voor Paul Goossens op de dertiende plaats. Ook hier een gelijkaardige conclusie: het is niet dé Paul Goossens. Anne Martens op plaats 48 zou wel eens de dochter kunnen zijn van Wilfried. Ik heb een foto van haar gevonden op internet: een bijzonder knappe jonge vrouw, die – als ze werkelijk de dochter van Wilfried is – sprekend op haar moeder lijkt. En nu we het toch over Wilfried Martens hebben. Ik heb een stukje gelezen uit zijn onlangs verschenen autobiografie – ik vraag mij af of Wilfried míjn autobiografie gelezen heeft – en het is mij opgevallen dat hij zich beschouwt als een van de meest tegengewerkte en verongelijkte politici. Nu is het algemeen geweten dat men er in de politiek vooral komt met ellebogenwerk. En dan te bedenken dat Wilfried, ondanks al die tegenwerking, gedurende een langere periode dan eender wie eerste minister geweest van ons Belgenlandje!?...

    In feite staan er maar drie bekende figuren op de CD&V lijst. Het zijn Réginald Moreels op de 47e, Monica Van Kerrebroeck op de 50e en Tony Van Parijs op de 51e en laatste plaats. Wat een onzin is dat toch met die CD&V: hun bekende personen helemaal onderaan? Of wíllen ze misschien geen burgemeester die al iets bewezen heeft in de politiek?

    Voor Réginald Moreels ga ik niet stemmen. Eén keer heb ik hem ontmoet. ’t Was aan de finish van een halve marathon in Middelkerke. Ik stond reklamefoldertjes uit te delen aan de aankomst. Iedere loper kreeg van mij een schouderklopje en welgemeende gelukwensen. Ze bedankten mij met een vermoeide maar gelukzalige glimlach. Eén was zo gelukkig dat hij mij tegen zijn bezweet lichaam drukte. Alleen bij Réginald kon er geen glimlach af. En dáár heb ik nu wel enig begrip voor: Réginald zag er moe uit en mager en zijn lachspieren functioneren in andere omstandigheden ook al niet optimaal. Maar dat hij mij totaal negeerde en zelfs de andere kant opkeek, daar ben ik nog steeds niet goed van. ‘k Vind het jammer dat ik niet in Gent woon en daar dus niet mag deelnemen aan de komende gemeenteraadsverkiezingen. Het voorval van Middelkerke zou ik hem eens flink betaald gezet hebben: alle vijftig bolletjes naast de andere kandidaten inkleuren, alleen dat van Réginald niet! Dat hij zich geleend heeft voor die clownerie van de Gravensteenridders vind ik op zichzelf al heel bijzonder. Dat er daarenboven een lichte glimlach om zijn mond zweeft maakt het niettemin allemaal erg ongeloofwaardig.

    Op diezelfde foto, met maliënkolder prijken drie vrouwen: ridderessen van het Gravensteen. Zuster Monica Van Kerrebroeck is er één van. En ik zal het u maar meteen zeggen. Ziehier mijn favoriete van de CD&V ploeg! Een non, een bruid van Jezus Christus, als eerste vrouwelijke burgemeester van Gent! Kan een christenmens zich beter dromen? Zou zij familie zijn van Firmin Van Kerrebroeck, de veldrijder die in mijn jongensjaren minstens een half dozijn keer Belgisch kampioen veldrijden is geweest, één van mijn grote sportidolen? ’t Zou mooi zijn, al maakt het niets uit natuurlijk. Of ze ’t nu al dan niet maakt in Gent, Monica’s toekomst voor de eeuwigheid blijft verzekerd. Wat ik bijvoorbeeld niet zou durven beweren van haar mannelijke tegenhanger Staf Nimmegeers die zijn heil zoekt bij de socialisten. Amper een halve eeuw geleden was stemmen voor de socialisten een zware doodzonde. Ik heb het met mijn eigen oren horen afkondigen van de kansel. Laat staan, opkomen voor de socialistische partij. Akkoord, de tijden zijn veranderd en stemmen voor de socialisten is al lang zelfs geen lichte doodzonde meer, maar… weten ze dat hierboven al? Denk daar nog maar eens goed over na Staf. En, à propos, hoe moet dat nu met al die socialisten die te eeuwigen dage moeten branden in de hel? Bestaat er amnestie voor hen? Ongetwijfeld niet, want de hel is nu eenmaal onherroepelijk en voor altijd. Ze hadden zich maar aan de toen geldende regels moeten houden. ’t Leven was toen voor iedereen wat harder…

    Aan Tony Van Parys zal ik maar niet veel woorden vuil maken. De bekendste van de hele bende en toch de laatste op de lijst. Gedumpt door de partij als oud vuil. Tony Van Parys, een contradictio in terminis. Ik bedoel daar eigenlijk mee dat de persoon niet past bij de naam. Wie verwacht nu zo’n fysionomie bij zo’n naam. Laat het Leo Delwaide zijn, of Theo Lefèvre. Hé, nu realiseer ik mij plots waarom die drang naar politieke verslaggeving in mij is opgekomen. Het zal te maken hebben met mijn recent bezoek aan de Savaanstraat en de intieme relatie die ik met de gewezen eerste minister, Theo Lefèvre zaliger, heb gehad. Maar, lieve lezer, lees of herlees alstublieft eerst mijn cursiefje over de Savaanstraat, vooraleer u hieromtrent enig misverstand laat ontstaan.

    Tot slot. Ik heb even nagegaan hoe het staat met de verhouding mannen-vrouwen op de kandidatenlijst, zowel bij de VLD als bij de CD&V. Wees gerust, het is mij nergens om te doen, het heeft niet het minste belang, een mens is een mens en het maakt geen verschil uit of het een man is of een vrouw, het is gewoon een spelletje van mij, een aardigheidje. Beschuldig mij dus alstublieft niet van sexisme. Bij de VLD: 26 mannen, 25 vrouwen. Evenwichtiger kan niet. Toevallig toch? Bij de CD&V: 25 mannen, 23 vrouwen en dan nog drie waarvan ik het nog moet uitzoeken omdat het geslacht voor mij, alleen voortgaand op de voornaam, niet direct duidelijk is (Gülseren Kokur, Fuat Korkmazer en Özlem Can). Maar dat doe ik morgen wel even.

     

    27-09-2006 om 10:52 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    22-09-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gemeenteraadsverkiezing in Gent.

    Met welk recht ik over politiek schrijf, als ik helemaal niet in politiek geïnteresseerd ben en er zo goed als niets vanaf weet? Het is een recht, beste lezer, dat ik mijzelf toeëigen, ter compensatie voor het feit dat men mij verplicht om op 8 oktober a.s. naar de stembus te gaan, tegen mijn zin en zonder dat ik er verstand van heb. Men doet er niet alleen míj onrecht mee aan – ik moet er een weekendje  Ardennen voor opofferen – maar tevens alle wél geïnteresseerde kiezers wier stem gedevalueerd wordt door al die ongemotiveerde kiezers die er “met hun klak naar slaan” terwijl ze eigenlijk “blanco” zouden moeten stemmen. Waarom de meesten van die ongemotiveerden dan níet blanco stemmen, mijns inziens? Omdat het offer van dat weekendje Ardennen plus die stembusgang anders tot helemaal niets zou gediend hebben. Neem nu míjn geval. Mijn stemgedrag wordt bijna uitsluitend geleid door niets ter zake doende – totaal irrelevante –  argumenten. De vrouw met het knapste voorkomen bijvoorbeeld of degene die mij onlangs een pint heeft getrakteerd of simpelweg… de underdog. De grootste underdog voor wie ik ooit heb gestemd – ik weet begot niet meer voor welke partij hij toen opkwam – is Louis Paul Boon. Hij was een paar weken te voren gestorven, maar aangezien de stembrieven op de dag van zijn overlijden al gedrukt waren bleef Boontje kandidaat. Hij heeft nog meer dan zevenduizend stemmen gehaald! Ik was dus bijlange niet de enige onnozelaar.

    Voor mijn plotse aandrang om over politiek te schrijven heb ik op dit ogenblik geen verklaring. Feit is dat die aandrang mij vandaag naar Gent gedreven heeft. Eens gaan kijken hoe het daar met de verkiezingskoorts gesteld is. Als ik ergens een stem zou willen uitbrengen, dan misschien wel in Gent, want er is geen stad waar ik meer affectie voor heb dan voor de fiere Arteveldestede. Maar óf het tegengevallen is! Heel Gent - of toch een groot deel ervan - afgedweild en amper een paar aanplakbrieven gezien. Nergens lijsten met de kandidaten. Foto’s van kandidaten? Amper een paar. Dan maar de lijsten van het internet gehaald…

    Laten we beginnen met de VLD, de liberalen ofte de blauwen.

    Wie staat daar op kop, helemaal bovenaan, als lijsttrekker? Sas van Rouveroij, “gebeten door Gent, verliefd op zijn stad, in elk opzicht klaar om een bevlogen burgemeester te zijn”. Ik heb een collega wiens achternaam “Sas” is en tot voor een paar uur verkeerde ik in de waan dat “Sas van Rouveroij” zijn ietwat adellijke dubbele achternaam was. Toch denk ik dat men hem kortweg “burgemeester Sas” zal noemen. Sas van Rouveroij gedomme, de underdog, de eeuwige tweede. Sta me toe dat ik even afdwaal en een vergelijking maak tussen Sas en die andere eeuwige tweedes uit de wielrennerij, meer bepaald uit de Ronde van Frankrijk: Raymond Poulidor en Joop Zoetemelk. Poulidor heeft een keer of tien op het podium gestaan in Parijs en heeft desondanks nooit of te nimmer de gele trui gedragen. In tegenstelling tot Poulidor is Zoetemelk, die andere eeuwige tweede, er uiteindelijk toch in geslaagd één keer de Ronde te winnen. En toch, Poulidor had het zoveel meer verdiend dan Zoetemelk, want Zoetemelk was een wieltjeszuiger, Poulidor was een zwoeger. Het zijn de paarden die de haver verdienen die ze niet krijgen! Nu maar afwachten hoe het met Sas afloopt. Hij is achttien jaar lang schepen geweest in Gent. Is hij een zwoeger geweest of een wieltjeszuiger? Ik heb er geen antwoord op. Ik zei het al: van politiek weet ik zo goed als niets. Hij is in ieder geval, net als ikzelf overigens, gebeten door Gent en verliefd op die stad. Sas, ik duim voor jou.

    Er staan twee De Clercqs op de VLD-lijst: Mathias op plaats 5, Claudine op plaats 39. Zijn dat kinderen van de grote onvolprezen Willy De Clercq, het boegbeeld van het Gentse liberalisme? Of kleinkinderen? Want Willy moet toch al heel dicht bij de tachtig zijn. Ik heb hem gekend en samen met hem een pint gedronken toen ik studeerde in Gent en senior seniorum was. Hij was toen al minister, zelfs vice-premier als ik mij niet vergis. Zou hij nog iets doen in de politiek? Of moet hij het stellen met een karig zelfstandigen-pensioen? Ik hoop alvast maar dat Willy niets tekort komt.

    Als de kandidaat op plaats 7 – een verkiesbare plaats –, Kaan Osmanagaoglu, burgemeester wordt, gaan ze in Gent met een probleem zitten. Maar ze zullen het wel oplossen: misschien korten ze de naam af tot “Osmana” of misschien noemen ze hem gewoon “burgemeester Kaan” naar analogie met “burgemeester Sas”. Daarenboven: ga eens tien dagen lang tweemaal daags voor de spiegel staan en zeg dan telkens tienmaal “burgemeester Osmanagaoglu” en je zal zien dat je daar aan het end geen moeite meer mee zal hebben. Ondertussen ga ik er al de hele tijd van uit dat die Kaan een man is, maar héél zeker weet ik dat niet. Onlangs kwamen ouders bij mij op raadpleging met een kind dat Indiana heette. Indiana blijkt een jongensnaam te zijn en ik dacht dat het een meisje was. Dat vonden de ouders erg dom van mij…

    Even had ik gedacht dat Carl De Decker (plaats nummer 8) familiebanden zou hebben met Jean-Marie, maar die gedachte heb ik laten varen. Ten eerste wordt de achternaam van Jean-Marie in één woord geschreven. En ten tweede: Carl De Decker is nu net een van de weinigen waarvan ik een foto gezien heb in Gent en de gelijkenis met Jean-Marie is nihil. Alhoewel: je weet maar nooit…

    Joëlle Desprechins de Gaesbeke staat op plaats nummer 30. Gelukkiglijk een onverkiesbare plaats. Gelukkiglijk, vanwege die naam. Waarom laat ze dat nu niet veranderen in “Desprechins” tout court, of beter nog “Van Gaesbeke”? Maar bon, als Joëlle over een aantal jaren tóch burgemeester wordt, zal de meerderheid van de Gentse bevolking ongetwijfeld spreken over haar als “burgemeester Desprechins” tout court. Het doet mij denken aan een collega die ik heb gekend toen ik assistent was in het Dijkzigtziekenhuis in Rotterdam. Hij heette Wildervanck de Blécourt – zijn voornaam ontsnapt mij –. Iedereen noemde hem Blécourt, alleen de professor noemde hem steevast Wildervanck.

    Met Katrien Merlevede (plaats 22) en Marina Vierkötter (plaats 36) lijkt het dan weer een beetje de sextoer op te gaan. Ik leg het even uit aan de hand van het “Woordenboek van de Familienamen” van Frans Debrabandere. Merlevede komt van meluw (= slap) en vede (= penis), dus “iemand met een slap lid, een passieloos of impotent iemand”. Een beetje in tegenspraak met wat tussen haakjes achter haar naam staat: vivant. Maar da’s waar ook – en dat realiseer ik mij nu pas –, er bestaat een klein partijtje dat “Vivant” heet en dat best zou kunnen samenspannen met de liberalen: daar zal Katrien dus lid van zijn. Als het maar geen slap lid is…

    Voor Marina Vierkötter heb ik het woordenboek van Debrabandere niet nodig: het wordt uitgesproken als “vierkutter”. Ik kan er niets aan doen, het bezoek aan de dierentuin van drie weken geleden komt mij voor de geest: mijn vrouw en ik, samen met de twee kleindochters. Een welbespraakte gidsende dame legde uit dat een slang twéé penissen heeft en dat het praktisch is bij het paren. “Wat is dat, paren?” vroeg de kleindochter van acht, tamelijk luid. “Hou je mond jij”, zei de kleindochter van twaalf en ze gaf haar zus een flinke por in de ribben.

    Ik wil gaarne een woordje wijden aan Astrid Van Ingelgom. Ze is opgegroeid in een sigaretten- en antiekwinkel. Dat verklaart misschien haar ondernemingszin en vrijgevochten geest die haar aanzetten om aan de gemeenteraadsverkiezingen deel te nemen, denkt zijzelf, zo lees ik op het internet. Het zou mij niet verwonderen dat ze het bij het rechte eind heeft. Omtrent de oorsprong van haar naam geeft Debrabandere een ingewikkelde en twijfelachtige verklaring. Ik denk dat het oorspronkelijk Van Gingelom moet geweest zijn en dat men in vroeger tijden, toen men er bij de burgerlijke stand vaak een potje van maakte, de eerste “G” achter de “l” geplaatst heeft. Waarom? Misschien kon de ambtenaar niet goed overweg met de hoofdletter “G”. Tussen haakjes, vind u niet, waarde lezer, dat deze uitleg veel plausibeler is dan die van Debrabandere? Denkt u dat er in die richting misschien nog een toekomst voor mij is weggelegd? Laat mij alstublieft uw mening daaromtrent eens kennen. Overigens een aardige meid, die Astrid. Dunkt me.

    Kandidate nummer 49, Catharina Segers. Ik had al een vermoeden, maar toen ik haar foto zag in Gent – Catharina is dus ook een van de weinigen wier foto ik daar gezien heb –, toen wist ik het zeker: ik kén die dame. Tenminste: ik heb haar ooit gelukgewenst en gezoend op de beide wangen, toen ze, een paar jaar geleden, op het ereschavotje stond van onze stratenloop Dwars door Grijsloke en ik de trofeeën mocht overhandigen. Waarom staat zo’n knappe, sportieve, waardevolle dame pas op de negenenveertigste plaats op eenenvijftig kandidaten? Ik kan Catharina nochtans ten zeerste aanbevelen. Jammer dat ze dit jaar niet wéér deelgenomen heeft in Grijsloke: dan had ik haar nog krachtiger aanbevolen…

    Op plaats nummer 50 staat Geert Versnick. Ik zou mij al erg moeten vergissen als dat niet de man is die getrouwd is geweest met een miss België. Als zíj hem gedumpt heeft, dan wíj ook. Laat hem daar maar staan op die voorlaatste plaats. En voor het geval híj het is die háár gedumpt heeft… wel dan verdient hij niet beter dan die voorlaatste plaats. Hoe durft hij, een miss België dumpen?!

    U herinnert zich ongetwijfeld hoe groot mijn bewondering is voor Herman Brusselmans. Zopas heb ik nog een van zijn boeken gekocht. De titel van het boek is “Mank” en ik heb er 3,50 euro voor betaald. En dan te bedenken dat mijn boek “O jerum, jerum, jerum…” dat zopas is uitgegeven (mijn eerste boek dat niet in eigen beheer werd uitgegeven) 17,95 euro kost en dat de uitgever mij verzekerd heeft dat het boek nimmer tegen een lagere prijs zal verkocht worden. Naar ik meen te weten kan Brusselmans leven van zijn pen. Ik daarentegen verdien er geen rotte sou mee. Er zijn nu eenmaal groten en kleintjes in de wereld… Op de eerste pagina van zijn boek heeft Brusselmans het over ene Guy Verhofstadt, een badmintonner die nog kampioen van België is geweest en die niets te maken heeft met zijn naamgenoot, onze eerste minister. Er is een goede kans dat het diezelfde Guy Verhofstadt, de badmintonner, is die we terugvinden op de éénenvijftigste ofte allerlaatste plaats op de lijst. Vast en zeker gaat het hier niet om dé Guy Verhofstadt. Ten eerste zie ik niet in dat hij zijn job van eerste minister wil laten varen om burgemeester van Gent te worden en ik kan mij moeilijk voorstellen dat de twee jobs te combineren zijn. En ten tweede: het zou op zijn minst een misplaatste grap zijn van de doorgaans toch ernstige VLD om dé Guy helemaal achteraan te zetten! Toch zou het mij niet verwonderen als de badmintonner veel stemmen achter zijn naam zou krijgen. Alleen al vanwege de naam.

    Hier moet ik ophouden. Dit cursiefje wordt anders veel te lang. Ik had nooit kunnen denken dat ik mij zo zou laten meeslepen hebben door de politiek. Ik wil nochtans de andere partijen niets te kort doen. Maar dat zal dan wel voor de komende dagen zijn. Er resten ons nog een dikke twee weken…

    22-09-2006 om 15:20 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    13-09-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Over peetje en meetje Craeyenest.
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Op één juni heb ik u verteld over Aloïs Vantieghem – officieel Francies Vantieghem – mijn grootvader van moederszijde, een ongeletterd man. Als u nu maar niet gaat denken dat ál mijn voorouders ongeletterd waren… Eveneens op één juni heb ik gewag gemaakt van peetje Craeyenest, die óók Francies heette en de vader was van mijn moeders moeder, tevens de schoonvader van Aloïs. Ik heb op één juni al laten doorschemeren dat peetje niet dom was. Toen schreef ik dat het niet uitgesloten was dat ik het over de “geleerdheid” van peetje Craeyenest nog zou hebben “in een van de volgende cursiefjes”. Van dergelijke vrijblijvende beloften komt meestal niets in huis en wellicht was er van déze belofte evenmin iets in huis gekomen ware het niet dat ik gisteren, snuisterend in een oude doos met “doodsanctjes”, de bidprentjes van peetje en meetje Craeyenest in handen kreeg.

    Op de voorzijde van het bidprentje van Francies staat een zwart kruis op een heuvel. Een trap leidt er naartoe. Een lelie-achtige bloem kronkelt langs het kruis omhoog. Om haar stengel is een lint geknoopt waarop wij de latijnse woorden “fides”, “spes” en “charitas” kunnen lezen: geloof, hoop en liefde. Er staan ook bomen op de heuvel. In vergelijking met het kruis en de bloem zijn ze wat klein uitgevallen. Het “geluchte” achter de heuvel is enigszins beangstigend. Het lijkt of er een storm is opgestoken die de bomen – vijf populieren en een cypres – naar links doet overhellen. Het kruis en de bloem blijven pal rechtop staan, onberoerd door de storm. En achter het kruis daagt een helder goddelijk licht.

    Op de tekstzijde staat: “Christenen bidt en wint aflaten voor de ziel van FRANCIES VAN CRAEYENEST, weduwnaar van MATHILDE MATTON, geboren te Anzegem den 6 September 1855, godvruchtig overleden te Tiegem en begraven te Anzegem, den 6 Februari 1942…”

    Op het bidprentje van Mathilde Matton staat aan de ene kant de gekruisigde Christus op de heuvel van Golgotha en op de achterzijde: “Bid voor de ziel van MATHILDE MATTON, echtgenote van FRANCIES VAN CRAEYENEST, geboren te Anzegem den 20 April 1853 en er overleden den 1 Oktober 1936."   

    Mijn overgrootmoeder Mathilde Matton heb ik niet gekend. Vier jaar na haar overlijden ben ik geboren. Bij peetje heb ik nog op de schoot gezeten, naar men mij verteld heeft, al is mij daar vanzelfsprekend niets van bijgebleven: toen peetje stierf was ik precies één jaar, acht maanden en twee dagen oud. ’t Was de zesde februari en op de dag van de begrafenis vroor het dat het kraakte.

    Peetje moet een goed verstand gehad hebben. Moeder had een grote bewondering voor haar grootvader en ze noemde hem ronduit “geleerd”. Toen mijn ouders pas enkele jaren getrouwd waren en er van mij nog lang geen sprake was, brachten zij menig uur door bij peetje en ze staken veel van hem op. Eens ging het gesprek over grote getallen en over hoeveel een miljoen wel was. Maar, zei peetje, er bestaan getallen die nog véél groter zijn dan een miljoen. En hij noemde “biljoen” en “triljoen”… Vader en moeder glimlachten en wisselden een blik van verstandhouding onder elkaar. Zíj wisten het wel: peetje was aan het dementeren – al bestond die term toen nog niet –. Peetje was dus oud en begon kinds te worden: waar anders dan uit een ziek brein zou hij die gekke woorden “biljoen” en “triljoen” vandaan halen?... Tot zij, op een dag, die woorden lazen in de krant. Peetje was dan tóch niet kinds. Integendeel: peetje was zo slim en zo geleerd als de krant, misschien nog wel slimmer en geleerder.

    Toen ikzelf later een goede leerling bleek te zijn op school en vooral in rekenen uitblonk, schreef mijn moeder dat toe aan de goede genen die ik van mijn overgrootvader, peetje Craeyenest, had meegekregen. Als daarentegen mijn gedrag al eens niet voldeed, dan had ik dat van mijn overgrootmoeder Mathilde Matton: er zit “Mattonsras” in die jongen, zei ze dan.

    Meetje Matton moet geen gemakkelijke tante geweest zijn. Ze was een paar jaar ouder dan het brave peetje en ze domineerde hem volkomen. Met andere woorden: peetje lag onder de sloef. Dat peetje, benevens een wijs man, ook een goed mens was, moge blijken uit de tekst van zijn doodsanctje: “Deze brave ouderling behoorde toe aan een oude christene familie, waar men God en zijn Kerk getrouw blijft, en waar men zijn leven schikt volgens de leering van het heilig geloof. Mochten de jongere geslachten zulk voorbeeldig streven navolgen!” Onderaan staat: “Mij Jezus, Barmhartigheid! (300 d. afl.)” Ik durf wedden dat zijn ziel die driehonderd dagen niet eens zal nodig gehad hebben. Mathilde Matton daarentegen…

    Op haar sanctje lezen we: “Heer… wat zij uit menschelijke krankheid misdeed, gelief het schoon te maken met de genade van Uw allerbermhertigste goedheid. (7 j. en 7 quad. afl.)” Iedere keer dat iemand die tekst leest zal meetje Matton zeven jaar en zeven quad minder lang moeten branden in het vage(n?)vuur. Tenzij haar ziel ter helle gegaan is natuurlijk, want dan is er geen uitkomen meer aan: zelfs een triljoen jaar aflaten en evenveel quads kunnen dan niet meer helpen…

    13-09-2006 om 00:00 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    31-08-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het incident.

    De zesentwintigste Dwars door Grijsloke behoort alweer tot het verleden. Wat waren we toch heerlijk jong, zesentwintig jaar geleden! We liepen toen de kortste afstand, zegge zeven kilometer, in minder dan een half uur. Nu staat achter onze naam in de uitslagenlijst: 38’51”. Niet dat ik ontgoocheld ben over die tijd. Ik had mij immers als doel gesteld de finish te bereiken binnen de negenendertig minuten en dat is dus mooi gelukt, al heeft het aan een zijden draadje gehangen. En dan nog door omstandigheden buiten mijn wil. Daarover straks.

    Eerst nog even vertellen dat ik, benevens die tijd van negenendertig minuten die ik niet mocht overschrijden, nog drie andere doelstellingen had. De eerste was: mijn schoonbroer (“zwager” voor de Hollanders) Hendrik Maveau verslaan. De tweede was: mijn goede vriend – maar “vijand” in de wedstrijd – Johan Dhaene achter mij te houden. En tenslotte: eindigen vóór mijn kleindochter Elke, die zopas haar twaalfde verjaardag heeft gevierd. De laatste opdracht was ongetwijfeld de moeilijkste en die heb ik dan ook niet tot een goed einde kunnen brengen: Elke heeft de wedstrijd beëindigd in 37’31”, met een riante voorsprong dus op pépé. Drie kwartier later stond de dappere meid aan de start van de wedstrijd over 10 mijl! Die wedstrijd heeft ze weliswaar niet geheel uitgelopen… maar komend jaar doet ze het beslist wél.

    Hendrik Maveau verslaan bleek uiteindelijk geen punt te zijn: Hendrik had zijn kat gestuurd. Schrik, zeker? Johan Dhaene was een ander paar mouwen. In zijn bekende, niet bepaald oogstrelende doch efficiënte stijl, had hij al van in ‘t begin een vijftigtal meters voorsprong genomen. Toen de steile klim naar de finish begon, had ik nog steeds die vijftig meter goed te maken. Een klein tandje bijsteken en meter voor meter aan die achterstand knagen. Het lukte! Toen ik hem voorbij ging kreeg ik de grote klok, die de tijd in seconden aangeeft, in de gaten. Achtendertig minuten en dertig seconden en nog amper een goede honderd meter voor de boeg. Ónder de negenendertig minuten: ook dat moest lukken!

    Twintig meter vóór de eindstreep worden de lopers in een smalle gang geleid, begrensd door nadarafsluitingen. De gang is zó smal dat het quasi onmogelijk is dáár iemand in te halen. De klok wijst 38’45”. Daar valt de man – met rood shirt – die vóór mij loopt, plots helemaal stil en gaat langzaam stappend op de finish af. Op die manier haal ik de negenendertig minuten niet! Mij dan maar tussen de balustrade en de man met het rode shirt gewrongen. Ik overschrijd de aankomstlijn in 38’50”.

    De man met het rode shirt is kwaad. “Kijk maar eens wat ge gedaan hebt” zegt hij. Hij wijst op zijn horloge, die losjes over zijn pols hangt. Het polsbandje van zijn horloge is kapot. Dat heb ík gepresteerd op ’t ogenblik dat ik mij tussen hem en de nadarafsluiting door heb gewrongen. Het incident zet nauwelijks een domper op mijn euforie – de euforie van de finishende hardloper –. Ik bied mijn excuses aan in meerdere toonaarden en ik stel voor de kosten te vergoeden. Ik zie hem straks nog wel en ik zal mijn adreskaartje geven. “Uw adres vind ik wel” zegt hij, allesbehalve tevreden, “gij zijt toch degene die de boeken over Grijsloke geschreven heeft?” Ja, dat bén ik.

    Om een plaatsje dichter te eindigen was het mij volstrekt niet te doen. Ik laat hem dus voorgaan. Dat accepteert hij. Pas dertig meter voorbij de finish worden de borstnummers genoteerd en zo sta ik, die als 364e de aankomst heb bereikt, als 365e in de uitslag. Maar, ik zei het al, om de plaats was het mij niet te doen, enkel maar om de tijd. En naast mijn naam staat 38’51”, terwijl het in feite 38’50” had moeten zijn. De man met het rode shirt is niet alleen met mijn plaats gaan lopen, hij wordt ook nog met míjn tijd geaccrediteerd…

    Nu wacht ik dus de onkostenrekening af. Ik zal de man zonder fout vergoeden, want ik heb het hem beloofd. Al vraag ik mij af of ik niet te voortvarend ben geweest. Misschien zat het bandje al een beetje los, misschien was het al een beetje versleten, zodat ik dus in feite misschien slechts voor de helft van de kosten zou hoeven op te draaien? Misschien zou “uitlokking door het slachtoffer zelf” kunnen ingebracht worden, waardoor er sprake zou kunnen zijn van gedeelde verantwoordelijkheid, waardoor mijn aandeel in de kosten mogelijkerwijze reeds tot een kwart zou gereduceerd worden. Misschien zelfs, zou dit incident beschouwd kunnen worden als een risico dat inherent is aan de loopsport, waardoor ik helemáál vrijuit zou kunnen gaan. Of wie weet, had ik niet beter eerst advies kunnen vragen aan Walter Van Steenbrugge, één van de bekendste Vlaamse assisenpleiters. Mijn beroemde en sportieve naamgenoot heeft dit jaar in Grijsloke deelgenomen aan de tien mijl en is als 197e geëindigd. Dan had hij er misschien kunnen voor zorgen dat het incident mij helemaal niets kost. Op zijn ereloon na…

    Overigens hebben we dit jaar weer een schitterende Dwars door Grijsloke gehad. Het aantal deelnemers lag wel wat aan de lage kant, maar de organisatie was perfect. Proficiat voorzitter Gerrit Glabeke en alle medewerkers! Hartverwarmend was ook het succes dat mijn boeken over Dwars door Grijsloke die dag gekend hebben. Als zoete broodjes zijn ze van de hand gegaan: Grijsloke 1, Grijsloke 2, Grijsloke 3 en Grijsloke 2000. Of zou het feit dat ik de boeken gratis ter beschikking heb gesteld, daar misschien voor een héél klein deeltje tussen gezeten hebben?

    31-08-2006 om 00:00 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (1)
    25-08-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Morgen: DWARS DOOR GRIJSLOKE.
    Klik op de afbeelding om de link te volgen De spanning stijgt alom!
    Ook de kinderen zullen van de partij zijn.


    Nog niet ingeschreven? Raadpleeg snel 
    www.grijsloke.be

    25-08-2006 om 09:07 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    24-08-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Overmorgen DWARS DOOR GRIJSLOKE!
    Klik op de afbeelding om de link te volgen We gaan er weer keihard tegenaan!


    < klik op de foto om te vergroten

    24-08-2006 om 00:00 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    22-08-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Brief aan moeder Laetitia.

    Beste commilitones van moeder Laetitia,

     

    Tot voor enkele weken verkeerde ik in de waan dat ik nog slechts één enkel Studentenspieghelken in mijn bezit had. Toen vond ik tussen oude vergeelde paperassen vier Studentenspieghelkens van ’t jaar 1960-61: twee exemplaren van het eerste nummer, twee exemplaren van het tweede nummer. Ik vermoed dat het de bedoeling is geweest vier à zes nummers per jaar uit te geven. Helaas, bij die twee nummers is het gebleven…

    En toch, hoofdredacteur E. Reyntjens had zich in zeer bemoedigende termen uitgelaten in het tweede nummer: “De verkoop van het eerste nummer van dit jaar heeft alle verwachtingen overtroffen, zodat wij reeds plannen maken om onze redactie over te brengen naar ruimere lokalen”. Wie een abonnement van 50 francs gekocht had moest het dus stellen met die twee nummers. Maar voor wie ze al die jaren bewaard heeft is het een goede belegging geweest: op heden zijn ze hun gewicht in goud waard!

    Een paar dagen geleden werd mij door het presidium van moeder Laetitia gemeld dat er dit jaar weer een clubblad komt, een nieuw Studentenspiegelken (zonder “h” dus)! Voor mij is dat een gelegenheid om twee Studentenspieghelkens (van elk nummer één) te zenden naar het presidium van de club. Ook de overige twee exemplaren zullen aan de club overgemaakt worden, na mijn dood – dat wordt testamentair geregeld –.

    Op pagina 2 van het eerste nummer schrijft de preses van dat jaar, André De Buyst, over “… ‘t Studentenspieghelken dat zijn vierde jaargang ingaat. De  omstandigheden hebben echter belet dat dit clubblad een tweede of derde jaargang kende. Inderdaad, vele technische, financiële en andere moeilijkheden…”. Er moet dus een Studentenspieghelken bestaan hebben dat drie jaar ouder was dan de twee nummers van 1960-61. Ik heb daar tijdens mijn studentenjaren wel eens over gehoord, doch dat allereerste clubblad heb ik nooit met eigen ogen aanschouwd en het is mij evenmin bekend of er meerdere nummers van verschenen zijn. Maar wie weet, misschien komt ook dat ooit nog eens boven water…

    Hoofdredacteur en verantwoordelijk uitgever in 1960-61 was Eric Reyntjens, een indrukwekkende studentenfiguur. Ik heb afscheid genomen van Rik en van de anderen tijdens de Oude Roldersklacht op onze laatste clubavond van het jaar 1963-64. Met tranen in de ogen, want ik besefte dat ik de meesten van de commilitones waarschijnlijk nimmer meer zou terugzien (soos mieliepitte spat uiteen die oue troue vrinde). Ze zijn allen ondergedoken in de anonimiteit van het gezins- en beroepsleven. De mannen van toen –  buiten de lieven van de gebroeders Strumane waren er, geloof ik, geen porren in de club – zijn nu met pensioen en ze zullen dus wat meer tijd hebben en ze zullen - gesteld dat het heimwee naar vroeger plots begint te knagen - een stapje zetten in de richting van de club waarin ze zijn opgegroeid. Het nieuwe clubblad moet in dat verband toch een “catalyserende werking” hebben…

    Ik heb ze warempel nooit meer teruggezien: Gilbert en Marcel Strumane, Tienne Bourgeus, Roger Vannerum, André De Buyst, den boer Matthijs, Lutgart Hantson, Teddie en Karie en de vele anderen. Misschien zijn enkelen ervan al niet meer in leven… Eén gelukkige uitzondering: Etienne Planchon, preses 1961-62. Drie of hooguit vier keer heb ik hem weer ontmoet. Dit jaar nog tijdens een souper van moeder Laetitia in het atheneum te Ronse. Etienne is nog niets veranderd: nog steeds diezelfde studentenziel van vroeger en die bulderende lach. Samen een paar uurtjes ons hart ophalen over die mooie tijd in de schoot van moeder Laetitia, het schenkt mij iedere keer onnoemelijk veel levensvreugde en een nostalgisch genot dat nog dagen, weken, maanden heerlijk blijft nazinderen. En het zal bij Etienne niet anders wezen, naar ik vermoed.

    En de hoofdredacteur van toen, Rik Reyntjens? Een jaar of vijftien geleden was ik met vakantie op het eiland Tenerife, samen met mijn vrouw en een bevriend koppel. We betraden er een taverne-restaurant, genaamd “La Mina”. De baas kwam ons trakteren met een aperitief. Het was niemand minder dan Rik Reyntjens! Of hij daar nog steeds woont zou ik niet weten. Hij is alleszins één van de zeer weinigen uit “die tijd” die ik ooit nog heb teruggezien. In Tenerife!

    Commilitones van moeder Laetitia, ik wens jullie veel geluk. Jullie vormen een héél toffe club. Geniet ervan met volle teugen, want het gaat allemaal zo snel: die studentejare gaan verby, verby studenteweelde. O jerum, jerum, jerum…

    En veel succes toegewenst met het nieuwe Studentenspiegelken. Laat het ditmaal niet ophouden na twee nummers: derde keer, goede keer! Schrijf mij maar in als abonnee, voor ’t leven…

     

    Io vivat!

     

    Kris Vansteenbrugge,

    preses Laetitia 1962-63,

    senior-seniorum 1963-64.

    22-08-2006 om 00:00 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    15-08-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Amsterdam.

    De hoofdstad van ons Waals gewest – dat zullen vele goede en minder goede Belgen niet weten – is Namur. De hoofdstad van het Vlaams gewest – ook dát zullen velen niet weten – is Brussel. In Namur wordt in hoofdzaak Frans gesproken. In Brussel – juist! – eveneens. De citytrip die ik vorige week ondernam naar Amsterdam was – onder andere – bedoeld om eens in een grote stad mijn moedertaal te kunnen spreken. Welnu, beste lezer, in Amsterdam wordt géén Nederlands gesproken! Alleszins minder dan in Brussel. Als u dacht dat in Amsterdam Nederlands wordt gesproken, dan hebt u het verkeerd voor: in Amsterdam spreekt men vrijwel uitsluitend Engels! Ware het niet van de grachten, je zou je in Londen wanen. Het went snel: na een paar dagen kijk je al raar op als je ergens iemand Nederlands hoort praten. In ons Vlaanderland kent tegenwoordig ieder schoolgaand kind van een jaar of vijftien voldoende Engels om zich snel aan te passen in Amsterdam, maar ík ben een gepensioneerde van de oude stempel, toen het Frans nog de eerste en vaak enige vreemde taal was die op school geleerd werd. Begrijpt u, beste lezer, dat mijn volgende citytrip er een zal zijn naar Brussel…

    Amsterdam is een stad van fietsers. Ze maken ongestoord gebruik van alle baanvakken; voetgangers en autobestuurders kijken wel uit. Voor voetgangers die niet gewend zijn zich in Amsterdam te begeven is het uitkijken geblazen: vóór je ’t beseft ben je aangereden door een roekeloze fietser. Ik heb er niettemin maar één ongeval gezien: tussen twee fietsers. De een kwam er met de schrik van af, de ander met een kapot achterlicht. Het dient gezegd dat zware verkeersongevallen in Nederland minder vaak voorkomen dan in België, in relatieve cijfers zelfs maar half zoveel. Dat heeft mijns inziens veel te maken met koning fiets. Een pluspunt dus dat ik onze noorderburen gaarne toeken.

    Een minpunt vond ik de Walletjes. Niet meer wat het vijfendertig jaar geleden was. Toen zaten achter de ramen mooie slanke jongedametjes, zoals je dat heden ten dage kunt zien in de “glazen straat” in Gent – een streling voor het oog –. Wat er nu zit aan de Walletjes zijn dames op leeftijd, met bolle buiken en veel te dikke lippen en dito borsten: “follek sat in sjesjonn”, al zullen ze het daar nu meestal wel in het Engels zeggen. Misschien zijn die dames wel dezelfde als vijfendertig jaar geleden? En, op één uitzondering na, was er geen één die glimlachend knipoogde en daarbij een uitnodigend gebaar maakte. ’t Zal natuurlijk wel een verschil gemaakt hebben dat ik mijn vrouw bij had.

    In Amsterdam heb ik alleszins genoten van wat men daar aan schilderkunst te bieden had. Uitgebreid het van Gogh museum bezocht, alsook het Rijksmuseum, dat dit jaar in het teken staat van Rembrandt – de grootmeester werd vierhonderd jaar geleden geboren –. Ik heb in grote bewondering gestaan voor het werk van Rembrandt, alsook voor een paar schilderijen van van Gogh. Toch heb ik niet de indruk dat Rembrandt een groter kunstenaar was dan vele andere grote schilders van zijn tijd. En van Gogh? Van de “aardappeleters” heb ik best kunnen genieten, alsook van een paar van zijn landschappen. Maar in het van Gogh museum hangen ál te veel schilderijen die ik niet graag door mijn kleindochtertjes zou zien maken: ik zou hun aanraden toch maar over te schakelen naar het conservatorium. Geef mij maar Renoir, Degas, Monet, Manet, De Saedeleer of …Staf Stientjes.

    Zou het “postuum” succes van Nederlands twee grootste kunstschilders niet voor een groot deel te danken zijn aan hun turbulente levenswandel? Rembrandt en zijn vrouwen. Van Gogh en zijn… oor. Al is dat afgesneden oor ongetwijfeld fel overroepen. Het enige wat wij er ooit van gezien hebben is op een zelfportret, waar hij een groot verband draagt op zijn rechter oor. Misschien is het niet meer geweest dan een banaal sneetje, door zijn scheermes dat per ongeluk is uitgeschoten. In het museum zelf wordt gewag gemaakt van een stukje van de rechter oorlel dat werd afgesneden. Een oorlel is al niet erg groot, en daar een stukje van…

    Zowel Rembrandt als van Gogh hebben ook dit gemeen dat ze in grote ellende – van Gogh schoot zich een kogel in de borst – en in de bitterste armoede zijn gestorven. Rembrandt werd na zijn overlijden als een hond in de grond gestopt omdat geen enkele instantie hem een begrafenis of een kruis op een graf waardig achtte. Omdat niemand meer wist waar zijn lijk was begraven, heeft men het later ook nooit meer teruggevonden. Nu hangt Amsterdam vol met huizenhoge portretten van Rembrandt!...

    Hoe contrasrerend met die twee is de levenswandel van onze grootste Vlaming, Roger Raveel. De Galerie Clement aan de Prinsengracht, nr. 845, stelt zijn werk tentoon onder het motto: “Roger Raveel: een verschrikkelijk mooi leven”. Ik zag er in ’t voorbijgaan een affiche voor het venster hangen: Rogeer Raveel, met zijn pet op. En die vijfentachtigjarige man dankt zijn succes allesbehalve aan een frivole levenswandel: hij leeft een sober leven aan de Leieboorden, met zijn eerste en enige vrouw Zulma, die nu rond de negentig moet zijn en waar hij nog steeds dolverliefd op is. Voor Raveels succes kan er dan ook moeilijk een andere reden zijn dan… puur talent. ’t Zou mij overigens ten zeerste verwonderen als Roger Raveel in armoede zou moeten sterven en geen kruisje zou krijgen op zijn graf. Een stukje van zijn oor snijden zou natuurlijk wel helpen, of Zulma bedriegen met een van zijn talloze jonge bewonderaarsters. Maar zelfs zonder die buitensporigheden staat het voor mij vast: over een paar honderd jaar, als Vlaanderen reeds lang onafhankelijk zal zijn, zullen er in onze hoofdstad – alwaar dan alleen nog Engels zal gesproken worden – huizenhoge portretten hangen van de grootste kunstenaar uit onze geschiedenis, Roger Raveel. In zijn diepste binnenste is de meester daar overigens zelf van overtuigd. Pas na mijn dood, zo zegt hijzelf, zal de wereld mij naar waarde schatten.

    15-08-2006 om 15:02 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    12-08-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Die Grieken!...

    Mijn vrouw en ik hadden een ouzo besteld in een Grieks kafenion in een klein Grieks dorpje – de naam ben ik vergeten – een kilometer of tien buiten Rhodos-stad. De ouzo was vergezeld van een glas water en een schoteltje olijven. Kostprijs: één euro! In Rhodos-stad zou je er het vijfvoudige voor betaald hebben. Die ochtend hadden we daar een café frappé besteld. Vier euro vijftig, terwijl de kaart onmiskenbaar twee euro vijftig vermeldde. Toen wij er een opmerking over maakten kregen we te horen dat hetgeen wij gekregen hadden café frappé à la crème was, dat is café frappé met een bolletje ijs en dat was duurder. We hadden nochtans met stellige zekerheid café frappé “tout court” besteld, maar… enfin soit, wie met vakantie gaat wil bedrogen worden, zegt Jack Vanlichtervelde, en die heeft altijd gelijk.

    - Wat een prijsverschil toch tussen de kafenions in zo’n klein dorp en de café’s in Rhodos-stad, merkte mijn vrouw op.

    - Ach, zei ik – een beetje voor de grap –, die Grieken, ’t zijn dieven en bedriegers.

    Wie had kunnen vermoeden dat er onder de vier of vijf Grieken die geruisloos in een donkere hoek van het café een ouzo zaten te drinken, één zou zijn die ons Vlaams dialect kon begrijpen?

    - De Grieken zijn het eerlijkste volk van de wereld, zei de man die het dichtst bij ons zat, in zeer verstaanbaar Nederlands.

    Hij stak één vinger in de lucht en schoof wat dichterbij. We stonden een beetje perplex.

    - Oe niet schrikken, oe niet schrikken, zei hij sussend met voorzichtige handgebaren, anderen hebben niets begrepen. Lauster goed: wij ZIJN geen volk van dieven en bedriegers.

    Ik zei dat ik het niet zo kwaad bedoeld had, dat het maar een beetje om te lachen was.

    - Natoerlijk, natoerlijk, zei de Griek, dat begrijp ik wel.

    Hij was een man van rond de zestig, kloek gebouwd, met grijze snor en visserspet, zoals een Griek in een kafenion verondersteld wordt er uit te zien.

    Ik complimenteerde hem met zijn Nederlands in een poging om het gesprek in andere banen te leiden. Hij antwoordde dat zijn Nederlands in feite niet veel zaaks was, ongeveer even goed als zijn Frans, maar veel minder dan zijn Engels en alleszins veel minder dan zijn Duits, hetwelk voor hem als een tweede moedertaal was. Ik zei dat wij Vlamingen waren en geen Nederlanders, maar dat had hij al lang door. Of hij ook Italiaans kende? O ja, in ’t Italiaans kon hij zich goed uit de slag trekken. Ach wat wil je, hij was al ze leven zeeman geweest en dan kom je toch overal en je wil toch met de mensen kunnen praten… Ik was beschaamd dat ik na op zijn minst twintig vakanties in Griekenland amper evenveel woordjes Grieks kende.

    Hij had ondertussen overgeschakeld op Engels en dat vond ik wel geschikt. Engels praten met iemand die zelf ook het Engels niet als moedertaal heeft, ja, dat zint mij wel. Die Engelsen en die Amerikanen kennen hun taal té goed en daardoor praten ze dermate vlug dat ze vaak onverstaanbaar zijn voor anderstaligen. Maar dat geldt net zo goed voor Hollanders die Nederlands praten. Dan zijn de Vlamingen veel verstaanbaarder, beaamde ook de Griek.

    Deutsch en Dutch vond hij heel verwante talen en het ging er bij hem niet in dat zo weinig Vlamingen Duits kennen. Hij heette Spiros en was eigenlijk afkomstig van het eiland Kerkyra – jullie noemen het Korfoe, maar de meeste inwoners van Kerkyra kennen de naam Korfoe niet eens – . Op Kerkyra heten de meeste mannen Spiros en daarom krijgen ze allemaal ook nog een bijnaam waarmee ze verder door het leven moeten: de zijne was Broeskos. Hij was vaak in Antwerpen geweest en in Gent, en ook in Rotterdam. Hij kende de Vlamingen en ook de Hollanders.

    - Geef mij maar de Vlamingen – I like Flemish people the most – zei hij en hij dronk zijn glas ouzo leeg.

    - May I offer you another ouzo? vroeg ik.

    Hij schrok een beetje van die vraag. Trakteren in een café doen ze daar blijkbaar niet. Hij stemde toch toe.

    Ik dronk mijn glas eveneens leeg en bestelde nog twee ouzo – mijn vrouw was nog niet eens aan haar eerste ouzo begonnen – .

    - En steek er maar wat meer spoed achter, maande ik – natuurlijk weer om te lachen – de nogal traag reagerende ober aan.

    - Dat laatste heeft hij gelukkig niet verstaan, zei Broeskos ernstig. Dat moet je nooit doen. Denk niet dat je een Griek kan opjagen. Als je dát probeert laat hij je nog véél langer wachten. Je bereikt er gegarandeerd een omgekeerd effect mee.

    De reden waarom dit gesprek begonnen was, was Broeskos al lang vergeten, zo hoopte ik. Niets was minder waar…

    - De Grieken, zei hij, zijn eerlijke mensen. Hier wordt niet gestolen. Grieken zijn de eerlijkste mensen ter wereld. Wij zijn geen dieven en geen moordenaars. Bij jullie worden kinderen vermoord door zogenaamde pedofielen. Hoe komen jullie erbij om het woord “pedofiel” te gebruiken voor kinderverkrachters en kindermoordenaars. Dat woord is Grieks en het betekent “kindervriend”, iemand die van kinderen houdt. Wij Grieken, wij zijn allemaal pedofielen, wij houden écht van kinderen, wij zijn verzot op kinderen, wij verwennen de kinderen – ach, misschien een beetje te veel – maar wij misbruiken ze niet, wij zullen geen haar op hun hoofdjes krenken. Maar, neem mij niet kwalijk…

    Natuurlijk nam ik het hem niet kwalijk. De man had het hart op de tong. Hij kwam voor zijn mening uit. Ik nam aan dat ik dat óók mocht. En ik vertelde hem wat mij enkele jaren tevoren was overkomen in een bar in de buurt van het Syntagmaplein in Athene. Een Griek had mij meegeloodst met de smoes dat hij mij zijn mooi etablissement wilde laten zien, omdat ik Belg was, net als zijn echtgenote, die van Antwerpen was. Ze heette Bogaert. Als ik van een ander land was geweest was zijn vrouw waarschijnlijk evengoed Deense geweest, of Zweedse, of Engelse, of Poolse… Ik werd er dadelijk aangeklampt door een paar meisjes die op mijn kosten wensten te drinken. Toen ik afrekende met een briefje van vijfduizend drachme, bleek het plots veranderd te zijn in één van duizend drachme. En toevallig stond naast de ontvanger van mijn briefje iemand die het allemaal heel goed had gadegeslagen en die er een eed op durfde doen dat ik inderdaad met een briefje van duizend had betaald. Of Broeskos dat eerlijk vond!?

    - Was het de eerste keer dat je toen in Athene was?

    - Bijlange niet. De vierde of de vijfde keer.

    - Dan hoef je daar niet fier op te zijn, zei Broeskos. Je was naïef en je bent gewoon in de val gelopen. Wie een paar keer in Athene is geweest hoort te weten dat de legendarische gastvrijheid van de Grieken niet geldt voor de buurt van het Syntagmaplein. Dat omtoveren van die briefjes was overigens een aardige truck en die vierduizend drachme die je er bij ingeschoten hebt, ach, was het dat niet waard?

    Ik vond van niet…

    - Wij Grieken, zei Broeskos, hebben zo onze particulariteiten. Tel voor de aardigheid eens tot vijf “with your fingers”.

    Om te tonen dat ik tenminste dát kon, telde ik in ’t Grieks, te beginnen met de duim: ena, dio, tria, tessera, pende.

    - Bravo, zei Broeskos. Kijk, zo doen jullie dat nu allemaal. Wij Grieken tellen nooit zo.

    Hij begon bij de wijsvinger, dan de middenvinger, de ringvinger, de pink en tenslotte de duim.

    - Stel dat ik jou iets vraag, ging hij verder, en je geeft mij een positief antwoord, dan zeg je “yes” en je knikt met het hoofd. Wij Grieken zeggen “nè” en we bewegen daarbij het hoofd van links naar rechts. Iets wat jullie als een negatief antwoord interpreteren.

    - En als jullie “no” bedoelen, wat doen jullie dan?

    - “No” is in het Grieks “ochi”, maar dat woord gebruiken wij zo goed als nooit. Ochi is bij ons eigenlijk een vies woord, een schuttingwoord. Een welopgevoede Griek zegt dus in feite nooit “neen”. Als je mij bijvoorbeeld vraagt of iets goed is, dan zal ik dus nooit het woord “ochi”, dit is “no” gebruiken. Ik zal daarentegen “ja” zeggen: ja, ’t is niet goed. Ofwel zeg ik niets en laat ik door gebaren blijken dat mijn antwoord negatief is.

    - Toch niet door het hoofd te schudden, want daarmee bedoelen jullie toch “ja”?

    - Juist. Als we het hoofd schudden en we zeggen “nè” dan bedoelen we “ja”. Als we daarentegen “neen” bedoelen knijpen we de ogen half dicht en we gaan wat achterover hellen met het hoofd terwijl we de handpalmen naar de aangesprokene toedraaien. Kijk, zo!

    Hij maakte het gebaar.

    - Een gebaar van onmacht, zei ik.

    - Precies, antwoordde Broeskos. En het houdt ook een verontschuldiging in. Wij Grieken zijn niet alleen het eerlijkste en meest gastvrije volk ter wereld, maar ook het vriendelijkste.

    - Jullie hebben inderdaad wel een heel bijzondere manier om “neen” te zeggen.

    - Zó bijzonder is het nu ook weer niet, zei Broeskos. Ieder volk heeft wel iets kenmerkends.

    Hij lachte. Er schoot hem blijkbaar iets te binnen. Hij reikte mij zijn balpen aan.

    - Schrijf hierop eens een acht – hij schoof een soort bierviltje naar mij toe –.

    Ik schreef het cijfer 8.

    - Zo schrijven wij het ook, en zo schrijft de hele wereld het cijfer 8. Behalve de Nederlanders: die hebben zo hun eigen manier.

    Hij nam de balpen uit mijn hand en schreef een Nederlandse 8. Te beginnen op het kruispunt, dan een lusje naar beneden en vervolgens een lus naar boven om tenslotte niet op het kruispunt te eindigen doch zo’n halve centimeter ónder de startplaats.

    - Jullie Vlamingen spreken dezelfde taal als de Nederlanders, doch jullie 8 is precies zoals overal elders in de wereld. Die Nederlandse 8 is óók bijzonder, net zoals onze “neen”. Ja, ik heb veel gereisd en ik ken de particulariteiten van de volkeren. Neem nu de Engelsen…

    Er kwam toen een man, breed gesticulerend en opgewonden pratend het kafenion binnen, recht op Broeskos af. Broeskos diende hem heftig van repliek. Ik merkte dat er “negatieve dingen” in de lucht hingen want Broeskos haalde de schouders op en draaide zijn handpalmen in de richting van de andere en die maakte gelijkaardige bewegingen.

    - Is er iets ergs gebeurd? vroeg ik toen Broeskos zijn blik weer een ogenblik op mij richtte.

    - Helemaal niet, zei hij, waarom zou het? Maar neem mij niet kwalijk, ik moet nu wel even weg met mijn vriend, Demosthenes Asprodinis.

    Demosthenes lachte minzaam naar mij een maakte een discrete buiging. Samen verlieten ze het kafenion. Het gesprek tussen die twee liep hoog op. Niemand leek er zich evenwel aan te storen. Natuurlijk niet, er wás geen onenigheid tussen die twee. Ze waren gewoon in een enthousiast gesprek gewikkeld. En dat is ook weer typisch voor de Grieken, of laten we zeggen voor Zuiderlingen. Maar wat er zo typisch is voor de Engelsen? Misschien kom ik dat nog eens te weten als ik Broeskos weer ontmoet, al is de kans klein…

     

    12-08-2006 om 00:05 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    30-07-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De niersteen.

    De pijn kwam lichtjes opzetten toen we ter hoogte van Kalithea kwamen. Tot hier was alles perfect verlopen. Als in een gelukzalige droom. Die marathon, van Lindos naar Rhodos stad. Een verrukking!

    Eind 1997, nu bijna negen jaar geleden, ’t was na de marathon van Chicago, had ik nochtans gezworen dat ik er nóóit meer een zou lopen. Na die wedstrijd in Chicago heb ik een vol uur liggen janken vanwege de pijnlijke krampen in mijn kuitspieren en ze hebben mij daarna naar ’t hotel moeten dragen. Het was mijn twaalfde marathon. Mijn vrouw had mij gewaarschuwd: nog één zo’n marathon en ze zou zich laten scheiden…

    Op het eiland Rhodos was ik mijn dertiende marathon aan ’t lopen – vraag me niet hoe dat gekomen is –. We waren gestart in Lindos, op de akropolis, bij de tempel van Athena. Toen we na vijfendertig kilometer onder een brandende zon, langs het strand van Faliraki liepen, was er nog geen ziertje pijn noch kortademigheid, noch enig spoor van vermoeidheid: enkel gelukzaligheid. Met Kalithea in zicht was ik beginnen zweven, ik voelde mijn benen haast niet meer. Een voor een begon ik deelnemers die vóór mij liepen, in te halen. Ik begon al te dromen van een overwinning in een Griekse marathon en van onsterfelijke roem. Mijn naam zou voortaan in één adem genoemd worden met die van Pheidippides.

    En toen was daar plots… die pijn. Het begon als een druk, gevolgd door knagende steken in de linker zij. Ik balde mijn beide vuisten en drukte mijn duimen diep in mijn handpalmen zoals ik het als kind al gewend was te doen telkens als ik bij het hardlopen gekweld werd door steken in de zij. Ik vertraagde mijn looppas. Algauw werd ik tot stoppen gedwongen. Ineengekrompen en kreunend van de pijn ging ik liggen aan de kant van de weg. Iemand legde een hand op mijn schouder. Het was mijn dierbare echtgenote. We lagen in ons bed in kamer 113 van Grand Hotel in Rhodos stad. ’t Was omstreeks vier uur in de morgen.

    De eerste twee Perdolans brachten geen verlichting, de volgende twee evenmin. Twee Dafalgans mét codeïne, en nog ging het niet beter. Zwaardere pijnstillende medicatie had ik niet bij. Om zeven uur zond ik mijn vrouw naar de apotheker om Buscopan, ontstekingswerende medicijnen, cortisone-pillen en antibiotica – ik had ondertussen koorts gekregen en in zweette als een das –. Dit waren nierkolieken, vermoedelijk door een steentje dat ergens in de urineleiders zat vastgeklemd, ik twijfelde er niet aan. Uit de lessen urologie die ik ruim veertig jaar geleden, zij het met mondjesmaat, had bijgewoond, had ik onthouden, dat die pijnen tot de hevigste behoren die men zich kan voorstellen.

    ’t Was de laatste dag van onze vakantie op Rhodos. Laat op de avond was de terugvlucht naar Brussel. Die laatste dag bracht ik door in de vreselijkste pijnen. De medicatie had nauwelijks geholpen, ik was er niet eens door versuft. In het vliegtuig was het zo mogelijk nog erger, en dat kwam ongetwijfeld door de beperkte bewegingsmogelijkheid in “economy class”. Ik probeerde het leed te verzachten door drie uren lang met mijn rechter hand in mijn linker biceps te knijpen. De bedoeling daarvan was de ondraaglijke lendenpijn een beetje af te leiden. Een heel klein beetje… Later zou blijken dat mijn voorarm helemaal blauw was van de onderhuidse bloeduitstorting die ik daar door het aanhoudend knijpen had veroorzaakt. Ik trachtte mezelf nog voor te houden dat ik nog van geluk mocht spreken dat dit alles zich voordeed de laatste dag van de vakantie. Stel dat het in ’t begin van de vakantie was geweest…

    Op mijn zesenzestigste had ik nog niet één keer een collega-arts geraadpleegd, een oogarts – voor het voorschrijven van een bril – en een tandarts niet te na gesproken. Laat staan dat ik ooit gehospitaliseerd was geweest. Ik huiver nog bij de gedachte dat ik, ei zo na, in een Grieks ziekenhuis was beland. Jazeker, zo’n vijfentwintig eeuwen geleden was de Griekse geneeskunde toonaangevend in Europa, met de grote Hippocrates, rechtstreekse afstammeling van de god van de geneeskunst Asklepios, naar men zegt. Enkele jaren geleden heb ik een week op het eiland Kos verbleven, waar Hippocrates zijn beroemde artsenschool had en zijn ziekenhuis. De ruïnes van dat “UZ avant la lettre” zijn ook heden ten dage nog indrukwekkend. Evengoed heb ik toen een bezoek gebracht aan het hedendaagse ziekenhuis van Kos. Lieve Heertje en Zeus Almachtig, laat mij hier niet terecht komen, heb ik toen in stilte gebeden…

    Mijn zoon Peter haalde mij af in Zaventem en een dik uur later lag ik in de spoedopname van het AZ Groeninge. Op een röntgenfoto was een niersteen te zien. Ik kreeg een infuus met allerlei medicijnen in en in minder dan geen tijd was mijn pijn geweken. Ik voelde mij in de allerhoogste hemel. Wie geen pijn doorstaan heeft, heeft er geen benul van hoe zalig het is om geen pijn te lijden! Ik had het vriendelijk personeel van de spoedopname één voor één aan mijn borst willen drukken. In al mijn euforie bleef ik niettemin redelijk genoeg om te beseffen dat géén van hen daar op dat ogenblik behoefte aan had.

    Een half uur later lag ik onder de niersteenverbrijzelaar, op een stevige tafel, de buik en de onderbuik boven een cirkelvormige indieping waarin lauw water werd gegoten. Eén van de meisjes die de verbrijzelaar bedienden – ze kunnen in de veertig geweest zijn, maar voor mijn leeftijd zijn het “meisjes” – zei dat de behandeling een uur zou duren, dat er twee duizend vijfhonderd shots op de steen in mijn urineleider zouden afgevuurd worden, dat het een beetje pijnlijk zou zijn maar toch goed draaglijk, dankzij de extra pijnstillende injecties mij zopas toegediend.

    Het geschut was amper begonnen of het tweede meisje riep: “penis naar beneden doen, of we schieten erop!” De leukerd was waarachtig naar boven gemigreerd in zijn lauwwaterbadje. Ik bracht hem met mijn ene hand buiten het bereik van het verbrijzelkanon. Oef, dacht ik, misschien was dat maar net op tijd. Het incident zou mij op het idee brengen, mijn vrouw wijs te maken, toen ze mij die avond kwam bezoeken, dat ik een ernstig vermoeden had dat ze mij “impotent hadden geschoten”. Ze reageerde buitengewoon lakoniek: dat is dan spijtig voor jou, zei ze.

    De behandeling was al bij al meegevallen. Ik bleef tot ’s anderendaags – de zaterdagmorgen – in het ziekenhuis. De pijn was er nog, zij het minder. De meisjes hadden mij gewaarschuwd dat ik bloed zou plassen en… steengruis. Teneinde dat laatste op te vangen hadden ze mij een zeefje meegegeven waardoor ik moest plassen. De pijn ging niet over, in tegendeel. Bloed kwam er niet, steengruis evenmin. ’t Was duidelijk dat de behandeling niet gelukt was.

    De maandag werd de verbrijzeling overgedaan, met vierduizend shots in een tijdspanne van vijfenveertig minuten, onder echografische controle. Ze hadden mij een spuit Dormidorm toegediend en een zuurstofmasker opgezet. De uroloog bleef er bij en toonde mij op het scherm hoe goed de steen aan ’t vergruizelen was. Hij wees mij de plaats aan waar minuscule steenfragmentjes als kleine korreltjes wegvloeiden naar de blaas. Maar als ik even de blik afwendde zag ik die korreltjes ook op andere plaatsen, ik zag ze overal, het beeld was één en al wegvloeiende korreltjes. Ik stelde me even voor dat mijn hele lichaam aan het desintegreren was en instinctief voelde ik of mijn penis niet weer in de vuurlinie gekomen was. Probeer zoveel mogelijk stil te liggen, zei de uroloog.

    Na deze tweede behandeling hoefde ik maar een uurtje in het ziekenhuis te blijven. Iedereen leek vrij gerust in de goede afloop, veel meer dan de eerste keer. Maar op woensdagavond was er nog geen verbetering ingetreden. In mijn zeefje was nog geen steenfragmentje te bekennen, bloedklonters anders wel… De laatste achtenveertig uur had ik tien à twaalf Brufen-tabletten à 600 mg geslikt plus zwaar verdovende medicatie, met matig resultaat. Met de uroloog werd overeengekomen dat ik mij op vrijdagmorgen nuchter zou aanmelden in het ziekenhuis voor een eventuele operatieve verwijdering van de steen. Maar ’s anderendaags begon ik steentjes uit te plassen. De pijn was nu veel beter te stillen. De vrijdagmorgen plaste ik het negende steentje uit en dat zou het laatste blijken te zijn. Bij CT-onderzoek van mijn onderbuik bleek er geen spoor van nierstenen meer te zijn. Aan een operatie was ik dus mooi ontsnapt. Ik kon niet nalaten te vragen of ze zich bij de onderzoeken ook enig idee hadden kunnen vormen van de toestand van mijn prostaat. In prima conditie, zie de radioloog, het lijkt wel de prostaat van een jongeman van twintig. Een vrouwelijke assistente stond het hoofdknikkend te bevestigen, een beetje grinnikend.

    Mijn linker nier was serieus gezwollen en functioneerde nog nauwelijks. Het zou allemaal wel in orde komen, werd mij verzekerd. Ik wil het gaarne geloven, want op heden, veertien dagen later, voel ik mij kiplekker en… pijnvrij. En er is meer: eindelijk voel ik mij genezen van mijn iatrofobie, mijn ziekelijke angst voor doktoren - daarover zal ik het later nog wel eens hebben -. Ik ben er het bekwame en vriendelijke personeel van de spoedopname, de radiologie en heel in ‘t bijzonder de urologie van het AZ Groeninge uitermate dankbaar voor: een dikke proficiat!

    30-07-2006 om 00:00 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    13-07-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het affront.

    Iedereen doet al eens een “affrontelijke” uitspraak of stelt een dito domme vraag. De ene zal het al meer doen dan de andere en ik denk dat ik mij, helaas, met de ene moet vereenzelvigen. Zoals die keer toen ik aan een jonge vrouw vroeg wanneer ze moest bevallen en… ze was niet eens zwanger. Of die vrouw aan wie ik vroeg of ze haar zoon had meegebracht. ’t Was haar echtgenoot. Hij zag er een stuk jonger uit, ofschoon beiden even oud waren. Die domme vragen, ik leer het maar niet af! Integendeel, het lijkt te verergeren met het ouder worden. Neem nu vorige week tijdens de training van Dwars door Grijsloke. Naast mij liep iemand die ik nog niet eerder gezien had in Grijsloke. Een frisse knaap van een jaar of zestien, achttien, naar mijn schatting. Dan maar kennismaken.

    Van zo’n puber ken ik dan vaak de vader of de moeder, als ‘t al niet eerder de grootouders zijn. Ik vroeg dus: wiens zoon ben jij? En “de knaap” antwoordde: de dóchter zal je bedoelen?

    Johan Dhaene – niet te verwarren met de in literaire kringen beter bekende Johan Daisne – die vlak achter mij liep, verslikte zich van puur leedvermaak. Mijn ogen dwaalden van het verstoorde gezicht van het “jongen gewaande” meisje even naar beneden. Ik zag een paar lichte welvingen die er op wezen dat ze wel degelijk een meisje was. Nu ik dat wist vond ik haar helemaal niet onknap, wel integendeel. Zwijgend bleven we naast elkaar lopen. Wie haar ouders waren was ze blijkbaar niet van plan aan mijn neus te hangen. Ik vroeg hoe ze heette. Nina, zei ze nors.

    Hoe maak je in godsnaam zo’n flater goed? Ik zei dat ze er héél intelligent uitzag en dat het waarschijnlijk daardoor kwam dat ik mij in haar geslacht vergist had. Dat was niet van aard om de situatie te verbeteren. Kon ik haar vertellen dat ik kleine borstjes altijd al geapprecieerd heb, dat ik niet hou van “te veel volk in de statie” zoals ze dat in Gent zeggen? ’t Zou beslist geen goed idee geweest zijn, ’t zou de sfeer onherroepelijk verpest hebben, als het al niet zovér was.

    Vroeger, tijdens mijn studentenjaren, heb ik een Nina gekend. Kon dát geen aanknopingspunt zijn voor een verder gesprek? Die Nina, zo vertelde ik, was een Oekraïnse. Ze baatte een frituur uit, samen met haar man. Ze was geboren in Apostolona, een kleine stad aan de Dnjepr. Of ze ooit gehoord had van Apostolona? Ze gromde iets van “nee”. Hoe zou ze ook? Wie kent er nu Apostolona aan de Dnjepr en wat kon het háár schelen! Ik zei dat Apostolona niet ver van Dnjepropetrovsk lag. Over Dnjepropetrovsk zou ze toch wel gehoord hebben, de tweede grootste stad van Oekraïne? Er kwam weer een ontkennende reactie. Het was overduidelijk dat ze dit gesprek niet wenste. Ze begon sneller te lopen. Ik kon haar niet bijhouden…

    Ik zag haar pas terug na de training, in de kantine. Wat wil je van mij drinken, vroeg ik, in een ultieme poging om toch nog iets goed te maken. Niets, zei ze. En, voegde ze er aan toe, ik ben niét iemands zóón. Het zat haar hoog, dat was duidelijk.

    Bij de eerstkomende training in Grijsloke zal ik nog eens een poging doen om het goed te maken, als ze nog komt tenminste en als ze mij niet vlakaf zegt dat ze niets meer met mij wil te maken hebben…

    13-07-2006 om 20:27 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (1)
    03-06-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.In memoriam Albert Anckaert.

    Gisteren, de vrijdag vóór het Pinksterweekend, hebben ze Albert Anckaert ten grave gedragen, in zijn geliefd Elsegem, het rustig dorpje aan de Schelde, dat hij nooit verlaten heeft, waar hij 89 jaar geleden werd geboren, waar hij opgegroeid is, waar hij zijn grote liefde gevonden heeft, waar hij als onderwijzer en als hoofd van de gemeenteschool gefunctioneerd heeft gedurende drieëndertig jaar en waar hij zesendertig jaar lang van zijn welverdiend rustpensioen heeft genoten.

    Na het heengaan van zijn geliefde echtgenote Margriet Desmet, precies drie jaar geleden, heeft hij zijn groot verdriet van zich afgezet door zich toe te leggen op de kunst: musiceren, schilderen, schrijven. Over zijn talenten als musicus wil ik mij niet uitlaten: ik heb daar geen verstand van. Als schilder heb ik hem vergeleken met Permeke en Raveel: hoe die vergelijking uitvalt hebt u al gelezen in mijn eerste cursiefje “Leve het Internet”. Een paar honderd schilderijen heeft hij voortgebracht in de drie jaren die hem nog gegeven werden…

    Zijn eerste boek “Elsegem vroeger en nu”, meteen zijn eerste literair meesterwerk werd gepubliceerd in 2004: hij was toen net de zevenentachtig voorbij, dat is drieënvijftig jaar ouder dan Gerard Reve toen diens meesterwerk “De Avonden” verscheen. Later volgde “Credo van een Onderwijzerke”, dat hij schreef voor een van zijn kleinkinderen en niet voor publicatie geschikt vond.

    Zijn verstand en zijn gevoel voor humor zijn intact gebleven tot de dag vóór zijn overlijden, zijn geheugen zo perfect dat de meeste jonge mensen daar alleen maar van kunnen dromen. Ziekte had zijn lichaam ondermijnd, toen hij zich, enkele dagen vóór zijn dood ontpopte tot poëet: met licht bevende hand schreef hij de tekst van zijn gedachtenisprentje, zonder één aarzeling, zonder ook maar éénmaal te temporiseren, zonder één doorhaling, zonder achteraf nog één correctie aan te brengen. In een paar minuten tijd stond het er:

     

    Lieve kinderen, kleinkinderen

    en achterkleinkinderen,

     

    Met vader – pépé – is het nu gedaan:

    ‘k ben naar moeder – mémé – toe gegaan.

    “Vaert wel ende levet scone”,

    bidt veel dat God ’t ons lone.

     

    Mijn God, ‘k heb altijd in U geloofd,

    geef ons ’t eeuwige geluk, zoals beloofd.

    ‘k Hield veel van U – het was Uw wens –

    ‘k hield ook veel van iedre medemens.

     

    En heb ik iets misdaan, vergeef het mij,

    geef mij toch weer een schone lei.

    Dan sta ik gaarne voor Uw hemelpoort

    te wachten in de rij, zoals het hoort…

     

    Albert Anckaert.

     

    Allen die van hem hebben gehouden of hem gewaardeerd hebben waren op de uitvaart aanwezig. Te zijner nagedachtenis wil ik U gaarne nog een stukje voorschotelen uit “Elsegem vroeger en nu”, een stukje waarin hij vertelt over … sterven en begraven worden, in de oude tijd.

     

    Ik zou niet volledig zijn moest ik hierover niets schrijven. De meeste mensen stierven toen thuis in hun bed, “sterfbedde” genoemd, en het huis “sterfhuis”. Toen het einde naderde kwam de pastoor om hen te berechten: Biecht, Heilige Communie en Heilig Oliesel. Hij kwam te voet, vergezeld door een misdienaar met belgerinkel en lantaarn. Waar ze voorbij gingen, deed men de voordeur open en ging men op de knieën zitten op de drempel, om een gebed te prevelen. In de kamer van de zieke moest alles klaar staan voor de berechting: een glas wijwater en palmtak, zeven bollekens watten, enkele stukjes brood en een kruisbeeld.

    Naar het “einde” toe werd er in het huis veel gebeden en er werden kaarsen aangestoken, liefst een lichtmiskaars. Als de dood was ingetreden werden een paar buren gevraagd om de overledene te komen afleggen: wassen en scheren (als de overledene een man was natuurlijk), de passende kleren aantrekken en schoon in ’t bed leggen, de handen gevouwen met een paternoster tussen de vingers. Er werd zorg gedragen dat de mond niet open viel door een missaal onder de kin te steken. Dan kon de begroeting gebeuren door buren, familieleden en kennissen, tot ’s avonds vóór de uitvaart, want dan werd het lijk gekist door een timmerman die zelf lijkkisten maakte. Heel die tijd bleef de overledene dus thuis, in het sterfhuis. Men bad iedere avond samen met de buren rond het sterfbed, voor de zielerust.

    Ondertussen had men doodsbrieven gestuurd naar de hele familie, tot en met neven en nichten. De andere genodigden werden persoonlijk gevraagd door een paar buren of kennissen: men noemde dat “noden” (= uitnodigen). Ook de dragers, meestal mensen uit de buurt, werden in die tijdspanne gevraagd.

    De dag van de begrafenis kwamen de dragers buiten onder luid gejammer van de familieleden. De kist werd bedekt met een zwart kleed, afgeleverd door de bedienaars van de kerk. Op de zijkanten van de kist waren vier handvatten, om de kist op te tillen en naar de kerk te dragen. Als de dragers moe werden losten vier reservedragers hen af.

    Wanneer men onderweg een kapelleke of een kruisbeeld tegenkwam, werd de kist op de grond gezet en bad men in stilte een Onzevader en een Weesgegroet. Zo ging het tot een paar honderd meter van de kerk. Daar stond de pastoor met zijn gevolg: koster, kerkbaljuw en misdienaars.

    Wanneer de overledene een vrouw was, werden de dragers vervangen door vrouwen. En zo trok men kerkwaarts, de kerkbaljuw op kop met het kruisbeeld, al zingend de passende liturgische gezangen. Daar werd de lijkist onder de zwarte katafalk geschoven, geflankeerd door vier brandende kandelabers.

    Na de dienst werd de kist naar buiten gedragen – als het slecht weer was naar het portaal –. Daar volgde nog een gebed en zegening en ook nog een laatste groet door alle aanwezigen.

    Nu was het nog de beurt aan de veldwachter: vanaf zijn roephuizeke kondigde hij af waar iedereen naartoe kon. De familie hier en de buren en vrienden daar en hij duidde twee café’s aan op het dorp (de plaatse). De familie kreeg een lichte maaltijd: broodjes met hesp en koekeboterhammen met kaas en koffie om het verdriet door te spoelen. De buren en kennissen kregen elk twee bonnekens voor twee consumpties in het aangeduide café.

     

    Meer heb ik aan dit “in memoriam” niet toe te voegen, tenzij misschien nog dit: hij was mijn schoonvader, in de hele wereld was er geen beter kaartspeler dan hij, ik noemde hem “vader Bertje” en nu is hij weg, voor altijd…

     

    03-06-2006 om 22:22 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (2)
    01-06-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Aloïs Vantieghem.

    Op 18 mei hebben Georges en ik elkaar ontmoet op het gemeentelijk archief in het stadhuis van Anzegem. Al is Anzegem geen stad, het hééft een stadhuis. Een gemeentehuis is er ook: dat is het café op de hoek van de Kerkstraat en de Dorpsstraat.

    We waren allebei op zoek naar de huwelijksakte van Aloïs Vantieghem, mijn grootvader van moederszijde, waarmee ik u reeds heb laten kennis maken ter gelegenheid van “de brief uit Spanje”. Georges legt dezer dagen een bijzondere belangstelling aan de dag voor de Vantieghems. Hij heeft zich namelijk ten doel gesteld een stamboom op te maken ten behoeve van de nakomelingen van een hele resem van zijn halfbroers en halfzussen, naar ik vermoed. De eerste vrouw van Kamiel Vansteenbrugge, Georges vader, was Irma Vantieghem. Het zou mij verwonderen als zij niet reeds overleden was toen Kamiel hertrouwde met Georges moeder, wat dus betekent dat Irma Vantieghem in feite nooit Georges stiefmoeder is geweest.

    Uit de huwelijksakte, d.d. 1899, blijkt dat Aloïs officieel Francis.Aloyse heette en geboren was in 1875. Zijn bruid was Marie.Leonie VanCraeyenest, geboren in 1878. Hij was toen “werkman” en zij “werkvrouw”. Waarschijnlijk was Aloïs in ’t jaar 1936 schoenhandelaar, “marchand de chaussures”, zoals uit de brief uit Spanje mag blijken. Het is een feit dat Aloïs en Leonie een winkel uitbaatten aan de Wortegemse steenweg in Anzegem. Ik heb die winkel nog gekend. Boven de voordeur prijkte een grote zwarte laars en op het uitstalraam stond de naam van de winkel: De Zwarte Laars. Misschien was het aanvankelijk enkel een schoenwinkel geweest, maar ikzelf heb de winkel nooit anders gekend dan als kruidenierswinkel, waar naast alle mogelijke kruidenierswaren ook allerlei schoeisel werd verkocht.

    De huwelijksakte is ondertekend door de bruid en haar ouders, door drie getuigen, de burgemeester en de gemeentesecretaris. Handtekeningen van de bruidegom en diens ouders ontbreken te enen male. De reden daarvan ligt voor de hand: Aloïs en zijn beide ouders waren, naar zij alle drie verklaarden, “ongeleerd”. Dat staat in de akte zelf duidelijk vermeld. Leonie blijkt uit geleerder hout gesneden te zijn geweest. Haar naam staat er vrij vlot geschreven en hetzelfde geldt voor die van haar vader Francis, zij het niet geheel foutloos… De moeder van de bruid, Mathilde Matton, tekent op een stuntelige manier en hoofdletters schijnen haar vreemd te zijn. Ik acht het niet uitgesloten dat haar “geleerdheid” niet veel verder reikte dan het schrijven van haar eigen naam. Dat Francis Van Craeyenest en Mathilde Matton “beiden herbergiers” waren, was mij onbekend. Moeder heeft mij alleen verteld dat “peetje Craeyenest” zoals ze haar grootvader noemde, een begenadigd wever was, een man die de capaciteiten bezat om zelfstandig een grote zaak uit te bouwen, een man die geleerd was, die veel wist, en daar had mijn moeder zo haar argumenten voor. Het is niet uitgesloten dat ik het daarover nog zal hebben in een van de volgende cursiefjes.

    Maar laten wij nu terugkeren tot mijn grootvader Aloïs Vantieghem. Deze “marchand de chaussures” is zijn leven lang ongeletterd gebleven. Leonie heeft hem zes kinderen geschonken: drie jongens en drie meisjes. Of peter Aloïs in ’t huwelijk het groot geluk heeft gekend waarop hij in 1899 ongetwijfeld moet gehoopt hebben, zou mij ten zeerste verwonderen. Meter Leonie heeft hem al te zeer gedomineerd, beschimpt, gekleineerd: als kind is dát mij niet ontgaan. ’t Kan zijn dat ze zich dat deerlijk beklaagd heeft na zijn overlijden: ik zie nog hoe ze zich hysterisch op de doodskist wierp. Ik was amper acht toen Aloïs ter ziele ging, maar ik leef steeds met enkele goede herinneringen aan die doorbrave man. Een van mijn dierbaarste foto’s is die van peter Aloïs op zijn doodsbed. Die foto is, voor zover mij bekend, de enige die van Francis.Aloyse Vantieghem ooit werd genomen…

     

     

           De huwelijksakte:

    Ten jare achttien honderd negen en negentig, den  zesden der maand  januari  ten tien drij kwart  ure  ’s morgens , voor ons  Emile Reynaert, Burgemeester,  ambtenaar van de burgerlijken stand der gemeente  Anseghem,  provincie West-Vlaanderen, zijn verschenen:  Francis.Aloyse Vantieghem, werkman, oud drijentwintig jaar, geboren te Tieghem den zesentwintigsten September achttien honderd vijf en zeventig en hier wonende, meerderjarigen ongehuwden zoon van Désiré oud zesenzestig jaar en van Francisca DeWeirdt, oud vijftig jaar, beiden werklieden, hier wonende en toestemmende, ter Eender & Marie.Leonie    VanCraeyenest, werkvrouw, oud twintig jaar, hier geboren de tienden Mei achttien honderd acht en zeventig en er wonende, minderjarige, ongehuwde dochter van Francis, oud negenenveertig jaar en van Mathilde Matton, oud vijfenveertig jaar, beiden herbergiers, hier wonende, tegenwoordig en toestemmende, ter Ander. Beroepen geboorten blijken ons met extrakten uit de registers des Burgerstands der gemeenten Tieghem en Anseghem,

    die ons aangezocht hebben over te gaan tot de voltrekking van het huwelijk onder hen besloten en waarvan de afkondiging, ingevolge de wet, in deze gemeente is gedaan den zondag  vijfentwintigsten Decembere  achttien honderd  acht  en negentig.  En nadat de Bruidegom ons hadde bewezen door Certificaat dat hij voldaan had aan de Militiewet.

     Geene tegenspraak wegens dit huwelijk ons beteekend zijnde, recht doende aan het verzoek der partijen, na voorlezing van de hieraangehechte behoorlijk geparafeerde stukken, betreffende hunnen burgerstand en de pleegvormen des huwelijks, alsook aan het VIe hoofdstuk van de Ven titel van het burgerlijk wetboek, handelende over het huwelijk, hebben wij aan den bruidegom en aan de bruid gevraagd of zij voornemens zijn elkander te nemen voor man en vrouw, elk van hen beurtelings bevestigend geantwoord hebbende, verklaren wij, in naam der wet, dat  Francis.Aloyse Vantieghem en Marie.Leonie Vancraeyenest  door de huwelijksband vereenigd zijn.

     Waarvan onmiddellijk door ons de tegenwoordige akte is opgemaakt, ten gemeentehuize, in het bijzijn der getuigen:  Emile Quaetannens, Schoenmaker, oud vijfendertig jaar, Edmond Vanvossel, kleermaker, oud drijenvijftig jaar, Henri Waelkens, werkman, oud vijfentwintig jaar en Arthur Devos, Gemeentesekretaris, oud zesendertig jaar; Alle vier inwoners van Anseghem, verklarende te zijn geene bloedverwanten der Contraktanten door deze als getuigen aanzocht.

     En na voorlezing der tegenwoordige akte, hebben wij geteekend  met de Contractanten, de ouders der Bruid en de getuigen; zegge met de Bruid, hare ouders en de getuigen; de Bruidegom en zijne ouders hebbende verklaard te zijn ongeleerd.

     

    (getekend) Marie Van Craeyenest, Francois Van Craeynest, mathilde matton, Henri waelkens, EJBQuatannens, Edm-Vanvossel, ADevos, EReynaert.

     

    01-06-2006 om 00:00 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    14-05-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Savaanstraat.

    Vanwege de toplonen, die vorige week brandend actueel waren, krijgt u nu pas het relaas van mijn uitstap naar Gent. Voor een gepensioneerde kost de treinreis heen en terug naar Gent, vanuit om ’t even welk Belgisch station, vier euro. Van het Sint-Pietersstation naar alle uithoeken van Gent reizen per tram of per bus kost… niets. Wat houdt mij dan tegen om regelmatig – wat dacht u van één keer om de veertien dagen – die uitstap te wagen, als dat mij gelukkig maakt? Doen wat je niet laten kan, zeg ik dan tot mezelf. Hopen maar dat mijn halve trouwboek – mijn persoonsgebonden materie, zoals mijn vierde beste vriend Hendrik dat zo plastisch uitdrukt – daar net zó over denkt…

    Op deze zonnige donderdagmiddag ligt Gent er stralend bij. En rustig. Tussen Sint-Pietersplein en de Vooruit kruisen amper een paar jongeren – studenten dus – mijn pad, het pad van de bourgeois die zijn beste jaren lang achter zich heeft. In de deuropening van de Cover staat een kerel met een ravenzwarte vetkuif, zwarte leren broek en dito jack zonder mouwen. Tatoeages op de armen en kettingen vervolmaken het geheel. Binnen zitten er nog een paar: vogels van hetzelfde pluimage, naar ik vermoed. Zou iemand als ik hier wel geaccepteerd worden, iemand van mijn leeftijd, met een banaal kostuum en overhemd – zij het zonder das – en zonder tatoeages, zonder piercings of andere decoraties? Nee, voorlopig durf ik het nog niet, maar ongetwijfeld zal ik er ooit weer eens binnengaan. Een halve eeuw geleden kwam hier een ander publiek over de vloer. Het café heette toen “den Amber”, het belangrijkste studentencafé uit de jaren vijftig en zestig. Maar den Amber, alias de Cover, staat vandaag niet op mijn programma, evenmin als de Casbah, twee huizen verderop. De Casbah was ook een fameus studentencafé. Nu is het een… nieuwkuis. Met mijn verontschuldiging aan mijn talrijke lezers uit Nederland: als ik de term “stomerij” gebruik zal mijn nog talrijker lezersschare in Vlaanderen dat niet begrijpen.

    De trappen vóór de Minard-schouwburg en het terras van het aanpalend café Marimain zitten vol jongelui. De meisjes met laagzittende heup-jeans die de gepiercete navels en het onderste deel van de rug bloot laten en de bilspleet laten vermoeden. Een beetje verderop: de Savaanstraat. Ze verbindt de Walpoortstraat met de Nederkouter. Hoewel er geen één café was, had de Savaanstraat een halve eeuw geleden toch een zekere aantrekkingskracht. Het was vooral een straat van doorgaand “voetverkeer” voor studenten die zich in de vroege uurtjes van de Koornmart naar de Kuiperskaai begaven.

    Ik kom dus uit de richting van de Walpoortstraat. Tegenover een van de eerste huizen aan mijn rechterkant blijf ik staan: het nummer 37. Is dit het huis waar de toenmalige eerste minister Theo Lefèvre gewoond heeft? In de brievenbus van de eerste minister plassen (via een gleuf in de voordeur!) gold toen als een daad van opperste studentikoziteit, een ware uitdaging voor al wie zich na het middernachtelijk uur, na een bezoek aan den Amber, de Casbah, den Tivoli of de Kuiperskaai, met een stuk in zijn kraag doorheen de Savaanstraat kotwaarts begaf. Grote risico’s waren er overigens niet aan verbonden. Het is mij althans niet bekend dat ooit één student voor deze wandaad door de flikken betrapt is geworden. Ik vraag me overigens af of Theo er wel écht woonde. En toch is het Freddy Velghe een keer slecht bekomen. Freddy was nogal groot geschapen en het kostte hem moeite om zijn lid door de gleuf te krijgen. Terugtrekken ging helemáál moeilijk. Er werd gezegd dat Freddy die nacht op zijn kot drie uur met zijn piemel in ijskoud water heeft gezeten…

    Het huis nummer 37 heeft een façade van witte rechthoekige steenblokken. Het is mij vroeger nooit opgevallen. Er komt toevallig een man uit het huis. Hij gaat iets halen uit een auto die aan de overzijde van de straat geparkeerd staat. Deze kans mag ik niet laten voorbijgaan.

    - Pardon, mijnheer, mag ik u misschien vragen of u in dít huis woont?

    - Jazeker, in dít huis, nummer 37.

    Een minzame nette man van in de zestig met een mooie zilvergrijze haardos.

    - Weet u  of hier in de buurt Theo Lefèvre gewoond heeft. Hij is eerste minister geweest.

    - Zeker, zegt de man. Hij woonde in dit huis, in het huis waar ík nu woon.

    Deze man is vriendelijk doch niet overdreven mededeelzaam. Voortgaand op zijn chic uiterlijk zou hij een professor kunnen zijn, of de zoon van de gewezen eerste minister, of beide? Ik durf dat allemaal niet te vragen. Ik vraag hem wel of er na Theo Lefèvre nog andere mensen in het huis gewoond hebben. Neen, niemand. Of de façade misschien veranderd is? Neen, enkel gezandstraald. Het is een mooi huis. Vroeger is dat mij nooit zo opgevallen. Bovenaan de voorgevel: vier stenen met een uitgebeiteld reliëf. Van hier beneden kan ik niet zeer goed zien wat het allemaal voorstelt. De brievenbus zit nu ook niet meer in de deur, maar náást de deur, in de muur. Van dat plassen in de brievenbus zwijg ik wijselijk. Ik zeg enkel nog: dank u wel mijnheer en… ach, waar is de tijd.

    Ik concentreer mij verder op de gebouwen aan mijn rechterkant. Eerst is er  nog het huis met nummer 35 en dan volgt een oneindig lang ouderwets gebouw: het Sint-Barbaracollege met aanpalende kerk. Aan de voorgevel van de kerk zitten twee gedenkplaten vast. De bovenste met een gedicht in ’t Frans van Emile Verhaeren, het onderste met een vertaling in ’t Nederlands van datzelfde gedicht. Er staat verder vermeld dat Emile Verhaeren hier school heeft gelopen en dat die platen hier werden gehangen ter gelegenheid van het honderd vijfentwintigjarig bestaan van de oudleerlingenclub. Ik schrijf de originele tekst – de Franse dus – ter plaatse af. Hier volgt hij:

     

    Je sais ta gloire, Escaut, violente ou sereine.

    Jadis, quand la louve romaine,

    Mordait le monde au coeur,

    La machoire de sa fureur,

    Dans les plaines que tu protèges

    N’eut à broyer que pluie et boue, que vent et neige,

    Et tes hommes libres et francs,

    De loin en loin, du haut des barques,

    Lui laissèrent, à coups de javelots, la marque

    De leur courage, au long des flancs.

     

    Ik weet echt niet of ik dit mooi moet vinden…

    En net ben ik klaar met het overschrijven en nog aan het twijfelen of ik ook niet de Nederlandse vertaling zal overschrijven, als iemand mij op de schouder tikt. Het is Paul Beernaert, een kennis uit de loopclub; we hebben samen nog de marathon van Parijs gelopen. Wat ik hier zo druk aan ’t schrijven was? Of hij hier ergens in de buurt woont? En of! Savaanstraat nummer 33. Maar dat is het Sint-Barbaracollege zelf! Precies: zijn vrouw is de conciërge van het internaat, sedert een jaar of tien. Ik ben hier dus aan het goede adres voor een pak nuttige informatie. Dat het gedicht hier opgehangen werd in 2003, dat het college achthonderd en vijf leerlingen telt, waarvan honderd internen, dat het college vroeger door paters Jezuïten beheerd werd. De paters hebben er een jaar of drie geleden de brui aan gegeven en ze hebben zich teruggetrokken in Drongen. Alleen pater Loyens is gebleven: hij woont in nummer 35, tussen het college en het huis van Theo dus…

    Voorbij de Sint-Barbarakerk staat weer een oneindig lang gebouw: modern en aartslelijk. Het gebouw van de belastingen, weet Paul Beernaert mij te vertellen. Op de grond waar ze dit kolossaal gedrocht hebben neergezet moeten eertijds de English Club en de drukkerij van De Landwacht en De Gentenaar gestaan hebben. Paul weet daar niets van.

    Op ’t internet vind ik dat de English Club de populaire naam is voor “Provinciaal Handels- en Taalinstituut”, dat heden ten dage gevestigd is aan de Henleykaai, nummer 83. Voor velen van mijn medestudenten uit de jaren vijftig en zestig moet de English Club ongetwijfeld amoureuze herinneringen oproepen: er waren er nogal wat die een lief hadden die daar school liep. Ikzelf behoorde niet tot die gelukkigen, wat nog niet wil zeggen dat ik niet in andere wateren viste…

    De drukkerij van De Landwacht en De Gentenaar kenden we vooral van in de vroege uurtjes. Dan stonden de drukpersen roodgloeiend. Even voor vieren kwamen de eerste ochtendbladen van de pers gerold. Voor een arme student viel er altijd wel een krant te rapen. In grote rode letters stond het woord “EXEMPLAAR” erop gestempeld. Velen die anders misschien om drie uur of zelfs om twee uur naar hun kot zouden getrokken zijn, bleven wat langer plakken in den Amber of aan de Kuiperskaai vanwege die gratis krant. Voor mij, student geneeskunde, was dat een uitstekende voorbereiding op mijn toekomstig beroep. Zoals elkeen weet wordt een dokter nogal eens uit zijn bed geroepen in ’t holst van de nacht. Welnu, in illo tempore ben ik meer “uit” dan “in” mijn bed geweest…

    Naar het eind van de straat toe, aan mijn linkerhand, is er nu een café, zegt Paul. Ik dank hem voor de waardevolle inlichtingen en ik beloof zijn naam te vermelden in mijn eerstvolgende cursiefje.

    Het café – huisnummer 8 – heet “’t Savaantje”. Ik ga er binnen in de hoop iets meer te weten te komen over hoe het de English Club en de drukkerij van De Landwacht en De Gentenaar vergaan is. Het is nogal donker en stil in ’t Savaantje. Achterin zit een klant te spelen op een gokautomaat. De cafébaas zit achter zijn toog glazen te wassen. Ik bestel twee pinten: één voor de baas en één voor mij. Het café bestaat een jaar of tien. De patron woont hier pas één jaar. Hij is afkomstig van Pittem in West-Vlaanderen. Over de Savaanstraat weet hij eigenlijk niets te vertellen en allerminst over een krantendrukkerij of een English Club. Mijn pint is al leeg als hij amper een klein slokje gedronken heeft.

    In de huizen nummer 2 tot en met 6 is het consulaat van Mauretanië gevestigd. Uitermate interessant gegeven. Je weet maar nooit wie je nog van dienst kan zijn in dit leven… De consul zit er alvast niet krap: Savaanstraat 2, 4 en 6!

     

    14-05-2006 om 00:00 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (1)
    06-05-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Toplonen.

    Net nu ik een verhaaltje wou schrijven over het bezoek dat ik een dezer dagen heb gebracht aan mijn geliefde Gent, valt mijn oog op een artikel uit de krant “Het Nieuwsblad” van woensdag 3 mei: SP.A valt de toplonen aan. Het komt hierop neer dat de voorzitter van de socialisten, Johan Vande Lanotte, vindt dat de topmanagers van de grote bedrijven te veel verdienen. Pure jaloezie noem ik dat! Dat u het met de heer Vande Lanotte misschien wel eens zou kunnen zijn, doet daar geen afbreuk aan. Ook van uwentwege is het dus pure jaloezie. Neem nu het salaris van Pierre Richard, de topman bij Dexia: vijf miljoen en tweehonderdzeventig duizend euro per jaar. Tevéél? Omdat u misschien slechts een half miljoen euro per jaar verdient, tien keer minder dus? Maar weet dan dat die Pierre Richard keihard werkt voor zijn centen, misschien wel honderd keer harder dan u. Verhoudingsgewijs verdient hij dus nog tienmaal te weinig, of… ú verdient tienmaal te veel. Eigenlijk zou u het dus met amper vijftig duizend euro per jaar moeten doen. Met zo’n mini-salaris had uw leven er heel wat soberder uitgezien: géén villa met zeezicht, géén Amerikaanse automobiel, géén jaarlijkse luxe-cruise…

    De andere toplui uit de top-10 moeten het met minder doen. Stuk voor stuk staan ze aan het hoofd van een groot bedrijf dat niet hoeft onder te doen voor Dexia en toch moeten zij het met minder doen. Dáár voelen die mensen zich ongetwijfeld niet goed bij. Het zijn Jean-Pual (waarschijnlijk moet het Jean-Paul zijn)  Votron van Fortis, Pierre-Olivier Beckers van Delhaize, Didier Bellen (sic!) van Belgacom, Albert Frère van GBL, Roch Doliveux van UCB, Gilles Samyn van CNP (wat is dat?), Alois Michielsen van Solvay en Marc Olivié van Agfa Gevaert. Op uitzondering van Albert Frère, die ik ken als de rijkste Belg, zijn het voor mij allen OB’s (Onbekende Belgen). Toch sneu voor die mensen om zo goed te verdienen en toch nog zó onbekend te zijn. Het geval van Albert Frère vind ik helemáál zielig. De man is de tachtig voorbij, bezit miljarden euro’s en slooft zich desondanks nog steeds af voor een paar miljoentjes per jaar!

    Wat Johan Vande Lanotte ook overdreven vindt is de negenenzeventig duizend euro die onze gewezen eerste minister Jean-Luc Dehaene bij Inbev verdient als lid van de raad van bestuur. Gaat u nu ook weer aan de kant van Vande Lanotte staan? Laat ik u dan maar eens duidelijk vertellen dat Jean-Luc dat geld niet zomaar voor niets krijgt en dat hij daar –  als ik goed ingelicht ben – op zijn minst vier keer per jaar zwaar moet voor vergaderen. Met een rijkelijke lunch, hoor ik u al zeggen. Laat het dan nog zo wezen. Ú hebt toch óók voordelen in natura. U hebt bijvoorbeeld uw firmawagen, een dure Mercedes met open dak, waarmee u lustig door de lage landen toert, en tijdens uw vacantie zelfs door heel Europa, zonder dat het u ook maar één cent kost. Het hele salaris van een handenarbeider is niet eens toereikend om zo’n auto te bekostigen!

    En om het nu nog eens voor Jean-Luc op te nemen… Zijn pensioen zal hij wellicht kwijt zijn. Vanwege de te hoge bijverdienste, want Jean-Luc zal wel in de raad van bestuur zitten van meerdere bedrijven. Laat u mij niet vertellen dat mensen als Jean-Luc Dehaene en Albert Frère hun wedde niet dubbel en dik verdienen. Slechts één bedenking maak ik mij erbij: waarom werken al die gepensioneerden zich nog de ziel uit het lijf, terwijl ze het geld in feite niet echt nodig hebben?

    Het verhaaltje over Gent hebt u dus nog te goed. Hou mijn blog maar goed in de gaten. Het wordt een boeiend verhaal.

     

    06-05-2006 om 20:10 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    Foto

    Wenst u mijn memoires te lezen: u kan het boek lenen in de bibliotheek of kopen. Voor alle inlichtingen: zie op 4 juni 2007 onder de titel "O jerum, jerum, jerum...: een hit!"

    O jerum jerum jerum…

    Mijn memoires

    (2006, 206 p., 17,95 €)

    Te bestellen via mail:

    kvansteenbrugge@gmail.com

    (geen verzendkosten)


    Foto

    Mijn nieuwste boek "Uit het schuim (van de zee)", de Griekse mythologie in 136 verhalen, 402 p., kan besteld worden via mail (kvansteenbrugge@gmail.com) of via mijn telefoonnummer 056.215944. Prijs: 18,95 euro (er hoeven geen verzendkosten betaald te worden).
    Lees iedere maandag en iedere vrijdag een nieuw verhaaltje uit de GRIEKSE MYTHOLOGIE op www.bloggen.be/dzeus

    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !



    E-mail mij

    Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek
  • Een maandag middag bezoekje
  • Goedemiddag blogvrienden u bent van harte welkom
  • groetjes
  • Ben is op bezoek geweest. (I like it)
  • goede morgen

    Druk oponderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Zoeken in blog


    Liefdesgedichtje

    Mijn lief,
    'k wil me vermeien
    in je tepelhoven,

    een huisje bouwen
    op je venusheuvel
    van satijn.

    'k Wil in 't putje
    van je navel toeven
    en altijd bij je zijn.


    E-mail mij

    Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.


    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     



    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs