xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" /> Zes miljoen Vlamingen rijden hun gras af. Maar niet één Nederlander die dat verstaat. Zij maaien hun gras. Terwijl wij, Vlamingen, bij het woord maaien het gevoel hebben dat er een zeis of een sikkel aan te pas komt. Tien betekenissen heeft het woord afrijden in het algemeen beschaafd Nederlands, volgens de dikke van Dale. Maar het gras afrijden? Nee hoor, daar moet je Vlaming voor zijn.
Ik was dus het gras aan t afrijden. t Was op een zonnige namiddag (middag voor de Nederlanders) in de herfst. Twee en een halve meter vóór mij dook plotseling een padde(n)stoel(1*) op. Een prachtexemplaar. Zeker dertig centimeter hoog en met een hoed van eveneens dertig centimeter. Een witte met rode vlekken, zoals men ze alleen in sprookjes vindt, en waarin doorgaans kabouters wonen. Honderden madeliefjes en half zoveel boterbloempjes had ik al weggemaaid, maar díe padde(n)stoel was té mooi om in de vernieling te rijden. Ik reed er in een brede halve boog omheen. En dan terug, in een halve boog. De padde(n)stoel kwam keurig op een eilandje te staan. Met de grasschaar knipte ik nauwgezet het lange gras rond de padde(n)stoel weg. U kan zich, beste lezer, nauwelijks voorstellen met wat een zorgvuldigheid ik te werk ging. En plots, alsof het in een fantastische droom was, ging er een deurtje open en uit de padde(n)stoel kwam een piepklein kaboutertje te voorschijn. Een alleraardigst manneke, niet meer dan twee vuisten groot, met een groene pofbroek, een rode dito jas en een gele puntmuts met een flochke. Ik had nooit gedacht dat kabouters zo klein kunnen zijn, laat staan dat ze überhaupt bestaan...
Het mannetje stak zijn beide armpjes in de lucht.
- Dank u, honderdduizend maal dank, zei het met krassende stem. O, wat ben ik u dankbaar dat ge mijn padde(n)stoel gespaard hebt en mij voor een gewisse dood behoed.
Ik kon mijn ogen niet geloven, ik dacht warempel dat ik droomde, en het kaboutertje vervolgde:
- Gij zijt een edel en genereus mens. Groot zal uw beloning zijn. Gij moogt namelijk een wens doen. Eén. Geen drie zoals dat in sprookjes voorkomt. Uw wens zal in vervulling gaan, wat het ook moge wezen. Maar denk vooral goed na vooraleer ge uw wens formuleert, want ge moogt maar één wens doen.
Ik stond perplex. Zou u, lieve lezer, in mijn plaats niet perplex gestaan hebben? Ik kreeg er een klam gevoel van over mijn lichaam. Desalniettemin behield ik voldoende tegenwoordigheid van geest. Eén wens, niet méér!...
Een jaar of tien geleden heb ik één dag en één nacht doorgebracht in Las Vegas. Hier wil ik ooit nog terugkeren, heb ik toen gezegd, maar dan voor een hele week. Wat belet mij om het vliegtuig te nemen en er heen te gaan? Ik ben als de dood geworden voor lange vliegreizen. Naar Las Vegas is het een uur of vijftien vliegen en zo lang stilzitten in de bekrompen ruimte van de economy class business class kunnen alleen zakenlui zich permitteren kan de bloedsomloop levensgevaarlijk verstoren, zeker bij iemand die niet meer van de jongste is. Doodgaan in een vliegtuig op enkele kilometers boven de grond, ik mag er niet aan denken. Daarenboven krijg ik in een vliegtuig doorgaans al na drie à vier uur last van een hoogst onaangenaam zinderend gevoel in de benen, een verschijnsel dat in medische taal restless legs wordt genoemd. Wie het ooit heeft meegemaakt weet precies waarover ik het heb. Als we nu eens met de auto naar Amerika konden rijden?...
- Ik wens, zei ik plots, vastberaden en nogal plechtig, een autostrade van hier tot in Amerika.
Het kaboutertje reageerde zichtbaar geschrokken. Zijn bolronde blozende wangetjes verbleekten een beetje en het flochke van zijn puntmuts kwam rechtop te staan.
- Dat is wel een héél dúre wens, kraste het ventje. Zoudt ge écht geen andere wens kunnen doen?
Jazeker, ik hád er nog één achter de hand.
- Ik zou, zei ik, een vrouw willen die nooit zaagt zeurt voor de Nederlanders .
Het kleine ventje verbleekte nu nog meer.
- Een vrouw die n.nooit z.zaagt, herhaalde hij met bevende stem.
Hij zag er plots heel slecht uit en ik vreesde al dat er iets ergs te gebeuren stond met hem. Maar hij herpakte zich een beetje.
- A propos, vroeg hij zachtjes, om op uw eerste wens terug te komen? Hoe breed hadt ge die autostrade gewenst?
Hij trilde, zijn puntmuts was scheefgezakt en de algemene indruk die hij maakte was er een van radeloosheid. Ik vond hem zo zielig, de situatie zo erbarmelijk en tegelijkertijd zo ridicuul, dat ik in een lach schoot.
Ik lag in mijn bed met wijd open ogen naar de schim van een wegdeemsterend kaboutertje te staren en onbedaarlijk te lachen
- Wat bezielt je toch, vroeg mijn vrouw, en ze gaf mij een por in de ribben. Je houd me nu al de hele nacht wakker. Je bent deze nacht al twee keer opgestaan en je hebt gesnurkt als een varken. En nu maak je mij wakker met dat idioot gelach. Ik durf wedden dat je niet eens weet wáárom je lacht.
Dít was weer een en al realiteit.
- Ik ben opgestaan omdat ik moest plassen, zei ik. Voor een man op mijn leeftijd is dat niet eens zo bijzonder.
- Prostaat, zeker?
- Juist, prostaat. En wat het snurken betreft: doe jíj ook! En waarom ik moet lachen: ik weet het maar al te goed, ik zal het je vertellen
- Asjeblief niet, ik wil slapen.
Met haar linker voet gleed ze langs mijn linker been.
- Je hebt je kousen nog aan, zei ze. Je moest je schamen. Niet te verwonderen dat jij zweetvoeten hebt. Je voeten krijgen geen lucht. En je hebt gisteren weer look gegeten, de hele kamer stinkt ernaar. Bah!
Ze draaide zich op haar rechter zijde. Twintig seconden later snurkte ze al.
(1*) Hoe ik over de schrijfwijze van dit woord denk, kunt u lezen in de inleiding van mijn boek O jerum jerum jerum