Vanwege de toplonen, die vorige week brandend actueel waren, krijgt u nu pas het relaas van mijn uitstap naar Gent. Voor een gepensioneerde kost de treinreis heen en terug naar Gent, vanuit om t even welk Belgisch station, vier euro. Van het Sint-Pietersstation naar alle uithoeken van Gent reizen per tram of per bus kost
niets. Wat houdt mij dan tegen om regelmatig wat dacht u van één keer om de veertien dagen die uitstap te wagen, als dat mij gelukkig maakt? Doen wat je niet laten kan, zeg ik dan tot mezelf. Hopen maar dat mijn halve trouwboek mijn persoonsgebonden materie, zoals mijn vierde beste vriend Hendrik dat zo plastisch uitdrukt daar net zó over denkt
xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Op deze zonnige donderdagmiddag ligt Gent er stralend bij. En rustig. Tussen Sint-Pietersplein en de Vooruit kruisen amper een paar jongeren studenten dus mijn pad, het pad van de bourgeois die zijn beste jaren lang achter zich heeft. In de deuropening van de Cover staat een kerel met een ravenzwarte vetkuif, zwarte leren broek en dito jack zonder mouwen. Tatoeages op de armen en kettingen vervolmaken het geheel. Binnen zitten er nog een paar: vogels van hetzelfde pluimage, naar ik vermoed. Zou iemand als ik hier wel geaccepteerd worden, iemand van mijn leeftijd, met een banaal kostuum en overhemd zij het zonder das en zonder tatoeages, zonder piercings of andere decoraties? Nee, voorlopig durf ik het nog niet, maar ongetwijfeld zal ik er ooit weer eens binnengaan. Een halve eeuw geleden kwam hier een ander publiek over de vloer. Het café heette toen den Amber, het belangrijkste studentencafé uit de jaren vijftig en zestig. Maar den Amber, alias de Cover, staat vandaag niet op mijn programma, evenmin als de Casbah, twee huizen verderop. De Casbah was ook een fameus studentencafé. Nu is het een
nieuwkuis. Met mijn verontschuldiging aan mijn talrijke lezers uit Nederland: als ik de term stomerij gebruik zal mijn nog talrijker lezersschare in Vlaanderen dat niet begrijpen.
De trappen vóór de Minard-schouwburg en het terras van het aanpalend café Marimain zitten vol jongelui. De meisjes met laagzittende heup-jeans die de gepiercete navels en het onderste deel van de rug bloot laten en de bilspleet laten vermoeden. Een beetje verderop: de Savaanstraat. Ze verbindt de Walpoortstraat met de Nederkouter. Hoewel er geen één café was, had de Savaanstraat een halve eeuw geleden toch een zekere aantrekkingskracht. Het was vooral een straat van doorgaand voetverkeer voor studenten die zich in de vroege uurtjes van de Koornmart naar de Kuiperskaai begaven.
Ik kom dus uit de richting van de Walpoortstraat. Tegenover een van de eerste huizen aan mijn rechterkant blijf ik staan: het nummer 37. Is dit het huis waar de toenmalige eerste minister Theo Lefèvre gewoond heeft? In de brievenbus van de eerste minister plassen (via een gleuf in de voordeur!) gold toen als een daad van opperste studentikoziteit, een ware uitdaging voor al wie zich na het middernachtelijk uur, na een bezoek aan den Amber, de Casbah, den Tivoli of de Kuiperskaai, met een stuk in zijn kraag doorheen de Savaanstraat kotwaarts begaf. Grote risicos waren er overigens niet aan verbonden. Het is mij althans niet bekend dat ooit één student voor deze wandaad door de flikken betrapt is geworden. Ik vraag me overigens af of Theo er wel écht woonde. En toch is het Freddy Velghe een keer slecht bekomen. Freddy was nogal groot geschapen en het kostte hem moeite om zijn lid door de gleuf te krijgen. Terugtrekken ging helemáál moeilijk. Er werd gezegd dat Freddy die nacht op zijn kot drie uur met zijn piemel in ijskoud water heeft gezeten
Het huis nummer 37 heeft een façade van witte rechthoekige steenblokken. Het is mij vroeger nooit opgevallen. Er komt toevallig een man uit het huis. Hij gaat iets halen uit een auto die aan de overzijde van de straat geparkeerd staat. Deze kans mag ik niet laten voorbijgaan.
- Pardon, mijnheer, mag ik u misschien vragen of u in dít huis woont?
- Jazeker, in dít huis, nummer 37.
Een minzame nette man van in de zestig met een mooie zilvergrijze haardos.
- Weet u of hier in de buurt Theo Lefèvre gewoond heeft. Hij is eerste minister geweest.
- Zeker, zegt de man. Hij woonde in dit huis, in het huis waar ík nu woon.
Deze man is vriendelijk doch niet overdreven mededeelzaam. Voortgaand op zijn chic uiterlijk zou hij een professor kunnen zijn, of de zoon van de gewezen eerste minister, of beide? Ik durf dat allemaal niet te vragen. Ik vraag hem wel of er na Theo Lefèvre nog andere mensen in het huis gewoond hebben. Neen, niemand. Of de façade misschien veranderd is? Neen, enkel gezandstraald. Het is een mooi huis. Vroeger is dat mij nooit zo opgevallen. Bovenaan de voorgevel: vier stenen met een uitgebeiteld reliëf. Van hier beneden kan ik niet zeer goed zien wat het allemaal voorstelt. De brievenbus zit nu ook niet meer in de deur, maar náást de deur, in de muur. Van dat plassen in de brievenbus zwijg ik wijselijk. Ik zeg enkel nog: dank u wel mijnheer en
ach, waar is de tijd.
Ik concentreer mij verder op de gebouwen aan mijn rechterkant. Eerst is er nog het huis met nummer 35 en dan volgt een oneindig lang ouderwets gebouw: het Sint-Barbaracollege met aanpalende kerk. Aan de voorgevel van de kerk zitten twee gedenkplaten vast. De bovenste met een gedicht in t Frans van Emile Verhaeren, het onderste met een vertaling in t Nederlands van datzelfde gedicht. Er staat verder vermeld dat Emile Verhaeren hier school heeft gelopen en dat die platen hier werden gehangen ter gelegenheid van het honderd vijfentwintigjarig bestaan van de oudleerlingenclub. Ik schrijf de originele tekst de Franse dus ter plaatse af. Hier volgt hij:
Je sais ta gloire, Escaut, violente ou sereine.
Jadis, quand la louve romaine,
Mordait le monde au coeur,
La machoire de sa fureur,
Dans les plaines que tu protèges
Neut à broyer que pluie et boue, que vent et neige,
Et tes hommes libres et francs,
De loin en loin, du haut des barques,
Lui laissèrent, à coups de javelots, la marque
De leur courage, au long des flancs.
Ik weet echt niet of ik dit mooi moet vinden
En net ben ik klaar met het overschrijven en nog aan het twijfelen of ik ook niet de Nederlandse vertaling zal overschrijven, als iemand mij op de schouder tikt. Het is Paul Beernaert, een kennis uit de loopclub; we hebben samen nog de marathon van Parijs gelopen. Wat ik hier zo druk aan t schrijven was? Of hij hier ergens in de buurt woont? En of! Savaanstraat nummer 33. Maar dat is het Sint-Barbaracollege zelf! Precies: zijn vrouw is de conciërge van het internaat, sedert een jaar of tien. Ik ben hier dus aan het goede adres voor een pak nuttige informatie. Dat het gedicht hier opgehangen werd in 2003, dat het college achthonderd en vijf leerlingen telt, waarvan honderd internen, dat het college vroeger door paters Jezuïten beheerd werd. De paters hebben er een jaar of drie geleden de brui aan gegeven en ze hebben zich teruggetrokken in Drongen. Alleen pater Loyens is gebleven: hij woont in nummer 35, tussen het college en het huis van Theo dus
Voorbij de Sint-Barbarakerk staat weer een oneindig lang gebouw: modern en aartslelijk. Het gebouw van de belastingen, weet Paul Beernaert mij te vertellen. Op de grond waar ze dit kolossaal gedrocht hebben neergezet moeten eertijds de English Club en de drukkerij van De Landwacht en De Gentenaar gestaan hebben. Paul weet daar niets van.
Op t internet vind ik dat de English Club de populaire naam is voor Provinciaal Handels- en Taalinstituut, dat heden ten dage gevestigd is aan de Henleykaai, nummer 83. Voor velen van mijn medestudenten uit de jaren vijftig en zestig moet de English Club ongetwijfeld amoureuze herinneringen oproepen: er waren er nogal wat die een lief hadden die daar school liep. Ikzelf behoorde niet tot die gelukkigen, wat nog niet wil zeggen dat ik niet in andere wateren viste
De drukkerij van De Landwacht en De Gentenaar kenden we vooral van in de vroege uurtjes. Dan stonden de drukpersen roodgloeiend. Even voor vieren kwamen de eerste ochtendbladen van de pers gerold. Voor een arme student viel er altijd wel een krant te rapen. In grote rode letters stond het woord EXEMPLAAR erop gestempeld. Velen die anders misschien om drie uur of zelfs om twee uur naar hun kot zouden getrokken zijn, bleven wat langer plakken in den Amber of aan de Kuiperskaai vanwege die gratis krant. Voor mij, student geneeskunde, was dat een uitstekende voorbereiding op mijn toekomstig beroep. Zoals elkeen weet wordt een dokter nogal eens uit zijn bed geroepen in t holst van de nacht. Welnu, in illo tempore ben ik meer uit dan in mijn bed geweest
Naar het eind van de straat toe, aan mijn linkerhand, is er nu een café, zegt Paul. Ik dank hem voor de waardevolle inlichtingen en ik beloof zijn naam te vermelden in mijn eerstvolgende cursiefje.
Het café huisnummer 8 heet t Savaantje. Ik ga er binnen in de hoop iets meer te weten te komen over hoe het de English Club en de drukkerij van De Landwacht en De Gentenaar vergaan is. Het is nogal donker en stil in t Savaantje. Achterin zit een klant te spelen op een gokautomaat. De cafébaas zit achter zijn toog glazen te wassen. Ik bestel twee pinten: één voor de baas en één voor mij. Het café bestaat een jaar of tien. De patron woont hier pas één jaar. Hij is afkomstig van Pittem in West-Vlaanderen. Over de Savaanstraat weet hij eigenlijk niets te vertellen en allerminst over een krantendrukkerij of een English Club. Mijn pint is al leeg als hij amper een klein slokje gedronken heeft.
In de huizen nummer 2 tot en met 6 is het consulaat van Mauretanië gevestigd. Uitermate interessant gegeven. Je weet maar nooit wie je nog van dienst kan zijn in dit leven
De consul zit er alvast niet krap: Savaanstraat 2, 4 en 6!
|