Foto
Foto
Foto

O jerum jerum jerum…

Mijn memoires

(2006, 206 p., 17,95 €)

Te bestellen via mail:

kvansteenbrugge@gmail.com

(geen verzendkosten)

Odysseus op Aiaia
De omzwervengen vanOdysseus
(2013, 100 p., 11,45 €)
Te bestellen via mail
kvansteenbrugge@gmail.com
(geen verzendkosten)
Mijn nieuwste boek "Uit het schuim (van de zee)", de Griekse mythologie in 136 verhalen, 402 p., kan besteld worden via mail (kvansteenbrugge@gmail.com) of via mijn telefoonnummer 056.215944. Prijs: 18,95 euro (er hoeven geen verzendkosten betaald te worden).
Foto
Bezoek Zerar op www.bloggen.be/zerar

VERHAALTJES UIT DE GRIEKSE MYTHOLOGIE:
www.bloggen.be/dzeus
elke maandag en elke vrijdag een nieuw verhaal!

Inhoud blog
  • Proficiat Joe!
  • Waarde lezer van mijn blog...
  • Bibliografie
  • Luchtgitaar
  • Met een klare kijk en... veertig jaar later.
  • Brief aan vier miljoen lezers.
  • Frans De Smet overleden.
  • Recente Tack.
  • Roger Tack
  • Ouessant schapen en digitalis.
  • Drie onbekende Vlamingen
  • Gelukkig Nieuwjaar.
  • NIET ONBELANGRIJK INTERMEZZO
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (38)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (37)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (36)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (35)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (34)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (33)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en LoopclubGrijsloke (32)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (31)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (30)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (29).
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (28)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (27)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (26)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (25)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (24)
  • Santiago de Compostella.
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (23)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (22)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (21)
  • BIBLIOGRAFIE
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (20)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (19)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (18)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (17)
  • Mijn laatste drie boeken...
  • De 33e Dwars door Grijsloke.
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (16)
  • Europa en de eurobiljetten.
  • Het eerste blogboek.
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (15).
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (14)
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (13).
  • Epocriet.
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (12).
  • Een bestseller.
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (11)
  • EEN PERFECT CADEAU.
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en loopclub Grijsloke (10).
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (9).
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (8).
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (7).
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (6).
  • De 31e Dwars door Grijsloke.
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (5).
  • Quizzzz.
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (4).
  • Vijf jaar geleden.
  • Uit het schuim van de zee.
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (3).
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en loopclub Grijsloke (2).
  • De geschiedenis van Dwars door Grijsloke en Loopclub Grijsloke (1).
  • Toneelschrijven: een lucratieve zaak.
  • MYTHOLOGISCH BLIJSPEL.
  • Waarom?
  • ZEVERARIJ...
  • Panta rei.
  • Februari.
  • Januari-dialoog.
  • Pietje van 't Hazegras.
  • Niveaus.
  • Onze lieve Heeren.
  • Nieuwjaarsgedichtje.
  • Oudejaarsgedichtje.
  • Over Kerstmis, de paus en Zeyneppeke.
  • Acribie.
  • Reactie op Oostends verhaal.
  • Oostende.
  • Tantezegger.
  • Gravensteenfeesten met Valeer en Freddy, maar... zonder Mico.
  • Cassandra d'Ermilio.
  • Academische zitting!
  • Allerheiligengedicht.
  • Econoshock (brief aan J. Vanlichtervelde).
  • Brief aan W.D.: over azijn, kanker en mitochondriën.
  • Gedichtje voor mijn Tony.
  • Spelenderwijs, godverdomme.
  • Bravo, Jean-Luc!
  • Het antwoord van de filosoof.
  • Brief aan Jan Bauwens, over kunst.
  • En nu: directeur!
  • Gearriveerd (foto)
  • Brief aan Willy Debyser.
  • Reis naar Griekenland (stripverhaal).
  • Afscheid van het Revalidatiecentrum.
  • Wondjes likken...
  • De 28e Dwars door Grijsloke: afgang van de macho's.
  • Tante Sidonie in Peking.
  • Duivensport olympisch?
  • Loezen en flamoezen.
  • Goed nieuws.
  • Grijslokes Olympische maagden.
  • Ronde van Frankrijk.
  • De krant van 18 juli 1940.
  • Gaarne uw mening, Jack.
  • Bauwens over Boonen.
  • De mammelokker.
  • Gisteren was het achtenzestig jaar geleden dat...
  • Plagiaiku's.
  • Brief aan een collega.
  • Ik ga nog even door.
  • Over toebrouks en snelzeêkers.
  • De haan en de high-koe.
  • Het Laatste Nieuws.
  • Het cordon, schematisch.
  • Brief aan Marc Vanhoye.
  • Bloch.
  • Achilleus' wraak (To Margos).
  • Over Hugo Claus, Alzheimer en euthanasie.
  • De nacht van de geschiedenis.
  • Vrije meningsuiting.
  • Griekse mythologie.
  • Professor Sebruyns.
  • Vera Janacopoulos.
  • Valentijn.
  • Schone Kunsten.
  • Het cordon doorbroken.
  • "Een brief... professor".
  • Theseus en Prokroustes.
  • Aan al mijn lezers...
  • Het mooiste kaartje kwam van de vrederechter.
  • Over dokter Deberdt (uit "Meneer Doktoor").
  • Leo Vantorre.
  • Leo Debudt.
  • Fragment uit "De bezetting van het Gravensteen" door Buth.
  • Eigen schuld.
  • Professor Vandendriessche.
  • Nog een brief aan Jack Vanlichtervelde.
  • Joseph uit de Gekko.
  • De foto...
  • Freddy Strumane is weer in 't land: fotoreportage.
  • Brief aan de praeses van moeder Laetitia.
  • Brief aan Jack Vanlichtervelde.
  • november: allerheiligenmaand.
  • Lompe boerkes.
  • Rommelaere & co.
  • Percussieve sublimatie.
  • Het symposium van 3 oktober.
  • Emeriti, Eelbode en Glam.
  • Gesplitst.
  • Justine Henin.
  • Uit het dagboek van Jack Vanlichtervelde.
  • Krantenkop.
  • Gedicht voor Annelies.
  • Nabeschouwingen bij de 27e Dwars door Grijsloke.
  • 2000: GRIJSLOKE 2000 (verzameld werk over Grijsloke)
  • Het woordje van de stichter.
  • Over de Heuvelenloop en... Puk.
  • Nummer 25.
  • Over twee neuropsychiaters.
  • Tollardrieheuvelenloop te Kooigem op 8 juli 2007.
  • Brief aan Jan Bauwens.
  • Zuster van Houwelingen.
  • O jerum jerum jerum...: een hit!
  • Tony 65.
  • Verjaardagen.
  • Goed nieuws en slecht nieuws.
  • (vervolg)
  • (vervolg)
  • Ameland.
  • Darwin of God?
  • Voilà.
  • De krant van 6 april.
  • Het einde komt in zicht.
  • Bij Kalypso.
  • Anzegem en Grijsloke te boek.
  • Feinsin.
  • Het afscheidsmaal.
  • Odysseus praat met de schimmen.
  • Een avondje Gent.
  • In het rijk der doden.
  • Vertrekkensklaar voor de onderwereld.
  • 365 dagen later.
  • Een jaartje geduld...
  • De Gouden Poort.
  • Spectaculaire ontwikkelingen op Aiaia.
  • Op mijn plaats gezet.
  • Brief aan professor van Togenbirger.
  • Meer over Odysseus.
  • Odysseus, ja of neen?
  • De trilogie.
  • De schone dagen van Sint Jan.
  • Bij mijn vriend Raymond Creus.
  • Jack Vanlichtervelde.
  • Malthus.
  • Nieuwjaarsgedichtje.
  • Beste wensen.
  • Over leugens en onzin.
    {TITEL_VRIJE_ZONE}
    Zoeken met Google


    Willekeurig Bloggen.be Blogs
    geertwilders
    www.bloggen.be/geertwi
    DE GRAVENSTEENFEESTEN WAREN WEER GOED DIT JAAR! IO VIVAT!
    Gedichtje:

    Mijn Gent

    Je was mijn ál:
    mijn moederborst,
    mijn bierkanaal.

    Mijn knusse woon,
    mijn vaste stek,
    mijn dierbaar oord.

    Mijn jongensdroom,
    mijn wijsheidsbron,
    mijn levensschool.

    Mijn plantentuin,
    mijn Bijloke
    en mijn Rozier.

    Mijn Aula en mijn Brug,
    mijn Amber
    en mijn Nat King Cole.

    Mijn stoverij met friet,
    mijn Meiresonne,
    mijn Kuiperskaai.

    Mijn studentenclub,
    mijn bleke maan,
    mijn Gravensteen.

    Mijn stad,
    waaruit ik
    ál mijn heimwee put.

    Mijn Gent!

    Willekeurig Bloggen.be Blogs
    voetbalweetjes
    www.bloggen.be/voetbal
    Blog als favoriet !
    Startpagina !
    Mijn favorieten
  • bloggen.be
  • grijsloke.be
  • Willekeurig Bloggen.be Blogs
    tilloenk
    www.bloggen.be/tilloen
    Een piepklein liefdesgedichtje.

    'k Zou je willen kussen.

    'k Zou je zoveel keren
    willen kussen
    als er sterren
    aan de hemel staan,
    als er korrels liggen
    op het strand,
    ... en nog veel meer.
    Willekeurig Bloggen.be Blogs
    happykrantje
    www.bloggen.be/happykr
    Foto
    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto

    Vrouwelijke BV's:
    (mijn TOP 3)
    1. Tanja Dexters
    2. Tine Van den Brande
    3. Annelies Beck
    4. Esther Sels
    5. Annelies Rutten (ik kan maar geen geschikte foto van haar vinden; ik wacht dus maar tot ze er mij zelf een stuurt)

    Willekeurig Bloggen.be Blogs
    opiniepeiling
    www.bloggen.be/opiniep
    Willekeurig Bloggen.be Blogs
    mydi
    www.bloggen.be/mydi

    Het toneelstuk "DE TWISTAPPEL" is een dolle klucht die gaat over de oorsprong van de Trojaanse oorlog. Voor inlichtingen: www.bloggen.be/kris/archief.php?ID=855455  of mail kris.vansteenbrugge@skynet.be .

    SCHRIJVELARIJ
    over: GENT, GRAVENSTEEN, GRIEKENLAND, GRIJSLOKE, GEZONDHEID, GENEESKUNDE, GEHOOR, G-PLEK.
    ...........Voor verhaaltjes uit de Griekse mythologie, surf naar www.bloggen.be/Dzeus ...........Voor recente cursiefjes, surf naar www.bloggen.be/pierpont ...........PICTAIKU'S (de allernieuwste kunstvorm) vindt u op www.bloggen.be/pictaiku
    08-03-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vertrekkensklaar voor de onderwereld.

    Konden de goden nu echt niets beters verzinnen, vraagt Odysseus zich af. Heeft hij misschien nog niet genoeg geleden? En hoe moet hij daarheen, naar de onderwereld? Mogen zijn vrienden hem vergezellen? Neen, dat mogen ze niet. Slechts vier stervelingen hebben ooit de onderwereld betreden: Orpheus, Herakles, Theseus en dezes vriend Perithoös. Deze laatste is nooit meer onder de levenden teruggekeerd en Theseus heeft er een deel van zijn achterwerk achtergelaten. Odysseus dient deze opdracht eerder te beschouwen als een gunst, die de goden slechts aan zéér weinig stervelingen verlenen. Hoe hij het rijk van Hades vinden zal? De god Hermes, die ook de doden begeleidt naar de onderwereld, zal hem er heen brengen. Kirke belt Hermes op met een mobiele telefoon. Odysseus is verbaasd over dit wonderbare communicatiemiddel. Kirke legt hem uit dat dit toestel ooit eens gemeengoed zal worden bij de stervelingen. Maar dat zal nog meer dan drieduizend jaar duren. Nu is het nog een voorrecht van de goden, net als zovele andere voorrechten. Maar al die voorrechten van de goden zullen hun uiteindelijk door de mens ontfutseld worden, behalve twee: de onsterfelijkheid en de eeuwige jeugd. Met het vermeerderen van hun bezit en hun kennis zullen de mensen evenwel niet gelukkiger worden. Wel in tegendeel. Immers: zijn de goden gelukkig?

    Lang zal Hermes niet onderweg zijn, zegt Kirke. Het dunkt haar dat ze hem al hoort aankomen. Ze zal zich nu verwijderen om een offer te gaan brengen aan de goden in naam van Odysseus, haar teergeliefde Odysseus. Het bloed van het offerdier zal ze Odysseus meegeven, want hij zal het verse offerbloed nodig hebben om het te drinken te geven aan de schimmen van de afgestorvenen, opdat zij in staat zouden zijn tot hem te spreken. Daar is Hermes al. Hij legt uit welke de weg is die zij zullen volgen naar de Hades. Met Odysseus’ enig overgebleven schip zullen ze afvaren. De Noordenwind zal hen in de goede richting sturen, tot aan het einde van de Oceaan. Daar zullen ze aanmeren, aan een woest strand, vol rotsen en begroeid met wilgen en populieren, het woud van Persephone, de godin van de onderwereld. Daar bevindt zich een grote rots. Via een sleet in die rots zullen ze afdalen naar een ondergrondse rivier, de Dodenrivier. De veerman Charon zal hen, zonder vragen te stellen, naar de overkant van de rivier brengen, naar het dodenrijk. Dan zullen ze tot bij de poort van de Hades komen. Deze wordt bewaakt door Kerberos, de vreselijke hellehond met de drie koppen. Maar dank zij het gezelschap van Hermes zal Odysseus geen tegenstand ondervinden van de hond. Zo zullen ze dan binnentreden in het rijk der schimmen. Daar zal Odysseus eerst met de ziener Teiresias moeten spreken, zegt Hermes. Hij immers is de enige in het rijk der doden die hem te woord zal staan zonder eerst van het offerbloed gedronken te hebben. Odysseus mag overigens niemand van het offerbloed laten drinken zonder eerst met Teiresias gesproken te hebben. Teiresias is de enige dode in de onderwereld die tegelijk ook levend is, ofschoon hij voor eeuwig gevangen zit in het rijk der doden. Na met Teiresias gesproken te hebben, zal Odysseus zich een korte wijle met de schimmen kunnen onderhouden, nadat het bloed hun tongen zal losgemaakt hebben.

    Kirke verschijnt weer op de scène. Ze heeft een dier geslacht en brengt het offerbloed. Ze heeft ook een fles melk, een pot honing, een fles wijn en een fles water bij. Odysseus moet de vier flessen in de aangegeven volgorde storten als plengoffer voor de goden, zodra hij het rijk der schimmen heeft betreden. Ze geeft Odysseus ook nog een fles "oude klare" mee voor Teiresias en een muntstuk van twee euro voor de veerman. Ga nu, Odysseus, zegt ze, man van mijn hart, doe zoals de goden u bevelen en laat u begeleiden door Hermes. Ik zal u hier opwachten samen met de nimfen en uw drie makkers, die ik ondertussen hun ware gedaante zal teruggeven. Met het vlees van het geofferd dier zullen wij dan allen samen een lekker afscheidsmaal nuttigen. Ga nu… Huilend keert ze zich om. Hermes en Odysseus verlaten de scène: ze begeven zich op weg naar de onderwereld.

    08-03-2007 om 00:00 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    05-03-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.365 dagen later.

    Driehonderdvijfenzestig dagen zijn voorbijgegaan. Morgen mag Odysseus het eiland verlaten – ’t is een schrikkeljaar – en krijgen zijn makkers hun ware gedaante terug. Geknield zit Kirke vóór hem. Ze heeft haar hoofd in zijn schoot gelegd en ze weent overvloedige tranen van verdriet. Ze zal hem niet beletten het eiland te verlaten, maar ze smeekt hem te blijven, uit vrije wil, en haar niet voor altijd ongelukkig te maken. Hij is toch gelukkig geweest met haar? Ze heeft het hem toch altijd naar de zin gemaakt? Odysseus kan dat niet ontkennen, maar toch wil hij vertrekken. Hij wil zijn echtgenote Penelope terugzien, die nu reeds elf lange jaren trouw op hem wacht. Hij wil opnieuw zijn geboortegrond Ithaca betreden en heersen over zijn volk. Hij wil zijn ouders terugzien en zijn opgroeiende zoon Telemachus die nog een peuter was toen hijzelf naar Troje afreisde. Kirke antwoordt dat zij uit goede bron vernomen heeft – goden vernemen altijd alles uit goede bron – dat behalve zijn naaste familie niemand op Ithaca nog gelooft dat hun koning nog in leven is. Dat zijn paleis vol mannen zit die naar de hand van zijn vrouw dingen. Penelope is tot op heden weliswaar nog niet bezweken voor haar vrijers, maar dat zal ze alleszins geen negen jaar meer uithouden. Negen jaar? O ja, dat vergeet ze nog te zeggen, en dat heeft ze ook uit goede bron, zó lang zal nog het duren vooraleer hij uiteindelijk zwaar gehavend zijn geboortegrond zal kunnen betreden. Penelope zal dan reeds een oude vrouw zijn, een vrouw die niet meer in staat zal zijn aan alle verlangens van een man te voldoen. Terwijl zijzelf, Kirke, nimmer haar jeugdige frisheid zal verliezen, omdat zij mag genieten van de eeuwige jeugd, het voorrecht van alle onsterfelijken. Als hij toch nog voor haar wil kiezen, wil ze hem beloven dat ze altijd voor hem klaar zal staan en dat ze tot zijn laatste levensdag aan zijn vurigste verlangens zal voldoen. Maar Odysseus blijft onvermurwbaar. Voor Kirke zal er dus niets anders opzitten dan haar gasten te laten vertrekken. Maar eerst moet Odysseus nog een belangrijke opdracht vervullen. Dat is haar medegedeeld door de oppergod zelve: een beslissing die genomen is door Zeus in samenspraak met de god Poseidon en alle andere goden van de Olympos. Vooraleer hij met zijn makkers het eiland mag verlaten, moet hij eerst een bezoek brengen aan de onderwereld…

    05-03-2007 om 16:08 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    03-03-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een jaartje geduld...

    De rest van het Odysseusverhaal draag ik op aan Christophe, aan patje en aan Omsk en aan al die anderen die ongetwijfeld denken: voilà, de drie reacties zijn binnen, wíj hoeven dus niet meer. Laat ik nogmaals opmerken dat dit nog niet het échte verhaal is. Dit is slechts de korte inhoud, het stramien in feite, volgens hetwelk het uiteindelijk verhaal zal opgebouwd worden…

     

    Enkele dagen zijn voorbijgegaan. Odysseus zit op een boomstronk. Eén van de zijn betoverde makkers komt hem gezelschap houden. Aanvankelijk weet hij niet met wie van de drie hij te doen heeft. Hij komt er achter dat het Eurylochus is, zij het met enige moeite. Want al begrijpt het varken Eurylochus alles, de gave van de spraak heeft hij verloren, net als de twee andere makkers. Toch komt Odysseus een en ander te weten over de gemoedstoestand van zijn makkers, door het stellen van accurate vragen, dewelke beantwoord worden door een klagend of opgewekt geknor, of door een bevestigend geknik, hetzij ontkennend geschud met het hoofd. Over hun behandeling op het eiland hebben zij niet te klagen. Aan eten en drinken ontbreekt het hen niet, aan vers stro evenmin. Ze worden door de nimfen vertroeteld. Elk van de drie nimfen draagt zorg voor één van hen. Omdat zij anders moeilijk van elkaar te onderscheiden zijn, hebben de nimfen hun een lintje van verschillende kleur rond hun staartje gebonden. Eurylochus toont zijn lintje met een zekere fierheid: een roze… Odysseus drukt er zijn leedwezen over uit dat zij in die dierlijke gedaante moeten rondlopen, maar troost hen met het vooruitzicht dat zij over een jaar hun menselijke gedaante zullen terugkrijgen: Kirke heeft het hem beloofd. Dan zullen ze meteen weer koers zetten naar hun vaderland. Een vol jaar: Eurylochus laat een lamentabel geknor horen. Wat weerhoudt Kirke om hen nu reeds opnieuw om te toveren? Als Odysseus onder ede belooft dat hij haar een vol jaar gezelschap zal houden. Op die manier zou dat jaar op Aiaia ook voor hen draaglijk zijn. Ja, waarom eigenlijk niet, vraagt Odysseus zich af. Hij belooft Eurylochus dat hij het haar zal vragen….

    De nimf die Eurylochus onder haar hoede heeft is naar hem op zoek. Ze vindt hem hier bij Odysseus. Ze maakte zich al ongerust over hem. Zijn etensbak is reeds gevuld. Eurylochus gaat gewillig mee: hij kwispelt zelf met zijn staartje. Even later betreedt Kirke de scène. Ze komt bij Odysseus op de schoot zitten. Ze is lief en aanhalig. Ze vraagt hem of hij het naar zijn zin heeft bij haar op het eiland en of ze wat voor hem kan doen. Odysseus ruikt zijn kans: hij smeekt haar zijn makkers hun vroegere gedaante terug te geven. Over een jaar, antwoordt ze beslist. Als ze het nú reeds doet loopt ze immers de kans dat de heren tóch vroeger vertrekken. En als we nu op ons erewoord beloven dat we niet eerder weggaan, vraagt Odysseus. Kirke beweert dat de eed van een sterveling waardeloos is. En wíj zouden u wél moeten geloven op uw woord, replikeert Odysseus. Niet zómaar op mijn woord, zegt Kirke. Om u gerust te stellen zal ik hierbij een plechtige eed afleggen. Ik zal zweren, bij de Styx, de rivier van de onderwereld, en voor Zeus, onze oppergod, dat ik uw mannen hun menselijk lichaam zal terug bezorgen en dat ik hen en uzelf in vrede van hier zal laten vertrekken, van zodra één jaar zal verstreken zijn. Ze voegt de daad bij het woord en ze doet de dure eed waar goden zich nimmer kunnen aan onttrekken: ze zweert bij de Styx, en ze roept daarbij de oppergod tot getuige. Mijn vrienden worden op die wijze, geheel onschuldig, wel héél zwaar gestraft, moppert Odysseus. Maar Kirke lacht zijn grieven weg. Over een jaartje zal hun kwelling voorbij zijn en een jaartje is gauw om. Oneindig veel groter en eeuwigdurend zal háár kwelling zijn, vanaf het ogenblik dat ze definitief afscheid zal moeten nemen van hem, haar geliefde Odysseus. Onze held laat zich door die woorden overtuigen en hij komt weer helemaal in de ban van Kirke. Ze liggen weer in elkanders armen als het doek dichtgaat.

     

    Laten we zeggen dat dit nu het einde is van het eerste bedrijf. Dank u voor uw aandacht, Christophe, patje en Omsk… en de anderen. Komende week gaan we verder, want na een eerste bedrijf komt er een tweede. Zo hoort het.

    03-03-2007 om 00:14 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (1)
    02-03-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Gouden Poort.

    De  Gouden Poort.

     

    Het zal u, trouwe lezer, ongetwijfeld niet ontgaan zijn – vermits u een trouwe lezer bent – dat ik veertien dagen geleden in een brief aan professor van Togenbirger het voornemen heb geuit om een stukje “filosofisch proza” van zijn hand in de vorm van een gedicht te gieten. Of de professor dat een goed idee vond? Erg enthousiast bleek hij alvast niet te zijn. Zijn antwoord was er een in de zin van “je doet maar wat je niet laten kunt”. En omdát ik het niet laten kon, heb ik het dus maar gedaan. Het luidt als volgt:

     

    Spiegels (door Omsk, in versvorm gebracht door Kris).

     

    Google Earth:

    de mens klikt aan,

    zoomt in op zichzelf.

    De kijker is de bekekene,

    jager en prooi,

    subject en object,

    kenner en gekende,

    vraag en antwoord tegelijk.

     

    Google Earth,

    het internet,

    het computerscherm:

    niets anders

    dan een spiegel.

    Het spiegelbeeld,

    dat is hijzelf,

    de mens.

     

    De mens schreeuwt:

    kijk, dat ben ikzelf!

    Hij kijkt en ziet zichzelf:

    hij heeft zichzelf gevonden...…

    Hij steekt zijn hand uit,

    wil zichzelf betasten,

    maar de spiegel breekt

    en valt aan scherven.

     

    Hij vraagt zich af,

    heel even maar,

    of niet hij het beeld is

    van de mens daar in de spiegel.

    Wie weerspiegelt wie?

    Wie is eerst?

    Wie is origineel?

    Wie aapt wie na?

     

    De mens heeft zich ontdubbeld,

    hij zoekt zichzelf.

    Maar pas heeft hij zichzelf gevonden,

    of daar breekt hij al, in stukken.…

    De stukken van zichzelf

    vindt hij in de spiegel wel terug,

    op het scherm, op teevee,

    in de straten van de stad.

     

    Die stukken noemt hij medemensen.

    Wie was er het eerst, ‘

    vraagt hij zich af,

    mijn medemensen of ikzelf?

    En hij bekijkt hen,

    in de spiegels,

    op de schermen,

    in de straten van de stad.

     

    Weer vraagt hij zich af:

    wie aapt wie na?

    En deze spiegels,

    wie heeft ze bedacht?

     

    Hoe vindt u het? Vond u het in proza-vorm beter? Of hebt u het proza op www.bloggen.be/omskvtdw niet gelezen? Wat u er ook moge van denken, meer dan een bevlieging van mij hoeft u er niet achter te zoeken…

    Maar wat heb ik toch? Twee of drie dagen geleden sla ik een boek open en ik kom terecht bij een gedicht van Paul van Ostaijen. Het is een oud schoolboek en het heet “DE GOUDEN POORT, bloemlezing met kort literatuuroverzicht, 1970”. Het gedicht heet “Alpejagerslied” en de dichter Paul van Ostaijen hoef ik u ongetwijfeld niet voor te stellen. In de lijst van de honderd beroemdste belgen heeft hij zijn plaats in de eerste helft van de rangschikking en daar wordt hij slechts door één andere dichter vooraf gegaan, namelijk Guido Gezelle. Ik weet niet of er een lijst bestaat van de honderd beroemdste Vlaamse gedichten: zonder twijfel zou zijn gedicht “Marc groet ’s morgens de dingen” daar helemaal vooraan staan. Niets belet mij – en dit ter zijde – om dat beroemde gedicht eventjes in herinnering te brengen:

     

    Marc groet ’s morgens de dingen

     

    Dag ventje met de fiets op de vaas met de bloem ploem ploem

    dag stoel naast de tafel

    dag brood op de tafel

    dag visserke vis met de pijp

           en

    dag visserke vis met de pet

           pet en pijp

    van het visserke vis

           goeiendag

    DAA-AG vis

    dag lieve vis

    dag klein visselijn mijn.

     

    Maar laten we terugkeren tot van Ostaijens Alpejagerslied. Bij het lezen ervan bekruipt mij de drang om dat gedicht in proza-vorm te schrijven. Ik besef maar al te goed dat ik wel gek lijk, na dat omgekeerd experiment met het stukje van Omsk. Maar is het niet Omsk zelf die mij aanraadt te doen wat ik niet laten kan? Welaan dan:

     

    Alpejagerslied (door P. van Ostaijen, in proza geschreven door Kris).

     

    Een heer die de straat afdaalt, een heer die de straat opklimt: twee heren die dalen en klimmen, dat is de ene heer daalt en de andere heer klimt, vlak vóór de winkel van Hinderickx en Winderickx. Vlak vóór de winkel van Hinderickx en Winderickx, van de beroemde hoedenmakers, treffen zij elkaar. De ene heer neemt zijn hoge (hier is mogelijk het woord “hoed” vergeten, nvdr) in de rechterhand, de andere heer neemt zijn hoge hoed in de linkerhand. Dan gaan de ene en de andere heer, de rechtse en de linkse, de klimmende en de dalende, de rechtse die daalt, de linkse die klimt, dan gaan beide heren, elk met zijn hoge hoed, zijn eigen hoge hoed, zijn bloedeigen hoge hoed, elkaar voorbij, vlak vóór de deur van de winkel van Hinderickx en Winderickx, van de beroemde hoedenmakers. Dan zetten beide heren, de rechtse en de linkse, de klimmende en de dalende, eenmaal elkaar voorbij, hun hoge hoeden weer op het hoofd. Men versta mij wel, elk zet zijn eigen hoed op het eigen hoofd: dat is hun recht, dat is het recht van deze beide heren.

     

    In de oorspronkelijke tekst, de poëzie-versie dus, staan acht hoofdletters, namelijk de “E” van het eerste en het tweede woordje “een” en driemaal de “H” en evenveel keer de “W” van de eigennamen van de beroemde hoedenmakers. Verder staat er maar één enkel leesteken: de punt helemaal aan het einde. Alle andere leestekens heb ik toegevoegd en waar het nodig was heb ik een hoofdletter geschreven. Maar niet één letter heb ik gewijzigd. Vind u het geen prachtig stukje literatuur? Of hebt u het niet zo begrepen op het expressionisme? Sta mij toe hier even de definitie van het woord expressionisme weer te geven, zoals het gedrukt staat in van Dale: “richting in literatuur, muziek en beeldende kunsten die het wezen van de dingen en de visie van de kunstenaar daarop probeert uit te drukken”. Snapt u het wezen van de dingen en de visie van de kunstenaar in het Alpejagerslied? U misschien niet, en ík al helemaal niet. Maar dat ligt dan enkel en alleen aan ons, aan u en mij, want neem het van mij aan: het Alpejagerslied is een fameus stuk literatuur – anders stond het niet in de Gouden Poort – en Paul van Ostaijen is een heel grote, de grootste Vlaamse dichter, na Guido Gezelle. Zes miljoen Vlamingen zullen zich allicht niet vergissen bij de keuze van “de grootste aller tijden”.

    Naadloos, of dan toch bijna, brengt dit mij tot Guido Gezelle. Vraag aan Etienne Planchon, preses van de studentenclub Laetitia tijdens het academisch jaar 1961-62, wie de grootste Gezelle-kenner aller tijden is. Negen kansen op tien dat hij mijn naam vermeldt. Mag ik dan misschien een woordje meepraten over Gezelle? Of laten we zeggen een gedicht van Gezelle citeren? Een onovertroffen, wat zeg ik, een onovertrefbaar liefdesgedicht. De beroemde priester-dichter schreef dit gedicht in 1858 voor zijn geliefde leerling Eugène van Oye. Gezelle was toen 28 jaar oud en leraar aan het Klein Seminarie in Roeselare. Het gedicht is eveneens opgenomen in de Gouden Poort. Hier gaat het:

     

    Dien avond en die roze

     

    ‘k Heb menig uur bij u

       gesleten en genoten,

    en nooit en heeft een uur met u

       me een enkle stond verdroten.

    ‘k Heb menig menig blom voor u

       gelezen en geschonken,

    en, lijk een bie, met u, met u,

       er honing uit gedronken;

    maar nooit een uur zo lief met u,

       zo lang zij duren koste,

    maar nooit een uur zo droef om u,

       wanneer ik scheiden moste,

    als ’t uur wanneer ik dicht bij u,

       die avond, neergezeten,

    u spreken hoorde en sprak tot u

       wat onze zielen weten.

    Nog nooit een blom zo schoon, van u

       gezocht, geplukt, gelezen,

    als die die avond blonk op u,

       en mocht de mijne wezen!

    Ofschoon, zowel voor mij, als u,

       - wie zal dit kwaad genezen? –

    een uur bij mij, een uur bij u,

       niet lang een uur mag wezen;

    ofschoon voor mij, ofschoon voor u,

       zo lief en uitgelezen

    die roze, al was ’t een roos van u,

       niet lang een roos mocht wezen,

    toch lang bewaart, dit zeg ik u,

       ’t en ware ik ’t al verloze,

    mijn hert drie dierbre beelden: u,

       dien avond – en die roze!

     

    Dag, vrienden van de poëzie!

    02-03-2007 om 00:00 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    23-02-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Spectaculaire ontwikkelingen op Aiaia.

    We zitten dus met een lijk…

     

    De nimfen stormen de scène op, in paniek. Ze hebben Kirke’s geschreeuw gehoord. Tot hun afgrijzen zien ze Kirke liggen, levenloos, met bloed besmeurd – Odysseus is in geen velden of wegen meer te bespeuren –. Zou ze dood zijn? Het moet haast wel, want ze beweegt niet meer, ze ademt niet meer… De nimfen heffen een klaaglied aan. Tot de drie varkens, knorrend en snuffelend het podium komen opgerend. De nimfen begrijpen wat er aan de hand is: de drie varkens, dat zijn de drie makkers van Odysseus, door hun meesteres op een meedogenloze wijze omgetoverd. Alles wordt hen nu duidelijk: Odysseus heeft zich gewroken op Kirke, even meedogenloos. En ze hadden nog zo hun hoop gesteld op deze drie mannen! Een man voor elk van hen. Ze knuffelen de varkens. Deze begrijpen ieder woord dat tot hen gesproken wordt, doch ze kunnen enkel antwoorden met een geknor. Het verdriet van de nimfen verandert in afkeer voor de dode. Dát plezier heeft Kirke hen weer eens niet gegund! De drie vrouwen luchten hun hart en al hun opgekropte grieven komen naar boven. Ze betreuren niet langer Kirke’s dood, tenzij om één enkele reden: zíj alleen was in staat geweest de drie mannen hun menselijke gedaante terug te geven. Nu zullen ze als varkens verder moeten ronddolen. En wat zullen ze nu met Kirke doen? Begraven of verbranden? Daar willen ze nog even over nadenken. Eerst zullen ze de varkens meenemen naar hun woning voor een extra verzorging: lekkere truffels, een bussel vers stro. De dieren lijken zich het gezelschap en het geknuffel van de nimfen te laten welgevallen…

    Nu er niemand meer in haar nabijheid is, wordt Kirke “wakker”. Ze was niet dood, ze heeft maar net gedaan alsof! Nu weet ze dus meteen hoe haar nimfen over haar denken, die dwaze wezens die niet eens weten dat een godin niet sterven kán! Ha, ze willen haar begraven of haar toevertrouwen aan het vuur, háár, een godin, een onsterfelijke! Plots hoort ze zware voetstappen. Dat moet Odysseus zijn, denkt ze. Ze gaat weer roerloos liggen, voor dood. Odysseus ziet er verward uit. Vertwijfeld heeft hij een wijle op het eiland rondgedoold tot zijn geweten hem weer drijft naar de plaats des onheils. Behoedzaam nadert hij tot de roerloze Kirke. Tranen van spijt vloeien over zijn wangen. Ze ligt daar zo rustig, zo sereen, zo mooi. Odysseus begint haar best aantrekkelijk te vinden. O, was ze nu maar niet dood. Hij zou haar ongetwijfeld hebben kunnen beminnen, met haar de liefde bedrijven, zoals ze van hem verlangt. Hij zou best een tijdje bij haar op het eiland hebben willen vertoeven als ze bereid zou geweest zijn, in ruil voor dat oponthoud, zijn makkers hun de menselijke gedaante terug te geven. Hij prevelt haar dat alles toe, in het besef nochtans dat zijn woorden tevergeefs zijn. Maar, droomt hij? De dood gewaande komt langzaam rechtop. Ze heeft de woorden van Odysseus goed in haar oren geknoopt en haar hart popelt van vreugde. Hoe is het mogelijk dat Odysseus, de listige, niet eens weet dat goden en godinnen niet kúnnen sterven en dat zij de eeuwige jeugd bezitten? Dat goden weliswaar onderhevig zijn aan ziekte, dat goden  kunnen bloeden, pijn lijden en genot, vreugde en verdriet ervaren, net zoals de mensen, maar desalniettemin onsterfelijk zijn? Hij is dus bereid haar te beminnen en een tijdje bij haar te blijven? Maar, hoe lang is “een tijdje”? Een maand, zegt Odysseus. Twaalf jaar, zegt Kirke. Ze komen uiteindelijk overeen dat hij een vol jaar op het eiland zal blijven. Odysseus bekent haar dat hij haar wel degelijk aantrekkelijk vindt en tedere gevoelens heeft voor haar. Maar langer dan een jaar zal hij het niet kunnen uithouden: daarvoor is de drang naar zijn geboortegrond té groot. Ze omhelzen elkander. Til mij op met je sterke armen, zegt Kirke, en draag me naar mijn paleis, naar mijn zacht hemelbed, en laat mij genieten van je stoer lichaam. Odysseus laat het zich geen twee maal zeggen…

     

    Had u verwacht, lieve lezer, dat het verhaal deze wending zou nemen?Laat het mij alstublieft weten. Als uw reactie niet al te gek is, zal ik er een toespeling op maken in een volgend cursiefje. Beloofd. Zoals de zaken er nu echter voor staan kan ik slechts concluderen dat u óf mijn Odysseus-verhaal niet leest óf het geen reactie waard acht. Ik heb weer behoefte aan wat brandstof: drie positieve reacties, anders ga ik er niet mee door. Bedankt bij voorbaat en… het kan nog heel boeiend worden.

    23-02-2007 om 15:15 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (3)
    22-02-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Op mijn plaats gezet.

    Het zou kunnen – niet dat ik de kans groot acht – dat u zich afvraagt op welke datum in een welbepaald jaar, in de verre of nabije toekomst of in een ver of recent verleden, de variabele feestdagen Pasen, Hemelvaartsdag en Pinksteren zullen vallen of gevallen hebben. Daar bestaan weliswaar kalenders voor, maar vaak reiken die niet verder dan een jaar of tien in de toekomst en een terugblik in het verleden is er in de meeste gevallen al helemaal niet bij.

    Tot vóór een dag of acht verkeerde ik in de waan dat het vastleggen van die data geschiedde op gezag van de hoogste kerkelijke autoriteiten, op heel mysterieuze grondslagen waarbij de stand van de hemellichamen een niet te onderschatten rol speelt. Ik had er niet het minste vermoeden van dat we die data zelf kunnen berekenen, door simpelweg enkele eenvoudige rekensommetjes te maken. Tot vóór acht dagen, zoals ik al zei. De persoon die het mij geleerd heeft is weer eens Fernand, de man van de “isomortaliteitsleeftijd” en van “het getal pi”. Hartelijk bedankt Fernand, uit de grond van mijn hart.

    Het volstaat dat we de datum van Pasen kennen: Hemelvaart is 39 dagen later en Pinsteren nog eens tien dagen later. En nu gaan we aan de slag, in verscheidene stappen.

     

    Stap 1:

    Deel het gegeven jaartal door 19 en noteer de rest van de deling. Stel die rest gelijk aan a (als de deling “opgaat” is  a , vanzelfsprekend, gelijk aan nul).

     

    Stap 2:

    Deel het jaartal nu door 4 en noteer weer de rest van de deling. Deze rest stellen we nu gelijk aan  b .

     

    Stap 3:

    Deel het jaartal nu door 7. De rest van deze deling noemen we  c .

     

    Stap 4:

    Vermenigvuldig de waarde van  a  met 19 en tel daar 24 bij. Deel de aldus verkregen som door 30. De rest van deze laatste deling krijgt de naam  d .

     

    Stap 5:

    Maak nu de som van  2b + 4c + 6d + 5  en deel daarna die som door 7. De rest van de deling is  e .

     

    Stap 6:

    Maak de som van  d + e + 22 . Die uitkomst levert ons een getal op – laten we het  n  noemen – en nu kunnen we zeggen “klaar is Kees”. Is dat getal niet groter dan 31, dan valt Pasen op de n-de maart. Is het getal wél groter dan 31, dan valt Pasen op de (n - 31)ste  april.

     

    Vind u dit, moedige lezer, geen schitterend stukje rekenwerk? Afgezien van het praktisch nut, dat het kan hebben. Al ben ik er mij op dit ogenblik wel degelijk van bewust dat ik dat praktisch nut aanvankelijk zeer heb overschat. Die bewustwording is er gekomen na mijn wedervaren van gisteren. Ik had gisteren namelijk het onzalig idee om, in mijn kinderlijk enthousiasme, die berekeningsmethode uit de doeken te willen doen bij één van mijn kennissen en even later bij nog een andere kennis. De eerste onderbrak mij al na stap twee, zei dat het hem geen fluit interesseerde en daar bleef het bij. De tweede liet mij uitpraten, schudde toen meewarig het hoofd en vroeg mij toen waarom ik in feite met die onzin kwam aandraven. Of ik daarmee misschien mijn “geestelijke superioriteit” wilde bewijzen? Sorry, zei hij nog, maar dat moest er even uit. Dat soort pedanterie van mij hangt hem de keel uit. Merkwaardig overigens dat het van Fernand helemaal niet pedant overkwam bij mij. Geen ogenblik heb ik de indruk dat het er Fernand om te doen was zíjn “geestelijke superioriteit” te bewijzen. Ík zal dus wel anders overkomen dan Fernand. Daarom dat ik het bij deze twee mondelinge pogingen wens te houden. Ú moet het stellen met deze schriftelijke uitleg…

    Maar zeg nu eens eerlijk – u hoeft echt niet bang te zijn om een keertje te reageren op dit cursiefje – vindt u dit geen prachtige rekenoefening, afgezien nog van het praktisch nut van de berekening? Zit er niet een beetje van-alles-wat in: hoofdrekenen, cijferen, optellen, aftrekken, vermenigvuldigen, delen, en… zelfs een beetje algebra? Een must voor iedere lagere-school-leerling, zou ik haast durven zeggen. Of ben ik weer te enthousiast? Laat ik mij weer gáán?

    U zou een ander bezwaar kunnen hebben. Het zou kunnen dat u denkt: dat kan nooit kloppen! Omdat u er misschien ook heilig van overtuigd bent dat de datum waarop Pasen valt te maken moet hebben met de zon en de maan en allerlei toestanden uit het christendom? Welaan dan, wat belet er u om de proef op de som te nemen? Maak rustig de berekening – maar doe het alstublieft zorgvuldig – en toets de uitkomst aan de hand van oude Snoecks Almanakken of agenda’s die tabellen van de wisselende feestdagen afdrukken, tot ver in de éénentwintigste eeuw. Niets belet u om mij het resultaat van uw inspanningen mede te delen.

    Tenzij het u geen bal kan schelen natuurlijk. Tenzij u lak hebt aan al die pedanterie, waarmee ik alleen maar mijn u-weet-wel-wat wil bewijzen. In dat geval smeek ik u dit stukje als ongelezen te willen beschouwen en mij te willen verontschuldigen. U had natuurlijk ook al veel vroeger kunnen afhaken. U had met de linker muisknop kunnen klikken op het kruisje in de rechter bovenhoek van uw scherm en dan was u er dus van af geweest, zonder dat u mij had hoeven af te schepen, en zonder het risico te lopen dat onze vertrouwelijke vriendschapsband erdoor in gevaar komt…

    Toch nog één opmerking, een postscriptum. Ik geef alleen garantie voor de twintigste en de éénentwintigste eeuw. Voor andere eeuwen dient de formule nog wat aangepast. Maar vermits u het nú al behoorlijk ingewikkeld vindt…

    22-02-2007 om 14:20 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    17-02-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Brief aan professor van Togenbirger.

    Geachte Professor,

     

    Misschien moet ik mijn brief beginnen met een verontschuldiging. U hebt mij immers gevraagd u gewoon Omsk te noemen, maar neem mij alstublieft niet kwalijk dat ik het daar op dit ogenblik (nog) wat moeilijk mee heb.

    In de allereerste plaats wens ik u te bedanken voor de reactie op mijn verhaal van 9 februari. Hoeveel genoegen uw reactie mij gedaan heeft kan ik moeilijk onder woorden brengen. Ik zou het overal willen uitbazuinen: professor van Togenbirger de Waelekens leest de verhaaltjes op mijn weblog en – naar ik meen te mogen aannemen – hij vindt ze nog interessant ook! U moet weten dat mijn weblog dagelijks toch nog door een twintigtal mensen bezocht wordt – ofschoon het er ooit méér geweest zijn – en dat op een week tijd amper vijf mensen – en daar bent u dan nog bij – zich verwaardigd hebben te reageren. Zeer hartelijk bedankt!

    Deze brief is ook bedoeld als reactie op uw laatste twee “Vertelsels” die ik deze ochtend gelezen heb op www.bloggen.be/omskvtdw: “Over het Verouderingsproces” en “Spiegels”. Zeker, ook ik ben er van overtuigd dat door te leren wij meer en meer tot het besef komen hoe weinig we in feite weten, tot we uiteindelijk moeten concluderen dat we zo goed als niets kennen. Ook ik heb mij afgevraagd of die bewustwording niet in wezen de essentie is van het opgroeien, het volwassen worden, het oud worden, het sterven. Toen mijn kleindochters tot het besef kwamen dat Sinterklaas in feite niet bestaat was de hele familie ervan overtuigd dat de meisjes iets hadden bijgeleerd waardoor ze een belangrijke stap hadden gezet naar de volwassenheid. Een stap naar de volwassenheid, ongetwijfeld. Maar of ze daardoor nu méér wéten? Wel integendeel.

    Wat “Spiegels” betreft. Het lijkt mij een heel subtiele en diepzinnige uiteenzetting. Iets wat een gewoon mens meer dan één keer dient te lezen. Dát zal ik dan zeker ook doen. Maar bovenal: het is zó mooi geschreven, pure poëzie. Als u het mij toestaat zal ik het eens in dichtvorm schrijven en hier en daar een woord veranderen of van plaats verwisselen met een ander woord, puur ter wille van de ritmiek en misschien ook om hier en daar een rijm aan te brengen. Wie weet ontstaat er dan geen gedicht dat kan wedijveren met “De schone dagen van Sint Jan” van Pol Heyns. Of nog béter?... Als u het mij toestaat natuurlijk.

    En nu wil ik het nog hebben over een ander onderwerp: mijn buurman in Elsegem, Fernand Devuyst. Zijn zusters noemen hem altijd “de professor”, maar in werkelijkheid ís hij geen professor. Ze noemen hem alleen maar zo omdat hij de enige “intellectueel” is in de familie. “Professor” Fernand Devuyst heeft mij in het weekend een paar dingen bijgeleerd en aldus in zekere mate bijgedragen tot mijn reeds behoorlijk gevorderd verouderingsproces.

    Het eerste is een term uit de verzekeringswereld. U moet weten dat Fernand verzekeringmakelaar is geweest. De term is “isomortaliteitsleeftijd”. Die zou in onze contreien rond de 87 jaar liggen. Wat verstaat men nu onder “isomortaliteitsleeftijd”? Het is de leeftijd ónder dewelke de levensverwachting van de vrouw hoger ligt dan die van de man en bóven dewelke de levensverwachting precies andersom is. Laat ik dat met een voorbeeld uitleggen: een vrouw van 75 heeft gemiddeld nog meer jaren te leven dan een man van 75, terwijl een vrouw van 95 daarentegen gemiddeld minder jaren te goed heeft dan een man van die leeftijd. Vreemd genoeg heb ik die term nergens teruggevonden, ook niet op het internet. Zou die term een uitvinding zijn van professor Fernand Devuyst en misschien nog niet doorgedrongen in ietwat bredere kringen?

    Het tweede gaat over de berekening van het getal pi. Ik kwam tot de conclusie dat pi = 2n. sin 90°/n  (waarbij n streeft naar oneindig) , met nog een redelijk bewijs er achteraan. Fernand bracht, naast een mnemotechnisch middel – que j’aime à faire apprendre un nombre utile aux sages, etc. – een berekeningsmethode naar voor, waar ik nooit eerder over gehoord had. Ziehier: pi = 4(1/1 + 1/5 + 1/9 + 1/13 +…) – (1/3 + 1/7 + 1/11 + 1/15 +…)! Op een eerste zicht lijkt het nog zo gek niet, al zie ik de “wiskundige logica” er niet van in…

    En wat denkt u, professor?

     

    Zeer genegen,

     

    Kris Vansteenbrugge.

    17-02-2007 om 11:51 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    14-02-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Meer over Odysseus.

    Vijf reacties gekregen op mijn oproep. ’t Hadden er natuurlijk veel meer mogen zijn, maar aangezien ik er maar drie gevraagd heb… Voor vijf rechtvaardigen zou Onze-Lieve-Heer Sodom en Gomorra gespaard hebben. Alle redenen dus om dapper door te doen met Odysseus op Aiaia. Voor die vijf. Daar gaan we dan:

     

    Kirke verschijnt ten tonele. Odysseus is wakker geschoten door de val. Kirke herkent hem. Ze is in feite niet verwonderd hem hier te ontmoeten: het orakel had het haar voorspeld. Odysseus vertelt haar zijn wedervaren bij de Kykonen en bij de Lotofagen. Schijnheilig keurt Kirke de “truuk met de lotusplant” af. Ze huivert als hij zijn realistisch verhaal doet over de cycloop Polyphemos, die dagelijks twee van Odysseus mannen nuttigde als ontbijt, nadat hij met de blote handen het hoofd van hun romp had afgerukt. En groot was haar bewondering voor de list waarmee de held met zijn overblijvende gezellen aan de éénogige reus wist te ontsnappen. Deze knappe man met zijn gespierde zongebruinde torso doet Kirke’s bloed sneller stromen. Ze kan het niet laten hem over de stoere borst te strelen en ze smeekt hem verder te gaan met zijn verhaal. En Odysseus vertelt over hun ervaringen bij de god Aiolos op het eiland der winden. Aiolos had hun een zak meegegeven waarin alle stormwinden gevangen zaten, behalve die ene gunstige wind, die hen huiswaarts zou brengen. Maar toen ze hun thuishaven Ithaka bijna bereikt hadden, openden zijn makkers de zak, denkende dat in de zak kostbare geschenken zaten die Aiolos had meegegeven. Alle kwade stormwinden ontsnapten en joegen hun schepen weer de ruime zee in zodat ze tenslotte weer belandden op het eiland van Aiolos. Deze laatste was niet bereid hen een tweede maal te helpen. Ze werden nu voortgejaagd langsheen het eiland van de woeste Laystrigonen die hun schepen bekogelden met rotsblokken. Dit ene op Kirke’s eiland gestrande schip en nog drie overlevende medestrijders is alles wat er overblijft van de eens zo fiere vlootexpeditie die  ten strijde trok tegen Troje.  Kirke hangt aan zijn lippen, figuurlijk en – bijna – ook letterlijk. Ze vraagt waar de metgezellen zijn en of Odysseus hen wil halen en over een uur op dezelfde plaats terugkomen: ondertussen zal ze haar nimfen opdracht geven een lekkere maaltijd klaar te maken. De nimfen hebben, verstopt in het struikgewas, alles gadegeslagen en ze fluisteren elkander toe met veelbetekenende gebaren…

    Kirke roept de nimfen. Ze verwondert er zich over dat ze vrijwel onmiddellijk opdagen. Stonden ze te spioneren? Neen, zeggen de nimfen, we kwamen toevallig aangewandeld. Kirke zegt dat dat er een heel belangrijk man aangespoeld is op hun eiland en ze vertelt hun in ’t kort een en ander over Odysseus. Aan de reacties van de nimfen is duidelijk af te leiden dat ze gespioneerd hebben, doch in haar enthousiasme merkt Kirke dat niet. Ze draagt de nimfen op een maaltijd te bereiden, voor acht personen. De nimfen gaan gehoorzaam die opdracht vervullen, buiten de scène. Kirke haalt ondertussen een tas te voorschijn met allerhande toverpoeders. Voor Odysseus reserveert ze een aphrodisiacum. Voor zijn makkers wordt het een metamofose-poeder. Ze zal hen alle drie in een dier veranderen: hetwelk, daar heeft de toeschouwer – of de lezer – nog even het raden naar.

    De vier mannen zijn precies een uur weggeweest. En kijk, daar zijn ze terug en… met hongerige magen. De nimfen komen het eten opdienen: een heerlijke maaltijd in open lucht. Allen gaan aan tafel, nadat Kirke ieder zijn plaats heeft toegewezen. Op een listige manier weet de godin aller aandacht af te leiden, teneinde ongezien de toverpoeders in het eten van de gasten te kunnen strooien. Even dreigt Odysseus zich van bord te vergissen, maar Kirke weet dit nog net op tijd te verhinderen. Er wordt wijn gedronden en er wordt getoast op van alles en nog wat. Met de strijdmakkers van Odysseus raken de nimfen in een geestdriftig gesprek, dat we op zijn minst vriendschappelijk kunnen  noemen. Pas hebben de drie mannen het eten verorberd of ze voelen zich onwel. Kirke stelt voor dat ze zich even ter ruste begeven en gebiedt de nimfen ondertussen het dessert klaar te maken. Nu Kirke met Odysseus alleen op de scène is, vraagt ze hem nog eens te vertellen over zijn wedervaren bij de cycloop, tot in de details… Het verwonderd haar dat Odysseus, ondanks het snelwerkend aphrodisiacum, zich nog steeds afstandelijk gedraagt. Ze trekt haar stoute schoenen aan en vraagt hem op de man af of hij haar dan niet aantrekkelijk vindt, of hij nog geen “klein beetje liefde” voor haar begint te voelen. Haar “gezeur” schijnt Odysseus alleen maar te irriteren… Tot plots een luid geknor opstijgt. Drie varkens komen het podium opgelopen. Geleidelijk merkt Odysseus, aan allerlei tekenen, dat de drie varkens in feite zijn vrienden zijn, die door de toverkunsten van Kirke in deze beklagenswaardige toestand zijn gebracht. De tovenares wil eerst ontkennen dat ze daar voor iets tussen zit, maar uiteindelijk geeft ze haar wandaad toch toe. Ze probeert het echter zo uit te leggen dat ze het gedaan heeft uit liefde voor hem, Odysseus. Deze laatste voelt enkel afkeer voor Kirke en voor haar snode daad, en plots wordt hij dermate overweldigd door woede, dat hij zich niet kan beheersen, en Kirke, hoezeer ze hem ook smeekt, met zijn dolk te lijf gaat. Haar bloed vloeit rijkelijk en ze stuikt levenloos ten gronde neer…

     

    Hier valt het doek. Het eerste bedrijf is ten einde.

    Daar zitten we nu. Met een lijk! Hoe gaan we dát oplossen? Hoe dáár een redelijk vervolg aan breien? Hebt u een idee? U mag het mij laten weten. Dat is vanzelfsprekend. Maar het hoeft niet echt. Ik heb zelf immers óók een goed idee. Een soort “deus ex machina”, denkt u nu ongetwijfeld. Tenzij u natuurlijk niet weet wat “deus ex machina” is. In dat geval hebt u natuurlijk een handicap als het er om gaat dergelijke problemen op te lossen. Alhoewel, hiér hebt u de “deus ex machina” niét nodig. Lees gewoon het eerste stukje van dit verhaal – het stukje van 1 februari – nog eens over. Als u over een gemiddeld IQ beschikt moet dat ruimschoots voldoende zijn.

    14-02-2007 om 14:51 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    09-02-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Odysseus, ja of neen?

    Zat u al in spanning uit te kijken, lieve lezer, naar het vervolg van het verhaal over Odysseus? Ziehier.

     

    Nu betreedt een man het toneel. Hij lijkt uitgeput. Het is geen jonge knaap meer, maar hij is duidelijk nog in de volle kracht van zijn leven. Zijn kleren hangen als lompen om zijn lichaam. Maar ondanks zijn gehavende toestand straalt de man kracht uit en adel. Het is niemand minder dan Odysseus, koning van Ithaka, die op de terugweg is van Troje naar zijn geboortegrond. Hij wenkt zijn drie kompanen, die eveneens fel toegetakeld zijn en met wonden overdekt. Van de vele strijders die Odysseus naar Troje vergezeld hebben zijn zij de enige nog overgeblevenen. Het grootste deel is gesneuveld in de oorlog. Een ander deel werd gedood tijdens de terugtocht door de bewoners van het eiland Ismaros, de Kykonen. Dat was hun eigen schuld: ze hadden maar niet moeten plunderen op het eiland en de vrouwen van de Kykonen niet moeten verkrachten. Ook op het eiland van de éénogige reuzen zijn nog vele van de overblijvende strijdmakkers omgekomen in het hol van Polyphemos, alwaar zij tot voedsel dienden voor de mensenetende cycloop. En toen ze voorbij het eiland van de Laystrigonen voeren, zijn hun schepen door de bevolking – eveneens reuzen – bekogeld met grote rotsblokken, zodat alle overblijvende mannen, op vier na, alsook de overblijvende schepen, op één na, ten onder zijn gegaan. Geen wonder dat Odysseus’ gezellen met een bang hart dit eiland betreden. Odysseus moedigt hen aan: op dit klein lieflijk eiland hebben zij niets te vrezen. Dit eiland lijkt wel onbewoond. Hier zijn ongetwijfeld geen woeste krijgers, geen mensenetende reuzen, geen mooie vrouwen die hun het heimwee naar huis kunnen doen vergeten… Dwazen, denkt Odysseus, als dit laatste een zucht van ontgoocheling ontlokt bij zijn drie makkers. Geen van de vier schipbreukelingen heeft zin om lang op dit eiland te vertoeven, maar de duisternis begint in te vallen en ze zullen alvast de komende nacht hier moeten doorbrengen. Morgenochtend zullen ze proberen hun gestrand schip weer zeewaardig te maken. Odysseus legt zich te ruste onder een boom. Zijn makkers verlaten het toneel: zij vinden het veiliger vannacht op het schip te slapen…

    Odysseus ligt weldra te snurken als een varkentje. In het halfdonker nadert een sombere gestalte. Hij schudt Odysseus wakker. Deze laatste schrikt hevig en wil met zijn mes de vreemde indringer te lijf gaan. Maar deze ontwijkt en maakt zich bekend: hij is de god Hermes. Hij komt in opdracht van de oppergod Zeus en van de godin Athena. Hij vertelt Odysseus dat hij zich op het eiland Aiaia bevindt. Het eiland wordt bewoond door de godin Kirke en drie nimfen. Kirke is de dochter van de zonnegod Helios en zeer bedreven in de kunst van het toveren. Odysseus kan er van op aan dat ze zal proberen hem in haar netten te strikken. Met alle tovermiddelen waarover ze beschikt – en ook met haar charme – zal ze proberen hem vrouw en kind, familie en vaderland te doen vergeten, en hem vast te houden op het eiland. Hermes herinnert Odysseus aan wat hem en zijn makkers tijdens hun terugreis overkomen is op het eiland van de Lotofagen, de lotuseters. Diegenen die van de lotusplant gegeten hadden, vergaten outer en heerd en wensten niets liever dan op het eiland te blijven. Gelukkig waren het er maar enkelen en met geweld konden ze weer naar de schepen gebracht worden. Een dergelijk gevaar hoeft Odysseus op dit eiland niet te lopen. Hermes heeft een plant bij. Als Odysseus die op staande voet opeet, met wortel en al, dan zal hij voor altijd bestand zijn tegen alle listen en tovertruken van Kirke. Terwijl Hermes zich reeds verwijdert, roept Odysseus nog woorden van dank na en belooft hem een mooi offer te brengen als hij eenmaal in zijn vaderland zal teruggekeerd zijn. De plant die de god hem gegeven heeft is gauw verorberd. Ze heeft evenwel een bittere nasmaak en die spoelt Odysseus weg met een slok wijn uit de veldfles die nog om zijn middel bengelt. Hij prijst de wijn, een restant van de twaalf dozijn flessen die hij op het eiland Ismaros gekregen heeft van een priester, nadat hij hem het leven had gespaard. Die wijn heeft tenslotte ook zíjn leven en dat van verscheidene van zijn makkers gered op het eiland van de cyclopen. Ze hebben er de cycloop Polyphemos immers zo stomdronken mee gemaakt dat hij in een zeer diepe slaap viel. In zijn slaap brandden ze zijn enig oog uit, hetgeen hen in de gelegenheid stelde te ontsnappen. Odysseus neemt er nog een slaappil bovenop en in minder dan geen tijd ligt hij weer te snurken.

    Bij het eerste morgenlicht verschijnen de nimfen weer ten tonele. Ze horen een vreemd geknor. Een varken? Ze schrikken geen klein beetje als ze Odysseus opmerken, die nog steeds zwaar snurkend, “in Morfeus’ armen” ligt. Hun nieuwsgierigheid overwint de vrees en ze onderzoeken dit vreemde wezen. Hun vermoeden wordt bewaarheid: dank zij hetgeen ze zich nog herinneren uit de lessen van biologie komen ze tot de conclusie dat ze wel degelijk met een man te doen hebben. Wat moeten ze met hem aanvangen? Zullen ze hem verstoppen? Of moeten ze hem niet eerst wakker maken? Ja, wat doe je zoal met een man? Ze proberen van alles: zijn neus dichtknijpen, zijn voetzolen kietelen, aan zijn oren trekken, hem kussen op de mond. Kussen, ja, dat lijkt hen wel wat. Het lijkt wel dat hij niet wakker te krijgen is. Ze moeten dit melden aan Kirke. Maar die zal hem natuurlijk weer voor zichzelf houden en hem na een tijdje misschien veranderen in een of ander dier. Hem verbergen op een geheime plaats lijkt hun een goed idee. Terwijl ze hem verslepen horen ze plots de stem van Kirke. Verschrikt laten ze de nog steeds slapende Odysseus vallen en ze gaan zich verbergen achter een struik, vanwaar ze met spanning zullen afloeren wat komen gaat…

     

    Vind u het onderwerp boeiend? Vind u dit een goed thema voor een roman of een toneelstuk, of beide? Ik twijfel een beetje. De laatste weken is het aantal lezers van mijn cursiefjes immers gedaald. Daarom neem ik dit wel zéér drastisch besluit: ik ga er slechts mee door als ik minstens drie positieve antwoorden krijg. Zoniet, dan wordt dit verhaal gelaten voor wat het is. Ik hoef tenslotte niet te leven van mijn pen, wat zeg ik, van mijn tekstverwerker… Ik laat mij net zo lief omscholen tot loodgieter: ook daar zijn ongetwijfeld kleine succesjes mee te behalen.

    Wilt u dus het vervolg kennen? Reageren!

    09-02-2007 om 13:26 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (4)
    01-02-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De trilogie.

    Wat schreef Theo Thijssen ook weer over "de gruwelijke machteloosheid" van het leven? Niet te veel over nadenken: dan is er nog wel een opeenvolging van succesjes van te maken...
    Zo'n succesje heb ik vandaag beleefd: niet minder dan drie personen hebben mij opgebeld om mij te laten weten dat ze mijn twee toneelstukken in verband met de Oorlog van Troje - "De Twistappel" en "De Oorlog van Troje" - best leuk vonden en dat ze erover dachten om er één van op te voeren. En daar zat ik nu net op te wachten. Het moest een trilogie worden. "De Omzwervingen van Odysseus" was de nog ontbrekende schakel, waaraan ik maar niet kon beginnen zonder dat schouderklopje, dat duwtje in de rug, dat hart onder de riem...
    Ik heb niet geaarzeld om heden reeds "wat vorm te geven" aan mijn ideeën. We laten het verhaal beginnen op het eiland Aiaia, waar weldra Odysseus als schipbreukeling aan land zal komen

     

    Op een zonnig zuiders eiland, meer dan drieduizend jaar geleden, stoeien drie jeugdige nimfen. Die onbezorgde touwtje-springende meisjes zou iedereen gelukkig prijzen, maar ze zijn het allerminst. Beklagenswaardig vinden zij hun toestand op dit eenzame eiland. Behalve zijzelf en de tovergodin Kirke woont hier niemand. De voorbije jaren is er nog wel wat afwisseling geweest: regelmatig was er nieuws van de oorlog in Troje, hetwelk zij vernamen via de radio. Maar sedert de oorlog ten einde is brengt de radio enkel nog saaie jankerige muziek en slechts nu en dan zien ze een verdwaald schip in de verte. Zelden meert er iemand aan op het eiland, ofschoon er een haventje is. Het haventje is in de buurt van het paleis van Kirke en als er al eens een vreemdeling het eiland betreedt wordt hij door de godin angstvallig aan het oog van de nimfen onttrokken. Gedurende een korte of langere tijd amuseert Kirke zich dan met de vreemdeling. Ze speelt spelletjes met hem, en als ze moegespeeld is, tovert ze hem om tot een of ander dier. Verscheidene dieren bevolken het eiland, allemaal omgetoverde verdwaalde reizigers, vaak schipbreukelingen, die de nimfen enkel in hun dierlijke gedaante te zien krijgen. Het heerlijke klimaat en de vele zongerijpte vruchten – druiven, peren, bananen, vijgen, sinaasappelen – kunnen de nimfen niet langer bekoren. Waar zij naar verlangen is een man. Een man? Zij weten niet eens hoe een man er uitziet, buiten enige theoretische noties uit de biologieles. En Kirke, die dwarsboomt alleen maar hun verlangens. Kirke is, naar men zegt, de dochter van de zonnegod Helios. Zij is onsterfelijk. En de nimfen? Zijn zíj sterfelijk? Ze weten het zelf niet. Het kan hen eigenlijk ook niet schelen. Wat hebben ze aan het eeuwig leven, een leven zonder man? Een man! Zij krijgen rillingen in de buik, als ze alleen nog maar aan een man denken… Maar nu moeten ze even van het toneel. Kirke zou immers boos kunnen zijn omdat zij te lang wegblijven.


    Tot daar een eerste scène. Decor: een zonovergoten rotsachtig strand. Het kan schitterend toneel worden. Of een boeiende roman. En waarom niet beide?

    01-02-2007 om 00:00 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (1)
    20-01-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De schone dagen van Sint Jan.
    Klik op de afbeelding om de link te volgen





    < klik op de figuur om te vergroten.






    Moeizaam klom het grote zonnewiel

    sedert de Kerstdagen

    de steile hemelhoogte in.

    En waar het zijn moest, geraakte het,

    gedreven door de onverstoorbare

    steeds weerkerende krachten,

    die het leven in de natuur

    en van onze goede moeder aarde

    bestendig beheersen.

     

    De zon triomfeerde

    over duisternis en koude,

    over ijs, sneeuw, regen en mist;

    zij straalde gouden glanzen af

    op alles wat maar leven wilde.

    Zij zoog al wat in de grond

    te kiemen was gelegd

    omhoog, zonnewaarts, hemelwaarts.

     

    Door de zon tiert het leven thans,

    zoals het in geen ander jaargetijde,

    heerlijk, weelderig, overdadig,

    floreren kan…

    Nu heeft het eeuwige zonnelicht

    zijn hoogste kracht bereikt.

     

    Van al de dagen des jaars

    zijn deze dagen

    de langste en de lichtste,

    zijn ook deze nachten

    de kortste en de helderste.

    Het zijn de schone dagen

    en nachten van Sint Jan.

     

    Is dit, lieve lezer, geen wondermooi gedicht? Of vind u het maar niks? Ik weet het niet hoor. Ik heb het alvast niet zelf geschreven. Maar aan mij de verdienste van het onder de ogen van het grote publicum te brengen, zijnde mijn ontzaglijk grote lezersschare.

    Vond u het écht mooi? Goed zo. Zoniet, dan vraag ik u: geef het een tweede kans, lees het nogmaals, en luidop. Is het nóg niet gelukt? Herlees het en herlees het, afwisselend stil en luidop, of prevelend. Tót u het mooi vindt. Want ontzaglijk zijn de verdiensten die dit gedicht bezit.

    Allereerst vermeld ik als grote eigenschap de bescheidenheid van het gedicht. Nimmer heeft het de pretentie gehad een “groot” gedicht te zijn, zelfs geen gedicht “tout court”. Het wás ook geen gedicht toen het in 1945 verscheen, en het is nooit een gedicht geweest… tot ík er een gedicht van gemáákt heb, op heden donderdag 18 januari 2007. Het komt uit het boek “Antieke Kalenderprenten” van Pol Heyns, uitgegeven bij Davidsfonds Leuven. Ik zag het boek in het containerpark boven op een oneindige hoop oude kranten, tijdschriften en kartonnen dozen. Op de omslag prijkt een tekening van een boom, met drie grote takken. Tegen de boom hangt een kapelletje met een Maria-beeldje met kind. Op elke tak zit een vogel. Ik sloeg één blad om en daar zag ik het al: “Omslagteekening van Marc Neels”. U hoeft enkel nog te weten dat Marc Neels niemand minder is dan Marc Sleen, één van onze allergrootste Vlaamse striptekenaars, en dat mijn zoon alles verzamelt wat ook maar íets met striptekenaars te maken heeft en u raadt het al: dat boek heb ik mee naar huis genomen.

    Het boek was niet zomaar te lezen. De bladen moesten nog van elkaar gesneden worden – dat had je vroeger wel meer met boeken – en het staat dus vast dat dit boek nooit eerder door iemand gelezen was. Hoe roemloos zou het bestaan van dit mooie boek niet geweest zijn als mijn oog er daar, in die container, nu niet toevallig was opgevallen. Ik nam een lang broodmes en sneed het open, ongeveer in ’t midden, tussen pagina 110 en 111. En ik las:

    “Moeizaam klom het groote zonnewiel sedert de Kerstdagen de steile hemelhoogte in. En waar het zijn moest…”

    Valt het u op, beste lezer, dat dit literatuur is van een heel ander niveau dan… Brusselmans – ik zeg maar wat – . Geen mens die heden ten dage zoiets zou lezen en, wie weet, is het zelfs zo dat nooit íemand dit hééft gelezen? Maar in dichtvorm kan het de wereldliteratuur aan. Of vind u van niet? Geen iota heb ik aan de tekst veranderd, nog geen komma. Enkel een paar woorden in de nieuwe spelling geschreven. Plus de versvorm. Akkoord, er zit noch rijm noch ritme in. Maar dat vind ik meestal evenmin terug bij Hugo Claus of Gerrit Komrij, en dát zijn toch wel twee van onze allergrootsten, zeker.

    Voilà, nu heb ik het gedicht nóg eens gelezen, half luidop en met veel gevoel. Ik krijg er haast de tranen van in de ogen: zo mooi vind ik het. Het gedicht hoeft mijns inziens voor geen enkel Nederlanstalig gedicht onder te doen. Guido Gezelle en René Declercq misschien niet te na gesproken… Ergens meen ik vernomen te hebben dat men op zoek is naar het mooiste Nederlandstalig gedicht aller tijden. Kan iemand van mijn trouwe lezers mij vertellen waar ik terecht kan om eventueel in extremis dit gedicht op de kandidatenlijst te laten plaatsen?

    Uit dat – ongelezen – proza van Pol Heyns’ “Antieke Kalenderprenten” kan ik ongetwijfeld nog tientallen gedichten distilleren, die dan stuk voor stuk bovenaan zullen staan in de rij van de beste Nederlandstalige gedichten aller tijden. Behalve het omzetten van de aloude spelling – de dubbele ee en oo en de -sch, weet u wel – zal ik niets aan de tekst veranderen, dat beloof ik plechtig, op mijn eerste-communie-zieltje. De kans dat Pol Heyns nog in leven is lijkt mij niet groot, maar stel dat hij tóch nog leeft: wie durft beweren dat Pol dan niet in aanmerking zou kunnen komen voor de Nobelprijs? Ze zouden mijn naam dan in Oslo en Stockholm natuurlijk niet helemaal onvermeld kunnen laten. En ik zou dan natuurlijk urbi et orbi verklaren – u weet hoe bescheiden ik ben – dat ik geen enkele verdienste heb. Dat zou vanzelfsprekend véél te bescheiden zijn, want mijn verdienste zou integendeel onpeilbaar groot geweest zijn. Want – laat ik voor één keer een beetje belerend zijn, beminde lezer – de vorm primeert, o zo vaak, op de inhoud. En dat geldt niet alleen in de literatuur. Sta mij toe in dit verband nog één waar gebeurd verhaaltje te vertellen. Ik stond, vele jaren geleden,  samen met mijn kinderen op de rommelmarkt in Oudenburg allerlei “rommel” te verkopen. Daar waren, gelegen in een houten bak, een stuk of vijftig beeldjes bij, in porselein – of wat er kon voor doorgaan –. We vroegen vijf frank per stuk. Toen de dag bijna ten einde was, en nog geen enkel beeldje verkocht was, boden we de hele bak te koop aan tegen vijftig frank. Tevergeefs… Enkele weken later kreeg ik een lumineus idee. Ik nam één beeldje – een  engeltje met vleugeltjes – uit de doos, legde het op een zijden kussentje achter een leeg etalageraam van “De zwarte laars”, de winkel van Aloïs Vantieghem, waarvan sprake in mijn cursiefje van 1 juni 2006. Een spotje wierp een paars licht op het engeltje. Kostprijs: zevenhonderd frank… En, jawel hoor, het duurde geen drie dagen!

    Mundus vult decipi, ergo decipiatur.

    20-01-2007 om 14:15 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    10-01-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Bij mijn vriend Raymond Creus.
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Ten huize Creus in Proven...


    < klik op de foto om te vergroten.

     


    En hier is ie dan, de foto. Hij is al enkele maanden oud en heeft al die tijd, samen met enkele honderden andere foto’s opgeslagen gezeten in mijn digitale camera op een minuscuul dun plaatje van nog geen twee vierkante centimeter groot. De foto dateert van het najaar 2006.

    Het weerzien met mijn oude vriend is telkens weer een heuglijke gebeurtenis. ’t Zal weldra vijftig jaar geleden zijn dat we “commillitones” waren in Gent. We hadden dezelfde doelstelling: het diploma halen van wat toen nog heette “doctor in de genees-, heel- en verloskunde”.

    Zoals hier op de foto hebben we “toen” vaak samen gezeten, zij het maar zelden op de banken in de auditoria… Noch Raymond noch ik gingen vaak naar de les en dan moest het al erg lukken als we er allebei waren, in één en dezelfde les. Gelukkig waren er nog andere ontmoetingsplaatsen in onze schone universiteitsstede.

    Ik heb Raymond meer dan één keer vermeld in mijn memoires “O jerum, jerum, jerum…".

     

    Op pagina 183:

    In mijn jaar zat er nóg één van bachten de kupe: Raymond Creus. Raymond heeft zijn doktersstudies* tot een goed einde gebracht zonder ooit één jaar te moeten overdoen, ofschoon hij vrijwel geen enkele theoretische les heeft bijgewoond. Bij velen van de medestudenten was hij nog totaal onbekend toen hij zijn intrede deed tijdens de stages en soms tijdens de klinische lessen: de meesten dachten dat hij een nieuweling was, overgewaaid uit Leuven. Met mij had Raymond gemeen dat we al die geleerde dingen beter begrepen als we ze rustig uit het boek konden studeren, in stilte op ons kot. Raymond had stijl. Ik voelde mij verwant met hem, meer dan met enig ander van mijn medestudenten. We zijn elkaar vaak tot steun geweest in de nachtelijke uren vóór een moeilijk examen. We hebben nog steeds een opperbeste relatie.

     

    Op pagina 130:

         Een ander stokpaardje van Fifi was het schrift met de kadees, dat op 't examen moest voorgelegd worden. Het werd weer eens niet beoordeeld naar de inhoud, wel naar de vorm, en het aantal kadees moest minstens twintig zijn. Mijn goede vriend Raymond Creus, die maar zelden naar de les ging, zelfs niet naar de interessante lessen van Fifi, was van dié regel niet op de hoogte. Toen Fifi naar zijn kadee-schrift vroeg viel hij uit de lucht, maar hij herpakte zich met de bewering dat hij het vergeten had. Ga het halen en zorg dat ge hier over een uur terug zijt, had Fifi toen gezegd. Maar Raymond hád niet eens zo'n schrift en toen zei hij maar dat het niet op zijn kot lag, maar thuis in Proven, in de verre Westhoek… helemaal vergeten. En, waarschijnlijk vanwege zijn  serieus en intelligent voorkomen, kreeg Raymond één dag uitstel. Hij kwam toen míjn schrift lenen, pende de vierentwintig kadees over en legde 's anderendaags een prima examen verloskunde af.

     

         En op pagina 163 (commentaar bij foto van de afgestudeerden):

         Afgestudeerden, doctors genees-, heel- en verloskunde, lichting 1965.

    Er was dat jaar welgeteld één vrouwelijke afgestudeerde, Claudine Vannevel. Op de foto, rechts naast Claudine, sta ik. Rechts achter haar staat Raymond Creus en links achter haar Koen Huys. Is het toeval dat die twee de enigen zijn waarmee ik tot op heden nog regelmatig contact heb? Geen van ons drieën heeft de mooie Claudine nog ooit teruggezien.

    10-01-2007 om 00:00 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    07-01-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Jack Vanlichtervelde.

    Ik heb met Jack Vanlichtervelde te doen, beste lezer. Mijn goede vriend Jack, die ik een belangrijke rol heb toebedeeld in mijn boek “O jerum jerum jerum…” en die mij enkele dagen geleden nog vol enthousiasme heeft opgebeld naar aanleiding van mijn verhaal over Malthus. Welnu, gisterenavond had ik hem weer aan de lijn. Een gebroken man!

    Maar sta mij toe dat ik mijn vriend even voorstel, ten behoeve van de zeldzame lezers die mijn boek nog niet gelezen hebben. Jack is directeur geweest van een van de grootste staalfabrieken van het land, maar is nu al een aantal jaren gepensioneerd: Jack is achtenzestig. Als eerstejaars student leerde hij aan de universiteit over het economisch principe: “maximaal resultaat met minimale inspanning”. Hij knoopte het principe goed in zijn oren, legde schitterende examens af en slaagde in dat eerste jaar met onderscheiding. Hij bleef daarna weliswaar nog jaren student, maar… het studeren zelf hield hij voor bekeken. Vanwege die “minimale inspanning”. Voor alles wat met handel en economie te maken heeft, had hij een natuurlijk talent. Evenals voor talen. Jack spreekt vlot een dozijn talen en in nog een twintigtal andere kan hij zich heel goed verstaanbaar maken. In zijn jongere jaren, en zeker als hij een dozijn pinten gedronken had, waren het er nog wel een stuk of tien méér. Hij beschikte – en hij beschikt nóg – over een hoog IQ, maar hoger nog is zijn sociaal IQ: tweehonderd, het maximum! Als Jack in het later leven weer eens een paar ton onroestbaar staal aan de man wenste te brengen, liet hij nooit na aan de klant te vragen hoe het met zijn gezondheid gesteld was. Daarna, alsof het bijzaak was, begon hij over het staal. Waarom had een zó getalenteerd man als Jack Vanlichtervelde zich moeten inspannen om een diploma te verwerven? Ook zonder diploma heeft hij een hoge trap bereikt op de maatschappelijke ladder…

    Met de jaren heeft de gepensioneerde directeur nog niets van zijn intellectuele gaven verloren. Ik zou bijna zeggen: wel in tegendeel! Hij bekwaamt zich nu verder in de Russische taal en hij leert ook Chinees. De politiek en de economie volgt hij op de voet. Maar fysiek gaat het minder. Gewrichtsklachten! Jack is niet goed meer te been. Reizen doet hij niet meer, ‘s morgens blijft hij doorgaans tot tien uur in bed en vrouwlief doet de boodschappen, zodat hij zijn erf nog nauwelijks hoeft te verlaten. Maar gisteren is het dus lelijk tegengevallen. Het leven heeft zich zwaar tegen hem gekeerd. Ik breng u hierbij zo getrouw mogelijk het schrijnend verhaal van de droevige gebeurtenissen zoals Jack het mij zelf verteld heeft, gisterenavond aan de telefoon. Luistert.

    Jack was al om acht uur uit de veren. Hij moest naar het stadhuis om een aanvraag in te dienen voor een nieuwe identiteitskaart. Omdat hij niet beschikte over een recente pasfoto moest hij eerst nog naar de fotograaf. Vlak bij het huis van de fotograaf was een parkeerplaats vrij. Hij stak twee euro in de parkeermeter, genoeg voor twee uur parkeren. Tot aan het stadhuis, als hij via de Zadelstraat ging, was amper een paar honderd meter lopen: dat zouden zijn stramme benen nog wel aankunnen. De pasfoto’s waren “per vier”. Dat kostte twintig euro. Zonde van de drie overtollige foto’s. In zijn jonge jaren zou dat anders geweest zijn: toen had hij altijd wel een “lief” of drie aan wie hij de foto’s kwijt kon…

    Toen hij de Zadelstraat wilde indraaien zag hij dat het verboden was voor alle verkeer. Het pad was opgebroken en in ’t midden lag een hoop kasseisteentjes. Een hoopjé in feite, waar een jonge kerel zonder moeite kon overspringen. In zijn jonge jaren zou Jack voor zo’n sprongetje niet teruggedeinsd hebben. Nu zou het klauterwerk worden of anders een omweg van vijf, zeshonderd meter. Hij koos voor het eerste.

    Was hij uitgegleden op de gladde hoop, of was er kasseisteentje waarop hij zijn voet had gezet, weggeschoven? Wat er op dat cruciaal moment is geschied kan Jack niet navertellen. Met een pijnlijke oogkas, een bloedende neus en een geruis in het hoofd is hij rechtgekrabbeld en “met de moed der wanhoop” tot aan het stadhuis gesukkeld. De dienst “bevolking” was op de eerste verdieping. De trap naar de eerste verdieping was er bijna teveel aan. En boven te moeten vaststellen dat hij eigenlijk ook de lift had kunnen nemen!…

    Er stond een file van een man of twaalf. Waarschijnlijk allemaal mensen die een aanvraag kwamen doen voor een nieuwe identiteitskaart. Hij bleef de laatste in de rij tot er nog drie mensen vóór hem stonden. Toen kwam een stokoud vrouwtje de rij vervoegen. Vlak vóór hem stond een veel jongere vrouw met een piepklein hondje, een driftig keffertje dat blijkbaar in een kwade bui verkeerde en voortdurend zijn tandjes liet zien. Jack had al een paar keer een pasje opzij gezet voor het hondje. Niet bang zijn, sprak de jonge vrouw geruststellend, hij bijt niet. Daar ben ik ook niet bang voor, zei Jack, maar hij heeft al een paar keer zijn achterpootje opgeheven en ik ben bang dat hij zal… stampen.

    Toen Jack aan de beurt moest komen, was er koffiepauze. En toen hij een kwartier later écht aan de beurt was mocht hij onverrichter zake naar huis terugkeren omdat hij zijn portefeuille met de oude identiteitskaart niet bleek bij te hebben. Uit zijn zak gevallen bij het accident in de Zadelstraat? Met een taxi liet hij zich brengen naar de plaats des onheils – de portefeuille lag er niet – en dan, via de wegomlegging tot bij zijn geparkeerde auto. De toegelaten parkeertijd van twee uur was met een minuut of twintig overschreden en het toeval had gewild dat er in die twintig minuten een parkeeragent was langs geweest: er stak een bon achter de ruitenwisser…

    Hij bleek zijn portefeuille thuis vergeten te hebben. Ze lag op het toiletkastje in de badkamer. Dat was dus een meevaller. Maar zijn bovenlip was gezwollen en een van zijn voortanden bleek los te staan. Er zat wat gestold bloed in zijn neus en hij had één blauw oog. Het geruis in zijn hoofd was er nog steeds. Tot zijn ontsteltenis merkte hij een grote scheur op in de broek van zijn beste pak, dat hij voor de gelegenheid had aangetrokken…

    Jack zal nu enkele dagen nodig hebben om van de emoties te bekomen en tot zijn gezicht weer een beetje toonbaar zal zijn. Dan zal hij zich waarschijnlijk opnieuw naar het stadhuis begeven voor de aanvraag van een nieuwe identiteitskaart. Waarschijnlijk! Want héél zeker is dat niet. Een nieuwe identiteitskaart hoeft voor mij niet meer, liet hij zich gisterenavond aan de telefoon ontvallen. En dat voor zijn part al die pennelikkers de pot op kunnen. Ik heb hem aangespoord om toch door te zetten. Je pensioen zou in het gedrang kunnen komen en je sociale zekerheid en wat weet ik nogal méér, heb ik gezegd.

    Ach, ik ben er eigenlijk wel gerust in: komende week gaat Jack weer naar het stadhuis. De gebeurtenissen van gisteren zullen ongetwijfeld niet van aard zijn geweest om Jack een hogere dunk te doen krijgen van het hele ambtenarenzootje. Kwikkelborneetje, schud nog een keer iets uit uw mouwtje, voor brave mensen als Jack Vanlichtervelde.

    07-01-2007 om 00:00 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    04-01-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Malthus.

    Oef! Eindelijk nog eens iemand die een reactie laat horen op één van mijn cursiefjes. En dan nog wel mijn goede vriend Jack Vanlichtervelde. Of ik er mij van bewust ben dat mijn theorie over de wereldoverbevolking overeenkomt met de theorie van Malthus? Dit naar aanleiding van mijn brief aan Willy Debyser. Jack lijkt zich daarbij af te vragen of ik wel ooit gehoord heb over die theorie van Malthus. En of!...

    Zo kan ik u voor de vuist vertellen dat Malthus een Britse dominee was die geleefd heeft op het einde van de achttiende en in het begin van de negentiende eeuw en die het tot professor  heeft gebracht aan een van de twee grote universiteiten Oxford of Cambridge. Professor in de economie, naar ik vermoed, maar sla mij niet dood als het bijvoorbeeld theologie is geweest, of filosofie. Denk nu maar niet, beste lezer, dat ik mij hier wens voor te doen als een belezen iemand met een soort encyclopedische kennis over beroemde theologen, economen en filosofen. Wel in tegendeel. Van Freud ken ik de libido-theorie zo een beetje. Van Jung,  Erasmus, Nietzsche en een paar andere filosofen – die uit de Oudheid, Etienne Vermeersch en Omsk van Togenbirger niet te na gesproken – ken ik weinig méér dan de naam. En daar houdt het mee op. Maar Malthus? Ja, Malthus is een geval apart. Malthus was zowat de lieveling van mijn familie, althans van de familie van moeders kant. Allemaal overtuigde malthusianisten waren het.

    Waarover gaat de leer van Malthus, ofte het “malthusianisme”? Dat de exponentiële groei van de wereldbevolking niet zal bijgehouden worden door de economische groei, waardoor onvermijdelijk afgestevend wordt op een catastrofe, de zogenaamde “malthusiaanse catastrofe”. Malthus zelf was er niet zeker van hoe de catastrofe van de uiteindelijke totale maatschappelijke ellende kon voorkomen worden en óf die  überhaupt te voorkomen is. Oorlogen en epidemieën zijn er om de bevolkingstoename in te dijken: als dusdanig zeer nuttig. Maar Malthus zag meer heil in geboortebeperking. Hij noemt abortus en contraceptie. Hij was een voorstander van het gebruik van condooms en hij bracht ze zelf aan de man. Hoe zeer zou hij de moderne waaier van contraceptiemogelijkheden niet toegejuicht hebben, mocht hij in deze tijd geleefd hebben!

    Maar om nog even terug te keren tot de malthusianisten in mijn familie. Moeders twee zusters en drie broeders zijn allen kinderloos gebleven – ofschoon enkel nonkel Julien niet getrouwd is geweest –. Ikzelf ben “énig kind”. Toen ík het levenslicht zag in het begin van de tweede wereldoorlog werd die “heuglijke gebeurtenis” op zeer gemengde gevoelens onthaald in de familie. Een nakomeling, en dan nog één van het mannelijk geslacht? Kanonnenvlees! Al moet het mij van het hart dat mijn ooms en tantes later altijd heel lief en goed voor mij zijn geweest. Mijn ouders ook. Wat niet wegneemt dat ik moeder meer dan eens heb horen zeggen, als ik al eens afweek van de uitgestippelde paden: “als het te herdoen was, je zou er nooit geweest zijn”. En toch was ze een goede moeder, een moeder die voor haar kind heeft gezorgd zoals het hoort en die op haar manier een wijze vrouw was. Voor zover ik weet heeft ze nooit een boek gelezen, buiten de stationsromannetjes van Abraham Hans en het Kookboek van de Boerinnenbond. Hetgeen niet wegneemt dat ze van veel dingen op de hoogte was. Ze las de krant en ze luisterde naar de radio en als er iets was dat haar speciale aandacht trok schreef ze dat zorgvuldig op in een schrijfboekje. De naam Malthus komt er drie keer in voor. Moeder is al tweeëntwintig jaar dood, vader al vierendertig…

    Heeft Malthus ondertussen gelijk gekregen? De totale catastrofe is er na tweehonderd jaar niet gekomen. Nóg niet. Niemand kan ontkennen dat de bevolkingsgroei niet onbeperkt kan doorgaan en dat grotere oorlogen en grotere epidemieën dan degene die we tot op heden gekend hebben, zullen nodig zijn om de wereldbevolking binnen de perken te houden. Onze katholieke kerk draagt, bij monde van de pausen, alvast haar steentje bij door het verbieden van condoomgebruik, waardoor de ziekte aids haar kans geboden krijgt. Anderzijds werkt dat condoomverbod, evenals het verbod van andere anticonceptiva, in tegenovergestelde zin. En dan is het nog maar de vraag naar welke kant de balans doorslaat. Misschien is dat wel een nul-operatie. Zoals dat bij de kikkers gaat: van de duizenden kikkervisjes die één kikker produceert, krijgen er slechts een paar  de kans om op te groeien tot een volwassen kikker. De anderen gaan dood. Allemaal zieltjes voor de hemel. Over een mogelijke overbevolking in de hemel heeft Malthus, die nochtans dominee was, zich bij mijn weten niet uitgesproken…

     

    04-01-2007 om 00:00 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (1)
    29-12-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Nieuwjaarsgedichtje.

    Geen rijkdom en geen roem,

    maar dat het leven

    u genadig moge wezen,

    en een klein succesje hier en daar

    wens ik u in ’t nieuwe jaar!

     

    Weinig leed,

    en vreugd met mate,

    en nog iets om van te dromen…

    En, was ’t oude jaar wat min,

    dat ’t nieuwe beter moge zin.

                                  
                                                  Kris.
                                            

    29-12-2006 om 00:00 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    23-12-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Beste wensen.
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Aan al mijn lieve lezers en lezeressen:
    Prettig Kerstfeest & Gelukkig Nieuwjaar!



    anno 1958: o jerum, jerum, jerum...

    23-12-2006 om 15:10 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (1)
    21-12-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Over leugens en onzin.

    Iemand uit mijn naaste omgeving heeft zich minachtend uitgelaten over mijn dagboek en dat heeft mij toch wel een beetje pijn gedaan. Wat zeg ik? Méér dan een beetje. Het moet mij van het hart. En dan gaat het nog wel om iemand van de naaste familie, zij het aangetrouwd. Het dagboek zou een allegaartje zijn van onzin en verzinsels, zeg maar “leugens”. En ik die dacht dat ik ongevoelig was voor dat soort kritiek, dat het mij niet raken zou, althans mijn kouwe kleren niet. Dát van die onzin raakt mij weliswaar niet écht, maar… een leugenaar, ík?

    Kijk, dat is iets wat mij nu al meer dan veertig jaar dwars zit: zowat mijn hele aangetrouwde familie beschouwt mij als een leugenaar. Terwijl ik nog niet één keer de waarheid geweld heb aangedaan! Vraag mij nu niet hoe dat komt. Ik zal u het antwoord moeten schuldig blijven. Misschien heeft het te maken met een ongeloofwaardige trek in mijn gezicht of met de manier waarop ik mij plastisch weet uit te drukken en waarbij het líjkt alsof ik de waarheid aan ’t verdraaien ben? Dat achteraf steeds weer blijkt dat ik tóch de waarheid heb verteld maakt niets uit: ik word gewoonweg niet geloofd.

    Mag ik dat even illustreren met een voorbeeld? Ziehier. Stel, ik kom de huiskamer binnen, terwijl iedereen aan tafel zit soep te eten, en ik zeg “de kerktoren is omver gewaaid”. Niemand zal opschrikken, iedereen zal rustig verder zijn soep eten, niemand zal een opmerking maken of zich zelfs maar de moeite getroosten om te zeggen “maak dat een ander wijs”. Ze gaan er dus allen van uit dat ik wéér wat verzin en dat aan die onzin maar best geen energie verspild wordt. Terwijl het toch kán gebeuren dat een kerktoren omwaait: een kwarteeuw geleden is in Oostmalle zelfs de hele kerk omgewaaid! Als daarentegen een of ander malle neefje, zeg maar Jantje of Pietje, zou komen aandraven met de melding dat de kerktoren omgewaaid is, ho maar!

    Ik voel me al jaren zoals de Trojaanse prinses Cassandra zich moet gevoeld hebben. Zij was een zieneres, een waarzegster dus, die door niemand geloofd werd als zij de toekomst voorspelde. Ofschoon haar voorspellingen altijd uitkwamen. Zo voorzag en voorspelde ze dat zijzelf en koning Agamemnon zouden vermoord worden, maar omdat niemand haar ernstig nam, heeft dat droevig lot zich aan beiden wel degelijk voltrokken. Hoe het met Cassandra zo ver gekomen is? Helemaal precies wéét ik het niet, maar ik denk dat het verhaal gaat als volgt. Cassandra werd op een dag, om welke reden dan ook, door een of andere god beloond met de gave van het waarzeggen. Later echter werd ze door een andere godheid, weer om een of andere mij onbekende reden, gestraft. De gave van het waarzeggen kon die straffende godheid haar niet ontnemen, maar ervoor zorgen dat geen sterveling ooit haar voorspellingen zou geloven, viel wél binnen de mogelijkheden. Vandaar… Waarschijnlijk ben ook ík door één of andere god vervloekt. Ach, met zo iets leert men op den duur wel leven, min of meer…

    Maar laten we het toch ook nog maar eens hebben over de onzin in mijn verhaaltjes. Die persoon, uit de naaste aangetrouwde familie, weet u wel, vraagt zich af wat de lezers wel zullen denken van mij. Welnu, beste lezers, als u wat denkt van mij, laat het mij dan alstublieft weten. U weet toch dat u op dit verhaal kunt reageren? Vind u ook dat het allemaal onzin is? Denkt u ook dat het allemaal verzinsels zijn en leugens? Zo ja, dan weet u niéts over mij. U weet dan zelfs niet eens of ik wel bestá. Ík daarentegen weet althans dít van u: dat ú mijn dagboek leest. En dat zou voor mij al voldoende kunnen zijn om mij over u een oordeel te vormen. Doch laat ik hier maar niet zeggen hoe ik over u denk.

    En toch wil ik het op een akkoord gooien met “die persoon” uit… u weet wel. Vanwege de mogelijke “onzin”. Als u, trouwe lezer, op dit verhaal reageert in de zin van “hou er maar mee op”, welnu, dan zal ik dat maar doen. Voor Ú wil ik geen bron van ergernis zijn.

     

    21-12-2006 om 00:00 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    15-12-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De rest is nonsens.

    Amper een week geleden heb ik die brief aan Willy Debyser geschreven. Ik heb nog getwijfeld of ik hem wel zou verzenden omdat ik de inhoud ervan te somber vond. Ik had gehoopt de zwarte gedachten van mij af te kunnen schrijven. Maar de droefgeestigheid blijft. En toch blijft ook de hoop dat het weldra overgaat. In die hoop kom ik nog eens uithuilen bij u, beste lezer. Wilt u vandaag mijn therapeut zijn? Die iatrofobie waarvan ik sedert het geval van mijn nierstenen dacht verlost te zijn, wel die is er nóg…

    Vorige week ben ik met mijn oog tegen een boomtakje gelopen en twee dagen later was het oog lelijk ontstoken. ’t Was onverstandig van mij om geen oogarts te raadplegen. Ik heb het oog zelf behandeld met Terracortril zalf. Pas sinds deze morgen gaat het duidelijk beter met dat oog. ’t Is bijlange zo rood niet meer als gisteren en de pijn is helemaal weg. Dat zou toch een bron van grote vreugde moeten zijn? En dan is er nog een ander heuglijk feit. Van Togenbirger heeft mij een dag of drie geleden gevraagd om hem mijn toneelstuk over de oorlog van Troje door te mailen. Dat vond ik op zichzelf reeds een grote eer en ik heb hem dan ook op zijn wenken bediend. Gisteren liet hij mij reeds weten dat hij het een zéér goed toneelstuk vindt en vandaag kon ik bijna mijn ogen niet geloven bij het lezen van het vijftiende hoofdstuk van zijn nog onafgewerkt boek over het leven en de dood: hij citeert een zin uit míjn “oorlog van Troje”! Dan zou ik toch zeker wel de koning te rijk moeten zijn.

    Of is het Theo Thijssen die mij zo weemoedig maakt? Heb ik u al verteld dat ik verslingerd ben op de schrijver Theo Thijssen? Ik heb zopas een van zijn boeken uit, een dat ik nog niet gelezen had: “De gelukkige klas”. Een prachtboek, een autobiografisch werk in de vorm van een dagboek, over het alledaagse leven van een onderwijzer met zijn klas. Het bruist van leven, maar het eindigt in mineur. Hij heeft Louis van Rijn, een van zijn leerlingen, bezocht in het ziekenhuis. Louis is een gebrekkige ziekelijke jongen die intelligent is doch door zijn ziekte en het vele schoolverzuim dat daarmee gepaard gaat, achterop is geraakt. Louis is nu ook nog verlamd aan de onderste ledematen en heeft misschien nog amper enkele weken te leven. De meester heeft wat leesboekjes meegebracht en Louis is hem daar dankbaar voor. Het grijpt hem aan als Louis vraagt ook eens wat rekenboekjes mee te brengen. Het zet aan tot nadenken over onze machteloosheid tegenover het Leven. Het boek eindigt als volgt:

     

    … Niet te diep denken – dan is er van het leven nog wel een opeenvolging van suksesjes te maken.

    Maar anders - wat een gruwelijke machteloosheid, zodra het Leven maar even ernstig tegen ons wordt!

    Beuzelarij, beuzelarij, àl dat gedoe van ons. Ziedaar de gedachte die almaar in me rondwoelt, nu ik dit meemaak met Louis van Rijn.

    En over die beuzelarij nog dagboekeren? Ik weet nu, dat het belachelijk was: beuzelarij in het kwadraat, al dit geschrijf. Alwéér een dwaasheid waar ik overheen gekomen ben!

    Ik wil alleen nog één gedachte opschrijven, ik moét nog één gedachte opschrijven, eer ik dit papier kan wegsluiten. Dit van Louis komt toevallig nú al, terwijl hij nog op school gaat en in mijn gezichtskring is. Maar wat weet ik er van, wat de anderen later zal treffen, de anderen die morgen weer op me zitten te wachten, vrolijk en gezond?

    M’n heerlijke, lieve, lastige stel, ik weet eigenlijk maar één ding: de jaar of wat, dat ik jullie heb en dat jullie mij hebben, behoren wij enkel maar een gelukkige klas te zijn. En de rest is nonsens hoor, al zal ik dat júllie nooit zeggen.  EINDE.

     

    Maar in feite is dit nog niet het einde van het boek. Er komen nog twee bijlagen. De eerste is een lange brief van de heer Koning aan de heer Kraak. Beiden zijn ex-onderwijzers en ex-collega’s, in dezelfde school, van de heer Staal, alias Theo Thijssen, zijnde de schrijver zelf. De brief is geschreven in het begin van de tweede wereldoorlog en Koning haalt herinneringen op aan Staal die reeds enkele jaren overleden is. Staals dochter heeft onder oude papieren een soort dagboek van haar vader gevonden en het aan Koning gegeven. Samen met de brief stuurt Koning het dagboek nu naar Kraak.

    De tweede bijlage is het antwoord van Kraak:

     

    Vriend Koning,

    Ik schrijf je spoedig uitvoeriger, en nu alleen maar dit: Staal was een uitverkorene. Want hij wist toen al wat ik nu pas begin in te zien: er is op de wereld maar één ding werkelijk, en dat is de liefde. Hij had gelijk, de rest ís altijd nonsens.  KRAAK.

     

    Zal ik ook maar ophouden met “die beuzelarij van dat dagboekeren”? Weer krijg ik het gevoel dat ik dit alles moet voorleggen aan professor van Togenbirger. Theo Thijssen en Omsk van Togenbirger de Waelekens, het beginnen stilaan twee rode draden te worden die uit mijn dagboek niet meer zijn weg te denken.

    15-12-2006 om 21:02 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    09-12-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De oorlog van Troje.
    Klik op de afbeelding om de link te volgen < klik op de figuur om te vergroten.
    Mijn derde toneelstuk "De oorlog van Troje" wordt, in tegenstelling tot de vorige twee
    "De twistappel" (mythologische klucht), uitgegeven bij Toneelfonds &
    "Een dochter voor het leven" (dolle klucht), uitgegeven bij Almo,
    in eigen beheer uitgegeven. Dat heeft voor de toneelverenigingen die het stuk in 2007 willen opvoeren, het voordeel dat geen auteursrechten hoeven betaald te worden. Vraag volledige tekst gratis aan bij mij: het wordt u per e-mail doorgestuurd. Het stuk brengt het laatste jaar van de beroemdste oorlog aller tijden ten tonele, getrouw aan het mythologisch verhaal, doch ook met een belangrijke dosis humor. Drie bedrijven, twee decors, 23 personages, minstens 15 spe(e)l(st)ers.

    09-12-2006 om 18:08 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (1)
    07-12-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Brief aan Willy Debyser.

    Beste Willy,

     

    Monique en ik zijn blij dat we jullie eindelijk een bezoek gebracht hebben in het nieuw huis. Het is een prachtig, degelijk en gerieflijk huis. Véél zonniger dan het huis in Steenbeekbos. Hoe kan het ook anders, in een straat waarvan de naam luidt: “Zonnestraal”! Het heeft mij ook deugd gedaan dat jij er zo goed uitziet, zo vol optimisme. Lieve ziet er natuurlijk ook stralend uit, maar wie heeft haar ooit anders gekend? Hopelijk gaan jullie in het nieuwe huis een aangename oude dag kunnen doorbrengen. Schrik niet van dat woord “oude dag”. ’t Is iets waar we niet omheen kunnen. Niets is meer onstuitbaar als de oude dag. Hij nadert traag maar gestaag. Dat we oud worden voelen we maar al te zeer aan den lijve: de knoken worden stram en pijnlijk, we kunnen niet meer over de haag plassen als in onze jonge jaren, de spierkracht vermindert… Ach, wat zit ik hier van alles op te noemen: ’t gaat allemáál bergaf. Zei ik daarnet dat we “oud worden”? We zíjn het! Gisteren had ik een man van tweeënnegentig op de raadpleging  die klaagde dat hij “oud aan ’t worden was”. Wat zeg je mij daar van! Deze morgen stond ik op het punt de klusjesdienst op te bellen omdat noch ik noch mijn vrouw de pot aardbeienconfituur open kregen. We hebben uiteindelijk toch maar besloten om een plakje kaas op onze boterham te leggen en met de confituur te wachten tot Peter nog eens thuis komt. Alhoewel. Vanavond doe ik nog een laatste aanval op die pot. Ik wil nog eens een goede beurt maken bij ’t vrouwtje. En als de pot dan open is, zeg ik zo langs mijn neus weg: “ik heb die pot confituur nu maar even open gemaakt, deze morgen ging het niet te best vanwege een kramp in mijn duim”.

    Maar wat zit ik hier de sfeer te verknallen waarin ik deze brief begonnen ben. Zolang onze geest nog ongeschonden is en we maar jong van herte blijven, nietwaar.  Maar ís dat zo? Betrap ik mij niet al jaren op vergeetachtigheid? Al heeft dat natuurlijk ook weer zijn goeie kanten: van een boek of een film kan je rustig twee of zelfs meerdere keren genieten als je toch direct alles vergeet… En wordt ik niet met de dag sentimenteler? Ook dat is eigen aan het oud worden. Enkele dagen geleden zat ik waarachtig tranen met tuiten te wenen bij het lezen van een passage uit “Schoolland” van Theo Thijssen: Hilletje in ’t Veld en Marietje de Boer hadden zich met elkaar verzoend na een dagenlange ruzie. ’t Is wel een aandoenlijke passage, maar dat ik dáárom ging huilen! Neen, normáál ís het niet. En dan zijn er die pessimistische gedachten die mij niet loslaten. Die pessimistische wereldvisie. De opwarming van de aarde, dat moet falikant aflopen. Het zal de poolkappen doen smelten, hetgeen zal resulteren in reusachtige overstromingen, waarbij laaggelegen en dichtbevolkte delen van de aardbol zullen verzwolgen worden, een zondvloed zonder weerga. Het ontstaan van epidemieën door weerstandige microörganismen, die nu reeds de kop schijnen op te steken zou een ander gevolg kunnen zijn van die opwarming. De halve wereldbevolking kan er in één klap door weggemaaid worden. En dan zijn er de oorlogen. En de criminaliteit, waartegen de overheid machteloos staat. Allemaal de schuld van de overbevolking, denk ik dan. Misschien moet de wereldbevolking tot één vierde herleid worden. Het zou mij niet verwonderen als die ramp zich in het komende decennium zou voltrekken. Dat Onze-Lieve-Heer dat alles niet zal toelaten, zegt u? Ik denk dat Hij dit rampscenario zelf zal dirigeren, omdat hij niet anders kan, omdat een correctie zich opdringt – om het nu eens in beurstermen uit te drukken – .

    Als je dit niet wil gelezen hebben, beste Willy, overtuig jezelf ervan dat deze brief geschreven is door een seniele oude man, en verscheur hem. Tracht de inhoud te vergeten. Misschien zal dat je niet eens zo moeilijk vallen: jij bent per slot van rekening nog een paar jaar ouder dan ik…

    Ik herinner mij dat ik vergeten heb jou wat te vertellen over professor van Togenbirger, over wie jij gelezen hebt in mijn cursiefjes. Welnu, van Togenbirger is een van onze allergrootste filosofen, tevens musicus en mathematicus. Je kan hem het best leren kennen op zijn eigen weblog. Klik vanavond maar aan (www.bloggen.be/omskvtdw).

    ’t Spijt me toch echt dat ik dit geschreven heb en ik begin er serieus aan te twijfelen of ik deze brief wel naar jou doorstuur. Als ik het toch doe moet je mij beloven dat je er niet te zwaar zult aan tillen. Leef jij maar onbezorgd verder. Je hebt nog zoveel om fier en gelukkig te zijn. Een pracht van een vrouw. Vijf briljante kinderen die het stuk voor stuk ver geschopt hebben op de maatschappelijke ladder – zijn er niet twee professor aan de universiteit? –, die allen gelukkig getrouwd zijn en een schitterend gezinnetje hebben. En dan die zeventien – of zijn het er negentien? – kleinkinderen. Zoveel zonnetjes. En dat nieuwe huis in de … Zonnestraal.

     

    Met veel genegenheid en geef Lieve een kusje in naam van je oude collega en vriend,

     

    Kris.

     

    07-12-2006 om 00:00 geschreven door Kris Vansteenbrugge  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (1)


    Foto

    Wenst u mijn memoires te lezen: u kan het boek lenen in de bibliotheek of kopen. Voor alle inlichtingen: zie op 4 juni 2007 onder de titel "O jerum, jerum, jerum...: een hit!"

    O jerum jerum jerum…

    Mijn memoires

    (2006, 206 p., 17,95 €)

    Te bestellen via mail:

    kvansteenbrugge@gmail.com

    (geen verzendkosten)


    Foto

    Mijn nieuwste boek "Uit het schuim (van de zee)", de Griekse mythologie in 136 verhalen, 402 p., kan besteld worden via mail (kvansteenbrugge@gmail.com) of via mijn telefoonnummer 056.215944. Prijs: 18,95 euro (er hoeven geen verzendkosten betaald te worden).
    Lees iedere maandag en iedere vrijdag een nieuw verhaaltje uit de GRIEKSE MYTHOLOGIE op www.bloggen.be/dzeus

    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !



    E-mail mij

    Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek
  • Een maandag middag bezoekje
  • Goedemiddag blogvrienden u bent van harte welkom
  • groetjes
  • Ben is op bezoek geweest. (I like it)
  • goede morgen

    Druk oponderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Zoeken in blog


    Liefdesgedichtje

    Mijn lief,
    'k wil me vermeien
    in je tepelhoven,

    een huisje bouwen
    op je venusheuvel
    van satijn.

    'k Wil in 't putje
    van je navel toeven
    en altijd bij je zijn.


    E-mail mij

    Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.


    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     



    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs