Iedereen doet al eens een affrontelijke uitspraak of stelt een dito domme vraag. De ene zal het al meer doen dan de andere en ik denk dat ik mij, helaas, met de ene moet vereenzelvigen. Zoals die keer toen ik aan een jonge vrouw vroeg wanneer ze moest bevallen en
ze was niet eens zwanger. Of die vrouw aan wie ik vroeg of ze haar zoon had meegebracht. t Was haar echtgenoot. Hij zag er een stuk jonger uit, ofschoon beiden even oud waren. Die domme vragen, ik leer het maar niet af! Integendeel, het lijkt te verergeren met het ouder worden. Neem nu vorige week tijdens de training van Dwars door Grijsloke. Naast mij liep iemand die ik nog niet eerder gezien had in Grijsloke. Een frisse knaap van een jaar of zestien, achttien, naar mijn schatting. Dan maar kennismaken. xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Van zon puber ken ik dan vaak de vader of de moeder, als t al niet eerder de grootouders zijn. Ik vroeg dus: wiens zoon ben jij? En de knaap antwoordde: de dóchter zal je bedoelen?
Johan Dhaene niet te verwarren met de in literaire kringen beter bekende Johan Daisne die vlak achter mij liep, verslikte zich van puur leedvermaak. Mijn ogen dwaalden van het verstoorde gezicht van het jongen gewaande meisje even naar beneden. Ik zag een paar lichte welvingen die er op wezen dat ze wel degelijk een meisje was. Nu ik dat wist vond ik haar helemaal niet onknap, wel integendeel. Zwijgend bleven we naast elkaar lopen. Wie haar ouders waren was ze blijkbaar niet van plan aan mijn neus te hangen. Ik vroeg hoe ze heette. Nina, zei ze nors.
Hoe maak je in godsnaam zon flater goed? Ik zei dat ze er héél intelligent uitzag en dat het waarschijnlijk daardoor kwam dat ik mij in haar geslacht vergist had. Dat was niet van aard om de situatie te verbeteren. Kon ik haar vertellen dat ik kleine borstjes altijd al geapprecieerd heb, dat ik niet hou van te veel volk in de statie zoals ze dat in Gent zeggen? t Zou beslist geen goed idee geweest zijn, t zou de sfeer onherroepelijk verpest hebben, als het al niet zovér was.
Vroeger, tijdens mijn studentenjaren, heb ik een Nina gekend. Kon dát geen aanknopingspunt zijn voor een verder gesprek? Die Nina, zo vertelde ik, was een Oekraïnse. Ze baatte een frituur uit, samen met haar man. Ze was geboren in Apostolona, een kleine stad aan de Dnjepr. Of ze ooit gehoord had van Apostolona? Ze gromde iets van nee. Hoe zou ze ook? Wie kent er nu Apostolona aan de Dnjepr en wat kon het háár schelen! Ik zei dat Apostolona niet ver van Dnjepropetrovsk lag. Over Dnjepropetrovsk zou ze toch wel gehoord hebben, de tweede grootste stad van Oekraïne? Er kwam weer een ontkennende reactie. Het was overduidelijk dat ze dit gesprek niet wenste. Ze begon sneller te lopen. Ik kon haar niet bijhouden
Ik zag haar pas terug na de training, in de kantine. Wat wil je van mij drinken, vroeg ik, in een ultieme poging om toch nog iets goed te maken. Niets, zei ze. En, voegde ze er aan toe, ik ben niét iemands zóón. Het zat haar hoog, dat was duidelijk.
Bij de eerstkomende training in Grijsloke zal ik nog eens een poging doen om het goed te maken, als ze nog komt tenminste en als ze mij niet vlakaf zegt dat ze niets meer met mij wil te maken hebben
|