Foto
Foto
Filesofische gedachtensprokkels

Elke week een nieuwe column,
als het even kan...

"Filesofie:
een
samenstelling van de griekse woorden voor wagenrij en voor wijsheid.
Een beoefenaar van de filesofie wordt een
filesoof of wagendromer genoemd."
Anonymus.

Jarenlange files naar Brussel , uren in luchthavens, op de Thalys en in andere treinen gaven me de tijd om te filesoferen, jeugdherinneringen neer te pennen en gewoon wat te mijmeren.
Die tijd is voorbij, nu zijn het jarenlange files rond Aalst en Wetteren, maar de pennevruchten blijven...

Martin Steelandt

 

Een goede column moet zijn zoals een minirokje:

kort genoeg om de aandacht te trekken

en lang genoeg om de essentiële inhoud te dekken.

 

(naar meester Wilfried Criquelion,
speech naar aanleiding
van
40 jaar oudercomité,  
Tollembeek 13 april 2008)


Knappe blogs
  • Sprokkels: fijne verhaaltjes uit het leven gegrepen
  • Leven met ADHD
  • Het leven bij het openbare vervoer in A'pen. De moeite van het ontdekken waard.
  • Cursiefjes, een fijne kijk op de wereld. Een beetje filesofie ?

  • Link met het thuisfront, van een jonge avonturier in Canada
  • Follow the blue line
  • Filesofie

    Cursief durven denken.


    24-07-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Stress






    Drie weken resten er me nog.

    Drie weken. Maximum. En dan moet ik er staan, dan moet ik er klaar voor zijn wil ik met een beetje trots verder door het leven kunnen gaan. Het lijkt een onmogelijke opdracht, maar ik verzeker je: ik zal er mijn uiterste best voor doen. En nee, voor wie me kent: het heeft niets met mijn werk te maken, zeker niet. Die overname door een supergroot bedrijf brengt ook stress met zich mee, je kent dat misschien: eerst ben je onderdeel van een klein en leuk team en plots ben je personeelslid nummer 98.256 in een kanjer van een firma. Maar dat alles is niets vergeleken met de stress die ik nu doorsta.

    Binnen drie weken moet ik super-grootvader zijn, en mijn dochter heeft me dat heel subtiel duidelijk gemaakt.

    “Papa, ik heb een cadeautje voor jou, voor vaderdag !” Tof, dacht ik, en toen zei ze “In feite heb ik het al een tijdje, hoor, maar ik wou toch nog even wachten voor ik het jou gaf”. Oei, dacht ik, daar zit een addertje onder het gras, en toen ik het cadeautje opende zag ik dat addertje, of beter gezegd: die adder. Ik heb gefaald, en dat heeft ze me met dat cadeautje heel duidelijk gemaakt. Ik vermoed dat ze me heel zorgvuldig observeerde, nauwkeurig analyseerde, grondig bestudeerde en dat ze uiteindelijk besloot dat ik gefaald heb. Om je beter te situeren lees je best het vorige cursiefje nog eens: mijn vrouwtje en ik moesten toen beslissen hoe ons kleinkindje ons zal mogen noemen: oma en opa, meme en pepe, mammie en pappie, of wie weet moemoe en poepoe. Nu, op vaderdag hadden we nog geen beslissing genomen, en dat was voor mijn dochter het ultieme teken dat ik grandioos gefaald heb. Met haar cadeautje stelde ze dat falen in het volle daglicht en met haar cadeautje gaf ze me ook de aanspreektitel die ik voor de rest van mijn leven zal mogen dragen.

    Het cadeautje was een boekje: “Opa voor beginners”.

    Geen twijfel mogelijk: heel binnenkort word ik dus “opa”. Dat valt al bij al nog goed mee, maar die “beginner”, wel, dat steekt. Ze kon het niet laten om het mes nog dieper in de wonde te steken, want ze zei: “We zochten in feite een Opa voor Dummies, maar dat hebben we niet gevonden”. Lap, van appreciatie gesproken. Ik krijg een boekje voor beginners, je weet wel, die lui die ergens op de onderste sporten van de ladder staan, maar dat was in feite nog te hoog gegrepen volgens haar. Ik hoor dus in feite bij de categorie van de dummies, lager dan onder de onderste sport van diezelfde ladder. Terwijl ik mijn opa-kwaliteiten toch wel wat hoger inschatte. Want wat moet een opa doen? Euh…. goeie vraag. Tja… euhm… Toch een dummy? Nee hoor: een opa moet gewoon opa zijn, dat is voldoende. Laat ik eens aan mijn grootvaders denken, wat deden die? Een pijp roken, de tuin omspitten, groentjes kweken, naar de Tour de France kijken, sigaretjes rollen, eeuwenoud speelgoed bovenhalen waar we de gekste dingen mee konden doen, paardje laten rijden op de knie en vooral: pater familias zijn.

    Dit kan ik ook.

    Beter nog: ik kan pampers verversen, een flesje toedienen, rollebollen, gek doen en de kleintjes laten lachen. Heel belangrijk allemaal, en vooral dat laatste. Dat boekje is dus niets voor mij, integendeel, ik zou er zelf een kunnen schrijven. Ik zie het al voor mijn ogen. Hoofdstuk 1 - hoe ververs ik een pamper? Natuurlijk begint dit hoofdstuk met een uitgebreide uitleg over de techniek, begeleid door tekeningen en foto’s en verder zijn er ook nog verwijzingen naar de website waar de meer visueel ingestelde doe-het-zelver handige videoclips kan bekijken. Ik denk bijvoorbeeld aan een clip waarbij gedetailleerd wordt getoond hoe je controleert of de pamper goed aangebracht is: baby voorzichtig onder de oksels nemen en opheffen, niet schudden! Blijft de pamper rond de bips hangen, dan is het OK, zoniet moet je herbeginnen. Na dit technische gedeelte en video’s voorzie ik ook, voor de meerwaardezoekers, een mooi brokje geschiedenis – van vijgenblad tot moderne pamper – om te eindigen met tips and trics zoals ‘geurverdrijvers: nuttig of zinloos?’. Het antwoord op deze krijgt u hier al: zinloos, kompleet zinloos, want geurverdrijvers verdrijven geen geur maar accentueren enkel andere geuren. Laten we het kind bij de naam noemen: wanneer het naar stront stinkt overweegt 70% van de bevolking om het defaecatielokaal (ook nog toilet of WC genoemd) te “verfrissen” met een ander geurtje. Hoog in de top 10 van die verfrissers staan de dennengeurspray en de lavendelgeurverstuiver, in die mate zelfs dat wie synthetische lavendel of dennen ruikt automatisch weet dat er een toilet in de buurt is.

    Maar bon, genoeg over mijn project, we keren terug naar die opa voor beginners.

    Toen ik het boekje las kreeg ik het toch wat benauwd. Er was geen sprake van pampers, flesjes, rollebollen, gek doen en de kleintjes laten lachen, verre van. Ik citeer zomaar wat. “Hier hebben we een aantal spelletjes en knutsels en doe-dingen verzameld, waarvan we vinden dat een béétje opa ze moet kunnen”. En ook nog: “Wie dit soort dingen met zijn kleinkinderen doet, zal eeuwige roem ten deel vallen”. Volgens dat boekje moet een beetje opa vliegers uit papier kunnen maken, knopen kunnen leggen, op een vliertak kunnen fluiten, een knijperpistool en een boog kunnen fabriceren en ik bespaar je nog heel wat anderen dingen. Een geslaagde, moderne opa is, althans volgens dat boek, een rasechte knutselaar. Wat mij betreft betekent dit dus keiharde arbeid want ik ben met twee linkerhanden geboren en toevallig ben ik dan ook nog eens rechtshandig. Daarop heb ik maar één reactie: help! Hoe krijg ik dit ooit voor elkaar? Ik denk dat ik dit boekje links laat liggen en beter het over een andere boeg gooi.

    Kan iemand me misschien aan het boekje “Opa voor Dummies” helpen?


    » Reageer (0)
    18-02-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Opi

    Liever afdrukken en op papier lezen ?
    Klik dan hier, zo krijg je het in .pdf formaat.
    Eén pagina A4, perfect formaat om af te drukken.





    Omi, ja, dat klinkt leuk… omi.

    Dat vindt mijn vrouwtje althans. Zelf ben ik er nog niet zo zeker van, ik vind omi zo wat… omi-achtig. Gelukkig kunnen we er over discussiëren, gelukkig valt het nog te bekijken, gelukkig zijn er nog alternatieven en gelukkig hoeft het niet echt zo te zijn. Tegelijk weet ik dat discussie zo ongeveer uitgesloten is, dat het niet meer te bekijken valt, dat er geen alternatieven mogelijk zijn, dat omi prachtig klinkt en dat ik het echt nog altijd zo niet weet maar dat mijn vrouwtje er zeker van is: omi klinkt leuk, en geen wetsontwerp kan dit nog veranderen. Volgens Wikipedia is omi zowel een oude Japanse adelijke titel, als een Japans dorp, een Japanse stad, een Japanse provincie, een rotormachine in de cryptografie en een ozon meetinstrument. Dat klink allemaal perfect logisch, vooral dat Japanse – er mag wel een mysterieus sfeertje rond hangen - maar dat zij zelf omi wil worden, dat zie ik niet zitten. De daarbij horende gevolgen staan mij namelijk niet aan.

    Het begon allemaal een paar weken geleden.

    Ze was van slag, ze werd bleek, ze bleef zonder woorden en daarom gaf ze me de telefoon door. Ik hoorde de boodschap aan en sprong bijna een gat in de lucht. “Word ik opa ?”, zei ik. “Ja papa” zei mijn dochter, “je wordt opa.” Vijfentwintig jaar geleden was die dochter, ons eerste kindje, een piepklein boelleke, mijn vrouwtje een trotse moeder en ik een al even trotse vader. Nu lijkt het alsof dit pas gisteren gebeurd is, maar ontelbare herinneringen spreken dit radicaal tegen. Neem nu bijvoorbeeld vijfentwintig jaar terug: haar kirrende lachtje wanneer ik complete onzin uitkraamde bij het verversen van haar Pampers. Op nummer één in de lachparade stond toen met glans het koekeloerepoezewoeveke, een overblijfsel van die flauwe mop over de kruising tussen een haan, een kat en een hond. Wanneer ik dat ritmisch uitsprak, met wat meer nadruk op het einde, dan werd de badkamer gevuld met klaterend lachen van dat kleine ding dat nog geen benul had van een correcte taal. Koe-ke-loe-re-poeze-woeveke, zonder die animale kruising was haar dag niet goed. Herinneringen, wie kan er geen bladzijden vullen met al die te snel voorbij gegane gebeurtenissen?

    Maar ze was dus van slag.

    Mijn vrouwtje, welteverstaan. Zij wordt grootmoeder terwijl ze gisteren pas moeder geworden is. Zo lijkt het toch, gisteren. Heel misschien eergisteren, maar zeker niet lang genoeg geleden. Om terug met beide voeten op de grond te kunnen komen moesten we de nodige zaken checken en daarom spoorden we richting dochter en vriend om de feiten met eigen ogen vast te kunnen stellen. We zagen een blijde dochter, een blijde vriend en op de computer stonden die harde feiten: een echografie van dat kleine wezentje dat binnen een paar maanden hun wereld totaal zal veranderen. Ik dacht nog te zeggen dat die kleine de neus van zijn vader had maar ik besefte net op tijd dat het nog te vroeg was voor dergelijke levenswijsheden, de toekomstige baby was ocharme pas drie centimeter groot. Echt te vroeg om die standaardopmerking over de neus van de vader in het gesprek te gooien terwijl dat wezentje nog kleiner is dan de desbetreffende neus zelf !

    En toen stelden we de uiterst belangrijke vraag.

    “Hoe willen jullie dat jullie kindje ons zal aanspreken ?” Voor een kind is alles logisch, zolang het maar door zijn ouders voorgekauwd wordt. Mijn grootouders werden allemaal met meme of pepe aangesproken. Om onderscheid te maken hadden we een meme en pepe tuinwijk en een meme en pepe mjènde, gebaseerd op de plaats waar ze woonden. De tuinwijk grootouders woonden in de Tuinwijk (tiens, hoe origineel), en meme en pepe mjènde woonden in Menen. Als inwoners van Menen zijn zij trouwens één van de weinige groepen West-Vlamingen die de naam van het stadje uitspreken zoals het hoort. Mjènde, en niet Mjèn’n, zoals de andere dat doen. Dit terzijde gelaten stelden we dus die vraag: hoe moet dat kindje ons aanspreken?

    Dat mogen jullie zelf uitmaken, hoor !

    Voilà, een antwoord van de huidige jeugd. En heel subtiel lees je tussen de lijntjes: jullie worden ouder, papa, mama, en jullie mogen zelf beslissen hoe ons kindje die ouderdom benoemen zal. Of hebben we het totaal verkeerd begrepen en was dat onze eigen interpretatie van hun lieve voorstel om zelf iets te kiezen dat niet al te oud klinkt ? We konden onszelf van deze laatste optie overtuigen en dus zijn we er direct aan begonnen, zodra we in de wagen zaten en terug naar huis reden. Het bleek bijna een even zware opdracht te zijn als die van de ouders, die de beste naam voor hun kindje moeten zoeken. We voelen er niet veel voor om meme en pepe te worden. Oma en opa horen wel bij de kandidaten, omoe en opoe al heel wat minder. Mammie en pappie? Nee, die doen me dan weer teveel aan bejaardensloffen doen denken. Moemoe kwam ook even piepen, maar je moet er rekening mee houden dat een beetje alliteratie gemakkelijk is voor een kindje, dus: moemoe is okee, maar poepoe…. nee … echt niet. Nachten lang hebben we er onze slaap voor gelaten, tot onlangs. Het kwam heel spontaan. Mijn vrouwtje zei “Omi, ja, dat klinkt leuk… omi”. Zelf weet ik het nog niet zo, want de daarbij horende gevolgen staan me niet zo aan. Bij een omi hoort er een beetje alliteratie, en dat wordt dan opi. Opi heeft niets adelijks, niets Japans, het is enkel een gemeente in Italië. Omi en opi… ik weet het echt nog niet.

    Getekend: opa filesoof.

    PS. Gisteren nog hebben we dit aan onze vrienden verteld. Ze lagen in een deuk van het lachen… O- mietje en o-pietje !

    Bijlagen:
    Opi.pdf (44 KB)   


    » Reageer (0)
    07-02-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dringend

    Liever afdrukken en op papier lezen ?
    Klik dan hier, zo krijg je het in .pdf formaat.
    Eén pagina A4, perfect formaat om af te drukken.





    We waren ergens onderweg, op vakantie, en ik moest dringend.

    Nog 15 kilometer tot de eerstvolgende halte, ergens in Frankrijk. Helaas moest ik echt dringend. Zonder overdrijven: mijn blaas stond zo gespannen als een te hard opgepompte fietsband. Pijnlijk hard dus, en ik moest dringend plassen. Elke hobbel in de weg heb ik gevoeld, bij elk putje smeekte ik de hemel om de afstand zo snel mogelijk in te korten en kijk, mijn verzoek werd direct verhoord. Ik moet waarschijnlijk een speciale band met het bovenaardse hebben want één minuutje later restten er maar twaalf kilometer en achthonderddertig meter meer. De aandachtige lezer met een wiskundige knobbel en de intelligente observator met een goede rekenmachine hebben natuurlijk direct door dat dit niets met het bovennatuurlijke te maken had en dat er geen paranormale krachten bij kwamen kijken: ze hebben direct uitgerekend dat ik netjes aan de voorgeschreven snelheid van 130 kilometer per uur reed, ondanks mijn verschrikkelijke lijden. Let wel: had het geregend, dan was het pas een helse periode geweest: niet alleen versterkt het geluid van regendruppels op de voorruit de drang tot plassen met een factor 10, nee, in dat geval moet je in Frankrijk ook trager rijden, 110 kilometer per uur slechts, waardoor de toiletten meerdere eeuwigdurende minuten verder komen te liggen.

    Bij de halte aangekomen wachtte me een volgende verschrikking.

    Vijf bussen stonden netjes op een rij geparkeerd en een zesde kwam er aan, dat beloofde niet veel goeds. Terwijl ik uit de wagen stapte zag ik een been uit de voordeur van die laatste bus bengelen, en toen hij volledig gestopt was volgde de rest van de persoon. Met een sprint die ik niet van iemand met haar eerder hoge leeftijd verwacht had spoedde ze zich naar de voordeur, keek snel nog even om en riep naar iemand in de sliert bejaarden die langzaam uit de bus geperst werd “Mariette, k’oodekik ol een plekstje vrie vo joen, wè” (Mariette, ik hou al een plaatsje vrij voor jou hoor ! n.v.d.r.). Met een pijnlijke grimas en een niet nader te beschrijven wandelgang schreed ook ik naar die voordeur. Beter kan ik het niet beschrijven: wandelen was het niet, stappen nog minder en lopen kan je het zeker niet noemen. Schrijden, dat komt echt nog het dichtst in de buurt. Langzaam, tegeltje per tegeltje, de onderbuik moeizaam onder controle houdend naderde ik die ingang. En toen zag ik het.

    File, Stau, embouteillage, traffic jam, coda !

    Twee meter na de ingang begon er een ellenlange rij. Mensen schoven aan, richting toiletten, die zich uren en uren verder leken te bevinden. Mijn blaas protesteerde, mijn blik vertroebelde, maar mijn geest weerde zich uit alle macht en won. Een snelle analyse leerde mij het volgende: ik ben een man, dus ik kan nog altijd ergens een boom zoeken. Maar: rond wegrestaurants staan er meestal niet veel bomen en tegen de weinige die er wel staan kan je niet zomaar onopgemerkt staan plassen. Maar wacht even: ik ben een man. En die file bestaat voornamelijk, nee, wacht, ze bestaat alleen uit vrouwen! Dus... het mannentoilet is beschikbaar! Van opluchting had mijn blaas de neiging om zich te ontspannen - wat ik nog net kon vermijden - en stapje per stapje strompelde ik naar het mannenpaleis waar ik eindelijk, oef, opluchting alom, mijn blaas klaterend in het urinaal kon ledigen.

    Heerlijk.

    Door die ontspanning in de onderbuik kreeg mijn bovenbuik opnieuw recht op spreken en die gaf me een overduidelijk signaal: honger! Ik had honger, en waar kan je die beter bestrijden dan in een wegrestaurant? Let op: dit is geen retorische vraag want ik kan minstens honderd plaatsen noemen waar je sneller en goedkoper bediend wordt dan in zo’n mastodont van de eenheidsworst. Maar wanneer je daar ter plekke bent, in die afspanning ergens in het midden van het niemandsland in het verre Frankrijk, dan is er natuurlijks niets beter om die honger te stillen want je bent 20 kilometer van de volgende afrit en dus minstens even ver van een eerlijke maaltijd verwijderd.

    Een half uurtje later, in een recordtijd dus, had ik mijn broodje en een cola.

    En ik vond een prachtig plaatsje van waar ik die monsterfile op mijn gemak kon bewonderen. Ja, echt, ik meen het: bewonderen. Ik bewonderde al die kranige vrouwen die daar stonden aan te schuiven. Geen kik gaven ze. Dames, ik bewonderde jullie, en ik bewonder jullie telkens opnieuw wanneer ik langs weer een ander wegrestaurant eventjes moet stoppen. Ik bewonderde die perfecte intuïtie waarmee jullie zonder problemen aanvoelen dat jullie binnen een uur dringend zullen moeten plassen. Ik bewonderde jullie onfeilbare inschatting van tijd, waardoor jullie voldoende reserve overhouden om drie kwartier in de rij te kunnen staan. Zoals al die dames daar. Veel beter dan wat ik kan, maar ik had al geplast, ik had al gegeten en gedronken en ik had nog wat tijd, dus haalde ik me nog een koffie. Terug op mijn plaats keek ik opnieuw naar de file en kijk, daar stond de vriendin van Mariette. Ze was al halverwege. Een andere dame kwam van achter uit de rij, stak iedereen voorbij en kwam naast haar staan. “Danke”, zei ze, en ze leek al voor de helft opgelucht. Ik denk dat ze Mariette heette.

    Toen was het tijd om te vertrekken, richting vakantie. Eerst nog even een plasje. Voor alle zekerheid...


    » Reageer (0)
    18-07-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Worst

    Liever afdrukken en op papier lezen?
    Klik dan hier, zo krijg je het in .pdf formaat.
    Eén pagina A4, perfect formaat om af te drukken.





    Na zonneschijn komt regen.

    Zo is het. Om mij onbekende redenen werd die spreuk ergens in de loop der tijden op zijn kop gezet en gewijzigd in de nu traditionele spreuk die stelt dat er na regen zonneschijn komt, maar dit is compleet fout. Na zonneschijn komt regen. Zo is het altijd geweest en zo zal het altijd zijn. In de oertijd, bij de indianen, in Afrika en wie weet waar elders nog is regen iets heel speciaal. Sinds mensheugenis worden mannen opgeleid om in tijden van grote droogte de hemel, de goden of moeder aarde dat kleine beetje levenbrengende regen af te smeken. En wat uiterlijk vertoon is natuurlijk nooit ver weg: de medicijnman omgordde zich met kralen en plaatste een bizonkop op zijn hoofd, de tovenaar verborg zijn gezicht achter een afschrikwekkend houten masker en besmeurde zich met witte klei en de sjamaan doorboorde zijn neus met een sabeltandtijgersabeltand. En ze dansten. De regendans. Geen zonnedans: de zon is er, enkel de regen moet komen. En hij komt, als je maar goed genoeg danst.

    Nu is het dus anders.

    Nu komt zonneschijn na de regen. Maar waarom? Kijk, zo moeilijk is het niet: om economische redenen, ter promotie van onze Belgische kust. Nooit op gelet? Hou dan in het vervolg de vrt weervrouw in het oog. Wanneer Sabine slecht weer moet voorspellen staat ze helemaal rechts in beeld, maar bij mooi weer stapt ze iets meer naar links waardoor de Balkan achter haar – volgens kenners meer dan imposante –balkon verborgen blijft. Op die manier komt de blik van de mannelijke kijkers iets dichter in de buurt van de kust. Vervolgens wordt de aandacht heel subtiel op de kuststreek gevestigd. Die strook van ocharme 60 kilometer lang en een kilometertje breed krijgt namelijk een speciale behandeling tijdens het weerbericht. Is er een hittegolf in het land, dan vermeldt Sabine dat er een koele bries waait op het strand. Regent het in het binnenland, dan blijft het droog aan de kust. Je voelt het: ze spoort aan tot een dagje kust, tot overvloedig zonnecrème smeren, tot een terrasje nemen en wie weet tot uitgebreid tafelen in een lekker restaurantje. Aan de kust. Economie.

    Natuurlijk heeft niet iedereen zin om uren in de file te staan.

    En hoewel er alternatieven in overvloed zijn neemt dat andere deel van de bevolking heel vaak zijn toevlucht tot het populaire barbecueën. En opnieuw komt de economie op de proppen: er worden meer vlees en groenten gekocht dan een normale persoon bij een normale maaltijd zou eten, er werden honderden middeltjes uitgevonden om de barbecue snel warm te krijgen en de extra hulpmiddelen gaan als zoete broodjes over de toonbank. Denk hierbij aan de speciale vorken en tangen, de roosters, de borsteltjes, de kruiden, de speciale schoonmaakmiddelen en die duizenden modellen barbecuetoestellen. Ook niet te vergeten: de obligate drank. Wat er gedronken wordt heeft niet veel belang, zolang de voorraad maar voldoende groot is. En tot slot, iets meer in de persoonlijke sfeer, vinden we dat ene artikel, het accessoire bij uitstek.

    De bedrukte barbecueschort.

    Het dragen van dergelijke schort is het voorrecht van de mannen die voor de barbecue instaan. In principe bedoeld om de blote bast een klein beetje te beschermen tegen opspattende kooltjes is dit voorwerp langzaam, door middel van de erop gedrukte teksten en afbeeldingen, geëvolueerd tot een uitdrukking van de persoonlijke ingesteldheid. Bij onze laatste barbecue had de heer des huizes er een ontzettend grappige aan. Althans: wij, de mannen, vonden de opschriften op die schort toch echt leuk. Ter hoogte van zijn borstkas, links en rechts, stond er “Ribbetjes”. Ter hoogte van zijn toch wel imposante buik lazen we “Spek” en iets lager zagen we “Worst”. Hilarisch! Even later moest ik mijn eerste litertje drank kwijt en onderweg naar het toilet ving ik in de keuken het gesprek onder de vrouwen op. De gastvrouw was gegeneerd. “Zie hem daar lopen”, zei ze, “met die worst onder zijn spek. Ik schaam me zo!”. “Niets van aantrekken” zei iemand anders, “de mijne heeft ook zo’n schort gedragen. Eén keer, en dan niet meer.” “Hoe zo?” vroeg de gastvrouw. “Ik heb een stift genomen en er JE op geschreven”. “Je? Je ribbetjes? Het moet toch ‘jouw ribbetjes’ zijn?”. “Nee,” zei de andere vrouw. “Worstje”.

    Zonneschijn dus.

    Wanneer wij een barbecue organiseren verloopt alles vlekkeloos, tenzij de voltallige familie aanwezig is. Dan krijgen we gegarandeerd regen. Altijd. Waarschijnlijk bewegen we zoals bij een regendans en trekt ons uiterlijk vertoon de regenwolken aan. Eén ding is zeker: het is onze specialiteit. Onze eerste regen-barbecue ging door onder een parasol, heel hoog ingesteld zodat die niet kon branden. Maar ondertussen hebben we een snelbouw-afdak gemaakt: ruimer, handiger en ook heel snel in elkaar te zetten. Het staat steeds klaar en zodra het begint te regenen – meestal wanneer het eerste vlees op de roosters belandt – sprinten de mannen naar de planken, de golfplaten en de schroevendraaiers, de vrouwen naar de borden, de glazen en de couverts en vijf minuten later is alles OK. De mannen bakken buiten (frisjes, dat wel), en eten doen we binnen. De laatste keer was het nog perfecter. Dankzij de buienradar op internet wisten we perfect wanneer het zou regenen. Een half uurtje voor de bui viel hebben we snel het vlees voorgebakken en bij de eerste regendruppels zijn we binnengevlucht. Aperitiefje, vlees in de oven en smullen maar. Er staat ons een mooie toekomst te wachten, want met de globale opwarming van de aarde komen er steeds meer hittegolven en droogteperiodes. Snak je naar een spatje regen, dan staan wij paraat. Jullie zorgen voor het vlees, de groenten, de vorken, de tangen en de andere hulpmiddelen, wij zorgen voor een deftige schort en natuurlijk voor jullie barbecue. Regen gegarandeerd, en dit voor een zacht prijsje.

    Tja, mijn economie moet toch ook draaien, nietwaar?


    » Reageer (0)
    15-04-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Orka

    Liever afdrukken en op papier lezen ?
    Klik dan hier, zo krijg je het in .pdf formaat.
    Eén pagina A4, perfect formaat om af te drukken.





    De uitnodiging zag er bijna professioneel uit.

    Ze was samengesteld op één van de eerste PC’s en uitgeprint op één van de allereerste kleuren-inkjet printers. “Lieve meme, lieve pepe, lieve oma en lieve opa” stond er. “Ik nodig jullie graag uit op ons allereerste grootouderfeest, donderdag…” Ik herinner me de datum niet meer precies, maar het was een donderdag, waarschijnlijk bewust gekozen om te verhinderen dat er mama’s en papa’s aanwezig zouden zijn, kwestie van de cateringkosten wat in toom te houden. Nu ben ik zelf niet zo dol op pannenkoeken en wafels, en nog minder op de waterige koffie die bij zo’n gelegenheden geschonken wordt, maar ik vermoed dat ik zelf, wanneer ik ooit opa of pepe wordt, met plezier op dergelijke uitnodigingen in zou gaan. Als grootouder samen met jouw kleinkind naar dat klasje gaan, hem of haar plezier zien maken met die andere kleuters, wat kan er voor een opa en een oma mooier zijn op deze wereld? Onze ouders trokken er dus naar toe.

    Het feest kaderde perfect in het lopende leefproject.

    Die maand werkte de school rond het thema van het aquarium. Onze ouders mochten van de tentoonstelling genieten, een prachtige verzameling van pril expressionisme, beginnend surrealisme en ontluikend kubisme. Op de ramen waren symbolische golven gekleefd waar grote scholen vissen tussen zwommen, netjes uitgeknipt en met viltstiften en wasco ingekleurd. Elke klasje had zijn eigen aquarium en een guitige juf probeerde stiekem papieren visjes op de rug van de grootouders te kleven. Aan de hand van de klaterende lachsalvootjes van de kleintjes wist je duidelijk welke opa of oma het volgende slachtoffer geweest was. En toen kwam de apotheose: een film. Over visjes natuurlijk, en ik zie je al denken: kleuters, visjes, film, dat wordt “De kleine zeemeermin”, maar ik moet je teleurstellen: je bent fout. Die film hadden ze de week voordien al gezien, op groot scherm, of beter: op wat toen als een grote televisie beschouwd werd. Geen kleine zeemeermin dus, wel een “echte” film. Over een visje in een aquarium, met als ronkende titel “Free Willy”. Een eerder groot, zwart en wit visje, een orka, in een ietwat groot aquarium dus. En omdat de kleintjes de onderteksten niet konden lezen (de film was niet gedubd) vertelde de juf wat er allemaal gebeurde.

    Zes maanden later was het mijn beurt om hen uit te nodigen.

    Deze keer voor het eetfestijn, georganiseerd door het oudercomité van de school. Ik kon ook niet anders, want ik zat in het bestuur. We hebben ze niet veel gezien, onze ouders, want we hadden corvee: mijn vrouw zat aan de kassa en ik nam de bestellingen op. Gelukkige was het een leuke ervaring, en het werd snel een aangename routine. Elk jaar opnieuw een grootouderfeest en elk jaar opnieuw een eetfestijn. Maar helaas, die mooie periode ligt nu al ver achter ons. Onze pubers dromen niet meer over orka’s, ze denken niet meer aan die mooie dagen met hun toen nog heel erg oude grootouders (tien keer hun leeftijd), nee, vandaag halen ze hun dagelijkse portie kijkvoer uit Youtube. Ze zijn dol op de fragmenten uit “Benidorm Bastards”, dat verborgen camera programma waar de jeugd op het verkeerde been gezet wordt door een groepje jonge senioren (drie tot vier keer hun leeftijd). Die bejaarde Bastards palmen straathoeken in als de eerste de beste jeugdbende, nonnetjes op rijpere leeftijd eisen zitbanken op, net-niet-rusthuisrijpe dames bellen elkaar om over hun recentste one-night stand met een jonge gast te vertellen en grijze opa’s zingen luidop “Killing in the name” van Rage Against The Machine en “Smatch my bitch up” van The Prodigy, met de iPod dopjes diep in de oren. De wereld staat op zijn kop.

    En dat is geen grap.

    We zagen het drie jaar geleden al, toen dook dit fenomeen al op in onze dagelijkse realiteit. Onze ouders deden raar. Echt raar. Waren de Bastards toen al op tv, dan hadden we gedacht dat ze er een rol in speelden. Ik slaag er alleen niet in om het woord te vinden. Ze voelden zich weer jong, fris, monter. Hebbes ! Jeugdig, dat is de correcte omschrijving. Ze voelden zich jeugdig. Ons ma ging opnieuw uit. Elke week. Om te dansen. Volksdansen, samen met Jeanine en Jeannette, de buurvrouwen van op het einde van de straat. En o ja, Frans deed ook mee, die kon ook nog wel “een beentje plaatsen”. Ik meende bij onze pa een minuscuul glimpje jaloezie te zien toen ze het ons vertelde, want dansen, dat is zijn ding niet, maar hij ging er niet op in. Wel toen ze trots vertelde dat hij de nieuwe Prins Karnaval van de vereniging was. In de functieomschrijving staat duidelijk dat geregeld trakteren een verplichte taak is, en hij beschreef dat zo zo mooi: “het doet geen deugd aan mijn pensioen, maar ’t is wel plezant”. Je voelde zo dat het menselijk contact in die vereniging echt belangrijk was. “Maar wacht eens even. Die vereniging”, vroeg ik, “dat is dan de bejaardenvereniging van het dorp?” “Nee”, antwoorden ze: “dat is Okra”.

    De kinderen keken geïnteresseerd op van het kaartspel met hun neven en nichten. “Orka ? Willy ?”

    Gevolg: een lange en enthousiaste uitleg over de leefwereld van de senioren, waar rust roest en waar Okra het anti-roestmiddel bij uitstek is. Het volgende jaar zaten ze al in het bestuur van hun Okra-afdeling, en het jaar daarop kregen we onze eerste uitnodiging. Ze zag er heel professioneel uit, waarschijnlijk samengesteld op één van de modernste PC’s en uitgeprint op een kleurenlaserprinter. “Lieve kinderen, lieve kleinkinderen” stond er, “we nodigen jullie graag uit op ons allereerste grootouderfeest, zaterdag…” Ik herinner me de datum niet meer precies, maar het was een zaterdag, waarschijnlijk bewust gekozen om er voor te zorgen dat er zoveel mogelijk kinderen en kleinkinderen aanwezig konden zijn zodat de opbrengst van de catering het jaarbudget zo goed mogelijk zou spijzen. Ik heb ze niet veel gezien, mijn ouders, want ze hadden corvee.

    Meme zat aan de kassa en pepe nam de bestellingen op.


    » Reageer (0)
    03-02-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Crap

    Liever afdrukken en op papier lezen ?
    Klik dan hier, zo krijg je het in .pdf formaat.
    Eén pagina A4, perfect formaat om af te drukken.





    Binnenkort verjaart mijn moedertje.

    En elk jaar wordt dat een grotere uitdaging. Welk cadeau kan ik haar na meer dan zeventig jaar nog geven? Wat heeft ze in haar lange leven nog niet gekregen? Hoe kan ik haar met een klein tastbaar iets tonen dat ik nog steeds blij ben dat zij er is, dat ze me op aarde geholpen heeft, en ervoor gezorgd heeft dat ik sta waar ik nu sta? Elk jaar opnieuw gaat dit gepaard met slapeloze nachten en gewoonlijk beginnen die ongeveer twee maanden voor haar verjaardag-dag. Ongemerkt, dat wel: ik wordt heel eventjes wakker, ik verwonder me over dat kleine zweetdruppeltje op mijn voorhoofd, en ik slaap weer in. Tien dagen later is dit fenomeen al ernstig gedegradeerd: om twaalf na twee schrik ik op uit mijn droom, in een met zweet doorweekte pyjama. Tot vijf voor halfvier blijf ik klaar wakker waarna ik, eindelijk, weer heel eventjes kan inslapen. De echte hel begint op exact één maand voor die feestelijke dag. Tobben, zweten, angst, slapeloosheid, je kan het niet bedenken of ik maak het mee.

    Maar dit jaar niet.

    Dit jaar had ik een plan. Ik zag het klaar voor mijn ogen. Het ontwerp, de uitwerking, het resultaat, alles was helder en duidelijk. Dit jaar koop ik geen cadeau, nee, ik maak iets waar ik heel mijn hart en ziel in zal leggen, al de kinderlijke liefde voor mijn moeder zal er in weerspiegeld worden, ze zal met vreugde mijn cadeautje ontvangen. Mijn slapeloze nachten waren dit jaar niet gevuld met verschrikkingen en gruwelen, nee, deze keer liet ik de uren rustig voorbij tikken terwijl ik mijn plan perfectioneerde. Het zou mooi worden, beter nog: het zou prachtig zijn, nooit voordien zou iemand zo zijn ziel en zijn bestaan in een geschenkje gelegd hebben, hoe eenvoudig en klein het ook mocht zijn.

    De verjaardagdag naderde.

    Tijd om mijn plannen aan de wereld te laten kennen. Alleen, de wereld is zo groot dat ik besloot om klein te starten. Bij mijn vrouwtje, om te beginnen. Stilletjes luisterde ze naar mijn plannen waarna ze zonder omwegen, recht voor de raap haar gedacht zei. En nu dit achter de rug is weet ik dat ik het aan de wereld kan vertellen. Lees dus heel aandachtig, ik zal proberen duidelijk te schrijven. Het cadeautje, dat wordt een egeltje. Ja, een echt egeltje, allez met wat fantasie dan toch. Zelf gemaakt, met een six-pack, een kartonnen doosje voor zes eitjes. Voor witte of voor bruine, dat heeft geen belang. Het doosje schilder ik met grove penseelstreken in een oranjeachtig rode kleur. In roodachtig oranje zou ook nog kunnen, ik ben er nog niet helemaal aan uit. Daarna teken ik op een stukje papier een leuk snoetje. In de vorm van een hartje, met twee twinkelende oogjes en zes snorhaartjes, drie langs elke kant. Ik knip dat snoetje uit en kleef het op de korte zijde van mijn sixpakje.

    Ik denk dat het er goed uit ziet.

    Daarna neem ik een karton van een kroostrijke gezinsverpakking eieren, je kent die wel, die grote vierkante platen voor 24 of meer eieren. Heel voorzichtig snij ik daar 1 topje uit, 1 kleine, spitse piramide, en die kleef ik op het snoetje. Dit wordt het neusje van mijn egeltje. Ik weet nog niet of ik er vier pootjes aan toevoeg. Misschien teken ik ze nog wel of maak ik ze uit ijzerdraad. Of niet ? Nee, best niet, je moet nog wat fantasie overlaten, zo is het. En als apotheose maak ik zes gaatjes in het rugje. Zes mooie, ronde gaatjes waar ik zes balpennen in zal stoppen als evenveel grote stekeltjes. Ik vertelde dit aan een vriend. “Prachtig toch?” vroeg ik.

    Wel, hij vond van niet.

    Eerst dacht ik dat hij me een compliment maakte. “Dit is crap”, zei hij. Crap. Het klonk Engels, en fier als een gieter sprintte ik naar mijn woordenboek om de correcte vertaling van dat woord op te zoeken. Kunst, klasse, een monument, een prijsbeest, ik zag de prachtigste woorden al voor mijn ogen dansen. Tot ik dat Engels-Nederlands woordenboek opende. Crap: letterlijk vertaald betekent dit pure stront, figuurlijk staat dit ook voor nonsens, onzin, kletskoek en andere soortgelijke denigrerende bijvoeglijke naamwoorden. Ik hoef er geen tekening bij te maken, en ik vroeg hem, diep bedroef, om meer duiding. “Maar mijne maat toch”, zei hij. “Wat scheelt er toch met jou? Lijd je nu echt aan Alzheimer Light? Kindsheid bij de late veertiger? Terug naar de kindertijd? Dit kan toch niet, zo’n volwassen man met zo’n kinderlijk cadeautje? Twee voeten op de grond houden, hee vent ! Koop haar een fonduestel of een ladyshave of geef haar een vakantie in Plage-lez-Bains als je dat kan betalen, maar maak toch geen kinderdinges voor jouw ma!”

    Verleden week was ik op kantoor.

    Ik ben nog wel eens meer op kantoor, maar die dag van de voorbije week blijft door mijn hoofd spoken. Mijn collega, een leuke jonge kerel en een heel capabele mens, haalde een document uit zijn tas en zei “Ha, juist ja, dit moet nog op mijn bureau. Een cadeautje van mijn dochtertje.” Heel voorzichtig haalde hij er ook een rood-oranje kartonnen eierdoosje uit. Of was het nu een oranje-rood? Het was met heel grove penseelstreken geschilderd. Aan de korte zijde was er een snoetje gekleefd in de vorm van een hartje, waarop twee guitige oogjes en exact zes zwarte snorhaartjes getekend waren. Midden in dat hartje was een klein kartonnen piramidetje gekleefd, netjes uit een grote plaat van kroostrijke gezinsverpakking eieren geknipt. Op de rugzijde waren zes gaatjes, en daar stak de fiere papa zes balpennen in. “Kijk”, zei hij, “een egeltje !”. “Nee”, zei ik, “dat is crap. Met heel veel liefde gemaakt en daarna met volle overtuiging aan de papa gegeven die het met vreugde en blijdschap heeft ontvangen. Maar heel objectief bekeken is het crap.” Het werd me niet in dank afgenomen en naar de rest werd niet meer geluisterd.

    Objectief bekeken is het crap, maar het is toch o zo snoezig en o zo mooi. Het bevat alles wat een kinderhartje kan geven.


    » Reageer (1)
    04-12-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Badjas





    Lekker ontspannen!

    Ik droom er van. Heerlijk niets doen, me eventjes laten drijven op de heuglijke gebeurtenissen van de dag, dolce far niente. Nu en dan eens weg van huis voor een buitenlandse opdracht, dat is leuk, dat brengt de broodnodige variatie in de job. Dikwijls van huis weg zijn is ook aangenaam want dat zorgt voor een zekere routine in die jobvariatie. Maar dat te vroeg opstaan, dat stressen om het vliegtuig of de TGV te halen, vooral ’s avonds wanneer de vergadering dreigt uit te lopen, dat te slecht slapen in weer eens een ander bed in weer eens een ander hotel, dat wordt na een tijdje fysisch toch wel wat lastig. En toen kwam dat voorstel: een wellness weekend. “Doen !” was mijn eerste reactie. En daarna: “Wacht eens, een wellness weekend?”

    Op het eerste zicht leek het inderdaad de ideale oplossing.

    Niets doen, drijven in een heerlijk warm zwembad, luieren, zonnen… Maar toen zag ik de brochure. Een ellenlange lijst met alle mogelijke en onmogelijke sauna’s grijnsde me toe. Gewone sauna’s, Romeinse, Turkse, Griekse, Laplandse, infrarode, Hottentotse en weet ik veel welke sauna’s nog meer. Ik voelde hoe de angst zich een weg naar buiten wrong en ik zag nog wat wazige beelden van zweethutten, stoombaden en jonge, mooie en blijde volwassenen voor ik de brochure met koude rilling van mij wegsmeet en ze voorgoed uit mijn geheugen probeerde te wissen. Je begrijpt het: ik haat saunatoestanden. Ik wordt mottig als ik er langer dan twee minuten in verblijf, ik stik, mijn benen fladderen onder mijn lichaam weg, mijn geest doet verwoede pogingen om zich naar buitenlichamelijke oorden te begeven, kortom: de sauna betekent alles voor mij, uitgezonderd ontspannen.

    Vijf weken later waren we ter plekke.

    Tja, een huwelijk is een kwestie van geven en nemen. Daar stonden we dus, in dat wellness centrum, gepakt en gezakt voor een heerlijk weekendje lekker ontspannen. En het was nodig, want ik was nog meer gespannen dan tijdens de uren voor de geboorte van onze eerste kindje, onze dochter, nu al meer dan twintig jaar geleden. Tot aan onze wellnessdag dacht ik dat dit de hoogste stress was die ik in mijn rijpe leven ooit zou doorstaan. Nu stond ik er hulpeloos bij, angstig, geïrriteerd, beseffend dat mijn vrouwtje die komende kwade momenten alleen zou moeten doorstaan want ik had besloten dat ik onder geen beding in zo’n artificiële hittegolf zou plaatsnemen. De gewone opwarming van de aarde met de puffend hete zomers is al warm genoeg voor mij.

    Iedereen liep er in uniform.

    En dat werd onze eerste opdracht: “Trek je uniform maar aan”. Daar gingen we, naar de kleedhokjes waar er ons volgens de baliejuffrouw ruime kasten te wachten stonden. We probeerden onze valies er in te dumpen maar dat lukte niet wegens veel te kleine ruime kastjes. Terug naar de balie dus om de sleutel van een tweede kastje te vragen. De valies verdween in het ene kastje, wij daarentegen verdwenen in het kleedhokje. Om er vijf seconden later weer uit te komen, het kastje weer te openen, de valies er weer uit te halen en mee te nemen in ons kleedhokje. Valies geopend, badpak aangetrokken (’t was een “gekleed” wellness centrum), slippers aan de voeten en uiteindelijk het echte uniform aangetrokken: de badjas. Ja, de badjas: bij wellness sessies blijkt dat namelijk de gewone dagdagelijkse kledij te zijn.

    En toen werd het tijd om de sprong te wagen.

    Vooraf had mijn vrouwtje graag wat uitleg gekregen over de mogelijkheden van het centrum, met name waar we konden eten, hoe lang we mochten wellnessen, en nog heel wat andere praktische zaken. En aangezien we wellness hotelgasten waren kregen we de eer om die uitleg van de verantwoordelijke zelf te krijgen. En eerlijk, maar hou dat onder ons, die zag er uit alsof hij zelf dringend een wellness kuur nodig had. Totaal futloos haalde hij drie folders boven: één voor elk van ons en een geplastificeerd exemplaar voor hem, waarna hij met een toonloze stem de inhoud van de folder overliep. Hij las het net niet voor maar het scheelde niet veel.

    Massage.

    Dat was de kern van de zaak. Eerst betaal je je blauw aan zo’n wellness weekend, maar dan blijkt dat dit enkel telt voor de sauna’s en de baden. Helaas is dat op zich verre van voldoende. De tropische toestanden zijn het laatste onderdeel van de echte wellness, de kers op de taart bij wijze van spreken, maar met een kers vul je jouw buik niet. Nee, zonder een massage vooraf is dit niets. Twee of drie massages is zelfs nog beter. Nu moet je weten dat er, naast sauna’s, nog één iets is waar ik de kriebels van krijg, en dat zijn vreemde handen die over mijn kathedraal van een lichaam wrijven. Hij wist dat natuurlijk niet, en monotoon dreunde hij ze op. Energiemassage, Drukmassage, Puntmassage, Massage met etherische oliën, Massage met plantaardige oliën, ik meende ook Massage met frituuroliën te horen maar ik denk dat ik me vergist heb, Yin Yang Massage, je hoorde het respect in zijn stem en je zag duidelijke een glinstering in zijn ogen telkens wanneer hij de prijs erbij vermeldde.

    Uiteindelijk kregen we toch wat uitleg over wat ons werkelijk interesseerde.

    De baden, de sauna’s en het restaurant. Die uitleg duurde nog geen twee minuutjes: “Ga maar binnen, je zal ze wel zien, alles staat netjes uitgelegd op bordjes”. Tja. Zo kan ik het ook natuurlijk. Dat weekend heb ik veel gelezen, ik heb wat slaap ingehaald, ik heb er veel badjassen gezien – zelfs in het restaurant liep iedereen in dat uniform – en langzaam maar zeker begon ik te ontstressen. Zo erg dat ik me op de tweede dag zelfs aan een sauna waagde! Na drie minuten voelde ik me langzaam maar zeker stikken, mijn benen fladderden onder mijn lichaam weg en mijn geest deed verwoede pogingen om zich naar buitenlichamelijke oorden te begeven.

    Nee, sauna is niets voor mij.


    » Reageer (0)
    28-10-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Schwester

    Liever afdrukken en op papier lezen ?
    Klik dan hier, zo krijg je het in .pdf formaat.
    Eén pagina A4, perfect formaat om af te drukken.





    Zeven jaar was ik.

    Zeven jaar, toen we voor het eerst op vakantie trokken naar het buitenland. Naar Zwitserland, naar de bergen. Geen probleem voor mij, bergen, dat was mijn terrein. De Kemmelberg, de Rode berg, op jonge leeftijd had ik ze allemaal al overwonnen, Zwitserland werd dus een piece of cake. En wat nog leuker was: mijn nonkel en zijn koddige tante gingen ook mee. Tuurlijk was het zijn tante niet, wel zijn vrouw en mijn tante, maar voor een zevenjarige werd dit al snel “zijn” tante. Koddig was ze ook, want ze sprak toch zo grappig. Veertien dagen lang hoorden we ze speciale woordjes gebruiken, ze had een eigenaardig accent en ze zei alles drie, vier keer opnieuw, telkens met andere woorden, met synoniemen, tot ze zag dat we haar begrepen. Die tante heeft trouwens mijn hart veroverd want ze leerde me Nutella eten, en ik ben er nog steeds dol op. Het was een prachtvakantie: de bergen, de wandelingen hoog boven de laaghangende wolken, Nutella, en die lieve tante.

    O ja, tante was Duitse.

    Duits jaagt me dus helemaal geen schrik aan. Voor mij is die taal verbonden met positieve vibes. Met een veertien dagen lang durend taalbad. En met Nutella. Grappig toch om te zien hoe onze hersenen werken, Duits en Nutella, hoe komt een mens er op? Maar zo is het nu eenmaal, die twee dingen zitten diep in mijn hersenpan, onuitwisbaar, voor eeuwig en voor altijd met elkaar verbonden. Nu kregen we drie weken geleden een aanbieding om op extreem korte tijd een installatie uit te voeren in Duitsland, en gezien mijn affiniteit met die taal stelde ik me kandidaat. Pas op, ik moet wel eerlijk blijven: het was 30 jaar geleden dat ik nog een deftige Duitse conversatie had en daarom heb ik vooraf, uit alle zekerheid, een korte opleiding gevraagd, een nieuw taalbad. Het werd een tweedaagse, specifiek gerichte taalopleiding waarbij er vooral gewerkt werd aan de specifieke vakterminologie en aan het zo goed mogelijk vermijden van de klassieke Vlaamse fouten zoals het foutief of helemaal niet gebruiken van de nominatief, de genitief, de datief en de accusatief. Ik was al blij dat Duitsers geen vocatief en ablatief gebruiken, want dan zou het voor mij pas echt Latijn geworden zijn. Mijn taallerares had me wel gerustgesteld: in Duitsland moet je perfect Duits spreken, tenzij je expert bent in het een of andere vakdomein, dan wordt je heel veel vergeven. Dat heb ik ter plekke mogen ondervinden, ik ben een echte vakidioot.

    Schwester.

    Het was een van de eerste woorden die ik mocht horen. “Hello, I am Frau Schwester Dinges”, zei ze. Oef, een zucht van verlichting ontsnapte mij, Mevrouw Verpleegster Dinges sprak Engels, ik zou in het Engels kunnen werken, yes ! Bye bye nominatief, genitief, datief en accusatief ! Tot bleek dat ik brute pech had: ze kende alleen maar dat kleine zinnetje in het Engels. “Hello, I am Frau Schwester Dinges”. Nu eerst even terzijde: Dinges is natuurlijk haar echte naam niet, gehuwde vrouwen nemen in Duitsland automatisch de naam van hun echtgenoot aan. En meneer heet ook niet Dinges maar ik vond het net ietsje beleefder om hen anoniem te laten blijven. Verder hou ik niet zo van het cumuleren van aanspreektitels, en daarom liet ik die Herr- en Frau- en Schwester-ballast al snel achterwege. Het werd gewoon “Heidi” en “Jorg” en “Emmanuel”, waardoor het ietsje vlotter werken werd.

    Ik heb hen daar zeer veel bijgebracht, dat is mijn job.

    En zelf heb ik er ook ontzettend veel bijgeleerd. De eerste dag mocht ik er al vernemen dat ik een Schwabisch accent heb, iets wat daar blijkbaar even herkenbaar is als het Limburgs of het Antwerps hier in Vlaanderen. Ik moet mijn tante echt heel dringend eens vragen of ze oorspronkelijk uit Schwaben komt. Verder leerde ik er ook hoe raar en onlogisch mensen reageren wanneer ze vermoeden dat je niet gehoord hebt wat ze vertellen. Schwester Heidi vertelde me hoe ze hun werk organiseren, en ik reageerde niet direct. Ik moest namelijk eerst even nadenken over de implicaties van hun werkmethodes op de uiteindelijke uitvoering van mijn opdracht. Maar Heidi vermoedde dat ik naar de vertaling zocht en daarom herhaalde ze haar zin. Eerst in kindertaal: “Patient, komen, hier. Patient, vragen, mij: ik, dokter, zien”. Toen ik haar vriendelijk duidelijk maakte dat dit het probleem niet was, begon ze opnieuw, alleen deze keer iets luider en nog duidelijker articulerend : “PATIENT, KOMEN, HIER. PATIENT, VRAGEN, MIJ: DOKTER ZIEN”.

    Even dacht ik haar te zeggen dat ze niet zo hoefde te roepen, dat ik niet doof was.

    Maar toen herinnerde ik me mijn tante, die mij zoveel jaren geleden ook al zei dat ik niet doof was. Ik zei tante drie vier keer, telkens met andere synoniemen, dat ik zeer goed hoorde, dat mijn oren in orde waren, dat haar stem wel degelijk tot mijn hersenen doordrong en dat ik haar dus ontzettend goed begreep. Maar het omgekeerde bleek niet waar te zijn: tante begreep mij niet en nonkel moest tussenkomen. Hij leerde hij me dat niet alle Duitse woorden hetzelfde betekenen als de Vlaamse. Doof in het Duits betekent “stom” in het Vlaams, zat (“satt”) is “verzadigd” en “blau” betekent zowel “blauw” als “dronken”. Met die herinnering in mijn achterhoofd zweeg ik. Ik zei Schwester Heidi dus niet dat ik niet doof was, en ik was er zeker van dat ik nooit meer zo’n Duits-Vlaamse valkuil zou trappen.

    Tot ik hen zei dat ik nog een uurtje had.

    “Ich habe ein Uhr”. Stomverbaasd keken ze me aan, ze keken naar mijn pols, ze keken me opnieuw aan en zeiden toen heel beleefd “Juist” terwijl ze duidelijk lieten merken dat ze me niet echt begrepen hadden. En gelijk hadden ze: “ein Uhr”, zonder getal er voor, betekent “een uurwerk” en inderdaad: ik droeg een uurwerk. Logisch toch ? Vijf dagen heb ik daar zo gewerkt. Vijf dagen met het stukje vertaler in mijn hersenen op overdrive. Vijf lange dagen vol verraderlijke taalvallen, vol begripsverwarringen, maar ook met de nodige humor en hilariteit. Het project ziet er veelbelovend uit, het was er heerlijk werken en we hebben er ons uiteindelijk zeer goed doorgeslagen.

    Uhr na Uhr.


    » Reageer (1)
    12-09-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Koekoek

    Liever afdrukken en op papier lezen ?
    Klik dan hier, zo krijg je het in .pdf formaat.
    Eén pagina A4, perfect formaat om af te drukken.





    Ik hou wel van een beetje gezellige rommel.

    Bij ons thuis blijft er al eens een krantje op tafel liggen, zie je wel eens een handtas op een stoel, heeft de afstandsbediening van de tv een vaste stek verworven op de leuning van de zetel en slingert de draagbare telefoon altijd wel ergens rond. De stapels boeken op het tafeltje, dat we na langdurig gezamenlijk overleg ons “boekentafeltje” genoemd hebben, die stapels zijn niet netjes afgelijnd, je vindt er altijd wel een boek dat er schots en scheef bij ligt. Nee, ik zou liegen: heel af en toe, maar dan ook echt heel zelden, vind je in die stapel een boekje dat netjes en correct op zijn plaats ligt, meestal geschreven door een strebertje van een schrijver die echt wil opvallen, maar helaas: door de chaotische organisatie van de andere boeken en tijdschriften valt dit perfect gestapelde boekje niet op. Kortom: ons huisje komt nooit in een interieurtijdschrift want bij ons zie je maar al te duidelijk dat er geleefd wordt. Niets is steriel, het is niet vlekkeloos perfect, je vind er geen gloednieuw design of peperdure vintage, maar het is er ook niet vuil of chaotisch, het is er gezellig, er wordt geleefd en dat is belangrijk.

    Ik besefte dat niet, tot onze laatste vakantie.

    We verbleven aan de Italiaanse kant van het meer van Lugano. In Zwitserland reden we op brede boulevards vol blinkende kanjers van wagens maar eens de douane voorbij begon Italië. Die smalle straatjes, die kleine wagens, dat voortdurend mikken om de spiegel van de tegenligger toch maar niet te raken, die andere bouwstijl, die net ietsje helderder lucht, dat heb ik nodig om me op vakantie te voelen. Heel eventjes vreesde ik dat dit gevoel snel zou verdwijnen, want bij onze aankomst in het vakantiedomein hoorden we vooral Nederlands praten. Maar gelukkig volstond het om de wagen te nemen en vijf minuutjes richting binnenland te rijden, weg van het meer, om volop in Italië te zijn, met niets dan Italianen. Maar toch… vakantie is ook toerisme, en daarom trokken we op de vierde dag naar Lugano. Weer de grens over, deze keer richting Zwitserland en ik geef het toe: Lugano is een mooie stad met brede lanen, goed uitgedachte wandelstraten, mooie gebouwen, prachtige kleuren, netjes afgewerkt, perfect, zonder foutjes, en helemaal tot zijn recht gebracht door een prachtig stralende zon. Maar het was er warm. Erg warm. Heel erg warm, zodat we al spoedig een bar zochten om iets te drinken.

    Aan het tafeltje naast ons zaten vijf jonge mensen.

    Ze droegen allemaal een driedelig kostuum van de een of andere dure couturier, - Armani of zo -, een wit hemd, een dichtgeknoopte das en aan hun voeten pronkten onberispelijk glanzende schoenen. Je zag direct dat het collega’s waren. Niet echt vrienden, gewoon vijf mensen die toevallig samen moeten werken. En zoals altijd was er ook in dat groepje een natuurlijke leider. Hij was duidelijk een yuppie met een ronkende manager-titel, en ondanks de pseudo-ontspannende sfeer hield hij zijn jasje aan, want hij was natuurlijk “De Man”. De anderen volgden zijn voorbeeld. Ze leken vrolijk en amicaal, maar ze waren niet helemaal oprecht want er zweemde wel een glimlach op hun gezicht maar hun ogen lachten niet mee, en onder de tafel zag je hun voeten heel ongemakkelijk wiebelen. Eentje begon zelfs lichtjes te zweten. Voelde hij zich niet goed in die groep of kwam het door de warmte ? Vijfendertig graden (boven nul) is natuurlijk niet niks, maar die leider, die bleef zo heel stoïcijns in zijn driedelig pak zitten. Ik zag de zweter een besluit nemen. Hij stond op en trok zijn jasje uit, lichtjes onzeker, terwijl hij de leider voortdurend in het oog hield, klaar om het bij het minste negatieve teken vliegensvlug opnieuw aan te trekken. Echt interessant, die non-verbale communicatie van dat groepje, je hoefde zelfs niet te begrijpen wat ze vertelden maar het was toen bijna halfdrie in de namiddag, we kregen honger en dat was natuurlijk veel belangrijker.

    Dus zochten we iets om te eten.

    Op de deur van het restaurant stond: doorlopend pizza’s tot 23 uur. Het terras zat goed vol, de pizza’s zagen er lekker uit en gelukkig vonden we net nog een tafeltje voor twee. “Om te eten ?” vroeg de ober. “Ja, voor allebei een pizza calzone graag” zei ik. “Dat zal niet gaan” zei hij, “Het is 14 uur en 31 minuten en de keuken sluit om 14 uur 30 ”. Ik wees naar de deur waar geschreven stond dat we tot 23 uur pizza’s konden krijgen, maar hij herhaalde dat de keuken om 14 uur 30 sloot, dat het nu 14 uur 31 was en dat de keuken pas ’s avonds weer openging. Tot 23 uur nul nul. Toen besefte ik dat ik niet in Zwitserland zou kunnen leven. Het is er te perfect, uit alles blijkt maar al te duidelijk dat ze de koekoeksklok uitgevonden hebben. Die klokken zijn stipt, correct en betrouwbaar. Fleurig, dat wel, met krulletjes en met mooie tekeningetjes, maar zonder variatie. Alle klokken hebben krulletjes en mooie tekeningetjes. Ze hebben allemaal een dubbel deurtje waar elk uur een vogeltje uit komt piepen.

    Dat vogeltje roept altijd “Koekoek”.

    Nooit eens “Piep”, “Kwakwak” of gewoon “Koek”. En steeds precies op het uur. Nooit eens bijvoorbeeld om 14 uur en 31 minuten. Dat is Zwitserland: alles verloopt perfect volgens de regels. Tijdens de werkuren: jasje aanhouden, ook al is het middagpauze. Das losknopen? Denk er niet aan, ook al is het 35 graden. Frustraties hou je onder tafel. En je houdt de koekoeksklok steeds in het oog. Nee, Zwitserland lijkt me steriel en vlekkeloos perfect, geef mij maar Italië. Ik weet dat nu heel zeker, want de volgende dag reden we naar Como en ik herleefde. We liepen in smalle kronkelende straatjes met huizen in levendige kleuren. Hier en daar was er een barstje of een stukje afbladderende verf. Het was vijfendertig graden en een stokoude man maakte zijn dagelijkse avondwandeling, in driedelig kostuum, compleet met wit hemd en das maar het kostuum was oud en ik meende er zelfs een vlekje op te zien. Er was een gezellige drukte, niets was perfect, maar je zag dat de mensen er leefden, dat er andere dingen belangrijker waren dan perfect afgelijnde straten, vlekkeloze gevels en hersenloos dingen doen omdat het zo voorgeschreven is.

    Ja, ik hou wel van een beetje gezellige rommel.


    » Reageer (0)
    07-08-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Catgut

    Liever afdrukken en op papier lezen ?
    Klik dan hier, zo krijg je het in .pdf formaat.
    Eén pagina A4, perfect formaat om af te drukken.





    Eenzaam.

    Zo voelde ik me dikwijls. Moederziel alleen. Soms zijn er nog twee of drie andere eenzaten die net als ik wegens werkomstandigheden noodgedwongen in een vreemde stad moeten verblijven.’s Avonds zijn die ook het zoveelste Italiaanse of Chinese restaurant binnengestapt om toch maar wat zogezegd gekend voedsel voorgeschoteld te krijgen voor een min of meer democratische prijs. Maar die keer was het anders. Ik werkte gedurende een paar dagen in een Bretoense stad waar er toevallig net een Keltisch festival doorging. Het stadje Lorient beleefde tien dagen lang een soort mini Gentse feesten. Nu moet je weten dat ik in normale omstandigheden doedelzakken haat, dat accordeonmuziek me de keel uithangt en wanneer ik viool hoor spelen denk ik vooral aan die snaren waarvoor een arme kat haar darmen opgeofferd heeft. Volgens wikipedia is dit niet waar, dat zou een fantasietje zijn. Snaren worden niet van kattendarmen gemaakt, maar van “catgut”, wat dan weer Engels zou zijn voor schapendarmen. Mij kan het niets schelen, bij het horen van een viool denk ik vooral aan die gastro-intestinale toestand, ongeacht of die nu van katten of van schapen komt.

    Maar die keer was het dus anders.

    Probeer gewoon even de sfeer mee te beleven. De muziek is anders: jonge mensen spelen accordeon en viool maar laten zich ook door elektrische gitaren en een hyperkinetische drummer begeleiden. Resultaat: heel levendige folkrock, met de nadruk op rock (sommigen waren zelfs in kilt !), en dat apprecieer ik wel. De muziek, welteverstaan. De straten zijn ook anders: in normale omstandigheden liggen die er op dat avondlijke uur leeg en verlaten bij en doen ze hard hun best om mijn gevoel van eenzaamheid met volle kracht te versterken, maar nu loop je over de koppen en zie je de jeugd hippe reidansen uitvoeren op die opzwepende muziek. Ze springen van links naar rechts en hun hoofden wippen ritmisch op en neer. Een moedertje huppelt mee, ze droomt van die enkele jaren geleden toen ze, samen met haar huidige man, ook nog uit de bol ging en meedanste met de aankomende jeugd. Ze probeert haar dochtertje de eerste danspasjes te leren terwijl de jonge vader, ernstig en bewegingloos, het kleinste kindje op zijn arm draagt. Hij ziet niet meer wat er toen zo plezant was. De verantwoordelijkheid voor zijn beginnend gezinnetje weegt duidelijk zwaar.

    De restaurants, die zijn ook anders.

    Vergeet het om tijdig bediend te worden, er is te veel volk. Tegelijk is er meer dan voldoende te zien. Aan de overkant heb je die papa en mama met hun drie jonge kindjes. Het dessert is opgepeuzeld en de ouders genieten van een koffie. Voor de kinderen is het genoeg geweest en het avontuur is reeds begonnen: ze kruipen onder de stoelen en onder de tafels, de pret kan niet op. Wat verderop, links, zitten twee gepensioneerde zussen, vijfenzestig plussers, die er van genieten om samen op vakantie te zijn. Je ziet duidelijk wie het hoogste woord voert, ze zwijgt geen minuut. En dan heb je dat heel oude koppel aan die verre tafel ginds. Geen van beiden zegt iets. Waarschijnlijk zijn ze ergens in de middeleeuwen getrouwd want woorden hebben geen nut meer, ze begrijpen elkaar met een blik. Maar die blik straalt niets uit. Of toch: sleur, jarenlange sleur. Heel anders dan dat andere oude koppel, dat samen met mij binnenkwam en nu twee tafels verder zit. Dat koppel bekijken, dat was mooi. Stralende ogen, glimlachend, genietend van het leven. Ik fantaseer dat ze, na jaren van eenzaamheid na het overlijden van hun partner, opnieuw de liefde hebben ontdekt.

    En dan was er dat jonge koppel.

    Hij leek achttien, zij zeventien of misschien toch net achttien. Waarschijnlijk was het hun eerste afspraakje in een echt restaurant. Ze hebben een tafeltje voor twee, dat spreekt, en die Franse tafeltjes zijn zodanig klein dat intimiteit gewaarborgd is. Hij kan zijn ogen niet van haar afhouden. Zijn arm ligt op haar arm, op “haar” deel van de tafel. Hij wil haar bezitten, hij hangt voortdurend voorover om dichter bij haar te zijn, en om de haverklap strijkt hij over haar hand. Zij is dan weer heel verstrooid, kijkt overal rond, maar toch is ze graag bij hem. Ze kijkt hem dikwijls gefascineerd aan want hij is grappig, hij is lief en hij vertelt de dingen die ze graag wil horen. Plots beseft hij dat ze al drie kwartier wachten en nog steeds niets hebben kunnen bestellen. Het festival, nietwaar, het is druk en de obers weten niet waar eerst te beginnen. Hij wordt lichtjes zenuwachtig, zijn been begint te trillen, ik zie een lichte boosheid opstijgen. Hij kijkt de zaal rond, zoekt de garçons en probeert hun aandacht te trekken. Ik twijfel. Stap ik op hem toe en fluisteren ik wat vaderlijke raad in zijn oor? Jongen, enerveer je niet. Zolang je aan tafel zit kan je haar in de ogen kijken. Straks stap je weer in het gewoel van het festival, hand in hand, maar dan stap je naast haar. Kijk haar nu maar in de ogen, profiteer er van, zo lang je kan. Maar ik doe het niet. Ik heb geleerd te zwijgen.

    Een flashback trekt voor mijn ogen.

    Ik zit met mijn vrouwtje aan het ontbijt. Aan een klein Frans tafeltje, in Parijs. We kijken elkaar in de ogen en ondanks de vele jaren huwelijk hebben we elkaar nog zoveel te vertellen. Niet noodzakelijk over onszelf, maar wel over wat we zien en beleven. Over het ontbijtbuffet en de uitgebreide keuze. Over de noodzaak om nu veel te eten zodat we de middag kunnen overleven met slechts een kleine snack, om dan ’s avonds weer uitgebreid te kunnen tafelen in een knus restaurantje. Over koppels aan tafel: koppels die elkaar weinig of niets te vertellen hebben zijn de vreugde in het leven verloren, verdienen niet meer om samen te blijven. Zoals het koppel net naast ons. Die zeggen gedurende het ganse ontbijt geen woord, maar dan ook geen enkel woord. Waarschijnlijk een jarenlang getrouwd koppel dat in een verscheurende routine verzeild is geraakt. Ik beschrijf zijn sokken aan mijn vrouwtje. Witte sokken steken in zwarte schoenen, onder een zwarte broek. Enkel Michael Jackson kon zich zoiets zonder gêne veroorloven , maar hij was dan ook een Wacko Jacko. Het koppel zegt nog steeds niets, ze staren allebei voor zich uit. Die Fransen toch! Na het ontbijt, in onze kamer, stelt mijn vrouw vast dat ze haar tas vergeten is, en ze gaat die halen. De meneer van het koppel zag haar komen, nam het tasje en reikte het haar aan. In perfect Nederlands zei hij:

    “Tja, mevrouw, niemand is perfect, nietwaar ?”.


    » Reageer (0)
    02-07-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Alfa

    Liever afdrukken en op papier lezen ?
    Klik dan hier, zo krijg je het in .pdf formaat.
    Eén pagina A4, perfect formaat om af te drukken.






    Vier kinderen.

    Ze was ‘alleen’, met vier kinderen. Ik schat dat ze zes, zeven, zeven en acht jaar waren, en het waren haar kinderen, dat voelde je zo. Je voelde alleen niet of ze er alle vier gekomen waren op basis van een vooraf vastgelegd familieplan of eerder wegens een probleempje met anticonceptie. En hoewel ze fysisch aanwezig was zag je maar al te duidelijk dat ze geestelijk eventjes een korte pauze nam. Ze stond in de rij, zoals iedereen netjes haar beurt af te wachten. Eerst hingen de kinderen nog braaf rond haar rokken maar wachten, dat duurt toch zo lang. En zoals het hoort nam de oudste het initiatief.

    De hekken langs de wachtrij lachten hem toe.

    Stilletjes, langzaam, heel voorzichtig verwijderde hij zich van moeder’s rokken in de richting van wat voor hem een meer dan veelbelovend speeltuig was. Nummer twee en drie vroegen wat minder fervent om moeder’s aandacht en hielden hem goed in het oog. De jongste profiteerde van het sociale vacuüm en kleefde des te vaster aan zijn mama. Even keek ze naar haar oudste zoon, gelaten, zonder emotie, de blik op afwezig, en dat was het sein waar hij op wachtte. Drie tellen later zat hij op een hek. Een echt alfa-mannetje dat zijn domein veroverde. Zusjes twee en drie volgden, en hij gedoogde hun aanwezigheid.

    Moeder bleef op non-actief staan.

    Nummertje vier vroeg om aandacht, prutste aan van alles en nog wat, waardoor hij haar bijna uit haar lethargische toestand haalde, maar de gsm was hem voor. Een simpele, klassieke beltoon. Ze nam de gsm uit haar tas. Er kwam geen “hallo, met Josefien” of “Met Mieke” of nog korter: “Annick”, nee, het bleef bij een kort “Ja”. De beller was haar dus zeker bekend. Dat bleek nog duidelijker uit de rest van het gesprek. “Ik sta hier aan te schuiven”….”Zoals je gevraagd hebt”… “Maar nee, deze morgen nog”… “Zal ik doen.”. En daarna haakte ze in zonder afscheid te nemen. Geen ciao, geen dag, geen salu, geen doei. Niks. Noppes. De beller was dus wel degelijk goed bekend. Ik vermoed trouwens dat hij aan de bron lag van het strakke familieplan. Haar gezicht bleef neutraal, ze was nog steeds niet aanwezig.

    Nummertje vier was ondertussen tot bij de hekken genaderd.

    Het alfa-mannetje siste hem toe, veilig, heel hoog van op zijn hek. “Ga elders spelen”. De zusjes, nummer twee en drie, vielen hem in koor bij en de jongste droop af, naar het hek aan de andere kant. Het leek een sociaal strijdtoneel, met drie tegen één. Drie wilden netjes samen blijven, nummertje vier wou er wel bij horen maar hij mocht niet. Misschien hoorde hij niet bij het oorspronkelijke familieplan, kinderen voelen dat snel aan. De drie begonnen gewaagde turnoefeningen uit te voeren. Lenig, dat waren ze wel. Ik heb zelden een meisje van zeven een bijna volmaakte spreidstand zien uitvoeren op twee hekken, maar die keer dus wel. Ze daagde haar oudere broer en haar zus uit om dit na te doen, maar die slaagden er niet in. Nummertje vier wou het ook wel proberen, aan zijn kant van de rij, maar hij geraakte gewoon niet op dat hek.

    Zijn hoofd kwam er amper boven uit, ocharme.

    “Mama, ik moet plassen”. Dat was het alfa-mannetje. Moeder kwam heel even, een paar seconden maar, terug in de realiteit, en wees naar de struiken. “Ga daar maar plassen”, zei ze vermoeid. Het gebeurde netjes, discreet, en kort daarna werden de gymnastische olympiade verder gezet. Nummertje vier verliet zijn post en sloop stilletjes naar zijn moeder. “Mama, ik moet plassen”. Met een schok werd ze zich volledig van zijn aanwezigheid bewust. Ze was lichtjes geprikkeld, zo leek het toch. “Waarom hij nu ook ? “, zag ik ze denken. Toch wees ze opnieuw naar de struiken en volgde hem een paar seconden, handen in de heupen, om kort daarna weer in haar toestand van vermoeide afwezigheid te verzinken.

    Tot ze hem plots weer in het oog kreeg.

    Zijn broek was netjes afgezakt tot op zijn sandaaltjes, zijn plassertje was zichtbaar, open en bloot, en het straaltje spoot tegen de struik. “Doe toch je broek wat hoger” probeerde ze te roepen, zonder dat het opviel. Te laat, iedereen had het al lang gezien maar niemand reageerde. Uit beleefdheid. We stonden allemaal in de rij, en aan de reacties te zien waren de meeste onder ons ervaringsdeskundigen. We hadden allemaal al dergelijke avonturen meegemaakt met de kinderen. En alles wel beschouwd waren die vier kinderen daar nog braaf. Alleen, na de plas wou hij door de struiken terugkeren.

    De kortste weg.

    Maar dat mocht dan weer niet van mama. Tja, hoe zou je zelf zijn, als je weet dat er in de struiken geplast wordt ? Daar loop je toch niet door ? En toen werd het sociaal interessant. Blijkbaar had de jongste, door op dezelfde plaats te plassen als zijn broer, de autoriteit van het alfa-kind onderuit gehaald, want nu mocht hij opeens wel met de andere drie meespelen. Wat hij dan ook deed, uit volle overtuiging, luidruchtiger, uitdagender, met meer dan gewone overgave. En mama stond in de rij, met de blik op oneindig. Langzaam voortschuivend, tot haar beurt eindelijk kwam. Plots leek ze wakker te worden en riep ze haar kroost bij haar. Ze kwamen alle vier, alleen de jongste had moeite om de discipline te handhaven. Hij keek uitdagend naar de mensen die nog stonden aan te schuiven, stak zijn tong naar hen uit, liep overal rond, speelde verstoppertje, alles was nu mogelijk dank zij dat overwinningsplasje in de struiken. Mama werd kregelig, probeerde hem tot de orde te roepen, maar het lukte niet goed. We voelden de spanning stijgen, dat kon niet goed aflopen. En toen was het eindelijk mijn beurt.

    Even later hoorde ik op de parking een klein kind heel hard wenen.


    » Reageer (0)
    02-06-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Donkerder blauw

    Liever afdrukken en op papier lezen ?
    Klik dan hier, zo krijg je het in .pdf formaat.
    Eén pagina A4, perfect formaat om af te drukken.






    "Naar beneden ? Het is toch de bedoeling dat hij naar boven gaat ?"”

    Het gesprek vond plaats in West-Vlaanderen. Hij kwam uit een andere streek, uit een andere stad die we hier uit discretie niet zullen vernoemen. Laten we gewoon zeggen dat hij uit 't Stad kwam. In het begin, toen hij pas in de buurt woonde, was er soms een klein taalprobleempje, maar na verloop van tijd raakte dit opgelost. Het was wel wat moeilijker om de personaliteitstest te doorstaan. Je moet weten dat er, althans volgens zijn buren - rasechte West-Vlamingen dus - slechts twee soorten mensen in 't Stad wonen. Je hebt de luidruchtige persoonlijkheden, die iedereen willen laten weten dat 't Stad het beste is wat België kon overkomen, en je hebt die stille mannen die je nooit hoort. Die laatste groep ontbolstert slechts langzaam, maar daarna blijken ze meestal wel heel plezante mensen te zijn. Hij behoorde dus tot die tweede categorie. In het begin was hij een hele stille, maar na zijn ontbolstering kon je met hem heel diepzinnige gesprekken voeren. Vol levensfilosofie en steeds doorspekt met een streepje driesterrenhumor.

    Nu vertelde hij dat hij een probleempje had met de zwaartekracht.

    Het kwam ter sprake toen ze een liedje hoorden uit zijn tijd. Niet zo’n best liedje maar bon, over smaken wordt er niet gediscuteerd. Tijdens samenkomsten met vrienden belandt er soms wel eens een oude elpee - voor de jeugd: een echte vinylplaat - op de draaitafel, en die keer dus ook. De groep heette Alan Parson’s Project en de titel van het liedje was "What goes up, must come down". Hij trok zijn gezicht eerst in een bedenkelijke plooi en daarna glunderde hij. Hij probeerde snel een heel fijn, geheimzinnig lachje weg te moffelen in zijn baard, maar hij was te laat: hij had de aandacht van zijn vrienden getrokken. En toen kwam het er uit. "Wat naar boven gaat, komt steeds weer naar beneden, tja. Maar je moet het eerst naar boven krijgen". Dergelijke zinnen waren – in die vriendenkring althans – meestal het startsein voor urenlange vrolijke gesprekken vol dubbelzinnigheden en schaterlachen, maar iets in zijn blik zei dat dit nu niet het moment was.

    "Jullie zijn nog geen 55 plussers, jullie zijn dus waarschijnlijk nog geen ervaringsdeskundige" zei hij.

    De vrienden hadden het probleem natuurlijk begrepen, maar omdat het binnen dat groepje nu eenmaal een sport was om zo spoedig mogelijk met vrolijke dubbelzinnigheden te beginnen deden ze alsof hun neus bloedde. Hij bleef echter ongebruikelijk ernstig. "Stel je voor: je bent een ridder die steeds uitgedaagd wordt maar die niet tot rust kan komen omdat hij het zwaard nooit in de schede kan steken". De vrienden wilden het gesprek levendig houden. "Wat bedoel je? Ga je middeleeuws toneel spelen?". Hij gaf echter niet op en probeerde een andere beeldspraak. "Nee. Stel: je wilt ten hemel stijgen, maar jouw raket heeft te weinig draagkracht en blijft aan de grond". "Ah ! Gevonden: je doet mee aan een nieuw stuk over het leven van Dirk Frimout of van Frank De Winne". "Maar nee", zei hij. "ik zal het anders zeggen. Je wilt de snelweg naar het paradijs oprijden, maar je hebt een lekke band." "Nu zijn we er", zei iemand. "Je bent lid geworden van Touring Wegenhulp".

    "Nie", zei hij, ten einde raad in 't plat Stad's.

    "Stel dag'em gewoën nie omwoëg kraaigt". Plots was er die onwennige stilte. Zoveel eerlijkheid hadden ze nu ook weer niet verwacht. Je zag de mannen in het gezelschap eventjes, heel eventjes maar, de benen toenijpen - het idee alleen al - ! "Allez, jong" zei er iemand, in een poging om toch maar met die dubbelzinnigheden te kunnen starten, "dat is toch niet zo erg? Dan vraag je jouw vrouwtje gewoon of ze eventjes een kopstandje doet, en jij kan er hem dan in laten hangen". Nu is die mop zo oud als de straat en daar was de groep heel gevoelig voor: oude moppen zijn taboe. Niemand lachte dus. Maar hij nam de draad weer op: "Dat is niet nodig, het lukt weer allemaal prima, proper, netjes en veel beter dan tevoren. Ik gebruik nu Viagra." Oei. Opnieuw een pijnlijke stilte. En respect. Deze 55 plusser had het Grote Woord er uit gekregen: Viagra. En toen kwam het gesprek eindelijk op gang. Een echt gesprek dan, zonder dubbelzinnigheden, wat niet zo evident was voor die grotendeels West-Vlaamse groep. "Bestaat dat echt, Viahra ? Ik heb het opgezocht op ’t internet, en ik heb dat niet gevonden." "Je moet wel goed zoeken, beste vriend", zei hij. "Niet Viahra, maar Viagra. Met een G. Naar beneden".

    "Naar beneden ? Het is toch de bedoeling dat hij naar boven gaat ?"

    En zo zijn we opnieuw aan het begin van het verhaal gekomen. Het verschil tussen Viahra en Viagra is trouwens een heel interessant thema voor marketeers want dit zou kunnen verklaren waarom de verkoop in West-Vlaanderen niet omhoog gaat, bij wijze van spreken. Misschien ligt het niet aan de potentie van dat volk maar is het gewoon een taalprobleem. Viagra kan je dus via internet verkrijgen. In feite heb je een voorschrift van de dokter nodig, maar dan betaal je je blauw aan dat pilletje. In de wandelgangen wordt er dus heel wat informatie doorgespeeld tussen mannen die zich wat slapjes voelen, vooral in de bewuste regio. Nu blijkt dat een bepaalde Indische firma de productierechten gekregen heeft voor de oorspronkelijke formule. Het echte spul dus. En dat kan je kopen via internet.

    Voor minder dan de helft van de prijs.

    De pilletjes zijn wel ietsje lichter van kleur. Lichtblauw dus, maar ze zijn ontzettend efficiënt. Zo efficiënt zelfs dat onze man van ’t Stad urenlang plezier heeft met een kwart van een pilletje. 's Morgens. 's Avonds opnieuw, hoewel avondgymnastiek voordien nooit tot zijn favoriete tijdsbesteding behoorde. En de volgende morgen nog eens. En let op: het is niet zo dat je goesting krijgt en dat het zo nodig moet gebeuren. Nee, zonder prikkels gebeurt er niets. Hij mag die pil dus nemen wanneer hij wil, als zijn vrouwtje niet voor de nodige prikkels zorgt blijft het kompas naar het zuiden wijzen. Wat leren we nu uit dit verhaal?

    Dat zo'n pilletje een donkerblauw kleurtje geven evenveel kost als het maken van het pilletje zelf!


    Categorie:Cursiefjes
    » Reageer (0)
    19-05-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Blond

    Liever afdrukken en op papier lezen ?
    Klik dan hier, zo krijg je het in .pdf formaat.
    Eén pagina A4, perfect formaat om af te drukken.





    “Ik was wel vóór u”, zei ze.

    We stonden aan de balie van het hotel. Het was laat, heel laat. We hadden er een vlucht van vier en een half uur op zitten of beter gezegd: twee vluchten met een tussenstop van een uur, je kent dat wel. En mocht dat niet zo zijn: geen nood, je mist niets. Je zit namelijk veel te lange tijd in een veel te nauw stoeltje met veel te weinig plaats om te bewegen. Eerst zit je daar tijdens die eerste vlucht, bij de tussenlanding blijf je in dat stoeltje zitten en gedurende de volledige tweede vlucht verandert er niets. Je blijft dus zitten. En die tussenstop, dat is pas een echte marteling. Geplaagd door claustrofobie en veel te hete lucht krijg je langzaam maar zeker een overdruk in de blaasstreek. Helaas ben je niet alleen en per definitie heeft een vliegtuig veel te weinig wc’s. En te weinig is te weinig, denk maar aan de Titanic, die had te weinig reddingssloepen. Sinds die vergaan is hebben alle boten en zelfs vliegtuigen nu wel voldoende sloepen, maar ze hebben hun lesje niet goed geleerd. Ik ben zeker dat er tijdens minstens één tussenlanding ooit wel eens iemand, zo niet meerdere personen, een natte broek zal krijgen. Dank zij het ontoereikend aantal toiletten in dat vliegtuig.

    Ze was dus vóór mij.

    Zei ze. Hoewel ze náást mij stond. Maar het was laat, na de vlucht moesten we de hostess van het reisbureau nog vinden, daarna de bus, toen kwam er nog een lange busrit en dan eindelijk: het hotel. Het was de gebruikelijke stress bij het begin van de vakantie, maar nu kwam de periode bij uitstek om te ontspannen, rustig te genieten en zalig te filesoferen. Niet voor haar dus. We waren met zes personen aan dat hotel afgestapt, twee koppels plus zij en haar vriendin. Er moesten dus drie kamers toegewezen worden, een kwestie van een paar minuutjes. Toen ik dacht dat het mijn beurt was kwam het er dus uit, kordaat, ietsje bitsig zelfs: “Ik was wel voor u”. Geen “excuseer meneer, ik dacht dat het nu mijn beurt was”, nee: ze zei het zelfverzekerd, met de autoriteit van de vele, vele jaren die van haar gerimpelde gezicht af dropen, versterkt door de zwartgeverfde haren die haar leeftijd moesten verdoezelen. Voor mij maakte het niet uit, er bleven hoe dan ook nog 10 dagen heerlijke vakantie over, ik liet haar dus eerst inchecken. Maar ze bleef ons gedurende de volledige vakantie achtervolgen: tijdens het ontbijt, het avondmaal, op het strand, langs het zwembad, we konden ons nergens in het resort verstoppen zonder haar te zien. De zware weduwe, noemde ik haar.

    Gelukkig waren er nog andere mensen, ook blonde.

    Wil je wat vreugde in het leven, dan raad ik je aan om in de buurt van blonde mensen te gaan staan. Plezier gegarandeerd. Let op: ik durf hier niets veralgemenen, ik wil niet beweren dat je met blonde mensen meer plezier beleeft dan met donkerharigen, maar ik speel hier eventjes met het horoscoop-effect. “Horoscoop-effect?” hoor ik je nu vragen. Wel ja: stel dat ik hier nu schrijf: “Waterman: deze week staat jou een dipje te wachten”, dan ben ik er zeker van dat de helft van alle watermannen mij op het einde van de week gelijk zal geven. Dus: ik raad je aan in de buurt van blonde mensen te staan. Plezier gegarandeerd – vijftig procent kans toch - . En anders ga je maar in de buurt van donkerharigen rondhangen, bij die zwarte weduwe bijvoorbeeld. Zelf heb ik in ieder geval veel plezier beleefd bij die blondharigen. Bijvoorbeeld bij dat koppel dat al in het hotel verbleven had. De man was grijs, de vrouw was blond. Wij waren nieuwsgierig naar hun kennis en we kregen voldoende uitleg. De zee was dichtbij, en er was ook een hele grote zandbak voor de kinderen. “Schatje” zei de man, “die zandbak, die hele grote zandbak voor de kinderen, die noemen ze wel ‘het strand’!”.

    Een paar dagen later verkenden we de streek.

    Met onze huurwagen. Onbekende streek, bergstraatjes, hier en daar een wegverzakking, tot plots een deel van de weg versperd was. Er kon net een wagen langs, er waren slechts een paar centimetertjes vrij langs elke kant, even naar links of naar rechts afwijken veroorzaakte gegarandeerd een kanjer van een kras op de carrosserie. En daar stond ze. Ze was uitgestapt, was voor de wagen gaan staan en ze gaf aanwijzingen aan haar man – of haar vriend – die de wagen langs die versperring probeerde te loodsen. Ze was knap. En blond. Met grote hand- en armgebaren wees ze pathetisch naar links, dan weer naar rechts, dan weer rechtdoor, en de man volgde haar richtlijnen nauwgezet terwijl de wagen centimeter per centimeter vooruit kroop. Eventjes bijsturen, wat gas geven, dan weer wat bijsturen, maar plots stopte hij. Handen van het stuur, wijd open in een hulpeloos gebaar, de ogen vertwijfelend vragend ‘wat moet ik nu doen’, maar zij zag het niet. De wagen was maar vijf millimeter meer van de rotswand verwijderd, en daar stond ze, de blonde schoonheid, de baken in tijden van nood, het extra paar ogen voor de chauffeur, volledig in paniek. Ze kon de nakende catastrofe niet meer aanzien. En daarom had ze haar handen voor beide ogen geslagen!

    Zou zo’n zwarte weduwe dan toch beter zijn ?

    Op de laatste dag hebben we er uiteindelijk toch een gesprekje mee aangeknoopt, met die weduwe. Bleek dat ze ontzettend nerveus was over de terugtocht naar huis, vooral over die luchthaven van Zaventem. Waar zou haar kleindochter haar opwachten? Nu ken ik Brussels airport toevallig een klein beetje en ik probeerde haar dus wat gerust te stellen. Ze viel toch mee, in feite was ze een lief, ietwat angstig oud dametje. Dacht ik. Maar ik heb die visie snel herzien. Want een uurtje later, in de vertrekhal van de luchthaven, stonden we toevallig net achter haar. We volgden haar op de voet omdat ik haar, bij wijze van grap, aan de check-in nog wou zeggen dat we wel vóór haar waren. Maar kijk, als bij wonder schoten we samen sneller op dan alle andere wachtenden. Uiteindelijk was ze nog veel sneller want ze stond vier plaatsen voor ons toen ze incheckte. Een ander vakantiekoppel keek heel verbaasd, en we raakten nog even aan de praat. “Weet je wat die zwarte mevrouw ons zei, toen ze ons voorbij stak ? “ vroegen die ons. “Nee”, antwoordden we.

    “Ze zei dat ze wel vóór ons was”.


    » Reageer (0)
    01-05-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Taxi driver

    Liever afdrukken en op papier lezen ?
    Klik dan hier, zo krijg je het in .pdf formaat.
    Eén pagina A4, perfect formaat om af te drukken.





    “U hebt een accentje”, zei hij.

    Hij zei het met een zwaar zuiders Frans accent. Voor de Frans-kundigen onder u, het klonk als: “Vous avez un petit acceng”. “Inderdaad” zei ik, met mijn accentje, “ik ben Belg, Vlaming”. Dat laatste voeg ik er altijd aan toe om onze Franse buren te informeren dat ik, ondanks mijn eerder kleine gestalte, helemaal niet tot de groep van “les petits belges” behoor. Deze “kleine belgen” zijn het onderwerp van vele Franse moppen, ten koste van ons en onze landgenoten. Je kunt hun slappe humor gemakkelijk herkennen: meestal zegt de Belg, het onderwerp van de mop, ergens in het begin : “Dites une fois” en vooral die “une fois” blijkt voor onze zuiderburen ontzettend hilarisch te zijn. Daarom werd dit hun typische zinsnede om een Belg te kenmerken. Dites une fois.

    Natuurlijk heb ik dit fenomeen grondig bestudeerd.

    Eerst dacht ik dat die ‘petit-belge’ moppen gebaseerd waren op Vlamingen die extra hard hun best doen om Frans te spreken en ‘zeg eens’ of ‘zeg een keer’ ietsje al te letterlijk vertalen als “dites un fois”. Maar na diepgaande controle – ik vroeg een taxichauffeur of die zinsnede kenmerkend was voor Vlamingen of voor Walen – bleek dit een echt typisch Waals kenmerk te zijn. Natuurlijk is deze werkwijze wetenschappelijk niet verantwoord, want één enkel antwoord is echt onvoldoende om daar een volledige hypothese mee te ondersteunen. De volgende taxichauffeur moest er dus ook aan geloven. “Mijnheer, wie zegt er nu het meest ‘dites une fois’? Nederlandstalige of Franstalige Belgen?” Ik was blij dat ik die keer mijn gordel aan had, want de taxichauffeur was van verbazing even zijn concentratie kwijt en miste bijna zijn bocht. “Nederlandstalige Belgen?”

    En zo leerde ik dat volgens onze zuiderburen alle Belgen Frans spreken.

    Ik heb trouwens een flauw vermoeden dat, opnieuw volgens hen, drie vierde van de wereldbevolking Frans spreekt. Maar dit moet ik nog verder onderzoeken en zo staan er me dus nog heel wat aangename taxiritten te wachten. Met gordel aan. Maar goed: Fransen zijn er zich dus niet van bewust dat België een meertalig land is. Nochtans hebben ze voldoende informatie gekregen over Vlaanderen en de Vlamingen. Om te beginnen in 1302, toen ze ons bestaan aan de lijve mochten ondervinden, maar dat bewuste jaartal zegt hen niets. Blijkbaar had Freud toch gelijk toen hij stelde dat een mens onprettige belevenissen naar het onderbewuste verdringt. Verder zong Jacques Brel over Vlaanderen. Positief en liefdevol over Marieke, negatief over les Flamingants. Maar hij zong wel in het Frans. Dan is er in Frankrijk ook nog een departement dat ze “Les Flandres” (Vlaanderen) heet, en daar spreken ze dus … Frans. Tot slot gaan onze Franse vrienden soms op vakantie naar de Belgische kust. Niet naar De Panne of naar Koksijde, maar naar La Panne of Coxyde, waar zelfs een Vlaming al zijn overtuigingskracht moet gebruiken om correct in het Nederlands aangesproken te worden. In Frankrijk is het is dus meer dan bewezen: Vlaanderen is Franstalig.

    Het viel me trouwens op dat Franse taxichauffeurs heel weinig van België afweten.

    Zo weten ze bijvoorbeeld helemaal niet dat we in België zes regeringen hebben. Wanneer ik ze begin op te sommen raken ze na drie regeringen zelfs de draad volledig kwijt. Het is nochtans eenvoudig, een klein kind kan ze zo aframmelen, die regeringen. Om te beginnen hebben we onze federale regering, in de nationale hoofdstad Brussel. Dan is er een Vlaamse regering, in de Vlaamse hoofdsta Brussel, en deze regering vertegenwoordigt zowel het Vlaams gewest als de Vlaamse gemeenschap. Verder hebben we de regering van het Waals gewest in Namen, die van het Brussels gewest in Brussel – logisch – en die van de Franstalige gemeenschap in zijn eigen hoofdstad, Brussel. En tot slot is er nog de Duitstalige gemeenschap in Eupen. Moeilijk kan dat toch niet zijn? Maar zes regeringen, dat zijn er voor hen dus minstens drie te veel.

    Franse taxichauffeurs zijn dan op hun beurt gespecialiseerd in andere weetjes.

    Hierbij denk ik vooral aan hun meer dan uitgebreide kennis van het weer. Zeker negen taxichauffeurs op tien zullen jou informeren dat het een vandaag een mooi weertje is, dat het weer tegenvalt voor de tijd van het jaar of dat het nogal regent, naargelang de situatie van de dag. Acht op tien zullen jou eveneens kosteloos informeren over het weer van de voorbije dagen, en zeven op de tien zullen gratis advies verstrekken over het weer van de komende dagen. Geen probleem, hoor ik je zeggen, dat kan ik ook. Maar is dat echt zo? Kan jij zo maar voor de vuist weg vertellen welk weer het drie dagen geleden rond 3 uur in de namiddag was? Ja? Dan ben je meer dan waarschijnlijk een Franse taxichauffeur.

    Het feit dat ze dit allemaal weten verbaast me niet, ze zijn per slot van rekening elke dag “buiten”.

    Maar de manier waarop ze die kennis vergaren, die is opmerkelijk. Ik ontdekte die na een treinrit van vijf uur naar het warme Franse zuiden. Heerlijk, kil in Brussel en vijf uur later zomerse temperaturen in Zuid-Frankrijk. Die warmte nog voelen in de donkere nacht, na het avondmaal, dat maakt die verre businesstrips soms toch nog leefbaar. “Het wordt bijna zomer”, zei de taxichauffeur. Ik was niet akkoord met zijn visie, voor mij was het daar zomer, met temperaturen die in België terecht als hittegolf bestempeld worden en met een weertje dat we maximaal drie tot vier keer per jaar mogen beleven in ons kille landje. “Nee hoor”, zei ik hem. “Het wordt geen zomer, het is hier en nu al volop zomer”. Maar ik had geen rekening gehouden met zijn diepgaande kennis van het weer. Toen volgde ik zijn ogen. Iedere inwoner van die streek had minstens een lichte pullover aan, maar zijn blik bleef even rusten in de diepe ruimte van een enorm decolleté. De eigenares van die Grand Canyon was verder ook met slechts een minimum aan textiel bedekt. Plots kreeg ik inzicht, en op dat ogenblik begreep ik volkomen het weervoorspellende verhogen van die man.

    Het werd inderdaad zomer.


    » Reageer (1)
    15-04-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Betrapt

    Liever afdrukken en op papier lezen ?
    Klik dan hier, zo krijg je het in .pdf formaat.
    Eén pagina A4, perfect formaat om af te drukken.





    Met schaamrood op mijn wangen geef ik het toe.

    Echt waar, ik schaam me er voor. Ik begrijp niet hoe ik zo laag ben kunnen vallen. Ik weet nog steeds niet hoe ik me heb laten vangen, maar sinds die allereerste keer doe ik het steeds weer, elke zondagavond opnieuw. Ik zou willen zeggen dat het me spijt, maar daar ligt nu net het probleem: het spijt me helemaal niet, integendeel. Ik ben me volledig bewust van mijn daden en ik doe het zonder wroeging, maar ik schaam me er voor, God weet hoezeer ik me er voor schaam. Er is slechts één klein lichtpuntje in mijn donkere hemel. Een heel kleintje maar: mijn zoon en zijn vrienden hebben zich ook laten vangen, ook zij konden er niet aan weerstaan. Elke zondagavond verzamelen ze in het één of andere hypermoderne studentenkot, met aansluiting en toestel, en ze houden er van. Ze vinden het hilarisch, te gek voor woorden. Super overacting, stomme situaties, stereotypischer kan het niet. Ze genieten ervan. Met volle teugen.

    Van Louis. Of is het van Louise?

    De nieuwste uitvinding, een nieuw soort vervolgverhaal op tv. Een telenovelle noemen ze het, en de term dekt de lading. Een stationsromannetje, een stripverhaaltje in 200 afleveringen. Nadenken is ten strengste verboden, volg gewoon het verhaaltje en stel je vooral geen vragen. Geen enkele, want dat is des duivels. Doe je het toch, dan ben je verloren.

    Zoals ik.

    Ik heb het gewaagd om me, tijdens het kijken, het een en het ander af te vragen. Volg mijn gedachtengang en je zal het begrijpen. Het verhaal gaat als volgt: onze man, de Louis, wordt plots een vrouw, Louise. Zomaar, in één nacht. ‘s Avonds gaat hij slapen als man en ’s morgens staat hij op als vrouw. Zonder heelkundige ingreep, zonder pijn, gewoon door wat amateuristische voodoo van een paar vrouwen. Laten we nog even stellen dat dit kan, want je voelt wel dat dit nodig is voor het verhaal. Die Louise, de dag ervoor nog Louis dus, heeft die morgen dus pas ontdekt dat hij plots vrouw geworden is, en wat doet die? Driemaal raden: fout geraden. Ze gaat gewoon uit werken. Naar het werk van de oorspronkelijke Louis. Zelf zou ik direct een psychiater, een voodoo-priester of een plastische chirurg opzoeken maar nee, hij/zij gaat werken.

    En nu komt het.

    Louis/Louise beweert de nicht te zijn van de oorspronkelijke Louis, en voor die werkgever is dat voldoende garantie om te aanvaarden dat die vrouw, die Louise, zomaar de job van haar zogenaamde neef overneemt. Dat gaat er bij mij niet in. Daar ben ik me echt vragen beginnen stellen. Het leek eerst een plezant grapje, een mooi verhaaltje, maar nu werd het bittere ernst. De vragen stroomden op me toe. Wat als het een bedriegster is? Stel nu dat ze in feite een kuisvrouw is? Wat als ze plots weer in man omge-voodoo-d wordt? En dat was nog maar het begin. Sindsdien blijf ik naar dat feuilletonnetje kijken. Om antwoorden te krijgen. Maar die komen niet, integendeel zelfs. Het verhaaltje heeft een verslavingsfactor 20 want er komen steeds nieuwe elementen bij, de intrige wordt steeds verwarrender, en daarom kijken wij elke zondagavond de vijf afleveringen van de voorbije week volledig uit.

    Wij, mijn vrouwtje en ik dus.

    Ik weet dat het geen nut heeft, ik weet dat niets waar is, ik besef dat wat ik zie gewoon niet mogelijk is, en toch moet op zondagavond alles wijken voor die novelle. En hoe meer afleveringen ik zie, hoe meer vragen er komen. Ik word er bijna stapelgek van, want ik krijg geen antwoorden, alleen maar nieuwe vragen. Hoe kan een ex-man, een echte rokkenjager, in amper 30 afleveringen stapelverliefd worden op een andere man? Wanneer wordt er in dat bedrijf ooit eens gewerkt, maar dan ook echt gewerkt? Hoe slaagt Louise er in om de duurste loft van Gent te kunnen betalen? Hoe vult hij/zij het geslacht in bij administratieve formulieren? M, V of I (Man, Vrouw of ‘Ik weet het echt nog niet zo goed’)? Waarom is er maar 1 café in Gent, Skybar genaamd? Waar vind ik die trouwens? Ik wil er namelijk wel eens een pint gaan pakken. Waarom helpt Louise’s hartsvriendin, een psychologe, zo hard om de beste leugens te verzinnen in plaats van gewoon de waarheid te vertellen?? En zo borrelen de vragen voortdurend op, maar ze blijven helaas zonder antwoord.

    En dat maakt van mij een verslaafde.

    Ik denk dat het met jeugdherinneringen te maken heeft. Met stripverhalen, daar was ik fan van. Eenvoudig, mooi getekend en vooral: repetitief en stereotiep. De would-be slechterik is steeds slecht en heeft steeds pech. Krimson pest Suske en Wiske, Anatool, Kwak en Boemel willen Jommeke en co dwarsbomen en Dame Thea doet verwoede pogingen om de familie Kiekeboe het vuur aan de schenen te leggen. Vergeefs. Dat mag ook niet, want dit druist in tegen alle conventies van het jeugdstripverhaal. De helden moeten winnen, de slechteriken moeten verliezen. Zo zal het ook zijn in Louis/Louise. Alleen weten we nu (bij het schrijven van dit verhaaltje) nog niet hoe dit zal aflopen. Wordt Louise opnieuw Louis? Blijft ze een vrouw en valt ze dan definitief voor die man, of mag zij/hij kiezen wat hij/zij later wil worden? Vragen en suspens. Verslavend. Bij het verhaaltje van Sarah was het gemakkelijker: iedereen kent het verhaal van het lelijke eendje, en dit was gewoon een kopie. Beugeldragend puistkopje wordt schitterende diva en verovert de prins in 200 afleveringen.

    Oei !

    Ja, deze keer heb je me echt betrapt. Jarenlang heb ik er aan weerstaan. Aan soaps en andere luchthartige feuilletons. Buren, Dallas, Dynastie, Thuis, Wittekerke en Familie, niets voor mij, ik kan er vlotjes aan weerstaan. Maar de stripfiguurtjes van Sarah en Louis/Louise hebben mijn hart veroverd. Ze zijn te stereotiep, te gek voor woorden, te erg over de top. En daarom palmen ze al mijn zondagavonden in.

    Help !


    » Reageer (0)
    27-03-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Baby blues

    Liever afdrukken en op papier lezen ?
    Klik dan hier, zo krijg je het in .pdf formaat.
    Eén pagina A4, perfect formaat om af te drukken.





    Onlangs naar het toneel geweest.

    Toneel, dictie en dans, gebracht door de kinderen van mijn dorp en omstreken. Een auditie van de kunstacademie. Auditie, dacht ik, toen ik het zag, nee maar! Toneel van de bovenste plank, dat was het. Gedichten van Paul van Ostayen op ongeëvenaarde wijze gebracht. Een dansspektakel, Anne Teresa de Keersmaeker waardig. Veel beter dan mijn eerste pseudotoneelervaring, in het eerste kleuterklasje, bij juffrouw, hoe heette ze ook weer? Juffrouw Emilienne denk ik. Het spektakeltje was goed voorbereid. Maanden heeft dat geduurd, die voorbereiding. Hoewel… maanden? Voor ons, kleuters, duurde een weekend reeds ontzettend lang. Een week, dat was een eeuwigheid. Achteraf beschouwd lijkt het wel alsof die periode in dat eerste kleuterklasje jaren geduurd heeft – en nee, ik heb het niet gebist – ! Om maar te vertellen dat het dus lijkt alsof de voorbereiding op ons eerste optreden maanden en maanden en maanden duurde.

    Maanden voorbereiding, dat kruipt niet in de koude kleren.

    Gedrild werden we, tot en met. Eerst moesten we de instrumenten leren kennen. Iedereen kreeg iets: cimbalen, een triangel, een tamboerijn, een trommel of een ander slaginstrument, klophoutjes, sambaballen, zelfs heuse castagnetten en een stemvorkje om zo'n mooi 'ting'-geluid te maken. Het was een leuk ensemble. En de juf speelde op haar gitaar de perfecte baby-blues, het kon dus niet mislopen. Eerst het ritme aanleren door in de handjes te klappen. Daarna even proberen om allemaal samen, tegelijk, netjes volgens het ritme op ons instrument te rammen. Rammen, beter kan ik het niet beschrijven. Je moet weten dat we net de luiers ontgroeid waren en dat we dus, logisch op die leeftijd, allemaal op die ene mooie trommel wilden kloppen. Dus ramden we op ons slaginstrument als was het een trommel. Behalve dat vriendje met de castagnetten. Die had wat problemen met z'n vingertjes die tussen de twee schelpjes gekneld raakten. Baby bleus met blauwe vingertjes… En de juf maar dapper het ritme aangeven met handgeklap. Geduld dat die had, ongelooflijk.

    Hoe meer ik erover nadenk, hoe meer ik de kleuterjuffen respecteer.

    Na een kleine maand hadden we het onder de knie, zodat het tijd werd voor de volgende stap. Nu moesten wij, net als grote mensen, zelf het ritme bijhouden terwijl de juf het liedje op de gitaar zou spelen. Inderdaad: zou spelen, want dat was wel lichtjes problematisch: tot nu toe had in feite nog niemand het ritme echt beet. We speelden dus allemaal op het gevoel, en net aan dat gevoel scheelde er nog wat. De trom klonk boven alle instrumenten uit. Alle andere kinderen klopten dus sneller dan de trom, zodat je toch zeker hun instrument zou horen. En uit miserie raakten die vingertjes dan toch weer tussen de castagnetten zeker, terwijl het even daarvoor nog zo lekker liep. Dat alles betekende dus weer een maand werk om de zaak vlot en de vingertjes roze te krijgen.

    En daarna begon pas het echte werk.

    We hadden al zo'n zware tijd achter de rug, maar toen werd het echt serieus. We moesten het ritme ontdubbelen. De stemvorkjes mochten vier keer tikken tegen de trom één keer, de cimbalen mochten één keer om de twee trommen schellen, de triangels om de twee stemvorkjes, de tamboerijnen ook, maar dan wel op het andere stemvorkgetingel dan dat van de triangels, en de castagnetten mochten het basisritme bepalen: acht keer per stemvorkje. Twee blauw gezwollen castagnettenvingertjes later werd dat plan snel afgeblazen. Er werd besloten om het bij het simpele basisritme te houden en de aandacht toe te spitsen op het modegebeuren, de creatie van de kostuums.

    Want de première naderde.

    We leerden de wondere wereld van karton en crêpepapier kennen, de wereld van schaar en lijmpot, van geluk en mislukking, van mooie gezichtjes met minder mooie hoedjes en van mooie hoedjes op minder mooie gezichtjes. Haute couture op laag niveau, de wieg van menig hoogstaand modemaker. Het bleef zelfs niet bij hoedjes, er werden heuse kostuums gemaakt. Ik kan het me niet goed herinneren, maar ik denk dat de juf stiekem een aantal kostuumpjes afwerkte na haar uren. Het schijnt dat dit nu nog gebeurt in de textiel, en bij de grootste couturiers nog het meest…

    Na de creatie volgt natuurlijk het defilé.

    Dat was pas echt leuk om te leren: stappen als een heuse fanfare, maar dan in het klein. Eerst moesten we in cadans stappen terwijl we tegelijk op onze instrumenten speelden. Dat lukte tamelijk goed, zolang de juf meeliep. Eén en twee en één en twee goed ..zo en een en twee en… Leuk. De volledige klas liep vlotjes in de pas, en joepie, voor één keer zonder blauwe vingertjes. Het bleek nu zelfs gemakkelijker om met een triangel rond te lopen dan met zo'n zware trom. Maar helaas, het mocht niet zijn. Zodra de juf zich neerzette om gitaar te spelen was het ritme eruit. Het werd dus terug naar af.

    In z'n definitieve versie werd ons spektakel ingeleid door een modedefilé in soldatenmars, gevolgd door een perfect lineaire opstelling, waarbij iedereen stil bleef staan om het stukje percussie te laten weerklinken. Het was perfect. En toen werd het tijd voor het slotstuk. De administratieve organisatie. Wij kregen allemaal een stukje papier en we waren blij dat we -eindelijk- weer eens iets mochten kleuren. Back to basics. Maar helaas. Het bleek een brief voor onze ouders te zijn, die per kerende post moesten laten weten wie naar het optreden zou komen kijken: peter en meter, opa en oma, mama en papa natuurlijk, zonder twijfel, en misschien ook wat tantes en de nonkels? Groot was mijn ontgoocheling toen ik met mijn brief thuiskwam: ik zou mijn peter en mijn meter, mijn tantes en nonkels wel zien, maar niet op school. Op de dag van het grote optreden moesten we met ons gezinnetje naar de familiereünie bij tante en nonkel in Gent.

    Mijn eerste baby blues.


    » Reageer (0)
    17-03-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Madrid

    Liever afdrukken en op papier lezen ?
    Klik dan hier, zo krijg je het in .pdf formaat.
    Eén pagina A4, perfect formaat om af te drukken.





    Shingles.

    Hij maakt shingles. Nee, geen dakbedekking, of toch heel weinig. Shingles voor tegen de buitenwand. Houten shingles. Van bij de start ligt het al vast of je een goede shingle zal maken of niet: je moet namelijk de juiste boom kiezen. Met hard hout. Dat vind je bij kanjers met meer dan een meter omtrek, minstens 250 jaar oud. Mensen denken: een vers gekapte boom, dat is jong hout. Jongens toch, hoe kunnen die zich vergissen. Tel de jaarringen van zo’n reus maar eens na, dan zie je dat zo’n boom al een paar centimeters dik was toen Napoleon geboren werd. Dat is het hout dat je moet zoeken. Dat hout, dat is sterk. Je vindt het nog in het oosten, in Polen, in Oekraïne en in het Europese deel van Rusland.

    En het is goed werken zo.

    Hij is zijn eigen baas en werkt met zes mensen. Hij is de grootste leverancier van Zwitserland, waarschijnlijk zelfs van Europa, en hij was nu, net als ik, gestrand in Madrid. Ik had die dag geluk, en toch weer niet. Ik heb reeds veel vluchten achter de rug, maar dit was mijn eerste businesstrip met een tussenlanding. En het mocht al niet zijn: wegens vertraging had ik mijn verbindingsvlucht gemist. We stonden al in de vertrekhal in Pamplona, een luchthaventje met een paar vluchten per uur, voornamelijk ’s morgens en ’s avonds. Je kan het qua sfeer bijna vergelijken met een treinstation in een provinciale stad. Wij stonden in de hall, vertrekkensklaar, wachtend tot de deur zou open gaan om naar het vliegtuig te wandelen in de stinkende kerosinelucht, de trap op te gaan en onze seatbelts te fastenen, en toen zag ik het. De business-class pakken en dassen, gevuld met de bijhorende managers, die mochten niet meer inchecken. Oei, dacht ik. Probleempje. Kan ook niet anders, daar in Spanje.

    Hola !

    Zo begroeten ze je altijd. Hola! En dan nog iets. Hola ketal, denk ik, maar vooral die hola, daar ben ik toch zo voor op mijn hoede. Het lijkt steeds alsof je iets fout gedaan hebt. De incheckdame had het me ook al gezegd: “Hola!”. Ik had het moeten aanvoelen, en zie je: nu was er iets fout. Iedereen stormde weer naar buiten, de business-class pakken het eerst. Voor mij was dat jammer, want het duurde een hele tijd eer ik een begrijpelijke uitleg in het Engels kon krijgen. “Hola, what’s happening ?” vroeg ik aan de dame. “Airplane delayed. Two hours” zei ze. Twee uur vertraging. Minstens. “Hola ketal, binnen twee uur vertrekt mijn vlucht uit Madrid naar mijn warme bedje in België, wat moet ik nu doen?” Probeerde ik te vertellen. En zo leerde ik dat ik mijn ticket kon inwisselen voor een latere vlucht. Wat betekende: opnieuw aanschuiven.

    Ik was blij dat ik niet meer in Brussel werkte, zo heb ik veel minder files.

    Dacht ik, toen ik van werk veranderde. Maar ik stond nu al een uur aan te schuiven, en het ging niet echt snel vooruit. Zowel de mensen die hun bagage moesten droppen voor de vluchten die wel nog doorgingen, als wij, die tickets wilden wisselen, moesten aan dezelfde twee balies zijn. Nu begrijp ik waarom je altijd twee uur voor het vertrek ter plaatse moet zijn. De vrouw voor mij werd zenuwachtig en haar man kon er ook wel wat van. Waarom duurt het toch zo lang? Iedereen blijft daar maar kletsen aan dat loket, en die loketman lijkt zich helemaal niet op te winden. Beseft hij wel hoe ernstig de toestand is ? Zoveel kon ik toch opmaken uit hun Spaanse gebabbel, en nog meer uit hun lichaamstaal. De stress sloeg toe, de man werd rood, met lichte neigingen tot purper-paars, en de vrouw moest vier keer gaan plassen. Maar ze kwam wel telkens terug om de rij opnieuw langer te maken en om haar man nog wat meer te stressen. En toen was het – eindelijk – hun beurt. Na vijf minuten begrepen ze dat tickets wisselen geen zin had: het vliegtuig zou wel vertrekken, alleen twee uur later dan voorzien. De volgende vlucht was om zeven uur, maar die was volgeboekt. En wilden ze wisselen, dan moesten ze een nieuw ticket kopen, ten vroegste voor de vlucht van morgenvroeg, want de huidige vlucht is niet afgelast, alleen vertraagd. Na vijf minuten was dat duidelijk, en toen is mevrouw nog tien minuten aan dat loket blijven hangen om te klagen over hoe slecht de dingen in de wereld toch wel geregeld zijn. En dan, eindelijk, mijn beurt. Gelukkig in het Engels.

    Met die vertraagde vlucht raak ik wel in Madrid, maar kan je me ook nog naar Brussel brengen, liefst vanavond nog ?

    Vroeg ik de man. Helaas. Vandaag kon niet meer: ik stond al op de laatste vlucht geboekt. En die zou ik missen. Ten vroegste morgen, rond negen uur. Een hotel dan ? Dat kon. Zo ben ik dus in Madrid blijven overnachten, op kosten van de luchtvaartmaatschappij. En daar heb ik hem ontmoet, de shingle-man. Ik bestelde een koffietje, hij sigaretten. Maar sigaretten verkochten ze niet, dus gaf ik hem er eentje. Ogenblikje, zei hij, ik ben zo terug, en hij vertrok samen met een net iets oudere maar heel frisse en montere dame, met donkere haren en pretlichtjes in haar ogen. Tja, dacht ik, die ze ik niet terug. Je hoort vaak over die oude bok en dat groen blaadje, en nu zag ik hier een iets oudere geit en een dito groen blaadje (sorry voor de woordkeuze, mevrouw, het is een variatie op een gekend spreekwoord). Maar kijk, vijf minuten later was hij daar alweer, hij kwam bij mij zitten en vertelde over zijn shingles. En nog veel meer.

    Jouw eigen baas zijn, dat is heerlijk.

    Zei hij. We komen nu wel van Marrakech, en wegens vertragingen zijn we hier gestrand, maar dat is allemaal niet erg. Het was namelijk een speciale reis. Tja, dacht ik, groen blaadje…. . En dit weekend is het mijn vaderweekend. Ik alleen, samen met mijn zoon. Aha, dacht ik, jij was eerst een oude bok ! En het is mijn moeders zeventigste verjaardag, zei hij, maar mijn zoontje houdt niet zo van feestjes bij oude mensen, hij vindt dat te saai, dus gaan we niet. Tja, dacht ik, geen aardje naar zijn vaartje dus. Maar ik moest toch op businesstrip naar Marrakech, zei hij – business, dat zal wel, dacht ik -, en mijn vader houdt niet van vliegen en zeker niet van steden, terwijl mijn ma er al heel lang van droomt om eens naar Marrakech te gaan, dus dit was het moment. Ik heb ik haar meegenomen op mijn businesstrip. Die dame ? vroeg ik. Ja, zei hij.

    Oei. Zeventigers met donker geverfde haren zien er toch wel heel jong uit dezer dagen.


    » Reageer (1)
    07-03-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Italië

    Liever afdrukken en op papier lezen ?
    Klik dan hier, zo krijg je het in .pdf formaat.
    Eén pagina A4, perfect formaat om af te drukken.





    Vier jaar !

    Vier jaar heb ik gewacht. Vier lange jaren vol zweet, bloed en tranen sleepte ik mij elke week naar de Italiaanse les. Na een lange dagtaak kwam ik dikwijls – zo niet altijd – veel te laat aan, opende vol schroom de deur van het leslokaal en mompelde ik “Buona sera”, waarbij ik telkens opnieuw wenste dat het inderdaad een ‘buona sera’ zou worden. Mijn probleem is namelijk dat ik tamelijk tweetalig ben, Nederlands-Frans dan nog wel. In mijn hoofd is er een kortsluitingetje waardoor ik moeiteloos van de ene taal op de andere overschakel. Beide met een accentje weliswaar: Nederlands spreek ik met een leuk West-Vlaams accentje, Frans met een ietwat zwaarder, West-Vlaams accent. Ik schakel moeiteloos van het ene op het andere over, maar zo heb ik ook heel veel moeite met al die andere talen. Wanneer ik bijvoorbeeld een Engelse klant aan de lijn krijg kan ik pas na heel veel moeite mijn concentratie op een Engels gesprek instellen. En dan moet je weten dat die klanten echt zo heel hard hun best doen om heel duidelijk en beschaafd Cockney, Welsh of Scottish te spreken. Ik ben blij dat we nog geen Duitse klanten hebben, want tijdens de selectieproeven habe ich gesaagd das ich ook noch een woortchjen deutsch spreche. Wat op zich wel waar is, maar es is echt al viel zoe viele jaren geleden das ich noch wass duits geklapft habe, zoals je hier overduidelijk kan lezen, en zo vergesst ein mensch zijn talen.

    Zo, nu begrijp je al ietsje beter wat ik elke donderdagavond doormaak.

    Die talenknobbel van mij moet plots overschakelen van Nederlands en Frans, luchtig doorspekt met een snuifje Engels, naar Italiaans. Het is een echte cultuurschok, die onderdompeling in dat Italiaanse bad. Maar wanneer ik na twee ellenlange uren het klaslokaal verlaat voel ik me een totaal ander mens. Vreugdevol, gevuld met kennis en wetenschap. Ik kan weer tegen het leven en het leven kan weer tegen mij. Ik zuig de duffe stadsgeuren diep in mijn longen als kwamen ze uit die zonovergoten dreef in die olijfgaard, daar in dat verre land. Ik voel me bello, magnifico, grandissimo. Lang duurt het niet, maar telkens opnieuw trek ik er me weer aan op. En daarom blijf ik gaan. Voor die vreugde achteraf. Het is duizend maal sterker dan een avondje sporten.

    Hoewel, de lessen zijn nog steeds heel theoretisch.

    We leren grammatica, woordenschat, zinsstructuren met gezegden, werkwoorden, onderwerpen en alle andere dingen die ervoor zorgen dat een taal leren moeilijker is voor een volwassene dan voor een baby van ocharme enkele maanden oud. Langs de andere kant kan ik me niet voorstellen dat ik een taal op dezelfde wijze zou leren zoals een baby die leert. Eerst klanken herkennen (e dada kiki, e boeboele), daarna eenvoudige woordjes leren (pa-pa, ma-ma, hihihi hahaha) om dra over te stappen op kleine, simpele maar essentiële zinnetjes (pipi op potje doen – let op de alliteraties). Nee, zo werkt het niet bij volwassenen. Wij starten met een simpele “buongiorno”, “buona sera”, “io sono Filosofo, mi chiamo Filosofo” maar voor we het beseffen zwemmen we in het meervoud, het verbum, de hoofdtijden, het adjectief, de prepositie en het adverbium, de woordvolgorde, de inversie, de plaats van het direct en het indirect object, de bijzin, relatieve zinnen, de negatie, het perfectum, de dubbele negatie en het reflexief verbum.

    Praktijklessen starten pas in het zevende jaar.

    Dan, en niet eerder, leren we de edele kunst van het echte Italiaans: de gebaren. Handen in de vorm van een kommetje houden en dan langzaam openen tijdens het declameren van mysterieuze volzinnen; armen breed openzwaaien, toonaangevend om een levendige conversatie te ondersteunen; woordeloos en heel subtiel, eventjes maar, met de handrug onder de kin wrijven of de wang beroeren, met de vingertop de neus tweemaal aantikken: allemaal geheime rituele tekens die kenners toelaten om de geletterde Italiaans-kundige van de standaardtoerist te onderscheiden. Ik zal er een zijn, een Italiaans-kundige. Nog twee en een half jaar en ik begin er echt aan. Ik kijk er nu al naar uit.

    Het spreekt vanzelf dat ik niet moet vertellen waar we op vakantie gaan.

    Gardameer, Trasimenomeer, Francia Corta, Toscane en Umbrië, Vieste in de Puglia, Sicilië, citytrips in Rome en Firenze, allemaal al gezien en bekeken. We proberen de toeristenvallen mee te pikken en tegelijk willen we ze zoveel mogelijk vermijden, omdat we op die manier veel dichter bij de lokale bevolking komen. Jaar na jaar wordt het contact beter, en hier en daar pik ik zelfs al een geheim gebaartje op. Ik ben er nog niet zo goed in – sommigen vragen me beschroomd of ik van oorsprong misschien een West-Vlaming ben – maar het is leuk. Italië is een prachtig land zolang je er jouw vrijheid behoudt en niet met de toeristenkudde meeloopt in “Ontdek Italië in Zeven Dagen” trips. Nee, huur een wagen en liefst een deftige Italiaan: een Alfa Romeo – indien mogelijk de Giulietta –, een Lancia of een Fiat. Kapitaalkrachtigen kiezen natuurlijk een Maserati, een Ferrari of een Lamborghini, en de echte fan kiest geen wagen, maar de enige echte Italiaan: de Vespa.

    Met de haren in de wind door de wijdse landschappen snorren, heerlijk.

    Oh, sorry, dat kan niet meer, de helm is nu verplicht. Maar we kunnen er wel nog steeds van dromen. En dromen, dat doe ik nu al jaren. Dromen van andere businesstrips dat naar Wallonië, naar Frankrijk of naar het Franstalige Zwitserland. En nu, volgende week, is het eindelijk zover. Ze hebben het me gezegd. Ik mag naar het Zuiden, zegden ze me. Gedaan met dat Frans. Eindelijk breek ik los uit die routine, eindelijk komt er verandering, eindelijk is het zover! Leven zal ik, andere sferen zal ik opsnuiven, vreugde zal ik voelen want ik ga op businesstrip naar het verre Zuiden. Ik vroeg naar welke streek ik trok, naar welke stad. Toscane? Roma? Napoli? Palermo? Nee, zeiden ze. Je gaat naar Pamplona in Navarra, Spanje.

    Oh shit!


    » Reageer (0)
    28-02-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Schoolstrijd

    Liever afdrukken en op papier lezen ?
    Klik dan hier, zo krijg je het in .pdf formaat.
    Eén pagina A4, perfect formaat om af te drukken.





    “Vos tegen Frans”

    “Vos tegen Frans”, “Vos tegen Frans”… Met de regelmaat van een klok weerklonk deze mysterieuze kreet op onze speelplaats. Zo’n kreet kan aanleiding geven tot veel speculaties en sprekende krantentitels: “Vlaamse Overkoepelende Studentenvereniging weigert Frans” of “Vereniging van Ondernemende Scholieren betoogt tegen Franse taal”. Maar zover moet je het niet zoeken, wat bijkomende informatie volstaat. Laten we de zaak eerst wat beter situeren. We waren 6 jaar oud, we hadden er nog geen benul van dat er naast West-Vlaams ook nog andere talen gesproken werden zoals bijvoorbeeld ABN, en de Guldensporenslag, die grootse slag die in de nabije stad tegen de Fransen uitgevochten werd, zovele honderden jaren geleden, daar hadden we nog nooit iets van gehoord. Je begrijpt dus dat wij, kleine jongetjes, niet wisten dat Frans een taal was en dan nog wel een taal waar sommige mensen tégen konden zijn.

    Nee, de kreet “Vos tegen Frans” was gewoon een kordate uitnodiging tot een voetbalmatch.

    Ze was afgeleid uit de namen van de twee leraars van het eerste leerjaar, en aangezien slogans beter inslaan dan logische redeneringen ging onze voorkeur uit naar die strijdkreet boven een beleefd maar oersaai “De leerlingen van meester Devos zouden dolgraag voetbal spelen tegen de leerlingen van meester X… Wie doet er mee?” (Uit postuum respect voor die man, helemaal niet vriendelijk, ontzettend streng, een echte… bon, uit postuum respect schrijf ik zijn naam dus niet volledig neer). Maar geef nu toe, wanneer twee groepjes leerlingen van het eerste leerjaar tegen elkaar willen voetballen, dan gebruik je toch geen volzinnen ? “Willen de leerlingen van meester X… alsjeblieft voetballen tegen de leerlingen van meester Devos ?” Geef toe, dat lijkt op niets.

    Maar waarom dan “Vos tegen Frans”?

    “Vos”, dat is logisch: dit is een afgekorte versie van “Meester Devos”. “Frans”, da’s wat anders, en toch niet moeilijk: Meester Frans X… woonde in het dorp en genoot dus het voorrecht om met zijn voornaam aangesproken te worden. Meester Devos kon niet van dit privilege genieten: hij kwam elke dag van twee dorpen verder, in een Mercedes dan nog wel! In die tijd sprak je zo iemand alleen met zijn titel en zijn familienaam aan. Nu hoor ik je vragen waarom de slogan dan “Vos tegen Frans” was en niet “Frans tegen Vos”? Wanneer je de eer van jouw dorp verdedigt begin je toch altijd met de naam van jouw dorpsgenoot te scanderen, en dan pas die van de vijand, de vreemdeling?

    Maar helaas, dit was toen niet zo en wel om twee totaal verschillende redenen.

    De eerste reden is de duidelijkste, en heeft niets met voorrechten of privileges, maar alles met uitspraak en de opbouw van slogans te maken. Probeer eens beide zinnen enkele malen luidop te scanderen, en vergeet niet dat je jezelf en je klasgenoten moet opzwepen om mee te spelen in een keiharde voetbalmatch. Je zal bemerken dat “Vos tegen Frans” veel gemakkelijker in de mond ligt dan “Frans tegen Vos”. Om “Frans tegen Vos” te scanderen moet je in het begin van de zin namelijk verschillende mondspieren goed aanspannen, kracht uitoefenen dus, waarna je ze ontspant naar het einde van de zin toe. Scanderen ? Eerder een slaapliedje, zou ik zeggen. Maar omgekeerd merk je dat je, bij het herhaaldelijk roepen van “Vos tegen Frans”, een spanningsboog opbouwt, beginnend met de zachte “Vos”-klanken, groeiend naar een streng en hard “tegen” om te eindigen in de harde en strijdvaardige klanken van het korte “Frans”. Deze spanning kan je onmogelijk bereiken met “Frans tegen Vos”.

    De tweede reden moeten we zoeken in de reputatie van beide meesters.

    Meester Devos volgde een zachte pedagogische lijn maar meester Frans, die nog in het oude Belgische Congo had gewerkt, volgde de harde lijn, en dat zei alles. Hij hield van harde regels. Voor diegenen onder u die geen regels kennen: een regel is een soort latje, gemaakt uit een blokje hout van 30 centimeter lang, 1 centimeter hoog en 1 centimeter diep. Nee, geen lat. Een lat is een lang plat stuk hout, van 30 centimeter lang of meer, een paar millimeter hoog en drie tot vier centimeter diep. Hij hield dus van harde regels want zachte regels braken te snel als je ermee op de banken sloeg. Of slechter nog, op de vingers van een arme leerling. In de hand van meester Frans was dit het ideale instrument om de aandacht te trekken: eventjes op de lessenaar tikken en zelfs de muisjes werden stil.

    In de donkerste hoekjes van de speelplaats werden fluisterend de gruwelijkste verhalen verteld.

    Over meester Frans en zijn obsessieve drang naar schoonschrift. Je schoof de pen in de pennenhouder, je nam die in de rechterhand, je dipte de punt heel eventjes in de inktpot en – belangrijk – je schreef met een gestrekte wijsvinger. Kromme wijsvingers maakten direct kennis met de regel van meester Frans. Meestal was de regel sterker, en soms, maar zelden, heel zelden won de vinger. Misschien ligt deze reputatie aan de oorsprong van de leuze “Vos tegen Frans”: de leerlingen van meester Devos waren tegen meester Frans. En uit medelijden met zijn stakkertjes van leerlingen, uit drang om hen te helpen hun angsten te vergeten, nodigden we ze uit om een spelletje voetbal te spelen. Impliciet werd er nooit een spelletje volleybal voorgesteld om eventuele ongelukkige vingers te sparen. Uiteindelijk, op het einde van het schooljaar, bleek het allemaal toch nog goed mee te vallen: alle vingers hebben het schooljaar heelhuids overleefd, zonder één enkele tik. Maar wij hadden elke match verloren, de leerlingen van meester Frans konden zich echt niet aan de regels houden.

    Vier jaar later, in het vijfde leerjaar, was meester Frans onze leerkracht. Hadden we dat in het eerste leerjaar geweten, dan hadden we heel wat minder hard geroepen…


    » Reageer (0)
    17-02-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.My Generation

    Liever afdrukken en op papier lezen ?
    Klik dan hier, zo krijg je het in .pdf formaat.
    Eén pagina A4, perfect formaat om af te drukken.





    Hij ging vroegtijdig op pensioen.

    Dat was nochtans niet nodig want hij was een van de intelligentste personen die ik ken. Bovenmate slim. Een bron van kennis voor iedereen, de vraagbaak bij uitstek, de oplosser van de moeilijkste problemen. Het was dan ook heel raar om dat uit zijn mond te horen. Ik kan niet meer, zei hij. Ik kan niet meer mee… die jeugd. Het kwam er uit met een zucht, en toen pas viel zijn matte blik me op, de rimpels op zijn gezicht, zijn brede schouders nu triestig naar beneden gebogen. Zelfs zijn grijze haren, nog steeds in een lange staart samengebonden, waren dof. De baard was lang geleden, bij het eerste grijze sprietje, verdwenen; hij wou er dan ook nooit oud uit zien, maar nu was het zo ver. Ik zag hier de hoop van mei 68, de revolutie, het “alles kan beter” – op maatschappelijk vlak dan –, de verbeelding aan de macht, dat alles zag ik op een ellendig hoopje samen geveegd. Die jeugd… zucht.

    Nu is hij al een paar jaar op rust en hij doet het goed.

    Maar onlangs hoorde ik het opnieuw, uit de mond van een veel jonger persoon. “Word ik nu oud? Wat gebeurt er toch? Wat doe ik verkeerd ? Kan ik niet meer mee met de jeugd ?” Ik kreeg een flashback, maar nee, dat kon niet. Hij was er veel te jong voor en zijn haren waren helemaal niet in een staart gebonden. Alhoewel, dit laatste zal wel te wijten geweest zijn aan een verschrikkelijk gebrek aan hoofdhaar, wat jammerlijk genoeg ook op jonge leeftijd voorkomt. Hij vertelde het, in kleine stukjes, met veel stiltes en ontzettend veel wanhoop. Het kan toch niet, dit gebeurt minstens tien jaar te vroeg. Maar zo kan het niet verder. Die jeugd,… zucht.

    Toen ik jong was had ik altijd gelijk.

    Zei hij. Dit kon ik niet beamen, want we zijn even oud en toen ik jong was had ik altijd gelijk. Maar hij bleef bij zijn standpunt, de koppigaard. Uiteindelijk kwamen we overeen dat we op dat punt niet overeenkwamen, en zo kregen we allebei gelijk: ik had dus toch gelijk. Toen ik jong was. Dachten we allebei. Mediterende stilte. En nu heb ik nog steeds gelijk. Zei hij. Waarop dezelfde discussie opnieuw begon en we uiteindelijk allebei nu nog steeds gelijk hebben. Elk apart dan toch. Nu we iets ouder zijn. En opnieuw was er een lange mediterende stilte. Maar hoe kan dat toch? Vroeg hij. Hoe kan het dat ook zij… Dat kan toch niet… Ik begrijp het niet, mijn hele leven is er op gebouwd, ik heb prachtige dingen uit de grond gestampt, ik heb aan de ezel getrokken en aan de kar geduwd en nu…

    Nu heeft de jeugd gelijk.

    Zei hij. Ik kon dat alleen maar beamen. Zij hebben net zoveel gelijk als jij en ik, zei ik, maar voor hen ligt de wereld nog open, ze voelen dat hun tijd gekomen is om aan de ezel te trekken en aan de kar te duwen. En nu ben jij de ezel en ik de kar. Geen stilte deze keer maar wel een flitsende heen-en-weer-discussie over wie de ezel was en wie de kar. We voelden ons plots opnieuw student tijdens een min of meer zware les die we brosten omdat de prof alleen maar uit de cursus voorlas en er betere dingen te bestuderen vielen, zoals bijvoorbeeld het enigma van de ezel en de kar. We zij er uit geraakt. Wij, de mannen met een ‘senior’ vermelding op ons visitekaartje, wij zijn de ezels. En we zijn ook de kar. De jeugd, die duwt en trekt, probeert ons in een bepaalde richting te duwen, maar wij weten waar de koopwaar heen moet. Jarenlang hebben we het pad getrokken. De ezel weet waar hij heen wil en de wielen van de kar volgen de diepe voren in de grond.

    Hij had het nochtans moeten voelen aankomen.

    Zijn jeugd had hij al heel vroeg verloren, en hij was heel fier, die eerste keer. Maar hij had het verkeerd ingeschat. O toch zo verkeerd. “Voadre”, zo noemde een tien jaar jongere collega hem. Een knaap nog, net aangeworven, de inkt van zijn diploma was nog niet droog, en het feit dat die collega hem zo aansprak gaf hem een heel warm gevoel. Hij wist het, hij trok aan de toenmalige ezel, hij duwde aan de toenmalige kar en hij kreeg die een andere richting uitgeduwd. Gemakkelijker, sneller, beter. En nu, door die nieuwe aanspreektitel, voelde hij zich erkend, een lichtend voorbeeld, een steunpilaar, iemand die nagevolgd zou worden, kortom: hij voelde zich gelukkig. Tot een paar weken later, toen die titel algemeen doorgevoerd werd, toen iedereen hem zo aansprak. Hij vroeg die jonge snaak waar hij die eervolle vermelding toch aan verdiend had. Makkelijk zat, zei de snaak. Je doet me aan mijn pa denken, die kan ook zo zagen. De jeugd, … zucht.

    En nu ik iets ouder ben, ietsje maar, nu is het nog veel erger.

    Zei hij. Ze liepen nog in pampers toen we afstudeerden, ze leerden op het potje plassen toen we ons eerste loon al binnen hadden en ze zijn nooit, maar dan ook nooit naar het leger geweest. Discipline, respect, hulp aan kameraden in nood, dat kennen ze allemaal niet. Aan de ezel trekken en aan de kar duwen, dat kennen ze, ja. Maar luisteren naar wijsheid, geloven dat anderen ook gelijk kunnen hebben, weten dat ervaring een verzameling is van stommiteiten die je zelf niet meer zult begaan en die je aan anderen wilt doorgeven, dat steekt er niet in. Vroeger was het toch beter. Zei hij. Maar vroeger was het vroeger toch ook beter? Zei ik. Daar hebben we toen tegen gereageerd en is het nu beter ? Nee toch, want vroeger was het beter, zei je zelf. Zei ik. Dus: conclusie ? vroeg ik, maar ik gaf het antwoord al: laat ze toch doen. Jij bent nu de ezel, je zal je niet meer aan dezelfde stenen stoten, en dat kan je hen nog meegeven. Zij zullen zich aan andere stenen stoten, en samen kunnen jullie zo alle stenen leren kennen, zodat niemand zich ooit nog zal stoten. Hij had mij niet gehoord. Je bent totaal kompleet verkeerd, zei hij.

    Jij bent de ezel, zei hij. Ik ben de kar.


    » Reageer (1)


    Foto

    Foto

    Lees ook:

    Dringend
    Taxi driver
    Anesthesie


    Inhoud blog
  • Stress
  • Opi
  • Dringend
  • Worst
  • Orka
  • Crap
  • Badjas
  • Schwester
  • Koekoek
  • Catgut
  • Alfa
  • Donkerder blauw
  • Blond
  • Taxi driver
  • Betrapt
  • Baby blues
  • Madrid
  • Italië
  • Schoolstrijd
  • My Generation
  • Perfect
  • Lausanne
  • Nieuwjaar
  • Writer's Block
  • Groot Dictee
  • Anciens
  • Sinterklaas
  • Gebakken peren
  • Sint Maarten
  • Schoolfeest
  • Oud-strijder
  • Fawlty Towers
  • Marketing
  • Sorry
  • Instinkers
  • Lotto
  • Boek
  • Anesthesie
  • Chatten
  • All in
  • Ha !
  • Paardrijden
  • Spieken
  • Tuinieren
  • Kort
  • My car
  • Carpooltunnelsyndroom
  • Bredene
  • Comme chez soi
  • B.V.
  • Nooit...
  • Venetië
  • Zuster Zurulfa
  • Filesoof

    Foto

    Gastenboek
  • Eef op blogronde
  • Bezoekje Eef!
  • Op visite na de tropische bui!
  • vriendelijk bezoekje aan deze zeer mooie blog
  • Kunst

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek



    Willekeurig Bloggen.be Blogs
    liefdenetwerk
    www.bloggen.be/liefden
    Willekeurig Bloggen.be Blogs
    whisperer
    www.bloggen.be/whisper

    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Bloggen.be, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!