Zeven jaar, toen we voor het eerst op vakantie trokken naar het buitenland. Naar Zwitserland, naar de bergen. Geen probleem voor mij, bergen, dat was mijn terrein. De Kemmelberg, de Rode berg, op jonge leeftijd had ik ze allemaal al overwonnen, Zwitserland werd dus een piece of cake. En wat nog leuker was: mijn nonkel en zijn koddige tante gingen ook mee. Tuurlijk was het zijn tante niet, wel zijn vrouw en mijn tante, maar voor een zevenjarige werd dit al snel zijn tante. Koddig was ze ook, want ze sprak toch zo grappig. Veertien dagen lang hoorden we ze speciale woordjes gebruiken, ze had een eigenaardig accent en ze zei alles drie, vier keer opnieuw, telkens met andere woorden, met synoniemen, tot ze zag dat we haar begrepen. Die tante heeft trouwens mijn hart veroverd want ze leerde me Nutella eten, en ik ben er nog steeds dol op. Het was een prachtvakantie: de bergen, de wandelingen hoog boven de laaghangende wolken, Nutella, en die lieve tante.
O ja, tante was Duitse.
Duits jaagt me dus helemaal geen schrik aan. Voor mij is die taal verbonden met positieve vibes. Met een veertien dagen lang durend taalbad. En met Nutella. Grappig toch om te zien hoe onze hersenen werken, Duits en Nutella, hoe komt een mens er op? Maar zo is het nu eenmaal, die twee dingen zitten diep in mijn hersenpan, onuitwisbaar, voor eeuwig en voor altijd met elkaar verbonden. Nu kregen we drie weken geleden een aanbieding om op extreem korte tijd een installatie uit te voeren in Duitsland, en gezien mijn affiniteit met die taal stelde ik me kandidaat. Pas op, ik moet wel eerlijk blijven: het was 30 jaar geleden dat ik nog een deftige Duitse conversatie had en daarom heb ik vooraf, uit alle zekerheid, een korte opleiding gevraagd, een nieuw taalbad. Het werd een tweedaagse, specifiek gerichte taalopleiding waarbij er vooral gewerkt werd aan de specifieke vakterminologie en aan het zo goed mogelijk vermijden van de klassieke Vlaamse fouten zoals het foutief of helemaal niet gebruiken van de nominatief, de genitief, de datief en de accusatief. Ik was al blij dat Duitsers geen vocatief en ablatief gebruiken, want dan zou het voor mij pas echt Latijn geworden zijn. Mijn taallerares had me wel gerustgesteld: in Duitsland moet je perfect Duits spreken, tenzij je expert bent in het een of andere vakdomein, dan wordt je heel veel vergeven. Dat heb ik ter plekke mogen ondervinden, ik ben een echte vakidioot.
Schwester.
Het was een van de eerste woorden die ik mocht horen. Hello, I am Frau Schwester Dinges, zei ze. Oef, een zucht van verlichting ontsnapte mij, Mevrouw Verpleegster Dinges sprak Engels, ik zou in het Engels kunnen werken, yes ! Bye bye nominatief, genitief, datief en accusatief ! Tot bleek dat ik brute pech had: ze kende alleen maar dat kleine zinnetje in het Engels. Hello, I am Frau Schwester Dinges. Nu eerst even terzijde: Dinges is natuurlijk haar echte naam niet, gehuwde vrouwen nemen in Duitsland automatisch de naam van hun echtgenoot aan. En meneer heet ook niet Dinges maar ik vond het net ietsje beleefder om hen anoniem te laten blijven. Verder hou ik niet zo van het cumuleren van aanspreektitels, en daarom liet ik die Herr- en Frau- en Schwester-ballast al snel achterwege. Het werd gewoon Heidi en Jorg en Emmanuel, waardoor het ietsje vlotter werken werd.
Ik heb hen daar zeer veel bijgebracht, dat is mijn job.
En zelf heb ik er ook ontzettend veel bijgeleerd. De eerste dag mocht ik er al vernemen dat ik een Schwabisch accent heb, iets wat daar blijkbaar even herkenbaar is als het Limburgs of het Antwerps hier in Vlaanderen. Ik moet mijn tante echt heel dringend eens vragen of ze oorspronkelijk uit Schwaben komt. Verder leerde ik er ook hoe raar en onlogisch mensen reageren wanneer ze vermoeden dat je niet gehoord hebt wat ze vertellen. Schwester Heidi vertelde me hoe ze hun werk organiseren, en ik reageerde niet direct. Ik moest namelijk eerst even nadenken over de implicaties van hun werkmethodes op de uiteindelijke uitvoering van mijn opdracht. Maar Heidi vermoedde dat ik naar de vertaling zocht en daarom herhaalde ze haar zin. Eerst in kindertaal: Patient, komen, hier. Patient, vragen, mij: ik, dokter, zien. Toen ik haar vriendelijk duidelijk maakte dat dit het probleem niet was, begon ze opnieuw, alleen deze keer iets luider en nog duidelijker articulerend : PATIENT, KOMEN, HIER. PATIENT, VRAGEN, MIJ: DOKTER ZIEN.
Even dacht ik haar te zeggen dat ze niet zo hoefde te roepen, dat ik niet doof was.
Maar toen herinnerde ik me mijn tante, die mij zoveel jaren geleden ook al zei dat ik niet doof was. Ik zei tante drie vier keer, telkens met andere synoniemen, dat ik zeer goed hoorde, dat mijn oren in orde waren, dat haar stem wel degelijk tot mijn hersenen doordrong en dat ik haar dus ontzettend goed begreep. Maar het omgekeerde bleek niet waar te zijn: tante begreep mij niet en nonkel moest tussenkomen. Hij leerde hij me dat niet alle Duitse woorden hetzelfde betekenen als de Vlaamse. Doof in het Duits betekent stom in het Vlaams, zat (satt) is verzadigd en blau betekent zowel blauw als dronken. Met die herinnering in mijn achterhoofd zweeg ik. Ik zei Schwester Heidi dus niet dat ik niet doof was, en ik was er zeker van dat ik nooit meer zon Duits-Vlaamse valkuil zou trappen.
Tot ik hen zei dat ik nog een uurtje had.
Ich habe ein Uhr. Stomverbaasd keken ze me aan, ze keken naar mijn pols, ze keken me opnieuw aan en zeiden toen heel beleefd Juist terwijl ze duidelijk lieten merken dat ze me niet echt begrepen hadden. En gelijk hadden ze: ein Uhr, zonder getal er voor, betekent een uurwerk en inderdaad: ik droeg een uurwerk. Logisch toch ? Vijf dagen heb ik daar zo gewerkt. Vijf dagen met het stukje vertaler in mijn hersenen op overdrive. Vijf lange dagen vol verraderlijke taalvallen, vol begripsverwarringen, maar ook met de nodige humor en hilariteit. Het project ziet er veelbelovend uit, het was er heerlijk werken en we hebben er ons uiteindelijk zeer goed doorgeslagen.
Uhr na Uhr.