Geen musicoloog zal ontkennen dat Bach zijn composities een diepere betekenis verleende door middel van symboliek. Zo vormen het relatief korte eerste en het langere tweede deel van de Matthäus-Passion een kruis. Het is ook duidelijk dat aan veel van Bachs composities ingewikkelde symmetrieën en omkeringen ten grondslag liggen. Of hij daarmee tot de 'mathematische componisten' behoort, is al meer dan tweehonderd jaar de vraag. xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Getallen speelden zeker een belangrijke rol in de muziek van de zeventiende en achttiende eeuw. In veel muziekboeken uit die tijd wordt verwezen naar een tekst uit het apocriefe bijbelboek De wijsheden van Salomo: ,,Alles hebt gij naar maat, getal en gewicht geordend.'' Een componist zou zijn muziek moeten baseren op een van tevoren aan de hand van getallen bepaald patroon, precies zoals God het heelal had 'geconstrueerd'. En de vaak geciteerde Duitse filosoof Leibniz beschreef muziek als ,,verborgen sommen van een geest die zich er niet van bewust is dat hij aan het rekenen is.'' Voor componisten speelden ook meer praktische overwegingen een rol. Zo diende een cantate in de winter korter te zijn dan in de zomer, om de kerkgangers niet te lang bloot te stellen aan de kou in de kerk.
In de afgelopen vijftig jaar heeft men zich gestort op een nog weer andere, in het werk van Bach verborgen getallensymboliek. Dat hij zich daar zelf op geen enkele manier in woord of geschrift over heeft uitgelaten, heeft velen er niet van weerhouden om elke compositie binnenstebuiten te keren. Maten, noten, thema-inzetten, voortekens, woorden en zelfs letters zijn geteld, de uitkomsten onderworpen aan allerlei mathematische bewerkingen, leidend tot de meest fantastische en onwaarschijnlijke interpretaties. De aanstichter van dit alles was de Duitse musicoloog en theoloog Friedrich Smend. Hij publiceerde in 1947 het eerste van vier artikelen waarin hij beweert dat Bach in zijn composities een code heeft gebruikt die berust op de rangnummers van de letters uit het alfabet: A=1, B=2 enz. In het Latijnse alfabet, dat in de achttiende eeuw in Duitsland werd gebruikt, zijn I en J identiek, evenals U en V, zodat Z=24. BACH wordt op deze manier verbonden met het getal 14 (2+1+3+8), CHRISTUS met 112 en CREDO met 43. Smend slaat vervolgens aan het tellen en interpreteren: het Credo van de Mis in B mineur beslaat 784 (7x112) maten, hetgeen zou betekenen dat de naam van Christus zeven keer wordt aangeroepen. In hetzelfde werk omvatten het koor 'Credo in unum Deum' en het direct daarop volgende 'Patrem omnipotentem' 129 maten. Dat is weer 3x43, dus ,,Credo, credo, credo'', waarmee Bach zou willen zeggen dat er geen waar geloof in God is ,,buiten het geloof in de Heilige Drievuldigheid''.
|