Voor de bloei van de Europese cultuur in de late middeleeuwen zijn de rondtrekkende jongleurs (speellieden, voordrachtkunstenaars, goochelaars, pantomimespelers) zeer belangrijk, maar in feite staan ze in laag aanzien: zeer gewild op markten en feesten omdat ze voor het noodzakelijke vermaak zorgen, maar het blijven zwervers, zoals mannen, die als jongen naar een klooster waren gestuurd en het als monnik niet konden uithouden. Of mislukte studenten van de in de late Middeleeuwen in de steden opgerichte universiteiten: "zwervers met een goede opleiding. Zij verzorgen ook de dansmuziek (bijvoorbeeld de estampie).xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Van kunstliederen is in veel gevallen bekend, wie de maker is. Aan de uitvoering ervan worden hogere muzikaal-technische eisen gesteld, waardoor ze dikwijls worden uitgevoerd door beroepsmuzikanten. Daarom zijn in ieder geval veel teksten opgeschreven en is soms ook de muziek (melodie) genoteerd. Troubadours (1100-1300) zijn afkomstig uit Zuid-Frankrijk, de Trouvères ( 1150-1300) uit Noord-Frankrijk. Bij beide gaat het om dichters-musici uit alle lagen van de bevolking van koningen tot rondtrekkende muzikanten. De liederen van de Troubadours zijn vooral aan de hoven uitgevoerd, het repertoire van de latere Trouvères (georganiseerd in gilden) ook in de steden onder patronage van de burgerij. De Minnesänger stammen uit Duitsland (1200-1325)
|