Tijdens de vijfde en zesde eeuw groeiden op verschillende plaatsen in het Romeinse rijke mondelinge tradities in autonome liturgische gebieden. Zo heb je de Romeinse traditie naast de Beneventijnse, of in Milaan de Ambrosiaanse. Verder nog de Gallicaanse, de Keltische, de Mozarabische traditie. Het is paus Gregorius I de Grote, paus van 590 tot 604, die over het hele rijk eenheid brengt in de gezongen teksten. Naar de melodieƫn zelf heeft hij geen vinger uitgestoken, hoewel zijn naam voor eeuwig met de Gregoriaanse muziek zal verbonden blijven.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Als het politieke zwaartepunt in de achtste eeuw van de Romeinen naar de Franken verhuist, heeft dat ook gevolgen voor de kerkmuziek. Pepijn de Korte stuurt in 754 de Benedictijn Chrodegang, bisschop van Metz, naar Rome. Deze laatste is er zeer onder de indruk van de liturgie in pauselijke statio-mis, die omstreeks die tijd zijn hoogdagen beleeft. Chrodegang denkt ietwat meewarig aan het armzalige liturgische zootje in zijn eigen land en overtuigt paus Stephanus II ervan met hem mee te reizen naar Frankrijk om er orde op zaken te komen stellen. Frankrijk laat de Gallicaanse liturgie voor wat ze is en neemt de Romeinse over. Cantores uit Rome, waaronder de befaamde tweede cantor Simeon, reizen hen naar het noorden achterna en zingen daar hun repertoire voor. De Frankische zangers nemen op een heel creatieve manier de melodische grondstructuur van de Cantilena Romana over, maar kunnen het niet laten die hier en daar te versieren met de hun zo bekende Gallicaanse melodieformules. Het resultaat is een verbluffende verrijking. De Frankische cantores voeren hun gezangen naar ongekende hoogten, waarbij ze allang niet meer hoeven op te kijken naar het inmiddels in verval geraakte Rome
|