Tot ver in de negentiende eeuw was men zich weinig bewust van de relatie tussen architectuur en akoestiek. Men bouwde een fraai gebouw en liet zich dan verrassen door de architectuur. Toen de Londense Albert Hall klaar was, stoorde men zich aan de enorme echo.. Boosaardig merkte Thomas Beecham, nooit verlegen om een bon mot, daarover op: Wanneer jonge componisten hun werken willen laten uitvoeren, moeten ze dat liefst in de Albert Hall laten doen want dat is hun enige kans om een stuk tweemaal te horen op dezelfde avond nog wel.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Ook wanneer we afzien van duidelijke akoestische fouten blijven er nog genoeg akoestische factoren over die een goede klank in een zaal positief of negatief kunnen beïnvloeden. Beslissend is daarbij in de eerste plaats de nagalmtijd. Onder dat begrip verstaat men het tijdverloop waarin de luidsterkte na het uitschakelen van een geluidsbron is gedaald tot een miljoenste van zijn oorspronkelijke waarde. Het zal zonder meer duidelijk zijn dat deze tijdspanne van het wegsterven van het geluid van grote betekenis is voor de akoestische eigenschappen van de zaal. Wanneer die te lang is, zal dat geluid nog naklinken terwijl het volgende alweer is begonnen.
Wat is nu de gunstigste nagalmtijd? Lang liepen de meningen daarover van de bouwakoestici (en de musici) daarover nogal uiteen. Tegenwoordig is men het er al geruime tijd over eens dat 1,5s voor de middenfrequenties en iets meer voor de lage (om de klank wat meer warmte te geven) optimaal is. Voor goede concertzalen gelden waarden van 1,5-2,0s als het gunstigst. In grote kerken heersen waarden rond de 3,0s.
Maar het gewenste resultaat hangt ook sterk af van de stijl van de uit te voeren muziek. De Passiemuzieken van Bach kunnen in de Thomaskerk in Leipzig met een nagalmtijd van liefst 4,6 seconde mooi klinken, maar voor muziek die rijk is aan modulaties, die veel dissonanten bevat en belangrijke figuraties denk aan de neoklassieke werken van Stravinsky - is zon kerk in akoestisch opzicht rampzalig. Daarvoor zijn zalen met veel kortere nagalmtijd een zegen. Met nagalmtijden rond de 1,8 1,9s zoals het Concertgebouw en de Royal Festival Hall is men al beter af. Zover als met die beroemde droge 8-H studio in New York waarin Toscanini zijn opnamen maakte.
Bekend is natuurlijk ook dat de nagalmtijd niet alleen invloed heeft op muziek, maar ook op de spreekstijl. Toen in Wenen de toneelspelers tegen het eind van de negentiende eeuw verhuisden van het oude, kleine theater aan de Michaelerplatz naar het nieuwe grotere Burgtheater aan de Ring, beklaagden zij zich over het verlies aan intimiteit en natuurlijkheid van hun spreekwijze. De andere, nieuwe akoestiek verlangde van de spelers een veel sterker gearticuleerde duidelijkheid. De traditionele toon en de daarmee verbonden mimische subtiliteiten van de kamerstijl gingen zo verloren.
De bouwwijze verandert dus de spreekwijze en techniek, maar ook de spraakverstaanbaarheid. Een langere nagalm beïnvloedt vooral de verstaanbaarheid van syllabes. Op die manier is de verheven Burgtheaterstijl ontstaan. Het extreem van die stijl is natuurlijk de preektoon in de kerk. Wie gewend is om oorzaak en gevolg te verwisselen, veronderstellen dat de kerkbouwmeesters de akoestiek bewust zodanig hebben gekozen om de predikant te dwingen tot een spreekstijl met veel pauzes en scherpe lawaaierige toon. Maar zoals Saic in een vroeg boek over elektroakoestiek verklaarde, zijn de ruimteakoestische relaties van een kerk de oorzaak dat die preektoon ontstond omdat die preek anders onverstaanbaar zou zijn.
|