Ik ben nu al een paar weken aan het worstelen met
een boek van de Engelsman Simon Winder met de titel Germania. Afgaande op bvb. een recensie uit NRC Handelsblad neem je het mee naar huis in de hoop op een
onderhoudende manier wat meer te weten te komen over de Duitse geschiedenis.
Stond er immers niet: Met vrolijke verbazing schrijft Simon Winder over
Duitsland. Je hangt aan zijn lippen zoals vroeger aan die van je favoriete
leraar geschiedenis.
Het is een bizar boek geworden. Winder, niet
gehinderd door enige academische terughoudendheid, en met heel uitgesproken
opinies, sleept je mee van hot naar her, kraakt tussen de soep en de
aardappelen een paar keizers en koningen tussen zijn kiezen, maakt de barok
belachelijk en is gefascineerd door rariteiten en prullaria.
Een voorbeeldje van zijn schrijfstijl, als hij het
heeft over Lodewijk XIV van Frankrijk:
Lodewijk
XIV heeft nooit veel Engelse bewonderaars gekend, dus is het gemakkelijk je in
te voegen in een lange traditie die hem niet bewondert. Engeland bekleedde een
vrolijke rol bij het ten gronde richten van het latere deel van zijn regering
Zoals met zoveel dingen is er inmiddels te veel tijd verstreken om hém nog als
een levensgroot monster te zien. Wanneer ik bedenk hoeveel tijd ik door de
jaren heen verspild heb met rondlopen in Versailles, een plek als een soort
kille, onmenselijke nachtmerrie, is het onmogelijk niet het gevoel te hebben
dat hij ons ondanks alles zelfs driehonderd jaar na zijn dood nog in zijn
bizarre wereld gevangen houdt. Maar alleen al de absurditeit van zijn hof, waar
iedereen de koning observeert terwijl jij aan het poepen is of zijn
balletpassen bewondert (gekleed als Zonneschijn), of lanterfantend kijkt naar
tableaux waarin personificaties van de rivieren van Europa neerknielen voor de
Seine was er echt niemand die moest lachen?
En nog eentje om het af te leren, de beschrijving
van het dommuseum in Freising (tientallen analoge stukken over het boek
verspreid):
Gek genoeg
was ik de enige bezoeker zelfs de oude kaartjesverkoper verdween al spoedig
wat de toch al spookachtige atmosfeer alleen maar versterkte. Toen ik een
onschuldig uitziende trap afdaalde werd ik omgeven door stokoude
kribbetaferelen en een schijnbaar oneindig aantal wassen poppen van het Kindje
Jezus. In de zwakke, onheilspellende verlichting kon je je gemakkelijk
voorstellen dat de verdwenen kaartjesverkoper was weggelopen om de
hoofdschakelaar om te zetten. s Ochtends zou ik dood worden aangetroffen , als
in een van die heerlijke sciencefictionfilms, waarin de patholoog-anatoom zicht
tot de politieman wendt en zegt: Deze man stierf niet aan een hartaanval, inspecteur.
Hij stierf van angst. Pas dan zouden overal op mijn huid de sporen van
duizenden handjes worden opgemerkt.
Ik weet echt niet of ik zelf moet lachen of wenen,
maar mijn favoriete leraar geschiedenis zag er toch heel anders uit. We zullen
het maar houden bij een exces van Engelse humor en chauvinisme.
|