
De grote theoreticus van de Middeleeuwse muziek was Guido
van Arezzo (c991-na1033). Misschien is theoreticus niet eens
de beste omschrijving van wie Guido was en wat hij deed (ook al heeft ook hij
best veel theoretische werken geschreven). Uit wat we uit zijn werk en uit
contemporaine correspondentie over hem weten kunnen we zonder twijfel besluiten
dat hij een uitmuntend pedagoog moet zijn geweest, die in de praktische omgang
met muziek zo diep op hulpmiddelen doordacht dat zijn invloed letterlijk tot op
de dag van vandaag in onze muzikale praktijk blijft doorzinderen. Zowel de
notenbalk, de notennamen, als de sleutels waarmee we vandaag noten lezen zijn
uitvindingen van de monnik Guido te noemen. Met de manier waarop hij deze
muzikale en pedagogische talenten aanwendde, verwierf hij nog tijdens zijn
leven een legendarische status ook al werd hij in zijn eigen klooster eerder
met jaloezie benaderd, dat is duidelijk iets van alle tijden. Overigens had hij
niet zon hoge pet op van zangers. Net zoals van Hitchcock gezegd wordt dat hij
acteurs niet zo hoog achtte, lezen we over Guido dat hij zangers een niet zo
snuggere soort van mensen vond. Het solmisatie-systeem dat hij bedacht ontwikkelde hij overigens om er voor te zorgen
dat de opleiding van de perfecte zanger niet tien jaar, maar een à twee jaar
zou duren. (Misschien is dit wel een vroeg voorbeeld van slimme marketing
overigens zou doorheen de Middeleeuwen de standaard opleidingsduur van een
zanger in de liturgie ongeveer tien jaar blijven.)

|