Iets meer dan 1000 jaar geleden leefde er aan het hof van kalief Harun Al-Rashid in Bagdad, het toenmalige centrum van de Islamitische wereld, een briljante muzikant van Perzische afkomst; Ali ibn Nafi, genaamd Ziryab (de merel). Ziryabxml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
had heel eigenzinnige ideeën over de bouw van de ud en hij verbeterde dit instrument zodanig dat het nog verfijnder en hemelser klonk tijdens zijn spel. Maar Ziryabs leermeester en koninklijk hofmuzikant Ishag-al-Mawsili, verteerde het
succes van Ziryab niet. Toen de intriges aan het hof te erg werden, besloot Ziryab te vluchten naar de verste uithoek van het rijk: Andalusië in Spanje. Daar aangekomen, aanschouwde hij de steden Cordoba, Sevilla en Granada waar het
bruiste van culturele, artistieke en religieuze activiteiten. Eens Ziryab zich aan het hof in Cordoba gesetteld had, introduceerde hij daar een nieuw muziekgenre dat een mengelmoes was van Griekse, Perzische en Arabische elementen die
hij tijdens het reizen vergaard had.
Het was dit genre dat het fundament van onze (latere) westerse klassieke muziek
diep beïnvloedde. Aan Ziryab wordt ook het toevoegen van een vijfde snaar aan de ud toegeschreven. De kruisvaarders en rondtrekkende muzikanten die deze muziek hoorden, werden er zo door geroerd dat ze de muziek meenamen naar
huis en zo over heel Europa verspreidden.
Je hebt vast al gehoord over de troubadours die met hun luit in Europa rondtrokken om de mensen te vermaken met hun muziek en liederen? Wel, de troubadours namen deze levenswijze over van de Arabieren die Spanje en Noord-Afrika in hun macht hadden in de 8ste eeuw. De luit heet in het Oosten ud. In Europa maakte de luit een ontwikkeling door die ervoor zorgde dat het aantal snaren werd uitgebreid. Daarnaast kreeg het instrument ook fretten, waardoor het spelen van akkoorden werd vergemakkelijkt, maar de Arabische kwarttonen niet meer mogelijk waren.
|