Er is iets niet helemaal koosjer met onze voorstellingen inzake 'hebben' en 'zijn', en dat heeft zijn oorzaak hierin dat men gelooft in een verschil tussen beide, daar waar 'hebben' en 'zijn' feitelijk hetzelfde betekenen. Zijn bezit wordt door een mens met hand en tand verdedigd en men zegt soms dat men dat doet alsof zijn eigen leven ervan af hing: wat men heeft, wordt aldus verdedigd alsof het zijn eigen zijn betrof. Edoch, zijn het hebben en het zijn wel zo duidelijk onderscheiden als de twee termen die hen benoemen?
Het mysterie van dat al dan niet vermeende onderscheid ligt uiteraard besloten in het mysterie van ons lichaam, waarvan sommigen beweren dat het iets is dat we alleen maar hebben, terwijl anderen de schouders ophalen en ons bezweren dat we met ons lichaam samenvallen, dat we ons lichaam zijn. En wie van de twee heeft gelijk? Hebben ze dan beiden gelijk? Of hebben ze alletwee ongelijk? Is iemand die zijn twee benen mist, minder mens dan een gezond persoon? Is het zijn van een automobilist of van een vliegtuigpiloot groter dan dat van een voetganger? Zijn de gezonden en de rijken echt méér mens dan de zieken en de bezitslozen? Of zijn alle mensen evenwaardig als mens, zoals het Christendom dat zo schoon verkondigt?
Voor een deel is het hebben uiteraard zeer illusoir, want niemand valt met zijn bezit zelf samen; men kan de eigenaar zijn van enorme schatten, maar als puntje bij paaltje komt, kunnen die zelfs iemands tandpijn niet verzachten en ook kunnen zij zelfs geen minuut toevoegen aan het leven van de rijke, in ruil voor al zijn geld. Ook kan men met geld geen schulden afkopen, tenzij de schuldeiser zelf zich daarmee akkoord kan verklaren. Anderzijds kan het bezit van al was het maar een kleine som, op het juiste moment, het leven en dus het zijn van iemand redden. Een westerling die vijftig euro stort voor noodhulp aan Centraal Afrika, redt daarmee zowaar een mensenleven. En of men in hongersnood al dan niet een brood kan kopen, bepaalt gewis of men zal overleven.
Iemand kan een schilderij van Vincent Van Gogh bezitten en het bewaren in een kluis, ofwel kan hij het ophangen om het dagelijks te bekijken. Dat laatste zou weliswaar zeer onverstandig zijn om te doen, aangezien de geldwaarde van zo'n ding de artistieke waarde in grote mate overtreft, ofschoon beweerd wordt dat de laatst genoemde waarde, de eerst genoemde bepaalt en niet andersom. De huichelarij bestaat daar vanzelfsprekend in het feit dat mensen in werkelijkheid aannemen dat de geldwaarde van een doek zijn artistieke waarde bepaalt, terwijl ze tegelijk voorliegen dat een doek zo duur is precies omdat het zo schoon is. En zelfs al ging het inderdaad om een bijzonder schoon schilderij, dan nog kon het niet de schoonheid zijn die de geldwaarde ervan bepaalde, omdat niet de schoonheid als zodanig doch de schaarste ervan, geld moet kosten: geld is altijd de vrucht van competitie, strijd en winst. Geld en geweld gaan hand in hand. Bezit gaat samen met oorlog en doodslag... omdat wij er niét mee samenvallen, omdat we het gemeenschappelijk konden hebben, omdat men het naar zich toetrekken kan, omdat men het kan verliezen, omdat men zijn bezit net niet is.
Edoch, naarmate de wereld verder evolueert, lijkt ook dàt te veranderen: het gebied van het zijn lijkt te worden aangevreten door dat van het hebben, en zelfs zodanig dat het eigen zijn voorwerp van oorlog wordt en van geweldpleging. Nadat de aarde, die het gemeenschappelijke 'bezit' van alle mensen was, in percelen werd opgedeeld die door sommigen werden opgeëist en waar anderen van verjaagd werden, werden nu ook de lichamen van de levende wezens opgeëist, in bezit genomen, verkocht of gedood. De planten werden allang als het eigendom beschouwd van de landbouwers die hen verbouwden, en vanaf een zeker moment gebeurde dat ook met de dieren die niet langer wild zijn of natuurlijk doch die gefokt worden, vrijwel uitsluitend met het oog op hun consumptie. In ontwikkelde, westerse landen leven ongeveer evenveel varkens als mensen; zij leven echter aan het oog onttrokken een bestaan dat slechts enkele jaren duurt en dat louter voor de vleesproductie is bedoeld. Iets gelijkaardigs geldt voor runderen, schapen, kippen en nog andere soorten. Tot de zogenaamde 'wilde' dieren behoren alleen nog maar die soorten die (voorlopig nog) te klein zijn om door mensen te worden opgegeten, zoals stekelbaarzen, mussen, muizen en insecten.
Na de privatisering of de in bezit name van het land, de planten en de dieren, werden ook mensen in bezit genomen. Aanvankelijk gebeurde dat openlijk in de vorm van de zogenaamde slavernij of het lijfeigenschap, hetwelke echter geleidelijk is bijgesteld geworden, zodat men sinds de industriële revolutie spreekt van arbeiders of loonslaven en van paria's of mensen wiens enige bezit bestaat uit hun kroost. Later worden aan de arbeiders rechten verschaft en krijgen alle mensen zogenaamde 'mensenrechten' - althans in theorie, zodat het lijkt alsof eenieder weer zichzelf de baas is. Tegelijk etaleren problemen zoals bijvoorbeeld dat van de sans-papiers dat men als nooit tevoren hetzij burger is - wat wil zeggen: het bezit van een staat - hetzij volstrekt onbestaande. Een rechter aan het Europese hooggerechtshof oordeelde omstreeks het jaar 2000 dat een Europese moeder die haar kind aborteerde, niet gestraft kon worden omdat het kind toen ongeboren was en zodoende nog niet over burgerrechten beschikte. Het burgerschap of het toebehoren van een mens aan een natie wordt door politici aldus beschouwd als een statuut dat fundamenteler is dan dat van het mens-zijn zelf, zodat de zogenaamde mensenrechten in feite niet de rechten van mensen beogen doch die van (wereld)burgers, en het scheelt soms niet veel of bepaalde huisdieren zullen eerder tot die beschermde categorie gaan behoren dan bepaalde mensen. De burger gaat er prat op in het bezit te zijn van een identiteitskaart, doch in feite is - geheel andersom - hijzelf het bezit van de identiteit die middels die kaart door de staat aan hem wordt toegeschreven. Hij dient te gehoorzamen als hij middels de naam op de kaart die hij de zijne acht, wordt opgeroepen, hetzij om bestaansmiddelen af te halen, hetzij om belastingen in te leveren, geoordeeld te worden of de troepen te gaan vervoegen aan het oorlogsfront.
Zijn burgerschap maakt bovendien dat na zijn dood een mens ook het eigenaarschap over zijn eigen lichaam verliest - tenminste voor zover hij dat voordien bezat. Als een burger zich niet speciaal heeft ingespannen om zijn veto te stellen, dan wordt zijn lichaam vanaf het moment van zijn overlijden integraal bezit van de staat, die alle bruikbare organen daaruit verwijdert nog voor ze in ontbinding zijn, om die dan aan te wenden voor het welzijn van de ganse gemeenschap. Althans in theorie, want de praktijk leert dat zowat twee derden van alle organen in het buitenland verzeilen, meer bepaald om daar te worden verkocht.
Maar het meest van al nog worden sinds oudsher mensen van zichzelf vervreemd via de zogenaamde 'geest', waarvan de eigen naam (zoals die bijvoorbeeld op de identiteitskaart staat) de meest eenvoudige manifestatie is: iemand wordt bij zijn naam genoemd en hij staat op, gaat naar de aanroeper toe en vraagt hem waarmee hij hem van dienst kan zijn. Zij die de namen van alle anderen kennen, kunnen hen ook aanroepen en bevelen, bedreigen, laten opsporen, eventueel vernietigen: zij hebben middels al die namen macht, alsof zij niet slechts de namen maar de dragers van die namen zelf in hun bezit hadden. Een en ander heeft vooral te maken met wat men de "magie van de aanroeping" kon gaan noemen, want mensen gehoorzamen van kindsbeen af spontaan aan diegenen die hen bij de naam noemen omdat dezen ook hun natuurlijke bezitters zijn, wat wil zeggen: hun ouders, diegenen van wiens vlees zij afsplitsingen zijn.
De geest is echter meer dan alleen maar de naam, en de magie van de geest omhelst ook meer dan die van de aanroeping, al kan alle geest daartoe worden herleid. Het geestelijke vormt clusters van namen: theorieën, overtuigingen, ideologieën. Dit zijn gehelen van woorden die door mensen kunnen worden begrepen, en zij die begrijpen, zijn ook trots dat ze begrijpen. Edoch, precies die trots verhindert hen het ultieme begrip, namelijk het inzicht dat de woordengehelen die zij beweren te begrijpen, op hun beurt bezit nemen van al wie ze begrijpen. Want die woorden grijpen hun geleerden vast en zij lossen hen niet meer uit hun greep.
De zogenaamde geest neemt via het hoofd bezit van het ganse lichaam en ook van het ganse hebben en houden van diegene die erdoor begeesterd wordt. In vroegere tijden sprak men ook wel eens over bezetenheid en, ondanks alle mooie theorieën, drukt die 'primitieve' term nog het beste uit wat er met mensen aan de hand is die van zichzelf werden beroofd. Zij zijn in vuur en vlam gezet en alleen het fysieke vuur van een brandstapel kan hen nog stoppen in hun furie, al moet hier worden aan toegevoegd dat zelfs deze drastische maatregel tegendoelmatig is gebleken omdat hij enerzijds wel de bezetene doodt maar anderzijds de bezetenheid zelf vaak nog heftiger doet verspreiden. Ja, het lijkt wel alsof het fysieke vuur van een brandstapel en het doden van de drager van dat geestelijke bezit in kwestie, dit bezit vermenigvuldigt en uitdraagt aan alle omstaanders, welke het aldus op zijn beurt in bezit neemt, en dit keer zelfs zonder dat deze omstaanders het begrijpen, want zij halen de trots die hen verblindt voor de bezetenheid dit keer niet uit het tijdrovende begrijpen maar uit de verontwaardiging bij het kennis nemen van de verbranding van de bezetene, wat geschiedt in één enkel ogenblik.
Maar laten we hier de knoop doorhakken en het verhaal over bezit en bezetenheid laten voor wat het is. En laten we ons in plaats daarvan eens afvragen of een zich ontwarren uit de magische webben van woorden behalve mogelijk ook wenselijk zou zijn. En misschien zouden we dan tot de ontdekking komen dat helemaal zónder woorden er geen kennis, geen besef en zelfs niet het geringste benul zou zijn van het eigen bestaan of dat van een ander. Misschien zijn het bezit en de bezetenheid, hoe vervelend ook, gewoon noodzakelijke ingrediënten van onze zijnsvoorwaarden zonder meer, en hebben we die aldus te nemen of te laten. Wie zal het zeggen!
(J.B., 31 januari 2009)