Maak u geen illusies, zegt een apostel in een brief, want de strijd die gestreden moet worden, is geen strijd tegen mensen: het is een strijd tegen machten. En met 'machten' wordt bedoeld: engelen, meer bepaald: kwade engelen. Engelen, of geesten, welke per definitie samenvallen met hun functies. (1)
"De strijd die gestreden moet worden"? Velen zullen deze woorden onbegrijpelijk achten en als nonsens van de hand doen. Maar is het dan geen waarheid als een koe dat, in deze wereld, 'het geld' alles in het werk stelt om de plaats in te nemen die eigenlijk toekomt aan de liefde?
Steeds onmogelijker wordt het immers om te werken terwille van de liefde. Alvast is het zo dat onbezoldigd werk per definitie geen wereldse erkenning geniet, want 'erkenning door de wereld' is bezoldiging. Daarentegen zal al wie een job bekleedt, automatisch beschouwd worden als een werkende, ook al is de job in kwestie slechts een lege, administratieve constructie.
De tijd dat onverloond werkenden werden beschouwd als 'goed', is lang voorbij: vandaag heten zij alleen maar 'zwak'. Goedheid wordt steeds vaker bestempeld als zwakheid, precies zoals in de brute natuur, waar zelfbehoud en soortbehoud de scepter zwaaien. In deze wereld wordt liefde stilaan met zwakheid en zelfs met zwakzinnigheid gelijkgesteld, met wereldvreemdheid.
Onze aandacht zou heel even moeten uitgaan naar onze gedrevenheid - of beter: naar het verschil in de gedrevenheden bij, enerzijds, wie zich inspannen terwille van de liefde en, anderzijds, wie dat doen terwille van het geld. Want deze drijfveren zijn onderling grondig tegengesteld. In het geval van de liefde handelen wij vrij - in het andere geval niet, en daar zijn we dan ook niet meer menselijk bezig. Handelen uit liefde is immers doelgericht, terwijl werken 'om den brode', handelen uit noodzaak is.
Zo erg is het met de wereld gesteld dat niemand minder dan het gouden kalf, het monopolie bezit over het brood dat van Gods akkers komt en dat door Hemzelf bedoeld is om ons te laten leven. Het kalf houdt middels zijn wereld het leven zelf gegijzeld, wat wil zeggen dat quasi niemand zich nog voeden kan zonder eerst tol te betalen aan de anonieme keizer die deze wereld in zijn greep houdt. En wat wil die anonieme heerser ons dan laten doen 'om den brode'? In vele gevallen wil hij niets minder dan dat wij moorden, maar in alle gevallen wil hij alvast dat wij de liefde afzweren.
Alleen al door akkoord te gaan met het geldwezen (en wie kan zich daaraan nog onttrekken? - zo vraagt men zich af), stemt men stilzwijgend in met al zijn consequenties. Wij moeten bezit verwerven om te kunnen overleven, maar waar sommigen bezitten wat aan anderen toekomt, omdat die anderen die ook recht hebben op leven, honger lijden, terwijl de eersten teveel hebben en zichzelf met dat teveel ook schaden, is bezit gelijk aan diefstal en aan moord.
Een mensheid die werkt uit noodzaak en een mensheid die werkt uit liefde: dat zijn twee verschillende werelden. De eerste telt alleen maar slaven, de laatste is vrij en gelukkig. Om ons uit de slavernij te bevrijden, is God mens geworden.
J.B., 24.12.'07