BUKITTINGGI (1): aankomst, maar vooraf enkele logistieke opmerkingen
We hadden in 2013 al gemerkt hoe makkelijk er zaken mislopen met vluchten in Indonesië, het kostte ons toen het bezoek aan een heel eiland (Flores) wegens een onaangekondigde schrapping. Dat maakt een mens extra voorzichtig, temeer onze vlucht van MEDAN naar PADANG vandaag niet via een Belgische operator kon geboekt worden (vanwege uitgevoerd door low cost carrier Wings Air). We boekten die on line bij eDreams, een online-platform, en kregen prompt een ticket met vertrek 14.25 hr. Tevens beschikbaar op onze smartphone op hun app. CONFIRMED zagen wij alsmaar, tot vandaag toe, maar eergisteren merkten we al bij het ingeven van de booking reference dat deze vlucht gecanceld was. Wel merkten we een herboeking door operator Lions Air op de nieuwe carrier SUPER AIR JET met vertrek om 12 hr al. In hoeverre is dat betrouwbaar? Dat verifieerden we gisteren, toen we vanuit Banda Aceh weer terugkwamen op de luchthaven van Medan. Ha ja, zegden die van Lions Air, Wings schrapt al hun namiddagvluchten naar Padang, maar hierzie, een nieuw ticket voor die vlucht van de nieuwe maatschappij, trouwens ook een onderdeel van Lions. Een mens moet het allemaal maar weten, als je het niet checkt vooraf, ben je gezien (en een blaam voor dat online-platform dat zogezegd ging checken of alles volgens plan doorging). Achteraf gezien wel blij met deze verandering: een vroegere vlucht kwam ons eigenlijk beter uit en die nieuwe maatschappij is merkwaardig modern. We schrikken ons een aap: geen zedig bedekte hoofden en losse broeken hier, maar hupse blootshoofdse meisjes in een soort strakzittend astronautenpak, dat hun borsten perfect accentueert. Die mogen in Aceh vast niet binnen, maar wij, alsmede onze male gaze, zijn blij eindelijk eens weliswaar in textiel gehulde vrouwelijke vormen te ontwaren.
Tot zover de vliegtuigen, woensdag volgen de laatsten, maar over het autovervoer toch ook nog een woordje. Er zijn tal van gelijkenissen tussen Maleisië en Indonesië, maar qua autorijden kan het laatste land enkel met de onverlaten van Egypte vergeleken worden. Na diverse taxis en tuktuks, beginnen we de code te kennen. Wet nummer 1: de sterkste heeft altijd voorrang. Iedereen rijdt op de centimeter, maar iedereen blijkt de breedte en lengte van zijn wagen, of brommer, dan ook daadwerkelijk te kennen, want we zagen geen enkel ongeluk, ofschoon elke Indonesische chauffeur tientallen boetes per dag zou verzamelen in Belgenland. Hier bestaan nauwelijks regels, al stopt men wel voor een rood licht. Interessant is de symboliek van het claxonneren: een korte, terloopse stoot betekent alleen maar: ik ben er ook hoor. Een iets langere stoot wil zeggen: geef me plaats, een nog langere staat gelijk met: UIT DE WEG, en herhaaldelijk lang getoeter komt neer op: jij bent een oen die niet op de rijweg thuishoort. Dit alles tot in de perfectie uitgevierd door Mr. Arid, de chauffeur van ons Medan-hotel, die er vanmorgen in slaagde ons op 40 minuten in de luchthaven af te leveren (duurt normaal altijd een vol uur). Mocht men Arid een Formule 1-contract geven, hij zou het Max Verstappen knap lastig kunnen maken.
Intussen zijn we aangekomen in Bukittinggi, 85 km van de luchthaven van Padang gelegen (een rijtijd van 2 uur, gezien de vele trucks op bergbaantjes. Kostprijs: 24 euro. Ter vergelijking: een taxi van Centraal Station Antwerpen naar onze woonplaats in Deurne - 7 km - kost 20 euro). Korte late namiddagwandeling naar het hoofdplein, dat er gezellig bijligt met een centrale klok die door de Nederlanders honderd jaar geleden werd opgetrokken. Eindelijk kunnen we eens bewust in de zon lopen, want gezien de hoogte (BUKITTINGGI ligt op 1000 meter) is het hier nooit warmer dan 27 graden (maar overdag ook nooit kouder dan 25). Joviale marktstemming, en eens te meer wordt The Passenger tweemaal gevraagd met een deerne op de foto te gaan (ze zien hier ook weinig bleekneuzen, op het vliegtuig buiten ons slechts twee Europese backpackers, verder allemaal locals). Welzeker, we zullen hier onze laatste 4/5 dagen zeker nuttig kunnen doorbrengen - morgen te voet in de kleine stad, de volgende drie dagen telkens met een chauffeur op excursie. Maar wil iemand die lokale muezzin eens vragen wat minder te zagen vanop zijn minaret? Niet om aan te horen hoor, dat regelmaat geblaat, al weten we dat ook BUKITTINGGI een echte moslimburcht is - geen Chinezen, christenen of Indiërs om wat tegenspel te bieden.
BANDA ACEH (2): de mooiste moskee van Aceh en het niet geziene landschap
Velen hebben de lof gezongen van de Masjid Raya Baiturrahman, alias de grote moskee van Banda Aceh (naast vele anderen, gebedshuizen van andere geloven kom je hier niet tegen) en velen hebben gelijk. Dan wel sterk dat ze eigenlijk door de Nederlanders werd gebouwd, als Wiedergutmachung voor de eerdere moskee die zij in puin schoten tijdens de Aceh-oorlog van 1873. Ook weer niet zo gek: het Nederlands kolonialisme was altijd al tolerant op religieus gebied, de Dutchies waren enkel geïnteresseerd in specerijen, en later ook in de olie en gas-voorraden voor de kust van Aceh. Ja, t is een plaatje, deze moskee met zeer groot buitenplein, zowel overdag als s avonds. Over het binnenwerk kunnen we u niet veel vertellen, want de moskee betreden is verboden voor niet-moslims. Maar van ver ziet het er niet bepaald spectaculair uit. De moskee redde in 2004 duizenden lokalen, die zich voor de tsunami kwamen verschansen, het leven en zo op het eerste gezicht bestaat de lokale bevolking effectief uit bijzonder vrome moslims. Onder de autonomiewet van 2006 is dus de sharia-wetgeving van kracht, inclusief stokslagen en eventueel steniging voor overspel. Al schijnt dat in de praktijk zelden voor te komen. Je wordt hier als toerist (niet dat er velen zijn) ook niet buiten gekeken (integendeel hengelen tuktuk-bezitters naar je klandizie, net zoals in Medan), maar vanzelfsprekend zal de organisatie van een gay pride in Aceh op weinig sympathie kunnen rekenen, en op drugshandel staat de doodstraf (heb je dat gehoord, mocrojongens van de Lage Landen?).
Veel meer is er niet te beleven in Banda Aceh, dat zich alleszins met buitenlandse hulp goed hersteld heeft van die verschrikkelijke tsunami. Allah heeft er niets op tegen dat er volop reclame wordt gemaakt (foto 9), en de stad beschikt over een moderne brug, die s nachts tamelijk spectaculair verlicht wordt. In het Tsunami Museum zagen we veel artistieke fotos van de schoonheden van het omliggende Aceh-landschap, zie onze laatste 9 fotos. Ja, dat ziet er heel goed uit, maar het is lang niet allemaal eenvoudig bereikbaar, denken wij. Dat is echter wel het geval voor onze laatste verblijfplaats in de hooglanden van West-Sumatra. Enfin, zo menen we toch, maar we zijn er nog niet (binnen een halfuur brengt een taxi ons naar de luchthaven) en hebben ons alert moeten gedragen om een transportprobleem te counteren. Maar daarover meer in een volgende, eerder logistieke blog.
Aceh is de laatste 50 jaar steevast voor de verkeerde redenen in het nieuws gekomen. Eerst voerde de Free Aceh-beweging van 1976 tot 2005 een soort van op-en-af oorlogje met de federale overheid van Indonesië (deels ingegeven door de trotse geschiedenis van het ooit machtige sultanaat van Aceh, dat wedijverde om de handelsmacht in de Straat van Malakka), dan waren radicale islamisten verantwoordelijk voor bomaanslagen op hedonistische discotheken in Bali (waarbij vooral veel Australische doden vielen) en tenslotte kwam de tsunami van 26 december 2004, die we ons allemaal nog herinneren. 170000 doden in Aceh, meer dan de helft van het totaal. Nee, Allah taalt niet om zijn meest vrome volgelingen (in de rest van Indonesië loopt de helft van de vrouwen blootshoofds rond, maar hier niet hoor). Het goede nieuws is dat hoofdstad Banda Aceh er nu een grote bezienswaardigheid bij heeft: het grote Tsunami Museum, wij worden er naartoe gereden door de chauffeur van ons hotel. Voortreffelijk museum, we kijken ervan op. Via een donkere, vochtige gang word je in de sfeer gebracht en binnengeleid, om dan voor een videoweergave van welsprekende fotos te staan, die ook door schoolkinderen gretig bekeken worden. Merk op dat alle moskeeën recht bleven staan, wat uiteraard als een goddelijk teken wordt beschouwd. Wat een naarling, die Allah: zijn eigen gebouwen sparen maar 170000 sukkels de dood injagen en vele anderen van hun huis beroven, dat kunnen toch allemaal geen zondaars zijn geweest. Foto 8, die boot die tot tegen hotel Medan werd geslingerd, is voor ons de meest veelzeggende. Want dat nog steeds bestaand hotel Medan ligt vlak tegenover ons (splinternieuw) hotel, en er valt hier geen zee te bespeuren, die ligt 5 km verder. Knap is de Brug der Vrede (vrede met wie, met de natuurelementen?), waarna nog wat verdieping volgt. Zo hebben geologen intussen uitgevogeld dat Aceh gemiddeld om de 1000 jaar een verwoestende tsunami heeft meegemaakt, je zit hier nu eenmaal met frequente aard- en zeebevingen, en evacuatieroutes zie je tegenwoordig - eindelijk - overal in de stad. Maar al dat gevaar zorgt voor een mooie natuur, ook daar biedt dit museum veel fotos van, en op de twee hier weergegeven merk je maar al te goed hoe kwetsbaar Banda Aceh is voor het watergeweld: veel infrastructuur pal aan zee. Waarna het museum er nog wat rampenfotos tegenaan gooit maar verrassend besluit met de mededeling dat deze natuurramp zo traumatisch was dat Free Aceh en de regering na bijna 30 jaar strijd van de weeromstuit tot een vergelijk kwamen: het verzet leverde de wapens in en zag af van verder onafhankelijkheidsstreven, maar kreeg in ruil verregaande autonomie voor heel de provincie Aceh en het leeuwenaandeel van de opbrengsten van de off shore olie en gaswinning. Zodat het hier sinds 2006 eindelijk weer rustig is en iedereen dit voorheen door het leger voor pottenkijkers afgesloten gebied weer vrijelijk kan bezoeken. Every cloud has its silver lining!
Wat is erover gebleven van Nederlands-Indië? Er is veel verdwenen, wat geen wonder is in het licht van de moeizaam verworven onafhankelijkheid, een proces van meer dan 4 jaar tussen 1945 en 1949 (we zijn hier Revolusi van David van Reybrouck aan het lezen). Toch zal je als Nederlander niet buitengekeken worden en hier en daar zie je nog wel Nederlandse opschriften, zoals op het paleis van de sultan (foto 1) en in het Sumatra Museum (een briefkaart van Nederlands-India). Maar het fraaiste overblijfsel van de koloniale tijd heeft weer met de Peranakan Chinese te maken, herinner u de gerestaureerde huizen die we in Penang/Maleisië bezochten. De Tsjong a Fie Mansion behoort ook tot die club, de betrokkene leefde van 1860 tot 1921 en huwde als Baba ook een lokaal meisje (Nonya) - min of meer een noodzaak, want tot diep in de 19de eeuw mochten Chinese vrouwen hun land niet verlaten. Tsjong a Fie was een zakenrelatie van Cheong Fat Tze, de man van Penang, en maakte eveneens furore in zowat alle lucratieve handelspraktijken van zijn tijd. De Britten maakten van Cheong een capitan, de Nederlanders deden hetzelfde met Tsjong in Medan. Geen wonder dat zijn huis, sinds 2009 opengesteld voor bezoekers, lijkt op dat van Cheong in Penang, de Straits Chinese liefhebberden steeds in dezelfde eclectische stijl, waarin Oosterse elementen met Westerse werden vermengd. Het verschil: die twee huizen in Penang vertoonden veel bling bling, het zijn ergens showhuizen, terwijl dit nog een echte woning is, want de jongste kleindochter van Tsjong, die 7 kinderen en meer dan 30 kleinkinderen kreeg, woont er nog. Ze is nu 74 en komt ons in smetteloos Engels goeiedag zeggen. Oh you are from Belgium, I had an auntie living there. Inderdaad, een oudere kleindochter van Tsjong huwde met de Belgische honoraire consul van Nederlands-India en vergezelde hem na zijn opdracht naar ons land. Na dit prettig babbeltje, neemt ze in het Frans afscheid van ons, ja, dat zijn zeer geciviliseerde mensen hoor, die Tsjong-afstammelingen (eentje werd ook concertpianiste, ze ondernam ooit een hele tournee in Europa). Mede door de kennismaking met de vrouw des huizes alleszins een topbezoek. Schuin tegenover dit huis ligt het TIP TOP RESTAURANT, een pand dat door alle gidsen aangeraden wordt om er te dineren. Dat is overdreven, want het eten is uiterst modaal van kwaliteit en de buitenkant van het huis is niet om aan te zien (een likje verf, misschien?). Maar het is wel een heus koloniaal overblijfsel: opgericht door een Nederlander in 1929 en voorzien van een aantal attractieve archieffotos, waarvan die op onze laatste foto de meest veelzeggende is. Afgezien daarvan is de Nederlandse aanwezigheid in Medan, de derde stad van Indonesië, minimaal, al hou je toch altijd iets over van een koloniaal verleden. Zoals in zoiets banaals als de stopcontacten: in Maleisië heb je een driepoot nodig, zoals in Engeland, maar in Indonesië zijn hulpstukken overbodig (Nederlands systeem). En nu wacht ons blitzbezoek in Banda Aceh, waarover we pas morgenavond (morgennamiddag Belgische tijd), terug in ons hotel te Medan, zullen berichten.
MEDAN (3): de hoofdmoskee, het sultanpaleis, Museum Sumatra en de mateloos populaire Passenger
De gewone toerist laat zich in Medan natuurlijk met een bus van de ene bezienswaardigheid naar de andere brengen (veel zijn er sowieso niet - noch bezienswaardigheden, noch toeristen), maar The Passenger wil steeds al stappend de polsslag van een stad voelen, en moeilijk kan dat niet zijn (ook al heeft ons hotel, waar ze ineens de lobby voor langdurige werkzaamheden hebben opgebroken, niet eens een City Map). Want de enorme oranje watertoren, we zullen hier niet droog vallen, staat om de hoek van de Swiss-Belin, dat is een goed herkenningspunt. Onze eerste stop, noblesse oblige, volgt na twintig minuten wandelen, de Masjid Raya, alias de grote moskee, in Marokkaanse stijl, vast wel de mooiste die we tot dusver op deze reis gezien hebben (maar Banda Aceh moet nog komen!). Maar welke onverlaat heeft dat groene scherm in de binnenruimte geplaatst? Het verstoort de perfecte geometrische verhoudingen van het geheel. Wel leuk: de bewaker van de schoenen wil zoals iedereen weten waar we vandaan komen. Belgium? Lukaku, Kevin De Bruyne, zegt hij meteen. En weet je dat Radja Nangolan, een halve Indonesiër, ooit voor het Belgische elftal heeft gespeeld, vragen wij. Ja, natuurlijk weet hij dat, hij speelt nu in ons land, antwoordt hij meteen. Allemaal voetbalgek, die lokale knapen, maar sjotten kunnen ze niet. Een kippeneindje van de moskee bevindt zich het Istana Maimoon-paleis, naar de gelijknamige sultan die het op het einde van de 19de eeuw liet bouwen, samen met die moskee (de Nederlandse bazen hadden daar geen problemen mee, zolang de betrokkenen de koloniale verhoudingen maar respecteerden). Nog voor we binnengaan worden we al aangeklampt door studenten, vooral vrouwelijke, die van school toeristen moeten zoeken om hen in het Engels te bevragen over hun verwachtingen over de technologische evoluties. Ja, dat treft, daar hebben wij vier doctoraten in. Het blijkt een running gag van de dag, wel vijf keer worden we aangesproken en altijd spelen we welwillend mee. Die ene waarmee we op de foto gaan is nogal een schoontje, zullen we met haar op de troon van het sultanpaleis gaan zitten? Nee, dat mag niet. Flauw bezoek eigenlijk, slechts een zaal is te bezichtigen omdat de rest van het gebouw door de familie van de huidige sultan (die niets te zeggen heeft) bewoond wordt. En die ene ruimte heeft men dan nog gemassacreerd door er souvenirshops met slaperige bedienden in te plaatsen.
We laten ons hierna met een tuktuk vervoeren naar het Museum of Sumatra, een groot gebouw dat zowel archeologisch als geschiedkundig de historie van het zesde grootste eiland ter wereld opdist. Inclusief dappere pogingen van lokale Batak-koningen de kaaskoppen op het einde van de 19de eeuw te weerstaan, en latere pogingen, in 1957, onafhankelijkheid van de rest van Indonesie voor Sumatra te verwerven, maar ook die vlieger ging niet op. Mooi houtsnijwerk is zeker present, en van de oude bewoners vinden wij het Nias-volk, blijkens die twee stenen beelden, wel iets hebben. Liet meneer zich inspireren door El Gran Masturbador van Salvador Dali? En moeten die brave meisjes van de volgende foto dat allemaal zien? Hé ja, ook zij willen met The Passenger op de gevoelige plaat, hun lerares komt het vragen, zelf durven ze niet goed. Het lijkt hier wel India, waar in 2009 iedereen met de blauwogige Karin op de foto wilde; in Indonesië nemen ze al genoegen met een lelijke bebrilde oude man. Ja kleine rekel van de daaropvolgende foto (elke school van Medan komt vandaag naar dit museum!), we hebben je wel hello Grandfather horen roepen. Maar goed, met een 2de tuktuk laten we ons naar een modernere wijk van Medan voeren. Actiefoto op een kruispunt aan een rood licht (het enige waarvoor wordt gestopt): de brommers posteren zich vooraan de straat, een motocyclist zit al in de zijspiegel van onze chauffeur te hijgen, en verder veel affiches, want ook in Indonesië zijn er binnenkort verkiezingen, in februari al. Udun, onze chauffeur van gisteren, denkt en hoopt dat de rode partij gaat winnen, die wordt geleid door de dochter van Soekarno. Jaja, politieke dynastieën komen ook in Azië veel voor, Herman en Alexander. Die moderne wijk van Medan is overigens niet veel soeps, veel gebouwen ogen aftands, op enkele uitzonderingen na, die meestal door banken worden bewoond en soms zelfs een Art Deco-tintje vertonen. Verder wordt het Merdeka-gazon (identiek aan dat van Kuala Lumpur, het was het vroegere exercitieplein van de Hollanders) helemaal opgebroken, daar is dus ook niets aan te zien maar de hoop leeft dat het in de toekomst iets zal worden (afgaande op de schetsen van wat men van plan is). Maar vergis je niet: alle moderniseringen ten spijt, zal het slodderige Medan, met oude rommelshops die alles kunnen herstellen en Old timers die passeren en ook willen weten waar je vandaan komt, blijven bestaan, zoals op onze laatste foto (genomen op enkele stappen van ons hotel!). En maar goed ook, want ofschoon je het plakkerige Medan onmogelijk een fraaie stad kan noemen, is er meer couleur locale te beleven dan in de gedachteloze wirwar van Kuala Lumpur, laat staan in de onpersoonlijke ambtenarenstad Putrajaya. En dan moet het beste nog komen, in onze laatste blog die we morgen zullen posten, net voor ons blitzbezoek aan Banda Aceh.
MEDAN (2) : Multicultureel en -religieus Indonesië, vulkanen, Lake Toba en de Sipisopiso waterval
Ja hoor, onze chauffeur voor 1 dag zit tegen 8 uur al te wachten in de lobby, het is de 55-jarige Udun, die er ouder uitziet dan wij, maar naar Indonesische normen wel een erg voorzichtig chauffeur is, al moet iedereen zich natuurlijk door het leger van bromfietsen worstelen waarvoor Indonesië bekend staat en dat we ooit zelf trotseerden in Bali. Er moet veel gereden worden, maar er zijn ook voldoende stops en die houden ons bezig tot 6 uur s avonds. Eerst een panoramapunt boven Berastagi, heerlijke temperatuur hier op 1500 meter. Het kan op Sumatra, of elders in deze archipel van ongeveer 18000 eilanden, nooit lang duren of je vulkanen tegenkomt en ja hoor, de Gundung Sindabung is een volwassen, voortdurend pijprokende knaap, die vijf jaar geleden nog een eruptie kende die een honderdtal doden eiste in de naburige dorpen. Het is nochtans verboden deze steile vulkaan te beklimmen (Udun spreekt geen Nederlands, daar is hij niet oud genoeg voor, maar wel een aantal woorden, zoals ook lekker, en de Indonesische standaardtaal, die erg op het Maleis gelijkt, zit natuurlijk vol leenwoorden uit het Nederlands, die meestal op si eindigen: revolusi, informasi, Polisi, lokasi, ), maar die op onze foto 5, de Gundung Shibayama , trekt wel dapperen aan: 2 uur klimmen om tegen zonsopgang boven te zijn, en daar de sunrise meemaken (of richting zon gekatapulteerd worden mocht de vulkaan ineens uitbarsten). Ons vallen vooral de leuke vakantiehuisjes op, die er veel schoner uitzien dan het gebruikelijke Indonesische pand. Het zijn weekendverblijven van de rijken van de hete stad Medan, zegt Udun, die hier frisheid en verpozing komen zoeken (of die huisjes verhuren, er zijn overigens ook behoorlijk wat hotels). Maar nu is het maandag en dus niet druk. Al zeker niet in Dokan, een dorp waar de Batak nog in hun traditionele huizen wonen (let op het enorme dak). Wie zijn de Batak? Een volk dat lang geleden vanuit Siam afzakte naar het Zuiden en deels, via een van hun koningen, gekerstend werd door een ijverige missionaris. Zo komt het dat een meerderheid van de Bataks aan Lake Toba nog steeds het christendom belijdt, al heeft een minderheid zich toch maar bekend tot de islam. Gevolg is dat je in deze streek minstens even veel katholieke en protestantse godshuizen ziet dan moskeeën. Het aardige is dat je zon batakhuis kan bezoeken en ook al zijn de kinderen naar school en meneer naar het werk, de dame des huizes ontvangt ons met veel plezier, tegen een donatie van 50000 rupiah (= 3 euro). Eenvoud troef, zoals men ziet, maar eenvoud gaat ook en sowieso beschikt iedereen over schotelantennes en de onvermijdelijke smartphone, die meteen wordt ingezet door madam om met The Passenger op de foto te gaan voor eigen gebruik. Wel aan ons portretrecht denken hè mevrouw, dat kost veel meer dan 50000 rupiah! Hoe dan ook: iedereen is hier bovenmatig vriendelijk, zowel de kinderen (hey Mister!) als de honden (woef).
Volgt het hoogtepunt der panoramapunten, een dubbel: aan de rechtse kant de steile, zij het smalle Sipisopiso waterval (je kan helemaal naar beneden en weer naar boven via 3400 trappen, als je gek of jong genoeg bent), en aan de linkse kant een verre blik, met of zonder rode bloem op de voorgrond, op het 100 meter lange en 50 meter brede Lake Toba, door velerlei schrijvers bezongen (vooral Rudy Kousbroek, wiens vader in de buurt een plantage had). Uiteraard weer een gevolg van vulkanische activiteit - weliswaar van circa 2 miljoen jaar geleden. De enorme caldera van een prehistorische joekel werd langzaam opgevuld met water en zo ontstond dit reuzengrote meer. Het is slechts een kwestie van tijd vooraleer Indonesië nog eens door een gigantische uitbarsting zal worden getroffen, en als die even catastrofaal is als die van de Tambora in 1800 (die het klimaat tot in West-Europa verstoorde en bij ons zorgde voor vorst tot in augustus en talloze misoogsten met hongersnood tot gevolg) of die van de Krakatau in 1883 (die vooral in Indonesië enorm veel slachtoffers eiste) zal een en ander niet uit de sensatiemedia te branden zijn. Maar voorlopig is alles rustig en een mensenleven stelt niets voor op de schaal van de geologische tijd. Wat de mens niet belet zich te vermeien met allerlei zelfverzonnen sprookjes die hij religies noemt. Indonesië is en blijft het grootste moslimland ter wereld, maar vrijheid van godsdienst is in de grondwet verankerd (Aceh, waarover later meer, is een uitzondering vanwege de autonome status van die Westpunt van Sumatra). En dus zie je hier, naast vele christelijke kerken vanwege die 6 miljoen Bataks, ook een behoorlijk groot boeddhistisch complex, stijl Myanmar. Het dateert nog maar van 2010, maar wij vragen ons af welk doel het dient. Er zijn op Sumatra toch geen boeddhisten, en het boeddhistisch verleden van Java dateert van heel lang geleden? Staat dat hier dan ten bate van Chinese toeristen en wie heeft het gefinancierd? We hebben er een lang gesprek over met de suppoost van de tempel, maar die weet er ook niets van. Ik ben trouwens zelf moslim, zegt hij, maar kon hier een job krijgen. Wil u muntjes hebben om in de korven te gooien? Maar nee gij, wij zijn toch geen boeddhist (vroeger leek het ons een sympathieke levenshouding, maar sinds we een documentaire zagen over de racistische monniken van Myanmar, die niets liever doen dan de Royinga-moslimminderheid uit het land te pesten of erger, zijn we daar een beetje van terug gekomen). En we blijven ons verbazen, als onze laatste stop en laatste foto in beeld komt: een christelijk-katholieke kerk gewijd aan de heilige Maria in Indische mogul-stijl, wie heeft ooit zon bizar mengsel van christendom, boeddhisme, hindoeïsme en een snuifje islam gezien? Je zou het natuurlijk een disneyficatie kunnen noemen, maar Father James Bharataputra meent het allemaal echt, vond er in heel Azië financiers voor en heeft er ten behoeve van de bezoekers een hele folder over volgeschreven, waarin hij het onder andere heeft over de symboliek van de zeven kleuren (van zwart beneden naar goud boven) en de twee mirakels die sinds de wijding in 2005 al werden geconstateerd (twee bijbels bleven miraculeus gespaard tijdens een huisbrand bij de Father en een bron ontstond aan de voeten van het beeld van de heilige maagd een maand na de inwijding). Ja. Je kan de Indonesiërs veel wijs maken hoor, maar wij begrijpen er geen moer van en kunnen de buitenkant als curiosum wel velen, maar vinden het moderne interieur, beschouwd vanop de drempel van de kerk, dermate lelijk dat we er onze schoenen niet willen voor uitdoen. Eens kijken of we morgen, tijdens een voetwandeling door Medan, meer hoogte krijgen van dit gekke eiland waar de brommer even heilig is als gelijk welke God.
Toch een dagelijkse blog, maar voor de verandering zonder fotos, want we hebben ons hotel (een onpersoonlijke blokkendoos, maar wel netjes) pas bereikt als het al donker was. Met de vluchten (twee stuks) nochtans alles oké, en een leuk babbeltje met onze metgezel in het vliegtuig van Penang naar Medan was meegenomen. Deze Maleier werkt permanent in Medan, in een meelfabriek, na drie maanden komt hij even op familiebezoek in Penang. Hij is toch al 65, wenkt het pensioen? Nee, nog niet. Want zoals reeds gezegd, wie in de privé werkt in binnen- of buitenland, krijgt geen pensioen van de staat (eventueel wel iets van de werkgever, waar hij zelf aan bijgedragen heeft).
We kennen Indonesië natuurlijk nog van een reis in 2013, en ook van een werkmeeting op Bali, dus verrast zijn we niet, maar het wordt heel snel duidelijk dat Indonesië veel meer een ontwikkelingsland is dan Maleisië, nog steeds. En met nog meer brommers op de straten, duizenden. De ambtenarij viert hier ook hoogtij, en de service is zeker de Maleisische niet waard. Dat merken we al op de luchthaven: ineens moet er hier een visa in arrival gekocht worden voor een verblijf van Max 30 dagen. Zo? Hebben we niets van gehoord in België. Maar ja hoor, het is nieuw sinds The end of The pandemie, zoal een douanebeambte ons vertelt. Kost 500000 rupiah, al goed dat het niet in euro is. Toch een 35 euro, wij vinden dat goed doorgevraagd voor een land waar alles, zeker de hotels, verder veel goedkoper is dan in Maleisië (dat op zichzelf ook goedkoper is dan België, maar niet belachelijk goedkoop). Zijn we nu gesteld? Neen, er moet op de computer een Customs declaration worden ingetikt, anders kom je de luchthaven niet uit. Pfft, wat een gedoe en hoe werkt die site hier eigenlijk (denk vooral niet dat er iemand bijstaat die de toeristen helpt). Enfin, met een beetje hulp van een local geraken we er wijs uit, en dan kan je een barcode printen die door een beambte later wordt ingescand. Bureaucraten! En nu? In veel steden, ook in Singapore of Kuala Lumpur, kan je dan met een snelle trein of desnoods bus naar de stad, maar dat blijkt hier niet mogelijk. Neem een bluebird taxi, zegt iemand ons. Doen we. De rekening bedraagt 235000 euro, euh.. sorry rupiah, dus ongeveer 17 euro, dat is hier veel geld. Maar we hebben er wel een vol uur voor gereden, konden ze die luchthaven niet wat dichter bij de immer drukke hoofdstad van Sumatra (meer dan 2 miljoen inwoners) leggen? Hé ja, er wonen te veel mensen in Indonesië, wist u dat dit het 4de grootste land ter wereld is, qua bevolkingsdichtheid dan toch (na India, China en de USA)? Maar we zijn er geraakt, om half acht s avonds pas, en kijken uit naar een lange natuurexcursie morgen. Als die klojo om 8 uur nu maar komt opdagen in ons hotel - we hebben die trip naar een waterval en Lake Tabo immers al in België betaald (aan een Nederlandse reisorganisatie, dus dat zal wel in orde zijn). En zo zullen we er in slagen na Java, Bali, Sulawesi en Kalimantan eindelijk ook het mooiste van Sumatra te zien. Voor zover geen klotevulkaan roet (!) in het eten komt gooien natuurlijk.
LANGKAWI (3 en slot): Allemaal beestjes (jungle trek en Night Walk) en rust on The beach
Van 9 tot 11 een begeleide jungle trek op het domein zelf: dat moeten we nog aankunnen. Ja, maar met moeite. Gelukkig hangen er hier en daar koorden voor steun en nog gelukkiger heeft het al een aantal dagen niet geregend, zodat het parcours er niet slipperig bij ligt. Daar heeft onze gids al een cicade vast, maar dat kennen we vanuit Zuid-Frankrijk. Aardiger zijn die witte insecten - je denkt dat het pluisjes zijn, maar nee hoor. En er is geen slang gekronkeld rond die boom, dat is een liaan (er leven wel 17 verschillende slangen in Maleisië, waarvan 6 dodelijk voor de mens wegens geen serum beschikbaar). Ook zien we de lokale eekhoorns hoog in de bomen, maar te hoog om te fotograferen. Uiteindelijk komen we uit aan het strand, met zicht op het uitstekende Thais restaurant van het resort, waar we eergisteren seafood stew in een uitgeholde kokosnoot hebben gegeten, prima. De namiddag spenderen we aan luieren en lezen aan het zwembad en op het strand, maar toch weer jammer dat ook hier overal gewaarschuwd wordt voor de vervaarlijke tentakels van de jellyfish (men heeft flessen azijn in de Beach bar in voorraad, want dat is de beste remedie tegen het gif van die kwallen. Toch wagen we ons 20 meter in de lauwe zee, waar tenminste geen chloor in zit, maar meer toch maar niet.
Vroeg eten in de Beach brasserie, want we willen als afsluiter toch ook nog even deelnemen aan de Night Walk, met dezelfde ranger van vanmorgen. En hier hebben we veel geluk, we betrappen onder andere de Dusky Langur, waarvan we in Penang National Park nog een afbeelding hebben gefotografeerd, opnieuw aangehecht bij deze. Hier dus in het echt, en inderdaad, als je goed kijkt zie je dat de pasgeboren baby onder de buik van de moeder oranje ziet (na drie maanden verandert die felle kleur in de gewone). Leg dat eens uit meneer Darwin: die opvallende kleur heeft toch alleen maar evolutionaire nadelen? (Stelt de babys makkelijker bloot aan roofdieren). Tja, onze gids weet het ook niet, maar de Dusky Langur , endemisch in Maleisië, is wel een bedreigde diersoort. Ook goed in beeld, cfr foto 12: de Giant gekko, zo groot dat hij niet alleen insecten eet, maar ook kleinere gekkos. Niet te dicht bij komen, zegt de gids, hij laat zich niet intimideren en kan bijten. Wel jammer dat we geen monitor Lizzard zien (een behoorlijk grote varaan), maar daar staat tegenover dat we niet minder dan 3 Sunda colugos, een vliegende lemuur (zie nogmaals de afbeelding die we in het museum van Penang National Park ervan maakten), een sprong van een paar honderd meter zagen maken, van de ene boomstam naar de andere, het lijkt hier ineens wel National Geographic. Fantastisch spektakel, maar natuurlijk niet te fotograferen (correctie: het is geen sprong, het is een zweefvlucht). Enfin goed, we hebben er alles uit geknepen, maar hiermee zit Maleisië erop. Nee, nog niet helemaal, we wonen op het strand ook nog een vuurshow bij (eveneens spectaculair, maar de camera van onze oude iPad is er niet toereikend voor, die van een nieuwe smartphone doet beter). Bij wijze van conclusie over Maleisië: slechts 4 destinaties, maar afgezien van Kuala Lumpur (dat toch ook enkele betere plekjes heeft), allemaal toppers. Kunnen 10 dagen Sumatra daar tegenop? Wait and see, maar morgen wellicht geen blog, wel twee vluchten, eerst eentje terug naar Penang en dan, na een paar uur wachttijd op de luchthaven, een internationale vlucht naar Medan, waar we pas tegen de avond aankomen.
Foto 1 vertoont onze dagelijkse ochtendwandeling naar de ontbijtruimte. Doen we altijd te voet, want 10 minuten naar beneden (voor de weg terug naar de kamer stappen we steeds de shuttle in, wat dacht u wel). Om 9 uur nog een paar minuten wachten in de reuzengrote lobby (foto 2) en dan worden we opgepikt om naar een verzamelpunt aan een rivier te worden gebracht - veel volk, die moeten allemaal een bootje in, maar mogen eerst een onnozele fish show bekijken, waar een knaap zo te zien een soort rog aan het mishandelen is (het kan ook zijn dat het dier graag gekieteld wordt). En dan kiezen we het ruime sop, soms in wilde vaart, soms heel rustig, als er dieren te beschouwen vallen. Met name twee soorten arenden die in de mangroven komen vissen (een domme geit vraagt of zon arend niet op haar arm zou kunnen landen, voor de foto. De gids antwoordt of ze die arm dan niet meer wenst te gebruiken, want de klauwen van zon arend zijn als messen). En apen natuurlijk, altijd hopend op een gemakkelijke hap (verboden!), al zagen we er vanmorgen in het resort nog een op het balkon van een kamer (niet de onze) zitten. Steeds dieper dringen we in de jungle, lijkt wel Apocalypse now, gaan we kolonel Kurtz ontmoeten? Neenee, alleen maar nog meer apen, waaronder die grappige met zwarte kop en witte snorharen, en ook slapende vleermuizen, in een duistere grot (onzinnige excursie, ze hangen zo hoog dat je ze nauwelijks ziet). Daarna wordt er geluncht in een vlottend restaurant (foto 15) en blijken wij, de elite dus, meer te krijgen dan de anderen, aan een aparte tafel met de naam van ons resort op (we zullen dus ongetwijfeld meer betaald hebben aan ons hotel, niets komt voor niets). Treffelijk eten, treffelijke excursie, al houden wij niet van groepsexcursies (te veel domme geiten, te veel een vast schedule), maar het einde is in mineur. Dat speelt zich af op een maagdelijk wit strand, vlak tegen de grens met Thailand, en de bedoeling was hier een dik halfuur in de zee te spelen, maar hé, de bootsmannen hebben onderweg al gewezen op verschillende jellyfish-exemplaren, en deze kwallensoort mag dan al niet zo dodelijk zijn als de box jellyfish, die we ons herinneren van Australië, maar ook hun tentakels zitten vol gif en kunnen je richting hospitaal sturen. De gids raadt aldus iedereen aan niet te gaan zwemmen, en uiteraard volgt iedereen dat advies op. Zodat we hier niets anders kunnen doen dan wat rondstesselen en naar de afgrijselijk getatoeëerde ruggen of benen van sommige deelnemers aan deze trip staren. Nee, t is toch echt niets voor ons, die groepsexcursies, noblesse oblige.
Langkawi is een van de 99 tropische eilanden voor de noordkust van Maleisië. De meesten zijn klein en onbewoond, maar Langkawi is redelijk groot en een toeristische bestemming. Wij verblijven hier 4 nachten in een reuzengroot Resort (zo groot dat je met een shuttle naar je kamer wordt gebracht, de room service rauscht op brommers van kamer naar kamer), volledig volgebouwd met houten blokhutten, zeer goed ingericht en van alle gemakken voorzien. Enkel word je op het hart gedrukt de balkondeur steeds zorgvuldig af te sluiten, anders dringen de apen je kamer binnen (twee soorten hier) en plunderen de minibar of erger. Er is natuurlijk ook een zwembad, en de zee daarachter, maar dat is iets voor de namiddag. Eerst gaan we te voet (geen hotelshuttle nodig, het is maar tien minuten van het resort) naar een prettig ogend Oriëntal Village, waar een steile cable car je naar een ware wonderwereld brengt. 550 miljoen jaar oud schijnt dit berggebied te zijn, het is het oudste van Zuid-Azië. Afgezien van de prachtige panoramas (het verre eiland op de achtergrond van enkel fotos ligt in Thailand) kan je een Eagle Platform op (voor wie geen hoogtevrees heeft, maar het is vanmorgen gesloten, mogelijk vanwege de zotte wind), en te voet (374 trappen, nee, bedankt) of met een bergtrammetje (betalen we graag een kleinigheid voor) naar de befaamde Curved Sky Bridge, de langste ter wereld, die 20 jaar geleden geopend werd voor het publiek. Wat een constructie en vooral, wat een heerlijke vergezichten, zeker als je er zoals wij vroeg bij bent zodat er nog nauwelijks volk aanwezig is. Kom, laat ons er niet omheen draaien: dit was het absolute hoogtepunt, letterlijk en figuurlijk, van de hele reis. En nu rust aan het zwembad, we hebben onze zwemshort al aan.
PENANG / GEORGE TOWN (7 en slot): de Khoo-clan, de clan jetties en een rebelse taxista
We zijn al op onze volgende en laatste Maleisische bestemming als we dit schrijven, maar vanmorgen ondernamen we nog een laatste wandeling van 2 uur door George Town, dat we meer en meer zijn gaan waarderen, t is een terechte UNESCO-site, net zoals Melaka, en we moeten retroactief onze oude maritieme gabber (sic) Philip Van Tilburg gelijk geven - die vertelde ons ooit dat hij in Penang graag zijn pensioen wilde doorbrengen (kan iets te maken hebben met de Chinese hoertjes die hier zeker en vast zijn). Komen we vandaag tegen: de hindoehoofdtempel (foto 2), weer zon kinderachtig rariteitenkabinet (je mag binnen dan nog niet fotograferen ook niet), de brandweerkazerne, behuisd in een zo te zien onbrandbaar gebouw, en een mooie groene tempel die bij geen enkele religie lijkt thuis te horen. Dan komen we dicht bij de haven, wat ook op de staaldraad-sculpturen wordt herdacht. Penang is allang geen belangrijke haven meer, maar toch liggen er actueel twee cruiseschepen voor anker. Dat sluit goed aan bij de volgende staaldraad-sculptuur, die de hadj naar Mekka tot onderwerp heeft. Of de lokale moslims kunnen thuisblijven, en i.p.v. naar die recentere moskee van gisteren naar deze gaan, een van de oudste van Maleisië, helemaal ingebed in Chinatown. Men ziet het bordje LEBUH CANNON, dat verwijst weer naar die Chinese clanoorlogen, het ging er hier heet aan toe, zoals de derde sculptuur toont. Tegenwoordig oogt alles hier vredig genoeg, maar de gaten zitten nog in de muren, al heeft dat wellicht andere gronden (de vochtigheidsgraad). Niet betrokken bij de clanoorlogen waren de Khoo, die de bekendste clantempel van George Town lieten optrekken. Deze Khoo Kongsi tempel is niet zo uniek voor de binnenruimtes, die ogen altijd een beetje hetzelfde, maar des te meer voor het prachtige houtsnij- en stucwerk, en de verbazende tekeningen op de muren. De acht onsterfelijken staan erop (dat beestje aan de voet van die ene linksonder intrigeert ons) en op de andere de negen ouderlingen (maak daar maar 10 van, inclusief The Passenger). Zij spelen schaak, of kijken naar twee in mekaar gedraaide vissen, die yin & yang symboliseren. Zou Xi Jin Ping daar nu ook allemaal aan geloven of hebben communisten al dat bijgeloof afgezworen?
Tenslotte bevinden we ons helemaal aan het water, waar enkele oude jetties van de negentiende eeuwse clans nog bestaan en de nodige toeristen trekken. Maar vergis je niet: er wonen in deze flodderwijken wel degelijk nog steeds mensen. Een mooi uitzicht over de zee hebben ze in ieder geval. En die zee moeten wij nu ook op. Alleen is de Ferry van Penang naar Langkawi Island niet betrouwbaar (bij woelige zee wordt niet uitgevaren) dus opteren we maar voor een korte vlucht. Onverhoopt interessant is de taxirit naar de luchthaven. Die duurt slechts een half uur, maar chauffeur Archam is een Maleise Indiër (een hindoe) en met hem kan nu eens echt vrijuit worden gepraat. Blijkt dat deze man een heuse rebel is (tegen ons kan hij zich zo gedragen, tegen moslimklanten zeker niet), die niets opheeft met de islamitische regering. Hij verwijt hen nalatigheid tijdens de pandemie, die velen werkloos heeft gemaakt (de regering kwam niet of nauwelijks tussen om bedrijven, particulieren of bedrijven financieel te ondersteunen en Allah gaf ook niet thuis). Hij verwijt hen ook hun sympathie met Hamas (met Palestijnse kinderen kan je sympathiseren, zegt hij, maar toch niet met terroristen die deze oorlog begonnen zijn - hij heeft groot gelijk) en stelt dat de radicale islam in Maleisië aan kracht wint, meer bepaald door het eenzijdige en hersenspoelende onderwijs. Pas daar mee op in Europa, zegt hij, Wim van Rooij zou hem graag bezig horen. Weliswaar zijn de hoogste rechtbanken in Maleisië civiel (een overblijfsel van de Engelse koloniale tijd), wat betekent dat zij boven de sharia-wetgeving staan. Iemand die zich onterecht veroordeeld voelt door een sharia-rechtbank kan dus in beroep gaan bij een seculier hof, en maakt een goede kans zijn gelijk te halen omdat dit hof pluralistisch samengesteld is. Maar, zegt Archam, dat geldt niet voor blasfemie, daar bestaat geen beroep tegen en dan draai je de doos in. Zijn er dan geen atheïsten in Maleisië, vragen wij. Ja, zeker bij de Indiërs en de Chinezen, antwoordt hij, atheïsten bij de vleet. Maar ze zullen zich niet activistisch gedragen om geen aanstoot te geven bij de moslimmeerderheid, het multi-etnische en multireligieuze Maleisië berust volgens deze man op een broos evenwicht. Interessante babbel met een wereldwijze man die duidelijk blij is eens iemand in zijn taxi te treffen waartegen hij zijn gal kan uitspuwen. Hou ze in het gareel, besluit hij, die moslims bij jullie! Ja meneer, we zullen uw boodschap aan de Van Rooijs overbrengen. Maar nu eerst naar Langkawi, waarover de komende dagen meer.
PENANG / GEORGE TOWN (6): de Cheah-clan, Street art, koloniaal Penang
Je kan Chinese tempels bezoeken, maar een echt clanhuis is weer iets anders. Je had in Penang ooit die mekaar wreed bevechtende clans, zie onze vorige blog, maar de Cheah Kongsi (dat laatste woord betekent clan) vertelt een ander verhaal - dat van economische vluchtelingen, die allen vanuit het verpauperde bergdorp Sek Tong in het sociaal onrustige China van die dagen hun heil zochten in het opkomende Penang. Mensensmokkelaars kwamen daar niet aan te pas, ze kwamen met hun eigen jonken. De Hai San van Chung Keng Kwee nam hen onder hun hoede en door hard werk, eens te meer vooral in de tinmijnen, werkten ze zich op om als dankbaarheid een clanhuis te bouwen, inclusief huisgoden en een ruimte om mah-jong te spelen (een mysterieus spel waarvan niemand met zekerheid de origine kent).
Maar hoe dominant de Maleise Chinezen in Penang ook zijn, de stad heeft ook andere troeven. Waaronder, de laatste dertien jaar pas, een influx van originele Street art. Gewone murals, natuurlijk, maar de specialiteit van het huis zijn sculpturen van dunne stalen buizen - driedimensionaal werk dus, een ambacht van lokale mensen, doe het hen maar eens na. Actueel hangen er in de binnenstad 52 van die beeldhouwwerkjes die doorgaans de geschiedenis van de stad op speelse wijze weergeven. Alleen maar spijtig dat niet alle locals deze huisvlijt, die door toeristen gretig wordt gefotografeerd, kunnen waarderen: hier en daar hangen helmen van brommers over de sculpturen, foei, optreden burgemeester! Zoals men ziet wordt op foto 4 de clanoorlog van de 19de eeuw herdacht, maar in Love Lane, zo genoemd omdat vele rijke Chinezen hier minnaressen hadden gehuisvest, heerst een vrediger toon. Elders wordt de riksja herdacht - die bestaat nog, zijn het enkel voor lui toeristengebroed, je zal er geen Maleier meer zien inzitten. Fietsen, dat doen ze wel, maar die volslanke dame van onze foto kan toch beter niet op een eenvoudig Maleisisch rijwiel plaatsnemen. Jazeker, Penang kan nog een stad voor backpackers zijn, ze is zeker niet superduur. Maar ook niet belachelijk goedkoop (meer). De binnenstad mag dan al een gezellig ouderwets rommeltje wezen, George Town heeft ook een koloniale kant, vooral aan de haven, en die ziet er heel netjes en very British indeed vooral de gele Town Hall en de latere helderwitte City Hall. Na de dood van Queen Victoria werd er ook een staande klok geplaatst, ze staat er nog, in de buurt van Fort Cornwallis (dat wij links lieten liggen) en de Esplanade, waar aan een uitbreiding wordt gewerkt (maar het groene grasveld, indertijd een ideaal cricket-terrein, zal wel eeuwig blijven liggen).
Chinezen, oude Engelsen, wat Indiërs (die kolen morgenvroeg nog even aan bod): allemaal waar, maar Maleisië blijft natuurlijk in hoofdzaak een islamitisch land (al neemt niemand aanstoot aan al die andere geloven en culturen). En dus heeft de binnenstad ook een grote moskee (een nog grotere, moderne, staat 5 km buiten de stad). Hoe dan ook komen wij s avonds altijd graag terug in ons Campbell House, zonet hebben we er overheerlijk Italiaans gedineerd, al hebben we de voorbije dagen, zonder er ziek van te worden, elders in de stad toch ook vier Penangse, en licht pikante specialiteiten geproefd. Maar wat zien we om de hoek van ons hotel? Ook daar zon frivole sculptuur in staaldraad, het was hier vroeger zowaar de spionnenbuurt. Echt weer iets voor The Passenger, die morgen wel moet doorreizen naar zijn laatste Maleisische bestemming, maar nog een hele voormiddag aan het onuitputtelijke George Town kan besteden.
PENANG / GEORGETOWN (5): Penang Peranakan Mansion (alias The Green Mansion)
Cheong Fatt Tze, zie onze eerdere blog over The Blue Mansion, was natuurlijk niet de enige Chinese ondernemer die rijk werd in Penang. Tinbaron Chung Keng Kwee (1827-1901) - Raoul Hedebouw zou ook hem een graaizuchtige kapitalist noemen, die nooit belastingen heeft betaald - was in de 19de eeuw ook clanleider van de Hai San, die niet minder dan 4 oorlogjes uitvochten met de rivaliserende Quee Sin, het verhaal heeft veel weg van Scorseses The gangs of New York. Tot iedereen het beu werd en de Britse heersers nog het meest. Die brokerden een permanente vrede tussen de clans en omdat Chung ter zake de meest meegaande diplomaat was (hij had ook zelf de tussenkomst gevraagd van het Britse leger, dat zich normaal niet bezig hieldmet moordpartijen tussen spleetogen), werd hij door de Engelsen gepromoveerd tot Kapitan China en nog rijker dan hij toch al was. Rijk aan kinderen ook: Chung had er 16, bij 4 verschillende vrouwen. Dit huis is wel degelijk het laatste en grootste dat Chung betrok in 1894 (typisch: het behoorde eerder toe aan de Quee Sin), maar toch raakte het, ondanks al die kinderen, na zijn dood redelijk snel in verval (eens te meer droegen de bezettende Jappen veel schuld). Tot een moderne Baba (= een Maleier van Chinese afkomst, weet u het nog?) er in de jaren 90 brood in zag een langdurige restauratie te bekostigen. Hij liet de gevel groen schilderen om de concurrentieslag met The Blue Mansion aan te gaan, en op foto 2 zien we welke inspanningen de restaurateurs moesten leveren om het gebouw weer toonbaar te maken. Dat is voorbeeldig gelukt, zie de fotos hieronder - voor de gelegenheid alles beneden nog in nieuwjaarsjasje gehuld, of anders bereidt men zich al voor op Chinees Nieuwjaar. Wat verkiest u, de blauwe of de groene Mansion? Wij de blauwe, waar de eigenaars het iets minder commercieel aanpakken dan hier, dit is ook meer een museum dan een woonhuis. Maar beide panden verdienen natuurlijk een bezoek - met open mond zelfs. Vonden ook Charles & Camilla, toen nog prins en prinses van Wales, die The Green Mansion in november 2017 bezochten. Het spreekt vanzelf dat naast hun foto binnenkort een afbeelding van The Passenger, doorluchtig januari 2024-bezoeker, zal prijken.
PENANG / GEORGE TOWN (4): Penang Hill, Kek Lok Si Temple en high tea in Suffolk House
Onze tweede dag met een chauffeur, ditmaal ene Farzi, een voetbalfan die de Engelse Premier League en dus ook de beste Belgen goed kent, voert ons opnieuw ten westen van George Town. Allereerst naar Penang Hill, vanwaar je een mooi uitzicht over George Town zou hebben, ware het niet dat de zon vanmorgen verkeerd staat. Je komt boven via een moderne funicular, maar de geschiedenis van deze volwassen heuvel is bijna even oud als de stad zelf: stichter-kapitein Francis Light posteerde hier al verkenners in 1793, nadat het Napoleontische Frankrijk Engeland de oorlog had verklaard. Vele Engelse kolonialen zouden hem navolgen, ook voor klimatologische redenen, het is op de de Hill altijd 5 graden koeler dan beneden (je kan hier dan ook begeleide wandelingen ondernemen naar de overblijfselen van de Engelse koloniale villas, indertijd een verboden zone voor de inboorlingen). Een zon oud huis was Breaside, waarin sinds kort het Edgecliff Museum is gevestigd. De Engelse architect Miller bouwde het voor zichzelf in Art Deco stijl in 1937, zie hem en zijn vrouw aan de thee zitten op de foto binnen onze foto, maar lang plezier had hij er niet van: net voor de Jappen er waren, koos hij veiligheidshalve het hazenpad, richting Engeland, en hij zou nooit meer terugkeren naar Maleisië. Het huidige museum, opgetrokken na een langdurige renovatie (want zoals we al zegden: alles wat hier verlaten wordt en niet meer onderhouden, gaat heel snel in verval), toont aardige plaatjes, onder andere van dieren die pas in 2017 (!) op deze plek ontdekt werden en van een speciaal soort apen, met oranje (!) babys. Hadden we wel eens willen zien, maar zoals dat steeds gaat in een jungle: je hoort van alles (vooral zeer luidruchtige cicaden) maar ziet niets.
Zoals we vernemen van onze chauffeur was (ook) dit park wegens COVID-19 meer dan twee jaar (van maart 2020 tot april 2022) gesloten; ja, ook in Maleisië duurde het Corona-oponthoud langer dan bij ons. Nu is alles weer normaal (al zie je in heel Maleisië nog regelmatig mensen met mondmaskers rondlopen) en dat is een groot geluk, want de wandeling in het HABITAT-gedeelte van de heuvel is reuzeleuk, voor zover je niet geblokkeerd raakt achter een toergroep. Het fraai aangelegde parcours (Habitat is nieuw sinds 2018) loopt uit op een circulaire tree top walk, goed gedaan zij het minder spectaculair als FRIM bij KL), waar een gids zijn (Duitse) groep voorhoudt dat ze boven geen paraplus mogen opsteken tegen de zon, kwestie van niet door een windvlaag gevangen te worden en zoals Mary Poppins het luchtruim te kiezen (Duitsers kan je ook alles wijsmaken). Hoe dan ook: na deze knappe wandeling van meer dan een uur kom je uit op een plek waar een buggy je weer naar het vertrekpunt brengt, allemaal zeer goed geregeld. Penang Hill heeft ons van 10 tot 1 beziggehouden, het was goed besteed.
De tweede stop: Kek Lok Si Temple, het grootste boeddhistische complex van Maleisië en een van de grootste van de hele wereld (wij kunnen ons alvast niet herinneren in China zelf zoiets gigantisch te hebben gezien). De regering besteedt er geen ringgi aan, alles wordt gefinancierd door de grote Chinese gemeenschap van Penang en een van de grootste donoren, meer dan honderd jaar geleden, was Cheong Fatt Tze, die van de Blue Mansion gisteren. Er zijn beslist voldoende fraaie hoekjes in dit enorme complex, maar het nadeel is evident: als iedereen met geld er zijn deeltje wil bijbouwen, krijg je op den duur een onoverzichtelijke wildgroei, een mens wordt een beetje duizelig van dit overdreven gedoe (stel je voor dat er zelfs een kleine funicular, verborgen achter een gift shop, in zit om de gelovige (of toerist) naar het hoogste niveau te brengen). En wat liggen al die sigarettenpeuken op de grond te doen? Kan toch niet verenigbaar zijn met happy Buddha? Er wordt hier ook hard gewerkt en gerenoveerd, wat mogelijk iets te maken heeft met het op komst zijnde Chinees Nieuwjaar. Dan kan je hier ongetwijfeld op de koppen lopen.
Wij hebben nog een afsluiter verdiend. Die versieren we in Suffolk House, ooit nog een gouvernementsgebouw geweest, waar Stamford Raffles het plan bedacht om van Singapore een wereldhaven te maken. Ook dit pand, in de 19de eeuw in Georgian stijl opgetrokken, was in de 20ste eeuw tot een halve ruïne vervallen, maar gelukkig dook toen een erfgoedlievende koper op zodat Suffolk House in 2009 weer uit zijn as verrees. Het is nu een luxerestaurants geworden, waar je in de namiddag een echt-Engelse high tea kan consumeren, met alles erop en eraan. Voor ons een alternatief vroeg diner, hierlangs met die scones en clotted cream!
Wie was Cheong Fatt Tze (1840-1916)? Een arme luis uit Zuid-China die eerst zijn geluk kwam beproeven in Batavia, bij de Hollanders. Lukte aardig, Cheong verleidde de dochter van een goed draaiende shop en huwde met haar. Later kwam Cheong naar Maleisië, alles wat hij aanraakte veranderde in goud (tinmijnen, rubber en bankzaken. De bank die hij stichtte zou later The bank of China worden, actueel de grootste ter wereld). Zijn dood in 1916 was overal wereldnieuws, ook in Amerika. Want Cheong was intussen Chinees ambassadeur en had in die hoedanigheid een jaar voor zijn dood de Chinese delegatie geleid op de festiviteiten in San Francisco ter ere van de opening van het Panamakanaal. Een krant noemde hem de Rockefeller van het Oosten, en ook wel de laatste mandarijn, want Cheong financierde in het geheim ook de subversieve activiteiten van de zes maanden in Penang verblijvende Sun Yat Tse, de vader van de Chinese republiek (maar geen communist). Enkel wife number 7 (Cheong had 8 vrouwen) had hem in de tang, hij hield teveel van haar. Voor de rest: quite a guy, die zich slim als een kameleon gedroeg: Chinees gekleed bij Chinese partners, Westers als hij met Amerikanen of Britten in de weer was.
Het spreekt vanzelf dat zon personaliteit niet in een gewoon huis vertoeft. Dit reusachtige pand, gebouwd in 1894, mocht testamentair niet door Cheongs vele kinderen verkocht worden, enkel het langst levende kleinkind mocht tot een verkoop overgaan (intussen waren Cheongs directe nazaten bijna allemaal failliet gegaan, eerst door potverteren, later door de economische ineenstorting die Maleisië trof toen de Jappen het land tussen 1941 en 1945 bezetten). De verkoop van het inmiddels vervallen pand geschiedde pas in 1988, en gelukkig was de koper geen nietsontziende projectontwikkelaar, maar een architect die het huis helemaal restaureerde. Zo goed dat hij er een prijs van de UNESCO voor kreeg. Toen diezelfde UNESCO Penang en Melaka in 2008 tot beschermd Werelderfgoed verklaarde, mocht iedereen op beide oren slapen. The Blue Mansion (de alternatieve benaming, vanwege de kleur van de gevel) zal behouden blijven, in tegenstelling tot honderden oude Chineze huizen die hier in de jaren 80 en 90 gesloopt werden voor nieuwbouw. Het is tegenwoordig ook een luxehotel (wij probeerden er een kamer te bietsen, maar alle 38 kamers waren vier maanden geleden al uitgeboekt), elke dag vinden om 11 en 2 hr begeleide tours voor gewone bezoekers plaats (goeie gids! Zelf een Chinees uiteraard) en dit oord is bovendien vermaard in de film en tv-wereld. De bekendste film: de Franse Oscarwinnaar Indochine met Catherine Deneuve, grotendeels hier opgenomen. Verder zullen onderstaande fotos wel voor zichzelf spreken, zeker? Maar pas op, we zijn ook erg tevreden over ons eigen Campbell House hoor. Zeer goed van eten, dankzij die Italiaanse chef-eigenaar, en elke dag op de kamer gratis een andere versnapering als toetje bij de koffie van het Nespresso-apparaat op de kamer. En vijf keer goedkoper dan het Cheong Fatt Tze-hotel, ongetwijfeld.
PENANG / GEORGE TOWN (2): De malls, de geschiedenis, de Chinese erfenis
Wij beginnen een stadsbezoek altijd graag met een overzichtelijk panorama (gisteren gelukt) en een inzichtelijk geschiedkundig museum, maar het statige Penang State Museum, dat op foto 1 staat, is nog gesloten wegens renovaties en gaat pas later dit jaar opnieuw open. Jammer, maar we moeten toch ATM-waarts, en we weten er een zijn in die verwarrende toren van gisteravond, waarin zich ook een Mall bevindt (Maleiers zijn even tuk op shopping en hoe zotter en kleurrijker hoe liever, zoals in China). En dus kunnen we net zo goed hier even de Penang Art Gallery binnen duiken, die geen kunst maar wel stadsgeschiedenis in een notendop te bieden heeft (waarom je voor een museum dat zich op de 3de verdieping bevindt een ticket op de 5de etage moet halen is weer zon Maleisisch raadsel).
Penang en George Town (naar koning George III) werden op het einde van de 18de eeuw gesticht door de meneer op onze foto 4: Francis Light. Daarvoor was dit stukje van de wereld slechts een speeltuin van piraten, of van schepen die hier kwamen wachten tot de moesson voorbij was. Light beschermde in ruil de sultan van Kedah tegen het machtige Siamese rijk, en Penang ging met Melaka en Singapore deel uitmaken van de Straits. Maar Groot-Brittannië verloor snel zijn belangstelling in de haven van Penang, dat in de vergetelheid zou verzonken zijn als het niet van de nijvere Chinese inwijkelingen zou afgehangen hebben (en ook een beetje van de Indiërs). Tegenwoordig heeft Penang zich ook wat nieuwe technologieën betreft op de kaart gezet, dit is de rijkste provincie van Maleisië (maar goed ook, want wie niet werkt, krijgt hier geen stempelgeld. En pensioen van de staat is enkel voorhanden voor regeringsambtenaren, niet voor wie in de privé of zelfstandig werkt - we hebben dat allemaal geleerd van onze chauffeur voor twee dagen Sjah). Typisch voor George Town zijn ook de straatgalerijen, zoals je kan zien op foto 5 (ze zijn wel zelden zo kleurrijk). Natuurlijk gedaan om de zon te ontlopen, t is in de schaduw al heet genoeg. Of als schuilplaats voor de slagregens tijdens het hoogtepunt van de twee moessons die Maleisië rijk is. Koddig besluit van deze kleine, goed verzorgde expo: een hele uitleg over de Durian (zie de stekelige buitenkant op foto 6, het vruchtvlees is geel), de zogenaamde koning der vruchten van Zuid-Azië. Alleen mag je er nergens mee binnen vanwege de penetrante stank (niet op bussen of in de metro, niet in hotels, t is in Singapore niet anders). Van stank gesproken: nergens, werkelijk nergens, hebben wij ooit zoveel openbare toiletten gezien als in Maleisië, doorgaans gratis bovendien. Hebben de Maleiers last van schijterij? Wel even opletten, Westerling: de Aziaat gelooft eerder in schoonspuiten dan in droogvegen, dus wc-papier kan je vergeten (behalve in de hotels uiteraard, die bieden beide opties).
Achter de Komtar-toren vindt elke zondag, dat wisten we van onze receptiehomo, een artisanale markt plaats, en wel binnen de voormalige busterminal, die door kunstenaars in beslag werd genomen. Het zou dom zijn geen kijkje te gaan nemen. Ja, leuk, er worden merkwaardige producten verkocht, er is een muziekgroepje (dat weliswaar een schabouwelijke versie van Hotel California ten slechtste geeft), iemand plaatst een hennatekening op een meisjeshand en een would be artiest maakt aquarellen on the spot. Maar er is ook een kleine gelegenheidsexpo van een professionele artiest, de Engelsman Thomas Powell, al lang woonachtig in Maleisië. Pretty ugly heet de tentoonstelling en ze heeft wel iets, zonder er nu al te enthousiast over te doen. Zie onze drie fotos: Powell vertrekt altijd van een geruststellende, soms idealiserende afbeelding, maar laat daar dan oorlogssymboliek op los. En die keizerlijke kat valt ook niet te betrouwen. Goed genoeg om niet slecht te zijn, maar niet goed genoeg om lang in ons geheugen te blijven. En zo kuieren we verder in wat grotendeels Chinatown is, want ook anno nu vormen etnische Chinezen de grootste bevolkingsgroep van het eiland Penang, en zeker van George Town. Daarom is de chief minister, verkozen door het volk, altijd een Chinees, al moet die wel overeenkomen met de hoogste macht, de gouverneur, die altijd een Maleier is en aangesteld wordt door de eerste minister van het land - zo werkt het staatsbestel hier. Wij houden wel van die oude shopping houses, ze geven kleur aan de stad al zijn ze niet allemaal even goed onderhouden. Enkelen werden recent omgetoverd in prachtige hotelletjes, zoals de twee op onze laatste twee fotos. Maar het allermooiste Chinese huis van George Town is meer dan 125 jaar oud en verdient een aparte blog, later vandaag.
PENANG / GEORGE TOWN (1): Penang Natl Park, floating mosque, Botanic Garden en Pano view
Die trein van KL naar Butterworth zit goed vol, maar legt de afstand vlot in 4 uur af. Wij moeten onderweg wel een schrikmoment verduren: omdat onze koffer niet in de bovenrekken paste, hadden we die links achteraan de wagon geplaatst (zoals vele anderen). Maar als we anderhalf uur later naar de WC gaan, ligt of staat onze koffer er niet meer bij! Nu weten we dat op Belgische treinen regelmatig bagage wordt gestolen, maar in Maleisië, waar een hand conform de oude interpretatie van de islam snel is afgekapt? We hebben er al een beambte bijgehaald, die nog meer in paniek lijkt dan wij, maar dan zien we het: iemand heeft onze koffer verhuisd naar rechts achteraan, waar hij beter klem staat tussen stoel en muur. Oef.
Butterworth is een grote, oninteressante stad, maar van hieruit lopen twee bruggen (waarvan een zomaar eventjes 24 km lang is) en 1 Ferry naar het eiland Penang, met als hoofdstad het naar een Engelse koning genoemde George Town. De spoorterminal sluit aan op de ferry-vertrekhal, een kwartier later hebben we vaste grond onder de voeten en bereiken we na een korte taxirit het Campbell House, ons hotel voor 5 nachten. Langs buiten niet spectaculair, maar goed centraal gelegen en van binnen een voornaam koloniaal huis, met mooie verpoosruimtes en een knap dakterras. Wij worden hartelijk onthaald door een Engelse, die getrouwd is met de Italiaanse chef van het (uitstekend) restaurant, en ook door een soort jonge en superenthousiaste major-domus, volgens ons een homo (in een moslimland?). Die praat ons voor onze eerste dag meteen een natuurdag aan, want het zal zeer warm en zeer zonnig worden en dan is het beter buiten de stad.
En zo blijkt. Met chauffeur Sjah rijden we eerst naar het verste punt: Penang National Park. De gebruikelijke activiteit is daar: een wandeling van anderhalf uur door de jungle (maak er voor dit oudje maar een kleine twee uur van, maar we zijn al blij dat we niet ten val kwamen), om uit te komen op Turtle Beach, waar inderdaad een conservatiecentrum voor schildpadden groot en klein is. Dan is het wachten op de voorbestelde speedboot, die je op een half uur terug naar het vertrekpunt brengt. Goed geregeld, fijne wandeling, maar de tijd nadert snel dat we dit niet meer zullen kunnen (we zijn ook veruit de oudste op deze op-en-neer wandeling, die je ook deels door een greppel voert waarlangs buffels in de koloniale tijd woudreuzen uit de jungle naar beneden sleepten). Veel fut zit er dan ook niet meer in om nog diverse andere dingen te ondernemen, maar een stop aan de Floating Mosque kan er nog af (waarom hebben ze die eigenlijk in het water gezet? Sjah weet het ook niet) en een kleine wandeling in de rustgevende Botanic Garden, waar veel apen rondhossen, ook. Rust in het hotel dringend gewenst. En in de airco, want het is vandaag 35 graden - in de schaduw, maar dit is nu net de zonnigste dag van de hele reis. Rust van 4 tot 6 toch, daarna rukken we weer op om te gaan eten, en wel in de Komtar Tower, het hoogste gebouw van de stad. Maar lieve help, om op die 68ste verdieping te geraken! Bijna een half uur doen we erover om ons na veel gevraag en een ware doolhof van liften op het dak aan te melden, nog nooit meegemaakt (er is werkelijk iets mis met het Maleisische richtinggevoel, en dan willen die bureaucraten alles nog met papieren en stempels confirmeren ook). Uiteindelijk vinden we met enige hulp de laatste lift, niet zonder hilariteit: turn right after the dinosaurs! Wablief? Maar ja, er zijn allerlei activiteiten voor kids in deze toren en een daarvan is een soort Jurassic Park, geprojecteerd op de muren en het plafond. Enfin, in het TOP VIEW restaurant moet je niet zijn voor het eten (al is de Asam Laksma, een licht-pikante vissoep van de streek zeker te vreten), het is ook meer een cafetaria dan een restaurant, maar The view, op heel Penang en Butterworth aan de overzijde, is gorgeous, zowel als de zon nog even schijnt als bij valavond en nacht. En zo werd dit toch weer een fijne, zij het vermoeiende dag. Morgen doen we het rustig aan in de stad zelf, die een even interessante, zij het veel minder oude geschiedenis heeft dan Melaka.
KL (11): Titiwangsa, Chow Kit wet Market, en laatste ode aan A.B. Hubbock
Zon monorail is toch een handig ding - en proper (dat geldt ook voor de treinen en metrostellen in Maleisië, dit is India niet). Op onze laatste excursie namen we die naar de terminus Titiwangsa, waar we twee zaken wilden bekijken. Maar eer we daar geraakten! KL is echt geen voetgangersvriendelijke stad en afgezien van enkele zeer toeristische buurten, kan je gevoeglijk fluiten naar richtingsaanwijzers. Vragen staat uiteraard vrij, en aangezien elke Maleier minstens een mondje Engels machtig is en vriendelijk geaard is, krijg je ook altijd een antwoord, maar daarom nog geen dat je veel verder helpt. Hoe vinden we nu het Titiwangsa Lake? Onze beste gok: een lokale Marriott binnenstappen en het daar vragen aan de receptie. Ja, mevrouw weet raad, maar ook that its a little tricky, omdat we een reusachtig rond punt moeten oversteken. Er is een underpass voor brommers en voetgangers, zegt ze, die moet je hebben. Dat lukt na enig speurwerk, maar aan welke kant moeten we uitstappen? Eerst aan de verkeerde, we zien de fontein van het kunstmatig meer aan de overkant spuiten, maar je kan toch geen snelweg te voet oversteken (zelfs niet mochten er zebrapaden bestaan: niemand, zelfs niet de allervriendelijkste Maleise automobilist stopt ooit voor een zebrapad, dat zit gewoon niet in hun systeem). Enfin, uiteindelijk geraken we toch terecht en het laatste stukje leggen we zelfs af op de achterzit van de brommer van een medelijdende parkwachter. Maar verhip, op dat meer of in dat park is niks geen activiteit, zelfs geen bootjesroeiers of pedalostampers (foto 3), we hadden dit net zo goed kunnen laten vallen. Nou ja, toch niet, vlak achter Titiwangsa Lake ligt immers de National Arts Gallery, zie onze blog van gisteren, zeker de moeite waard, en ook het Theater van KL, een beter gebouw geconcipieerd in de vorm van een ontluikende bloem (foto 4).
Andere wijk: Chow Kit, 1 stop met de monorail terug richting KL SENTRAL. Deze Chinese meneer werd in de 19de eeuw steenrijk in de tinmijnbouw en later als rubberboer, maar de wijk is nu bekend voor haar dagelijkse wet Market. Alles kan je hier vinden, van speelgoed over groenten en fruit tot vlees en vis, en in een enorme variëteit, maar wij zouden hier toch niets kopen, al lijkt het er allemaal redelijk hygiënisch aan toe te gaan, en staan er in ieder geval geen levende honden te wachten op de slacht, zoals in China. Toch maar weer snel weg hier, kwestie van geen nieuw coronavirus naar het Westen te brengen. We nemen ten tweede male een kijkje aan het Merdeka Square, waar Brits architect A.B.Hubbock zo mooi zijn duivels heeft ontbonden. Altijd opnieuw staan Chinezen zich hier te verdringen om op de foto te staan voor dat fraaie gebouw, als het jonge vrouwen zijn in de meest verleidelijke poses. Grappig om te vergelijken met Maleisische meisjes, die preuts voorbijkomen met een hoofddoek op. Wie verkiest u, de sletjes of de seuten? Daarna sporen we nog even naar Kuala Lumpur Station, nog een meesterwerkje van Hubbock. Enigszins vervallen en grotendeels vervangen door het veel grotere KL SENTRAL, maar er komen nog enkele treinen. Weliswaar niet degene, die wij binnen twee uur gaan nemen naar het noordelijke Penang, die vertrekt makkelijk genoeg uit SENTRAL, pal onder onze Hilton gelegen. Nog eenmaal de roltrappen op en af, en KL zit er helemaal op.
We hadden al beloofd nog wat kunst op te snorren - liefst van locals - en dat is er vandaag van gekomen. The National Art Gallery is, zeker voor een voetganger, moeilijk te vinden (zie onze blog van morgen), maar wij zijn doordouwers en vonden ze toch. Van buiten weer zon lelijk modern gebouw, bovendien ingekapseld tussen vele andere bouwsels, maar hola, binnenhuisarchitecten hebben ze in Maleisië wel. Al liet deze zich duidelijk inspireren door het slakkenhuisconcept van het Guggenheim in New York. Beneden twee kleine ruimtes met tijdelijke expos. Eerst het curieuze verhaal van Enrique de Melaka, zie hem daar fier staan op foto 2. Wat alleszins klopt, is dat de grote zeevaarder Magellaan in 1511, toen de Portugezen uit Melaka geschopt werden door de Nederlanders, een lokale slaaf nam die hij eerst mee naar Lissabon voerde, en daarna op zijn fatale reis om de wereld in 1521. Magellaan werd vermoord door Filipijnse inboorlingen, maar Enrique ontsprong de dans, en kreeg zowaar zijn vrijheid, want zo had Magellaan het testamentair bepaald. Niets werd verder van hem vernomen, maar hier wordt geponeerd dat Enrique, een proto-Maleier, misschien wel de eerste man was die de reis rond de wereld rondde. Nou ja. Ons lijkt het een vorm van koddig Maleis nationalisme, maar we gunnen die mensen hun pleziertje. Graag hadden we de performance van Dahn Illiani Yussof gezien (foto 3 en 4), ziet er spannend uit, maar helaas moeten we het stellen met de props, want mevrouw is vandaag niet aanwezig. Hoe dan ook niet iets wat je verwacht van een preuts moslimmeisje (leren hoofden onder hoofddoeken? Led lampen en een tattoo gun?). Op de hoogste verdieping vindt ook een kleine expo over kunst en eten plaats - curieuze onderwerpkeuze, maar enkelen komen goed voor de dag, vooral die bronzen kannibaal op foto 5 zegt ons wel wat).
Uiteindelijk gaat het hier toch om de vaste collectie, die zeer groot is en waarvan een keur in vier grote kronkelzalen wordt vertoond. Laat ons zeggen dat 20% ervan ons ten zeerste aansprak, wat een treffelijke ratio is. Vanaf foto 7 de o.i. Beste Twaalf in willekeurige volgorde even oplijsten (het zijn niet allemaal Maleiers, maar de locals zijn wel sterk vertegenwoordigd):
- de Singaporees Tang Da Wu, met zijn visie op Kuala Lumpur, want zo heet dit doek uit 1990. Goed getroffen, want KL is een monster! - de Duitser Askandar Unglehrt, geboren in 1943, wie heeft daar ooit van gehoord? Zelf heeft hij zeker van het surrealisme gehoord, want zijn Reflections on Sir Stamford Raffles (de stichter van Singapore) doen ons danig aan onze Magritte denken. - de monniken van Min Wee Aung uit Myanmar. Knap geschilderd, met ingebouwd 3D-effect. - Maleier Tan Chin Klang bakt het bruin met zijn zielentriptiek (wij maken er een diptiek van, om zo meer details te kunnen laten zien; op het linkerpaneel staat trouwens enkel een vlam in een kerker). Oké, er staat misschien wat te veel op, maar wat een vreemd-aantrekkelijke mengelmoes van Ensor (bijtende satire), Grosz (de expressionistische stad) en zelfs Bosch (het rechterluik is een hellevaart, toch?). - Uit KL afkomstig: Chua Chong Wong. Zijn te koop staand huis gaat meteen in de fik, wat zou hij willen zeggen? Maar dit is vooral een uitmuntend geschilderd werk, laag op laag, je moet er vooral dicht gaan tegen staan (Ai, dat alarm!). - Imanordin Shah is eveneens Maleier en bij hem mag er al eens gelachen worden, altijd een goed idee. Hyperrealisme met kwinkslag. - Alweer een Maleier: Abdul Latif Maulan. Hij maakt zich duidelijk ecologische zorgen in dit Forest reserved?. - Lee Boon Wang (1934-2016) werd geboren in China, maar verhuisde wellicht als jongeling naar Maleisië (mogelijk hadden zijn ouders Of hijzelf geen zin in het communisme?). Zijn werklui uit 1955 vormen het oudste doek van deze collectie, maar misschien nog altijd het allerbest geschilderde. En dat als 21-jarig broekje!). - Thematisch een van de interessantste werken is zeker dat van Othman Mansor. Deze Maleier past de nationale rubberindustrie een surrealistisch kleedje, en opnieuw is onze Magritte vlak in de buurt. - Wong Wuan Lee leeft in KL en verzorgt met deze Someone forgotten (dream and reality) zowat het meest enigmatische doek van deze collectie. Wij bleven er lang op kijken, want dit is zoiets als Las Meninas van Velazquez: een spiegelpaleis waar je niet uit geraakt. Knap, wellicht onze persoonlijke nummer 1. - Zulkifli Mohdi Dahalan leefde slechts 25 jaar, van 1952 tot 1977, maar dit fragment van Separate Reality maakt indruk. Brengt ons onder andere die Amerikaanse vriend van René H in herinnering, hoe heet die ook weer? Maar ook satirische tekenaar Ensor is in de buurt. - Een andere Zulkifli, Yusoff, heeft niet zo veel te zeggen, maar techniek heeft hij alleszins te koop. Of kunt u een bij zo mooi op een bloem laten landen?
Waarmee dus eindelijk is gebleken dat er wel degelijk verdienstelijke schilderende Maleiers bestaan, al valt het op dat een kleine helft onder hen, afgaande op hun naam, toch Chinese inwijkelingen zijn. Maar goed, niet zeuren, dit was een goed museumbezoek.
KL (9): KLANG, oude sultanstad met het beste Little India van Maleisië.
FRIM heeft ons natuurlijk niet erg lang beziggehouden, de dag is nog jong. En dus nemen wij aansluitend de trein, zomaar eventjes een (trage) rit van een vol uur enkel, naar Klang, de voormalige hoofdstad van de sultans van Selingor. Weer zon historisch verhaal: toen de Nederlanders Celebes (het huidige Sulawesi) in beslag namen, moesten lokale potentaten de wijk nemen naar elders. Een aantal kwam hier terecht en bestreed vanuit Klang met wisselend succes de Hollandse bazen van Melaka, telkens met het doel de specerijenhandel, later de tinmijnen, te controleren. Met de Britten konden deze sultans beter overweg, al werd het voorname gebouw op foto 1, door wie anders dan bezig baasje A.B Hubbock, natuurlijk niet voor die sultans gebouwd. Maar wel, in 1909, voor de Britse overheid en tijdens WO2 verbleven de Jappen hier ook graag. Na de onafhankelijkheid kwam het gebouw uiteraard aan de federale overheid van Maleisië toe, en die gaf het terug aan de sultan van Selongor, als dank voor bewezen diensten (deze vrome moslims bekostigden o.a uit eigen zak de moskee van foto 4, maar die staat in een andere stad, waar wij niet komen). In 2001 maakte de nieuwe sultan (nu nog steeds aan de macht) er de Galeri Diraja Sultan Abdul Aziz van, een gratis bezoekbaar museum ter ere van zijn geliefde vader. Wat aardig van hem! Niet dat wij koud of warm worden van al die koninklijke memorabilia, maar de kleine geschiedenis is interessant en dit is voorwaar een mooi onderhouden gebouw, hoewel de bepleistering hier en daar van de galerijzoldering valt, maar dat zal met de hoge vochtigheidsgraad van dit land te maken hebben.
Achter de hoek zijn, in een lange straat, de lokale Indiërs aan het feest. Ze kwamen voor de tinwinning, ze bleven en hun nakomelingen lijken nu allemaal een shop te hebben - hetzij in juwelen, in kledij, in voedingswaren of in brol allerhande. Dit alles met veel lawaai en Indische muziek, je zou werkelijk zweren dat je in Mumbai of Chennai was. De Indische moslims gooiden er een forse witte moskee tegenaan, maar er hindoes komen elders ook aan hun trekken. Bovendien merken we ook nog een gemeenschapshuis voor Chinese methodisten op, en een christelijke kerk. Klang, waar alle geloofsgemeenschappen thuis zijn. Behalve Joden uiteraard!