Je kan Chinese tempels bezoeken, maar een echt clanhuis is weer iets anders. Je had in Penang ooit die mekaar wreed bevechtende clans, zie onze vorige blog, maar de Cheah Kongsi (dat laatste woord betekent clan) vertelt een ander verhaal - dat van economische vluchtelingen, die allen vanuit het verpauperde bergdorp Sek Tong in het sociaal onrustige China van die dagen hun heil zochten in het opkomende Penang. Mensensmokkelaars kwamen daar niet aan te pas, ze kwamen met hun eigen jonken. De Hai San van Chung Keng Kwee nam hen onder hun hoede en door hard werk, eens te meer vooral in de tinmijnen, werkten ze zich op om als dankbaarheid een clanhuis te bouwen, inclusief huisgoden en een ruimte om mah-jong te spelen (een mysterieus spel waarvan niemand met zekerheid de origine kent).
Maar hoe dominant de Maleise Chinezen in Penang ook zijn, de stad heeft ook andere troeven. Waaronder, de laatste dertien jaar pas, een influx van originele Street art. Gewone murals, natuurlijk, maar de specialiteit van het huis zijn sculpturen van dunne stalen buizen - driedimensionaal werk dus, een ambacht van lokale mensen, doe het hen maar eens na. Actueel hangen er in de binnenstad 52 van die beeldhouwwerkjes die doorgaans de geschiedenis van de stad op speelse wijze weergeven. Alleen maar spijtig dat niet alle locals deze huisvlijt, die door toeristen gretig wordt gefotografeerd, kunnen waarderen: hier en daar hangen helmen van brommers over de sculpturen, foei, optreden burgemeester! Zoals men ziet wordt op foto 4 de clanoorlog van de 19de eeuw herdacht, maar in Love Lane, zo genoemd omdat vele rijke Chinezen hier minnaressen hadden gehuisvest, heerst een vrediger toon. Elders wordt de riksja herdacht - die bestaat nog, zijn het enkel voor lui toeristengebroed, je zal er geen Maleier meer zien inzitten. Fietsen, dat doen ze wel, maar die volslanke dame van onze foto kan toch beter niet op een eenvoudig Maleisisch rijwiel plaatsnemen. Jazeker, Penang kan nog een stad voor backpackers zijn, ze is zeker niet superduur. Maar ook niet belachelijk goedkoop (meer). De binnenstad mag dan al een gezellig ouderwets rommeltje wezen, George Town heeft ook een koloniale kant, vooral aan de haven, en die ziet er heel netjes en very British indeed vooral de gele Town Hall en de latere helderwitte City Hall. Na de dood van Queen Victoria werd er ook een staande klok geplaatst, ze staat er nog, in de buurt van Fort Cornwallis (dat wij links lieten liggen) en de Esplanade, waar aan een uitbreiding wordt gewerkt (maar het groene grasveld, indertijd een ideaal cricket-terrein, zal wel eeuwig blijven liggen).
Chinezen, oude Engelsen, wat Indiërs (die kolen morgenvroeg nog even aan bod): allemaal waar, maar Maleisië blijft natuurlijk in hoofdzaak een islamitisch land (al neemt niemand aanstoot aan al die andere geloven en culturen). En dus heeft de binnenstad ook een grote moskee (een nog grotere, moderne, staat 5 km buiten de stad). Hoe dan ook komen wij s avonds altijd graag terug in ons Campbell House, zonet hebben we er overheerlijk Italiaans gedineerd, al hebben we de voorbije dagen, zonder er ziek van te worden, elders in de stad toch ook vier Penangse, en licht pikante specialiteiten geproefd. Maar wat zien we om de hoek van ons hotel? Ook daar zon frivole sculptuur in staaldraad, het was hier vroeger zowaar de spionnenbuurt. Echt weer iets voor The Passenger, die morgen wel moet doorreizen naar zijn laatste Maleisische bestemming, maar nog een hele voormiddag aan het onuitputtelijke George Town kan besteden.

















|