Ik neem hem mee naar mijn plekje aan het water. Je hoort boten voorbij varen, en we zitten samen in stilte. Hij weet wel dat ik niet goed bij m'n hoofd ben, maar da's de reden waarom hij hier zit, naast me. En net wanneer hij me wil vertellen, dat hij me geen liefde te geven heeft, beseft hij dat we op dezelfde golflengte zitten. We kijken naar de rivier, en hij weet plots hoezeer hij me lief heeft. Dat was altijd al zo. Hij wil met me mee, de wereld in. Hij weet dat ik hem vertrouwen zal, hij beroerde me met zijn geest. Ik wil met hem mee, blindelings. Ik denk dat ik hem vertrouwen kan, ik ben beroerd door zijn geest. Hij neemt m'n hand, en leidt me van de rivier weg, maar de rust in mijn hoofd blijft. Een zon als honing. Hij toont me waar ik kijken moet om schoonheid te ontdekken in deze grauwgrijze wereld. Zonder elkaar lijken we nergens heen te gaan. Ik wil niet buiten gaan als hij binnen blijft. Zonder hem ben ik bang in het donker. Maar als hij bij me is zie ik zelfs door de donkerte heen, een uitgestrekt licht, zo ver je zien kan. Hij draagt me naar huis. Thuis. Dag en nacht kan ik naar hem zitten kijken. Hij laat m'n hoofd niet behoedzaam en verward worden. Hij laat mijn hart niet zwaar worden. Hij toont me de kracht die in me huist. Hij laat mijn ziel niet eenzaam worden. Hij laat me beseffen dat liefde in mij zit, niet in mensen of dingen rondom me. Hij is er, voor mij. Hij is hier, voor mij. Hij laat me geen muren om me heen bouwen. Hij behoedt me voor wanneer ze om zouden vallen, over me heen. Hij zorgt dat de stormen in me gaan liggen. Hij laat me over water lopen. Hij vangt me op als ik val. Ik verdrink alleen nog maar in zijn ogen. En alles zou goed zijn. Niets ongewoons, niets raars. We zitten samen op een muurtje en hij vertelt me dingen die ik niet weet. We liggen samen in het gras en ik vertel hem dingen die hij niet weet. Hij is geen mirakel, hij is geen heilige, maar hij is er voor mij, hij is mijn soldaat, die mijn oorlogen vecht, en voor vrede zorgt. Ik kan bij hem terecht met mijn boze dromen en angsten. Hij beoordeelt me niet, hij veroordeelt me niet. Hij houdt me vast, stevig in zijn armen, alsof hij me nooit loslaten zal. Voor altijd. Wanneer hij zijn handen op mijn gezicht houdt, met zijn vingers mijn ogen sluit en mijn lippen zoent, houden mijn demonen zich stil. Hij doet me beseffen dat het niet te laat voor me is, dat de hemel nog even op me zal moeten wachten. Met armen wijd gespreid wacht ik hem op. Hij is de soldaat die op verre gronden vecht voor me. Hij is de jager die vers voedsel voor me brengt. Hij is de geliefde die achter mijn ogen zoekt naar me. Als hij er niet is, mis ik hem. Als ik er niet ben, mist hij me. Zonder beslag te leggen op elkaar. Hoever we ook van elkaar verwijderd zijn, we vinden altijd de weg terug naar elkaar. Hij laat me mezelf zijn, ik laat hem zichzelf zijn. Toch lijken we elkaars gedachten te kunnen lezen. In zijn ogen breekt de zon door als hij vrolijk is. Wij zijn altijd samen. Wij zijn altijd één.
|