Deze ochtend, in mijn wagen op mijn weg naar het werk, merkte ik op hoe vredig er alles bij lag. Het had behoorlijk gevroren de voorbije nacht, en het leek alsof er aan elk takje van elke boom stukjes mist achtergebleven waren. Een vredig wit landschap, in schril contrast met de storm die in mijn hoofd heerste.
Op kantoor merkte ik dat de infectie, het beestje dat in m'n lichaam was binnengeslopen, nog lang niet verdwenen was. Mijn rug deed pijn bij elke beweging. Maar binnen de schoonmaaksector moet alles blijven draaien. Er wordt geen rekening gehouden met weekends, feestdagen of ziekte. Je wordt geleefd, je wordt gewerkt. Vandaag moest ik wel binnenkomen, de verloning van mijn personeel moest worden doorgestuurd, wie anders zou het doen ? Meer dan ooit besef ik dat ik uit de schoonmaaksector weg moet, ook al intrigeert de wereld me enorm. Ik ben te perfectionistisch, en klop daarom veel te veel uren. En voor elk probleem dat je oplost, duiken er twee andere op. Het houdt nooit op. Ik wil niet denegrerend klinken, integendeel zelfs, maar je werkt grotendeels met mensen die niet willen werken maar die, meestal tijdelijk, moeten werken om hun uitkering niet te verliezen. Motivatie is dus onbestaande of ver te zoeken. Of je werkt met mensen van andere culturen, die, met alle respect, geen gezag van een vrouw dulden. En dat merk je. Alsof je tegen muren praat. Ik moet mezelf dus alweer op de arbeidsmarkt gaan profileren, terwijl ik er zo geen zin in heb, maar ik maak mezelf wijs dat ik doorbijten moet, en dat alles beter zal gaan met me, zodra ik een andere job vind. Terug de vertegenwoordiging in, want blijkbaar krijg ik het onverkoopbare verkocht, terwijl ik er geen zier van geloof.
Een aangename maar veel te korte tussenstop op mijn plekje onderweg naar huis. De rust leek even weergekeerd te zijn. Tot ik abrupt uit mijn gedagdroom werd gehaald. Het onding rinkelde. Ik was niet van plan op te nemen, maar ik zag dat het m'n oudste zus was, en besloot dan toch maar op te nemen, ze wou vast het oudejaarsmenu bespreken, dacht ik. In plaats daarvan belde ze om te vragen of ik al wist dat mijn vader een hartinfarct had gekregen. Mijn gedachten sloegen op hol. Tuurlijk wist ik dat niet. Ik weet niet meer hoe ik thuisgeraakt ben, ik herinner me alleen nog welke gevoelens er door me heen gingen, zo helder als de ijzige lucht op dat exacte ogenblik. Pure angst, in zijn meest rauwe, zuivere vorm. Dit mag niet, niet nu, niet mijn vader. Alsof dergelijk nieuws op een ander ogenblik wel gepast zou komen. Toen ik thuis aankwam zat mijn man gezellig aan de telefoon te keuvelen met een vriend. "Leg op, er is iets mis met m'n vader.", zei ik. Hij moet aan m'n gezicht de ernst van de situatie gezien hebben, want hij handelde vlug het telefoontje af, en hing op. Ik legde hem kort uit wat m'n zus me verteld had. We begaven ons naar mijn wagen, en gingen de kinderen van school afhalen. Het wachten op de bel leek een eeuwigheid te duren. Samen reden we richting mijn moeder. Onderweg probeerde ik zo normaal mogelijk te doen, overliep met mijn meisjes naar gewoonte het verloop van hun schooldagje, en bekeek het rapport van mijn oudste dochter heel grondig.
Toen we de oprit van m'n ouderlijk huis opreden merkte ik dat ook mijn zus ondertussen aangekomen was. Ik bereidde me voor op het ergste en begaf me naar binnen. Mijn vader zat daar, rustig op zijn vaste stekje een sigaretje te roken. Mijn moeder moet de verwardheid en de angst in mijn ogen hebben kunnen aflezen, en probeerde me gerust te stellen. Mijn zus, voorbarig als altijd, had me opgebeld zonder alle details van het verhaal te kennen. Mijn vader moet kort na nieuwjaar een kleine ingreep ondergaan. Hij was naar onze huisarts gegaan voor het verplichte bloedonderzoek en de cardiogram voorafgaand aan een ingreep. Uit het cardiogram bleek dat mijn vader recent een hartinfarct had gehad. Alleen had hij er vreemdgenoeg niets van opgemerkt. Hij kreeg meteen bloedverdunnende middelen, en moet zich rustig houden. Volgende week moet hij al het ziekenhuis in om via allerhande testen, te weten te kunnen komen wat er gaande is. Het is dus nog even afwachten. Even later waagden we ons al terug aan de typische galgenhumor die binnen onze familie leeft, en waarvan vreemden vaak raar opkijken. Toen we, een goed uur na onze aankomst, terug vertrokken zei mijn vader me : "Hey, ik kom nog uit de tijd dat de mannen van staal waren en de boten van hout, terwijl het nu net andersom is. Het komt wel goed." Hij probeerde me gerust te stellen, terwijl ik zijn eigen ongerustheid en onzekerheid er zo doorheen zag.
We keerden huiswaarts, en een aantal uren later vertrok m'n man naar z'n werk. Ik zocht een uitlaatklep via mijn computer, maar zat volledig geblokkeerd. Zelfs het schrijven lukte me niet meer. Was dit een voorbode ? Een hint dat therapie me niet meer redden kan ? Heeft het me ooit kunnen redden ? Kan ik mezelf nog redden ? Misschien is mijn tijd gewoon gekomen. Een hoofd vol vragen zonder antwoord. Totaal uitgeput zette ik mijn computer uit, zette mijn favoriete cd op, legde me op de sofa, en las met veel moeite enkele stukjes Herman De Coninck, in een poging enkele woorden van herkenning te vinden.
|