Er is iets aan de hand, denk ik zodra ik de parking op rijd waar ik sinds jaar en dag gebruik van maak, elke keer als ik naar Leuven kom. Terwijl ik hier anders plaats zat vind, is vandaag elk plekje ingenomen en duurt het even alvorens ik een plaatsje vind waar ik mijn wagen nog net kan tussenwurmen. Terwijl ik richting parkeermeter wandel, merk ik op dat nagenoeg de hele parking is ingenomen door politiewagens . En dan daagt het me: deze ochtend hoorde ik het op het radionieuws. Laatst werd een jonge politie-agente koelbloedig doodgeschoten tijdens een interventie en vandaag vond, hier in de Leuvense St-Pieterskerk, de begravenisplechtigheid plaats. Ik lees de namen van de gemeenten en steden op de politiewagens: Maldegem, Lokeren, Antwerpen, Hasselt, ... Een laatste eerbetoon aan een gesneuvelde collega, en twee ere-medailles, postuum. Alsof daarmee het leed van de nabestaanden verzacht zal worden.
Ik keer terug naar mijn wagen, deponeer het parkingticketje op het dashboard, en vertrek terug, deze keer richting het St-Rafaëlziekenhuis, een oubollige afdeling van het hypermoderne universitaire ziekenhuis even verderop. Ik besef dat ik ruim een uur te vroeg ben, en je beurt afwachten in een wachtzaal lijkt sowieso al tergend lang te duren, maar hier zit ik er niks mee in. Dadelijk, in het oude, krakende gebouwtje, zal ik even de tijd vinden om tot rust te komen.
Het is een mooie dag, vandaag. Na dagenlang regenweer eindelijk een droge dag. Koud weliswaar, maar met een flets zonnetje en een heldere lucht lijkt het gewoon al warmer. Alles is beter dan regen. Ik wandel voorbij een bushokje, en aangezien ik steeds mijn blik naar de grond toe gericht hou, valt het me op hoeveel platgelopen kauwgom er wel ligt. Het feit dat dit een studentenstad is, zit er vast voor iets tussen.
Alvorens naar de wachtzaal te gaan, moet ik me in het hoofdgebouw aanmelden. Ik maak van de kans gebruik om nog snel even het toilet op te zoeken. In deze kleine ruimte merk ik mijn beroepsmisvorming op; meteen valt mijn oog op een stoffig verluchtingsroostertje en het oude lavabootje met dito kraan zijn dringend aan ontkalking toe. Drie inschrijfbalies. Een nummertje hoef ik niet te trekken want de zaal is, op de dame achter de balie met bordje "huidziekten" na, verlaten. Ik stap op haar toe, overhandig mijn sis-kaart terwijl ik de naam van mijn dokter vermeld. Ze zucht, diep. "Dit is de balie voor raadplegingen huidziekten, niet voor raadpleging psychiaterie", zegt ze kort. Ik wijs haar vriendelijk op het feit dat er niemand aan de andere balies zit, en nadat ze dat zelf even diende te bevinden, schrijft ze me met tegenzin in. Wat fijn, denk ik, zo geholpen worden door iemand die met een dergelijke levensvreugde komt werken. Ik wandel even later terug naar buiten, waarbij de persoon vlak voor me zo hoffelijk is de zware glazen deur net voor mijn neus dicht te laten gaan. Ieder voor zich. Ik duw mezelf een weg naar buiten, steek een sigaretje op, en wandel naar de zij-ingang van het gebouw dat vast in een ver verleden een waar pronkstuk was, maar dat ondertussen meer en meer staat te verkommeren, in afwachting van een glimmend metalen modernistisch bouwwerk dat in de plaats zal komen.
Mijn telefoon schud mij wakker. Een personeelslid haalt me uit mijn mijmeringen met een vraag waarop ze meteen zelf het antwoord geeft. Ik hang op, en schakel het onding uit. De oude houten deur heeft net een opknapbeurt achter de rug, en glanst, nagelwit, helaas waarschijnlijk niet voor lang. Ik loop de trap op en merk dat de erbarmelijke staat van het gebouw zich nog meer aan de binnenkant doet gelden. Vochtplekken, verf die afbladert, een oude vloer die niet meer te redden valt. Ik open de typische fel oranje gekleurde deuren, en wandel naar het loket. Onderweg passeer ik een duidelijk verwarde man. Hij vraagt me of ik een dokter ben, en wanneer ik negatief knik, roept hij euforisch "Dan moet je hier zitten, dan moet je hier zitten !" Ik negeer hem, en de dame achter de aanmeldingsbalie schuift het raampje open, ze glimlacht herkennend, en overhandigt me een papier. Ik neem het aan, en begeef me richting wachtzaal, waarvoor ik eerst nog talloze fel oranje deuren moet passeren.
Vrijwel altijd heb ik alleen in de wachtzaal gezeten, nadenkend over de dingen die ik mijn dokter niet mag vergeten te vertellen. Deze keer heb ik minder geluk: over me zitten twee dames, duidelijk moeder en dochter. Ik schat ze om en bij de zestig en veertig. De moeder kijkt ontzettend verontrust, en ondertussen vraag ik me af of de dochter wel beseft waar ze is. Ze is duidelijk onder invloed van veel te veel medicatie. Ik ben zo slecht nog niet af, denk ik bij mezelf. De professor komt even tot aan de deur van de wachtzaal, en verdwijnt vrijwel onmiddellijk. De moeder port haar dochter aan, "het is jouw beurt" en meteen roept ze de professor nog toe. "Dokter, ze is weer volop bezig met allerlei pilletjes, waar ze ze vandaan haalt, weet ik niet." Ondertussen strompelt de dochter gedwee de trap op, richting spreekkamer.
Nog even, denk ik. Ik kijk om me heen. De ouderwetse bruine plastic stoeltjes, het rek met nog steeds dezelfde foldertjes van jaren geleden, de twee landschappen aan de muur, foto's van stranden alwaar de golven tot rust komen. Hier, in dit wachtkamertje, lijkt het alsof de tijd heeft stilgestaan. Wat later slentert de dochter terug de wachtzaal binnen. De moeder doet haar jas aan en zonder één woord te zeggen vertrekken ze.
Het duurt niet lang meer of ik zie de professor snel voorbij de wachtzaal passeren. Woorden hebben we al lang niet meer nodig, ik sta op, loop de trap op, en wacht op het einde van de gang. Luttele minuten later zie ik de lift stoppen, en stapt hij stevig mijn richting uit: een niet al te grote, eerder magere, grijze man, met gezien zijn leeftijd verdacht sportieve schoenen aan, die niet in het plaatje passen en vloeken met de witte doktersjas. Pretogen die als het ware tot in mijn ziel kijken. Hij neemt met beide handen mijn hand vast en zegt "je ziet er goed uit", waarna hij me binnenleidt in het oude getrouwe kamertje dat dienst doet als zijn spreekkamer. Ook hier lijkt het alsof de tijd geen vat heeft op de dingen. Brede vensterbanken vol met foto's van familieleden, stapels papieren her en der. Het schilderij van de zwangere vrouw in de hoek. De oude bruine sofa tegen de enige muur waar geen boekenkasten staan. Maar deze keer puilen de boekenkasten niet uit. Deze keer is de grote tafel, vast ooit een vergadertafel, niet meer volgezaaid met stapels boeken en stapels papieren.
We nemen plaats aan een piepklein kramikkelig bureautje, ik geef hem het papier en hij grist een leeg blad uit één van de stapels papieren rondom hem. "Ben je aan het opruimen ?", vraag ik. "Ik ben aan het verhuizen. Ik moet op pensioen op het einde van het jaar." Hij merkt blijkbaar de paniek in mijn ogen op, en stelt me meteen gerust. "Voor een heel beperkt aantal mensen zet ik daarna thuis mijn praktijk verder. Dus als je verder bij me op controle wil blijven komen..." Ik slaak een zucht van opluchting, en we keuvelen even verder over zijn pensioen. Hij vraagt hoe het met me gaat, en ik geef hem het relaas van de afgelopen weken. Ik vertel hem over hoe moeilijk ik rust lijk te vinden. Over hoeveel zin ik wel heb om eindelijk aan pianolessen te beginnen. Ik vertel hem over de leuke en minder leuke momenten. Hij antwoord op zijn typisch rustige manier, en ik herken mezelf in zijn antwoorden. Hij beschrijft de dingen zo ontzettend mooi en correct, zonder te kort te doen aan iets of iemand. Bij hem lijkt alles eenvoudig.
Een half uur later stap ik terug mijn wagen in, moe maar voldaan. Tot over een maand, Leuven.
|