Gedichten... wat moet het ongelovelijk zijn iets op papier te kunnen zetten, woorden waarin anderen kunnen verdrinken. Dergelijk talent, daarover te beschikken, moet een ontzettend gelukzalig gevoel zijn.
Gedichten... Op moeilijke dagen, en die zijn er zo vaak, is er altijd wel eentje die de dag wat minder moeilijk maakt, de perfecte beschrijving van mijn gevoelens. Hoe gek het ook klinkt, misschien ondanks mijn leeftijd, blijf ik wel voor altijd een beetje kind, en laat ik mezelf verdrinken in andermans woorden, laat ik mezelf er helemaal in op gaan.
Soms doe ik wel eens een poging. Laatst vond ik een oud schriftje van me, volgepend met flarden, stukken emoties neergepend in dronken buien van verdriet. Toen ik door de jaren heen bladerde, en mijn gevoelens van toen herleefde, merkte ik toch wel met enige fierheid dat ik in positieve zin geëvolueerd ben. De weg is nog lang, dat weet ik. Maar ik heb die oude gevoelens, donker als maar zijn kon, laten verdwijnen, genadeloos knisperend in de haard.
Toch weet ik maar al te goed dat je het verleden niet zomaar door de schouw kunt laten in rook opgaan. Stel je voor : grote schoonmaak in je verleden, ramen open, en hup, weg narigheden, een frisse wind die alles wegwaait. Als dan maar kon. Ik wil ze gewoon niet meer herleven. De doodsverlangens die ik toen had, en nu vaak ook nog, maken me somber, gezien mijn huidige situatie. Een vreemde vorm van heimwee: terwijl ik toen nog de vrijheid had ermee om te gaan hoe ik dat wou, kan ik dat nu niet meer. Mijn verantwoordelijkheidsgevoel jegens m'n kinderen, maar vooral mijn liefde voor die twee, is gewoonweg te groot. Ik kan of mag me niet meer permitteren mezelf te laten wegglijden in die neerwaartse spiraal van gevoelens. Ik moet vechten, voor hen. Zij zijn de enige reden waarom ik hier nu ben. "Kinderen het leven schenken", zeggen ze dan. Bij mezelf, moet ik bekennen lag dat even anders, zij schonken het mij.
De bibliotheek, de zalig herkenbare geur van oude boeken die me in de gang tegemoet komt. Blindelings, met m'n hoofd naar de grond gericht, zodat ik niemand hoef te zien, loop ik dan door naar mijn favoriete afdeling : Poëzie. Ik zoek zorgvuldig een aantal boeken waarin ik geschreven vind wat op dat ogenblik het dichtst bij m'n eigen gevoelens aanleunt. Ik ontleen ze, en terwijl ik naar de wagen loop, kan ik de drang niet tegenhouden om al een boek open te slaan. Telkens begeef ik me zo naar m'n auto als ik uit de bibliotheek kom; met m'n neus in een boek, slenterend tussen de huizen en langs de mensen heen.
Ik hou er niet van mensen aan te kijken op straat. Steeds hou ik m'n blik gericht naar de grond. Als ik rondkijk, krijg ik meteen het gevoel dat mensen me aanstaren. Als ik rondkijk, kom ik tot het besef hoeveel mensen er wel om me heen zijn, en dat geeft me een ongemakkelijk gevoel. Ik kan er soms versteld van staan hoe levenden op doden lijken. Ogen, die nietsvermoedend, nietszeggend kijken, en zwijgend langs je gaan.
|