Iedereen zet wel eens een muurtje op, iedereen doet zich wel eens wat anders voor. Bij een sollicitatiegesprek bijvoorbeeld, of bij een eerste afspraakje. Dat muurtje kan er staan om uiteenlopende redenen, om indruk te maken of uit zelfbescherming. Ik heb ook zo'n muurtje. In feite is mijn muurtje ondertussen uitgegroeid tot een gigantische bouwwerk. Een muur, om mensen op een veilige afstand te houden, met bovenaan eindeloos veel prikkeldraad, onder hoogspanning zelfs, en met hier en daar dreigende bordjes die waarschuwen om niet dichterbij te komen.
Vraag het merendeel van de mensen die mij kennen, of beter nog, vraag aan alle mensen die me kennen, een paar enkelingen uitgezonderd, hoe ik ben. En je krijgt gegarandeerd een beeld van een zelfzeker persoon, een problem-solver, iemand bij wie het geluk aan diens zijde staat, iemand die vaak snedig uit de hoek komt, en die andere mensen vaak als eerste zal aanspreken. Een extravert persoon, tout court. Het beeld dat ik anderen al zolang ik me herinner op de mouw speld. Een beeld van een persoon die ik in realiteit maar wat graag zou zijn. Wat zou ik graag mijn eigen muurtje zijn. Alles wat ik niet ben.
Soms, héél soms, vind ik de moed om iemand het achterste van m'n tong te laten zien. Vaak is dat dan iemand die me niet te na aan het hart ligt, iemand die me aldus moeilijker kwetsen kan. Elke keer krijg ik hetzelfde antwoord: dat ze een compleet ander beeld van me hadden, en op zo'n momenten denk ik stiekem "missie geslaagd, het muurtje werkt nog."
Niemand laat ik binnen dat muurtje. Niemand. En toch, af en toe, is er plots iemand die bijna helemaal binnen raakt. Zonder ik het zelf besefte, binnengeslopen op kousevoeten. Tot nog toe eindigde dit steeds in hartzeer. Iemand komt te dichtbij, ziet wie ik werkelijk ben, en keert om, terwijl ik gekwetst achter blijf, en mezelf probeer af te leiden door de zwakke plekken in mijn muur te zoeken en te versterken. Een versterkte burcht om me heen, die keer op keer groter wordt.
Ik weet dat ik slimmer zou moeten zijn, ik kan mijn vertrouwen niet stellen in die muur, want als ooit deze muur valt, wordt ik eronder bedolven en blijf ik vermorzeld achter. Toch is het een noodzaak geworden. De "immer vrolijke K." beschermt de zwakkeling die ik werkelijk bent.
Misschien. Misschien vind ik ooit de moed om héél rustig, steen voor steen, de muur te slopen, zodat mensen m'n ware ik zouden zien. Valse hoop, want ze zouden zich vast rot schrikken, en ik zou achterblijven, alleen. Mijn muur zal voor altijd een deel van me blijven.
Misschien haal ik er ooit nog het Guinness Book of Records mee, en prijkt er naast de foto's van de Chinese Muur en de muur van Berlijn, een foto van mezelf met als onderschrift : "De muur van K., met stip op nummer drie in de lijst van grootste muren..."
|