Tien jaar. Tien jaar zijn mijn man en ik ondertussen samen. En in die tien jaar heb ik nooit anders geweten dan dat zij ons het leven probeerde zuur te maken. De oude wederhelft, de ex-vrouw, de vlees geworden antichrist. Voor ons althans. Ik leerde hem kennen toen hij al volop aan het scheiden was. Hij woonde terug in bij zn ouders. Dus, als je het uit dat opzicht bekijkt, zou ze niet echt iets tegen me kunnen hebben. Ik was niet de reden van hun scheiden. Dat lag enigszins anders. G. had het ongeluk om, als achttienjarige knaap, met zn allereerste echte vriendinnetje, meteen prijs te hebben. Drie maanden waren ze samen, en hij merkte dat het niks zou worden. Maar zij, toen zeventien, kwam op de proppen dat ze zwanger was. De ouders werden op de hoogte gebracht, en die vonden het maar beter dat de twee zouden trouwen. Het was gedoemd te mislukken. In een poging de boel alsnog te redden kwam er nog een tweede kind, maar het ging van kwaad naar erger. Tot op de dag dat hij thuiskwam en haar vader naast haar stond met echtscheidingspapieren, klaar om getekend te worden.
Misschien neemt ze hem kwalijk dat ze haar jeugd gemist heeft. Misschien ook niet.
Misschien is ze gewoon door en door slecht. Misschien kan ze eenvoudigweg het licht niet in andermans ogen zien schijnen. Misschien is ze van dat type vrouwen die ondanks een breuk hun oud-partner toch niet kunnen loslaten, die eeuwig jaloers blijven.
Al vanaf het begin klikte het ontzettend goed tussen zijn kinderen en ik. Een geluk, wat je hoort soms andere dingen. Ik kreeg een aanhangwagentje in de vorm van zijn dochter. En in plaats van blij te zijn dat in de twee weekends per maand dat ze bij hun vader vertoefden, haar kinderen in goede handen waren, deed ze er alles aan om de boel te verzieken. En ze gebruikte telkens weer het verkeerde middel in haar pogingen ons te raken: haar eigen kinderen werden het wapen waarmee ze ons zo zeer trachtte te raken. We werden genoodzaakt alles voor de twee aan te schaffen; kleren, schoenen, jassen. Want wanneer we ze gingen afhalen, kwamen ze in erbarmelijke toestand naar ons. Geen extra kleren, geen jassen, kapotte of te kleine kleren en schoenen. Als we al ergens heen moesten, dienden we sowieso eerst thuis te stoppen om hen om te laten kleden, zo erg was het.
Weekendwissels omwille van feestjes werden pertinent geweigerd. Bij een telefoontje of de kinderen op zondag een uurtje later naar huis mochten omdat we op een doopfeest zaten van familie, en omdat het dessert nog geserveerd moest worden, werd er doodleuk verwittigd dat indien de kinderen niet stipt op het afgesproken uur thuis waren, de politie zou worden opgebeld. Geen rapporten, uitnodigingen over schoolfeesten, niks. We moesten achteraf vernemen wanneer één van de twee in het ziekenhuis had gelegen.
Van één ding kan je haar echter niet beschuldigen. Als er iets betaald moest worden was ze er, als de kippen zo snel. De rekeningen vlogen ons om de oren. Zelfgetekende apothekersrekeningen, de kinderen die bij een kleine ingreep in dagopname in eersteklaskamers werden gelegd om zo het remgeld boven het vastgelegde bedrag te krijgen, je kan het zo gek nog niet bedenken.
Jaren kregen we opmerkingen van de kinderen, dat ze het gezeur over hoe slecht hun papa wel was, zo beu waren, jaren zeiden we tegen elkaar dat dit ooit nog wel tegen haar zou keren. En inderdaad, dat deed het ook. De oudste vertrok bij haar mama van zodra ze de leeftijd had waarop ze zelf kiezen mocht. Maar ondertussen heeft ze wel geen aangename jeugd gehad, en dat vergeef ik haar mama nooit.
xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
|