Ik leerde L. kennen rond de jaarwisseling. We werden vrienden, maar al gauw werd onze vriendschap verstoord door het feit dat zijn gevoelens dieper gingen dat de mijne. Hij legde zich neer bij het feit dat ik niet meer te bieden had dan vriendschap, maar al gauw bleek dat dit moeilijker was dan we dachten. Het ene misverstand volgde het andere op, en we belandden in een situatie dat de ene enorme ruzie de andere opvolgde.
Vriendschap leek maar niet te lukken, en ik besloot de knoop door te hakken. Ik wiste hem volledig uit mijn leven en zorgde ervoor dat hij me niet kon contacteren. Dat was dat, dacht ik.
Dacht ik, dus. Want hij bleef volharden. Hij vond altijd wel een manier om me te contacteren, ofwel lokte hij me simpelweg uit mijn tent.
Onze laatste ruzie was er één van jewelste, vol ongehoorde verwijten. Een hele tijd hebben we elkaar gemeden, de geslagen wonden waren te diep en het duurde lang eer ze herstelden, zowel bij hem als bij mij. Maar hij contacteerde me weer, en we probeerden de ragfijne draad tot vriendschap weer op te nemen, na een heleboel afspraken. Want we hadden beiden behoorlijk wat fouten gemaakt, en we wilden niet meer in herhaling vallen. De eerste contacten verliepen wat stroef, toegegeven. Maar ondertussen kennen we elkaar heel wat beter, en appreciëren we elkaar voor wat we zijn. Vrienden. De gemaakte afspraken zijn vergeten en zijn verliefdheid is over. De laatste oorlog die we voerden, lijkt ondertussen een eeuwigheid geleden.
Af en toe verbaast hij me, en doet of zegt hij iets wat ik totaal niet zou verwachten van hem. Toen ik hem mijn onrustbarende nieuws vertelde bijvoorbeeld. Hij was één van de enige die oprecht en eerlijk reageerde, en dat had ik eerlijk gezegd niet verwacht van 'm.
Vandaag, tussen twee klanten in, ging ik lunchen met hem en zijn driejarig dochtertje. Alles verliep heel ontspannen, en dat kon ik écht gebruiken. Ik hoefde niet te veel te zeggen opdat hij me begrijpen zou. En ondanks het feit dat we elkaar nauwelijks zien, vond hij het toch niet erg dat dit groot kind het merendeel van de tijd met zijn dochtertje aan het spelen was. Gewoon, omdat hij aanvoelde dat de dag me niet goed afging, en dat ik het moeilijk zou hebben om over koetjes en kalfjes te moeten praten. Hij sneed even het onderwerp aan, kort, of net lang genoeg.
Toen ik in mijn wagen zat, vertrekkensklaar, zei hij nog vlug door het raampje : "Het gaat niet zo goed met je hé." Ik vroeg hem waarom hij dat dacht, en hij antwoordde eenvoudigweg : "Omdat je cd van Jeff Buckley opstaat." Hij beoordeelde of veroordeelde me niet, hij liet het me toe en toonde er zelfs begrip voor. Op gebied van muziek zijn we dan ook twee handen op één buik, hij en ik.
Wegrijdend uit Oostende besefte ik dat ik 'm dankbaar ben dat hij is blijven volhouden, blijven volharden om zijn verliefdheid om te buigen tot vriendschap. Ik ben blij dat hij erin geslaagd is, want ik heb er een erg goede vriend aan.
|