Startdatum: om meteen de drempelvrees te verlagen stel ik voor dat iedereen een reactie ventileert over het wegblijven van een birdyreünie; het kan kort in de 'poll'-rubriek en wat uitgebreider in dit communicatievenstertje. Het was Oswald die mij ooit voorstelde ons wat dieper in het internet te nestelen, wat nu via deze blog is gebeurd, weliswaar zonder een referendum te houden. Bij deze nodig ik jullie uit je mening te ventileren, want de bedoeling is een handig alternatief aan te bieden. Tot heel binnenkort …
04/07/08
Happy Birdyday …
Temidden van een levendige en warmhartige woonwijk, ligt een door menselijke bebouwing omzoomde biotoop … een fraaie frisgroene weelderige oase, waar de birdyfans de gevederde tuinbezoekers graag welkom heten en gul onthalen.
Die verwennende gastvrijheid in een gezellig en veilig rustoord, bekoorlijk door landelijke eenvoud en liefelijkheid, prikkelt de vertrouwenwekkende aanhang, de nesteldrang met vrolijk vogelgezang en feestelijke voortgang. We hopen volgend jaar nog meer ‘straatketten’ naar de Kille Meutel te lokken …
04/07/09
Je zoekt, vindt en kiest
een levensweg, die je deelt
met trouwe vrienden …
Precies vandaag bestaat ons“Kille Meutel”Forumpje 2 jaar.
Sinds de wondermooie opnames van onze huisfotografen het “Blogscherm” sieren, loopt het aantal bezoekers gevoelig op.
Een verheugende en hartverwarmende vaststelling, daar eveneens destijds de voor natuurliefhebbers en vogelbeschermers bedoelde nieuwsbrieven, geïllustreerd met tekeningen, een educatieve waarde beoogden.
Sedert kort werd de rubriek“Birdywatch”gelanceerd, initieel opgevat als verzamelbox voor (tuin)observaties van vogelspotters.
Momenteel is een gebruiksvriendelijke observatiefiche, waarin de waarnemer zijn vaststellingen optekent, nog niet beschikbaar.
Met een klik op“Vogelwaarnemingen” nodigt de rubriekenindeling de bezoeker uit een pittige anekdote,een blikvanger,een weetje of een suggestie neer te pennen.
Af en toe duikt over een verschenen artikel een leuke en spontane “Reactie” op of laat men een indruk na in het “Gastenboek”.
In de speurtocht naar kennisdeling en verwondering wekken, blijft de drijfveer“Alles kan altijd beter”…
04/07/10
Vandaag hebben we weer wat te vieren want de blog bestaat 3 jaar.
Onze trouwe huisfotografen Jo en Wim blijven voor merkwaardig beeldmateriaal zorgen en dan is het ook niet verwonderlijk dat het bezoekersaantal gestaag aangroeit.
Met vereende krachten hebben we met ons klein, maar niet minder enthousiast clubje vogelvrienden een mussenteltraject uitgezet om in de streek (Zaventem, Nossegem, Sterrebeek, Kraainem) op 17 verschillende telpunten onze geliefde‘straatketjes’ te tellen.
Hierdoor maken we deel uit van de mussenwerkgroep Vlaanderen die naast het jaarlijks weerkerend mussentelweekend in samenwerking met de universiteit Gent een grootschalig huismussenonderzoek coördineert.
Wij blijven uiteraard ook gefocust op de vliegbewegingen binnen onze tuinenbiotoop. Tijdens de jongste reünie gaven enkele haiku’s mooi weer hoe fel we gehecht zijn aan onze gevederde levensgezel; meteen ook een gelegenheid om de loyale vogelliefhebbers een welverdiendehuismuspin op te spelden …
Dakpan of dakgoot,
voor de huismus is een nest
in Kille Meutel – Georges
Tjilpende huismus,
nest in de Kille Meutel
welkom bij ons hier – Arlette
Kijk Kille Meutel,
veel parende huismussen,
hemel op aarde – Oswald
Kille Meutel vriend,
huismus breng ons samen en
laat het blijven zijn – Chris
Groene oase,
paradijs voor de huismus,
dé Kille Meutel – Franz
04/07/11
Drukke en woelige tijden tasten al eens vaker de drang aan om over de fascinatie voor het vedervolkje te communiceren.Immers in de Brusselse betonnen biotoop beter bestuurlijk beleid geldt de regel: first things first and don't feel free as a bird! Toch is het bezoekersaantal op jaarbasis weer gevoelig toegenomen dit jaar, een eerbetoon dat vooral de huisfotografen toekomt, die voor kwalitatief hoogstaande visuele impressies zorgen.In de loop van volgend jaar zal de Kille Meutel een bijdrage leveren aan de geplande acties van de mussenwerkgroep Vogelbescherming Vlaanderen.
04/07/12
Inmiddels hebben ruim 51 000 bezoekers op de blog 275 artikels en 125 vogelportretten geraadpleegd, alsook 1 100 foto's, waarvan de helft door onze huisfotografen werd aangeleverd. Uit statistieken ter beschikking gesteld door de providers kunnen we afleiden dat 54% Nederlanders en 41% Vlamingen geregeld de blog raadplegen en dan het vaakst gedurende de weekdagen (70%), voornamelijk tussen 13.00 en 18.00 u en 30% tijdens het weekend. Tijdens de maanden juli, augustus en september heeft de blog 'begrijpelijk' minder succes.De Kille Meuel blijft zich samen met Vogelbescherming Vlaanderen inzetten voor het behoud van de huismus.
De oorspronkelijk in kustgebieden voorkomende wat prehistorisch aandoende vogel heeft zich nu ook sterk uitgebreid naar het binnenland ingebieden met zowel zoet, als brak water.
Hij daagt zelfs vaak op in het gemeentelijk park van de luchthavengemeente.
Dat de slokkop niet populair is bij de (vlieg)vissers weten we al langer. Hij is dan ook een veelvraat die het enkel heeft gemunt op vissen.
De behendige onderwaterzwemmer deinst er niet voor terug enorm grote prooien uit te kiezen. Doorgaans drijft een opjagend groepje aalscholvers een school vissen bij elkaar om dan hard toe te slaan.
Al hebben de aalscholvers een erg flexibel keelgat, toont de opeenvolgende reeks momentopnamen hoe een grote brasem met zijn hoog opwelvende rug weliswaar moeizaam finaal toch in de maag belandt.
Die snavel gaat a.h.w. als een gapend gat over in een slokdarm en maag, gevuld met een sterk verteringszuur dat de hardste graten en botten verteert.
Eenpos, baars, blankvoorn, spiering, brasem of aal, allen zijn ze niet veilig voor deze smulpaap.
Onderstaande fotoreeks werd vastgelegd door Wim
Er verschenen al eerder heel wat artikels over deze gehate visser.
De steenloper is een wereldburger in vogelland. Deze echte kustvogel komt haast in alle werelddelen voor. De meeste steltlopers houden van zachte grond, zoals modder en zand, maar de steenloper voelt zich net zo thuis op rotsen, al gaat zijn voorkeur ook wel naar zandstranden met zeewier, schelpen en kleine stenen.
Bij hoog water vluchten de steenlopers naar afgelegen plekken om enkele uren dicht bij elkaar te rusten, vaak in het gezelschap van bontbekplevieren, bonte strandlopers en meeuwen.
Deze vogels hebben een eb- en vloed-ritme in tegenstelling tot het dag-en-nacht ritme van de mens.
In onze streken is de steenloper tijdens herfst en voorjaar een doortrekker, op weg van of naar de zomerse broedgebieden in de poolstreken. Vaak overwintert en overzomert hij langs de Noordzeekust. Geliefkoosde pleisterplekken zijn golfbrekers, strekdammen, bazalten weringen, steenglooiingen.
De lichaamslengte varieert van 22 tot 24 cm; de spanwijdte wisselt tussen 44 en 49 cm; het lichaamsgewicht schommelt tussen 80 en 110 g.
Deze fraaie, zwart, wit en bruin gekleurde steltloper doet zijn naam alle eer aan, als hij langs stenige kusten of met basalt versterkte dijken van kei tot kei loopt. In de vlucht is het bonte kleurpatroon van zwart, wit en bruin duidelijk te zien.
s Zomers vertoont de roodbruine rug van de steenloper zwarte vlekken. De kop is grotendeels wit met een fijn zwart vlekkenpatroon. Aan de buikzijde is de donkere borstband kenmerkend. De sterk toelopende snavel is zwart en de korte sterke poten zijn fel oranje gekleurd.
Elk steentje of stukje zeewier wordt op klein ongedierte onderzocht. De steenloper zoekt naar kleine kreeftachtigen en schelpdieren (mossels en kokkels), door te scharrelen tussen de stenen, schelpen en stukjes zeewier of door te peuren langs de randjes van poeltjes, waarbij ze zelfs stenen omkeren.
Tijdens het voedsel zoeken valt de steenloper op door de schutkleur van zijn rug tussen stenen en zeewier in het geheel niet op, maar als hij wordt verstoord, vliegt de vogel op en toont zijn zwart-met-witte vleugeltekening, terwijl hij een scherpe staccato roep laat horen.
Deze steltlopers zitten elkaar vaak luid roepend na en nemen dreigende houdingen aan met gebogen rug en gespreide staart.
De steenloper broedt in de poolstreken op de rotskusten van Skandinavië.
Buiten de broedperiode tref je hem aan op diverse zeekusten, van modder tot rotsen, maar het liefst op stenige kusten met stenen aan de vloedlijn.
Gewoonlijk broeden steenlopers op eilanden. Ze hebben een voorkeur voor een rotsachtige ondergrond en het nest is niet veel meer dan een met mos, gras, bladeren gevoerd kuiltje in de grond.
Tijdens het broedseizoen eten ze insecten, spinnen en plantaardig materiaal.
Er worden 3 tot 5 groenachtige eieren met zwartbruine vlekken gelegd, die door beide oudervogels worden bebroed. Ze komen na 22 tot 23 dagen uit en binnen een dag gaan de kuikens zelf op voedseljacht. De jonge vogel ziet eruit als een volwassen dier in winterkleed, maar dan valer.
In de loop van de evolutie palmde de mens een steeds groter tot gigantisch deel van het aardoppervlak in. Dieren houden zich niet altijd aan de regels die wij voor hen opstellen.
Met de tips, opgenomen in het zopas verschenen zakboekje, reikt Vogelbescherming Vlaanderen alle natuurliefhebbers oplossingen aan om te voorkomen dat wilde dieren in de buurt van je huis schade veroorzaken of dat je hen als lastposten gaat beschouwen.
We zijn er immers mee gebaat dat mens en dier kunnen samenwonen zonder conflicten.
·Waarom hamert die specht tegen mijn muur?
Af en toe hakken spechten in tegen de muren van een woning. Op zich niet zo erg, maar als het bv. om bepleisterde muren gaat, kan het stucwerk afbrokkelen.
Spechten hameren op voorwerpen om 3 redenen:
oweghakken van schors om aan de eitjes, larven, poppen of imagos van spinnen, kevers en andere insecten te komen
ouitbeitelen van een nestholte
oroffelen op stammen om enerzijds een partner te versieren, anderzijds aan soortgenoten duidelijk te maken dat dit territorium bezet is.
Alleen de roffel gebonden aan het territoriaal gedrag gebeurt ritmisch en met een zeer hoge frequentie, liefst op voorwerpen die sterk weerklinken, zodat het geluid ver draagt.
Spechten zijn vrij schuw. Hang op de plaats waar ze schade aanrichten een voorwerp dat wappert of in de wind geluid maakt en ze zullen deze plek ontwijken.
Als alternatief kan je het eventuele tekort aan geschikte nest- en slaapgelegenheid opvangen door een spechtennestkast te voorzien.
Tijdens de wintermaanden bieden gedroogde meelwormen of een pindacake met insecten een welkome aanvulling op hun menu.
·Verlucht die groene specht mijn gazon?
Groene spechten zijn vaak op een grasveld te vinden, waar ze met hun lange bek in de grond boren. Achteraf blijkt dat ze met hun grote snavel kegelvormige gaten in de grond maakten.
De groene specht is verzot op mieren.
Nu doen de meeste mierensoorten, die voornamelijk in bos- en heidegebieden leven, het niet zo goed. Waarschijnlijk is de algemene verzuring van de bodem één van de oorzaken.
De groene specht moet dus op zoek naar andere biotopen waar veel mieren zitten, bv. in jouw gazon. Met zijn onhandig ogende sprongetjes speurt hij in het gras naar mierennesten. Hij maakt met zijn snavel een opening in de bodem tot in de kern van het mierennest en haalt met zijn lange, kleverige tong een voor een de mieren, poppen, larven en eitjes naar boven.
Je kan het dus ook positief bekijken: minder mieren, een goed verlucht gazon en een prachtige vogel in de tuin.
·Scholeksters zonder strand
De oorspronkelijke biotoop van de scholekster bestaat uit schelpenstranden, wadden, schorren en duinen. Beschikbare kustgebieden zonder verstoring zijn schaars geworden.
Vanaf 1950 paste deze bontgekleurde kustvogel zich aan en koloniseerde hij opgespoten haventerreinen, weiden of akkers wat resulteerde in een stijging van de populatie.
Maar opnieuw gaat er geschikte habitat verloren door onder meer het gebruik van andere landbouwteelten en technieken of door verkavelingen.
Noodgedwongen dienen scholeksters zich weer aan te passen en op zoek te gaan naar andere geschikte plaatsen.
Platte daken met een kiezel- of grindbedekking lijken verdacht veel op hun natuurlijke biotoop. Bovendien zijn ze hier veilig voor viervoetige predators. Vliegende vijanden vormen mogelijk wel nog een gevaar omdat er op het dak weinig of geen beschutting te vinden is.
Bij dreigend gevaar drukken scholeksterjongen zich plat tegen de grond en vermengd de kleur van hun donskleed met deze van de kiezelsteentjes.
Het specifiek voedergedrag van de scholekster maakt het mogelijk om haar jongen op het dak uit te broeden.
Hoewel de scholeksters nestvlieders zijn brengen de oudervogels het voedsel naar de jongen. Vele andere nestvlieders moeten onmiddellijk zelf hun kostje bijeenscharrelen.
Regenwormen of schaaldieren zijn echter niet op een kiezeldak te vinden. De ouders vliegen dus heen en weer tussen het dak en aanpalende voedselrijke weilanden, wat extra energie kost. Bovendien zijn de kuikens vaak niet geduldig genoeg om op het dak te blijven tot ze vliegvlug zijn en belanden ze op de grond waardoor ze verwondingen kunnen oplopen. De hulpeloze jongen verschuilen zich dan voor de mens, waardoor de ouders hen ook moeilijker terugvinden.
Zo stel je zelf vast dat deze ogenschijnlijk perfecte alternatieve broedlocatie ook andere, moeilijk te vermijden problemen kan opleveren.
·Elk schouwtje heeft zijn kauwtje
Kauwen zijn sociale dieren, die communicatie met soortgenoten heel belangrijk vinden.
Ze broeden dan ook graag in elkaars buurt. Het zijn holenbroeders, wat het voor hen niet gemakkelijk maakt voldoende geschikte nestplaatsen te vinden.
Kauwen zijn echter, net als alle andere kraaiachtigen, uiterst slimme vogels en hebben tegenwoordig een geweldige oplossing voor dit probleem gevonden. Kauwen gebruiken immers veel nestmateriaal. Nesten in schouwen van 2 m dik zijn geen uitzondering.
Ze gebruiken vooral boomtakken maar ook stukken stof, plastiek en ander afval.
Dit nestmateriaal blokkeert de ventilatie van de schouw. Iedereen weet hoe belangrijk het is ervoor te zorgen dat een schouw de rook of gassen zoals koolstofmonoxide goed afvoert.
Bij schouwen die in verbinding staan met een open haard vergroot het risico op schouwbrand.
oOm te beletten dat kauwen in jouw schouw broeden, sluit je de rookgaten best af met gaasdraad of met een metalen roostertje (inox) met mazen van maximum 3 cm diameter.
Gaasdraad is echter geen oplossing op lange termijn. Immers, kauwen zijn erg inventief en kunnen de draad met hun sterke snavel loswrikken.
oZorg ervoor dat de rookgaten geruime tijd voor de broedperiode worden afgesloten. Als de kauwen er toch in slaagden om in jouw schouw te nestelen, wacht je best tot het einde van het broedseizoen (september) alvorens tot actie over te gaan. Geef de kauwen de kans om hun jongen groot te brengen.
oZodra het nest is verlaten, laat je een professionele schoorsteenveger het nestmateriaal verwijderen. Hij kan gelijktijdig de schoorsteenpijp reinigen en het roostertje plaatsen. Zonder dit roostertje zullen de kauwen volgend jaar zeker en vast terugkomen en er een nieuw nest bouwen.
·Fruitsnoepers
Ben jij ook zo dol op vogels in jouw tuin, maar vind je het vervelend dat ze het fruit opeten voor je zelf de kans krijgt ze te plukken?
Frustrerend, maar wellicht kunnen de volgende tips helpen.
Er is maar één manier om zeker te zijn dat tuinvogels niet met jouw fruit aan de haal gaan; overspan de fruitboom die je wilt beschermen met een vogelnet of gaas.
Toch is het in de praktijk niet gemakkelijk om netten te vinden waar geen vogels in verstrikt raken. Er bestaan veiligere alternatieven, zodat jij meer fruit kan oogsten.
De bakenkaart is één van de nieuwe technieken om vogels uit fruitbomen te weren.
De reflecterende elementen weerkaatsen zowel daglicht als de voor ons onzichtbare, maar voor vogels zichtbare, uv-straling.
Initieel gebruikte men bakenkaarten om vogels te waarschuwen voor hoogspanningskabels, maar men stelde vast dat ze ook hun nut hebben om fruit te beschermen.
In grote boomgaarden plaats je elke 10 cm minstens één bakenkaart. Heb je slechts één of enkele fruitbomen in je tuin zorg er dan voor dat er aan beide zijden een bakenkaart staat of hangt, zodat er geen dode hoek wordt gecreëerd of gebruik een lange paal om de kaart hoger dan de bomen te hangen.
De bakenkaart werkt zoals een reflector én als een glow-in-the-dark-sticker.
Kleinere fruitbomen hang je vol met vlaggen, linten, ballonnen, oude cds, belletjes,
Je hebt veel flapperende en klingelende voorwerpen nodig om de vogels van alle takken weg te houden, maar het staat vast dat je een groot deel van jouw fruit zelf zal kunnen plukken.
Een duurdere versie van deze huis-tuin-en-keuken-spulletjes zijn vogelverschrikkers die periodiek automatisch worden opgeblazen (scary man) of die lukraak lichtflitsen of geluiden produceren. Hou er rekening mee dat vogels uiteindelijk wennen aan de meeste afweermethodes. Het is dus belangrijk om ze enkel toe te passen op het moment dat er effectief fruit aan de bomen hangt.
Vergeet ook niet van in een rustige hoek ook enkele bessenrijke struiken te planten waar vogels wél van mogen eten. Vlier, lijsterbes, Gelderse roos, meidoorn, hondsroos en kardinaalmuts bieden een alternatief voor gulzige tuinvogels.
Een van de meest legendarische wintervogels is de pestvogel. In zijn extravagante verenkleed lijkt hij wel verdwaald uit de tropen, maar in werkelijkheid komt hij uit het verre Siberië, uit de taigabossen waar hij een weinig bekend leventje leiden.
De pestvogel dankt zijn naam aan het invasieachtige karakter van zijn trekbewegingen: men veronderstelde vroeger dat wanneer de vogels weer eens plotseling in grote groepen in ons land opduiken ze op de vlucht waren voor de pest en andere rampen.
Wellicht is het in de middeleeuwen enkele keren voorgekomen dat er na een pestvogelinvasie een pestepidemie uitbrak, waardoor de lugubere naamassociatie haast vanzelfsprekend was.
De prachtdieren zijn heel rustig en laten zich van heel nabij bewonderen daar de meesten in de onmetelijke bossengordel nog nooit een mens hebben gezien. Daar toeven ze met honderden samen zolang er voldoende voedsel in de ondergroei van de donkere en gesloten naaldbossen (overvloed aan vossenbes en berendruif) voorradig is.
Pestvogels zijn in strikte zin geen trekkers, maar als in hun broedgebied voedselschaarste en/of overbevolking optreedt, dan trekken ze richting zuiden.
Tegen lange afstanden zien ze niet op. Ringonderzoek heeft aangetoond dat ze duizenden km afleggen, in sommige gevallen van 4 000 tot 5 700 km.
De pestvogel bezoekt dus lang niet elke winter onze streken, maar als het een pestvogelwinter is, zijn ze door hun geringe schuwheid gemakkelijk waar te nemen en komen ze ook in stadsparken voor.
De pestvogel is gemakkelijk herkenbaar aan de grijsachtige roosbruine kleur met opvallende kuif, zwarte wenkbrauw en fraaie vleugeltekening. Kenmerkend zijn ook de zwarte bef en de matte zwarte staart met brede gele eindband, aan de buikzijde is het verenpak roestrood van kleur en licht gestreept. Aan het einde van de handpennen heeft de pestvogel wasachtige scharlaken rode lakplaatjes (druppelvormige plaatjes zegelwas), die vooral bij het mannetje opvallen. De korte zwarte snavel vertoont een hoornkleurige aanzet. Het dichte zijdeachtige verenpak beschermt de pestvogel tegen extreme koude.
De pestvogel heeft het formaat van een spreeuw en heeft een lichaamslengte van 18 cm; de spanwijdte varieert tussen 32 en 35 cm en het gewicht schommelt tussen 45 en 70 g.
De vlucht is snel en recht, met af en toe een zweefvlucht. Typerend hierbij is de hoge metalige triller op gelijke hoogte.
Pestvogels zijn sociaal levende dieren, die zich in kleine groepjes te goed doen aan de bessen en bottels van hondsroos, cotoneaster, vuurdoorn, meidoorn, jeneverbes, lijsterbes, Gelderse roos, bramen, hulst, liguster, mispels. Ook appels en ander fruit vallen in de smaak. Ze zijn dan vaak te spotten in stadsparken en tuinen met veel van dergelijke bessenstruiken.
Door de lage voedingswaarde van de bessen die hij eet, moet de pestvogel er enorme hoeveelheden van verorberen.
s Zomers eet de pestvogel insecten (voornamelijk muggen).
s Winters maakt de pestvogel een zwak, trillend geluid, maar tijdens het broedseizoen is hij veel luidruchtiger. Hij broedt in de naald- en berkenbossen van noordelijke streken (taigagordel).
Een baltsend mannetje zet zijn kuif op en toont zijn grijze stuitveren. Hij zal ook een bes geven aan het beoogde vrouwtje. De zang is matig ontwikkeld: een versie van de karakteristieke roep die een vrij schrille, zilveren triller is met van dichtbij een ratelende klank.
Het komvormige nest wordt gemaakt van een platformpje met doorvlochten twijgjes berk of naaldboom, opgebouwd met grashalmen, spinrag, wolgras en gevoerd met mos.
Er worden 4 tot 6 eieren gelegd, die door het wijfje in circa 2 weken worden uitgebroed. Deze eitjes zijn blauwgrijs met zalmkleurige, donkergrijze en zwarte punten en vlekken.
Het is misschien nog wat vroeg om nu reeds aan Sint-Valentijn te denken, maar deze opeenvolgende reeks beeldopnames illustreert op aanschouwelijke wijze hoe beide partners elkaar alle genegenheid toedragen.
De gigantische Andescondor is één van de grootste roofvogels ter wereld en een ware koning van het luchtruim, bekend om zijn uithouding, kracht en snelheid.
Door de Incas werd hij Apu Kuntur genoemd, het was de boodschapper van de zonnegod, die bekend stond om zijn intelligentie en verhevenheid.
De condor leeft in gebieden hoofdzakelijk samengesteld uit open graslanden en bergachtige streken (niet-beboste rotsachtige regios) op een hoogte van 3 000 tot 5 000 m in de 7 000 km lange bergketen in Zuid-Amerika en de aangrenzende kusten van de Stille Oceaan in westelijk Zuid-Amerika.
Hij is een meester in het gebruik van thermiek (opstijgende warme luchtstromen) en kan langer dan een uur zweven zonder één enkele vleugelslag. Hij legt dagelijks meer dan 200 km af, schijnbaar zonder veel inspanningen te moeten leveren.
Condors leven meestal alleen of in paren, al verzamelen er zich soms 10-tallen rond één karkas.
De Andescondor is een echte aaseter met een uitstekend gezichtsvermogen; hij doodt niet zelf een prooi. Hij speurt hoog in de lucht de omgeving af naar kadavers van liefst grote dieren; behalve herten en springbokken, eet hij ook wel kleinere prooien zoals hazen en knaagdieren. In de kustgebieden zoekt hij ook op stranden en rotsen naar dode zeezoogdieren (aangespoelde karkassen van zeeleeuwen), maar ook naar eieren van zeevogels.
Na het eten maken de condors hun haast kale kop en nek schoon door die af te vegen aan het gras of het zand.
De spanwijdte van de imposante Andescondor bereikt de 3. 20 m; zijn lichaamslengte haalt de 130 cm en het gewicht schommelt rond 13 15 kg.
De extreem grote vleugels zorgen voor een prima draagvermogen. De condor heeft net als vele andere giersoorten een kale roodgrijze kop en hals, die gemakkelijker schoon te houden is.
De volwassen vogels hebben een zwart verenpak met een kraag witte veren en duidelijk zichtbare goed doorbloede huidplooien in de nek. De kruin van de mannetjes wordt vaak bekroond met een grote donkerrode kam.
De condors zijn in staat om te blozen en dit wordt gebruikt om sociale contacten met soortgenoten te onderhouden.
In de gebieden waar de Andescondor leeft, kan het zeer heet zijn, maar de vogel heeft een aparte manier gevonden om zich te koelen. Waar bijna alle vogels hun ontlasting tegelijk met de urine uitscheiden, kan de condor dit scheiden. Ze laten geregeld de urine langs hun poten lopen, waarna de verdamping ervan voor de nodige afkoeling zorgt.
Rond het 5de of 6de jaar wordt de mannelijke condor geslachtsrijp en wordt zijn rode kam diepgeel. Dan gaat hij op zoek naar een vrouwtje om haar met zijn baltsgedrag te verleiden.
Als monogame vogels blijven zij trouw aan hun eerste partner. Na de vorming van een echt koppel zoeken de vogels samen een nestplaats.
Tijdens de balts spreidt het mannetje zijn vleugels en paradeert hij voor het vrouwtje heen en weer, waarbij hij eerst sist en klokt en zich dan langzaam omdraait en zijn witte vleugelvlekken toont.
Na de paring legt het vrouwtje één ei op een nauwelijks toegankelijke kale richel of in een holte van een klifwand. Beide ouders geven de jonge vogel eerst een half jaar lang op de nestelplaats te eten, waarna ze het jong nog eens 6 maanden voeden en verzorgen. Als gevolg van deze lange ouderlijke zorg brengen condors maar eens in de 2 jaar een jong voort.
Elke 2 jaar legt de Andescondor enkele grote eieren op die onbereikbare rotsrichel, die doorgaans door het wijfje wordt bebroed. Het mannetje lost haar slechts enkele uren per dag af.
Het jong kruipt na 8 weken uit het ei en wordt dan nog ruim 5 maanden op het nest gevoerd. Ook als het jong eenmaal uitvliegt, zorgen de ouders nog eens zon periode voor het jong.
De Andescondor is één van de langstlevende vogels ter wereld, die in gevangenschap tot 100 oud kan worden.
De condor is momenteel met uitsterven bedreigd. Een Nederlander, die een natuurcentrum heeft opgericht in Otavalo (Ecuador), tracht de instandhouding te bepleiten. Middels educatieve programmas en ecotoerisme betracht men de lokale bevolking te sensibiliseren en te motiveren om de vogelpopulatie in stand te houden.
De twee volgende video-opnames brengen enerzijds de knappe biotoop, anderzijds de machtige vogel in beeld met het alom bekend muzikaal eerbetoon op de panfluit.
De ijsvogel was dit jaar de absolute topfavoriet. Zo snel als hij voorbijflitst over de sprankelende beekjes, zo snel werd duidelijk dat hij de winnaar zou worden van dit verkiezingsjaar.
Met bijna 300 voorkeurstemmen meer dan de 2de in rang, stak hij met kop en schouders boven zijn tegenspelers uit.
Zilver werd behaald door de alom bekende koolmees, één van de meest voorkomende sympathieke, maar eigenzinnige tuinvogels. Hang een nestkast op de meest perfecte plaats en ze kruipt toch in de omgekeerde bloempot in een hoekje van het terras om haar nest te maken.
De koolmees is eveneens één van de tuinbezoekers die enorm profiteren van de vele voedertafels en nestkasten die worden uitgestald.
De rode wouw prijkt op de 3de plaats, een prachtige roofvogel die we in Vlaanderen spijtig genoeg niet als broedvogel kunnen bewonderen, maar toch geliefd is.
In de aprileditie van het 3-maandelijks tijdschrift Mens & Vogel kom je alvast meer te weten over de verborgen levenswijze van de ijsvogel. Je krijgt tips om zijn broedbiotoop te herkennen, te vernemen waar hij op uitkijk zit en om zijn typische roep te leren onderscheiden.
De Vogelvrienden van de Kille Meutel wensen alle trouwe natuurfans
vrolijke en sprankelende eindejaarsfeesten in een evenwichtige balans
en net zoals voor onze dankbare gevederde tuinbezoekers een warm nest
waar het leuk toeven is en je wensdromen vorm krijgen op zn allerbest
hechte vriendschap, een portie geluk en een gezondheid met veel glans
De fotos hieronder zijn van Pieter, die het huisfotografen duo Wim & Jo vervoegt en bereid is nog meer beeldmateriaal voor deze educatieve blog aan te leveren (zie foto Pieter in kader).
Wie in het archief op dit blog gepubliceerde artikels wenst te raadplegen, kan terecht op volgende verschijningsdata:
Ijsvogel:
02/03/09:De ijsvogel
25/07/11:De ijsvogel, de vissende mijnwerker
Koolmees:
17/11/07:Stadsvogels zingen een ander lied
03/12/07:Mezen en gefluister (kool- en pimpelmezen) 17/06/12: Op elke hoek van zijn rijkje zingt de koolmees een ander wijsje
Vossen zijn na een lange periode van bijna afwezigheid in Vlaanderen helemaal terug van weggeweest. Door de relatief grote oppervlakte van hun territoria en dankzij hun van nature groot aanpassingsvermogen, laten vossen zich geregeld opmerken in de buurt van de mens.
Vossen behoren tot onze inheemse fauna en vormen een belangrijke schakel in het ecosysteem. Het zijn echte voedselopportunisten en eten wat het gemakkelijkst te vinden of te vangen is.
Deze slachtpartijen leiden er toe dat de vos op weinig sympathie kan rekenen.
Een veelgehoorde reactie is dat de vos extra moet worden bejaagd. Een intensieve bejaging of bestrijding biedt echter geen oplossing. Wanneer sterfte binnen de vossenpopulatie toeneemt (door bv. afschot), neemt ook de voortplanting toe.
Meer jongen worden geboren die op hun beurt meer kans hebben om te overleven.
Wanneer een vos sterft, komt er een territorium vrij voor een meestal jongere vos. Jonge dieren zijn minder dominant waardoor meer vossen op eenzelfde oppervlakte kunnen leven. Vogelbescherming Vlaanderen en Natuurpunt slaan de handen in elkaar en voeren zowel online als op papier een petitie voor een doelmatige aanpak voor het voorkomen van schade aangericht door vossen.
Wie aan dit thema gerelateerde eerder verschenen artikels in het archief wenst te raadplegen kan volgende bijdragen opsporen:
·20/11/10 Reinaert in het vizier
·30/11/10 De vos
·06/02/11 Vossenstreken
·10/02/11 Vossenstreken: het Mina-advies
·05/02/12 Moeten we tegen de vossenjacht zijn?
Lees de brochure: Slimmer dan de vos hou je kippenren vosvrij!
Feniks is Raggis grote paradijsvogel uit Nieuw-Guinea!
Pas sinds 1957 ontdekten Australische onderzoekers dat de papoeas van Nieuw-Guinea al een paar duizend jaar paradijsvogels dooddenen de huiden ruilden met handelaars die ze meenamen naar het Westen, onder meer naar Fenicië.
Om ze te beschermen tegen insectenvraat, hulden de inboorlingen de vogellijkjes in een laagje mirre, kneedden ze tot een eivorm en verpakten ze in geschroeide bananenbladeren.
Raggis grote paradijsvogel heeft een goudgele kop en verbergt vurige rode verenbossen onder zijn vleugels.
Wanneer het mannetje indruk wil maken op een vrouwtje, zwiept hij die lange rode veren naar voren de hoogte in en rent zo wild heen en weer over de takken, dat het lijkt of hij in brand staat!
Raggis grote paradijsvogel is niet de enige spectaculaire vogel op Nieuw-Guinea.
Het wemelt daar van de Feniksen ! Rode, blauwe, groene, gele en paarszwarte iriserende wondervogels zwaaien er met vlaggen, borstschilden, vaantjes, waaiers, pelerines, epauletten, wimpels, lellen en hele wolken van wit dons.
Ontdekkingsreizen
Dat zelfs dode paradijsvogels sterk tot de menselijke verbeelding spreken, bleek al op 8 september 1522.
Toen bracht de Victoria het enige schip van Magelhaen dat de reis om de wereld had volbracht, namelijk de eerste partij paradijsvogelhuiden mee uit het Oosten.
Het was een geschenk van een Molukse radja voor de koning van Spanje. De eerste reactie van het Spaanse hof was, dat deze schitterende veren van heuse engelen waren, dat kon bijna niet anders .
Vanaf dat moment werd Europa een gretige afnemer van paradijsvogelveren.
In het klamme donker van het Nieuw-Guinese oerwoud, waar bloedzuigers en andere zwarte glibbers als een levend tapijt over de bosgrond golven en waar tientallen ontdekkingsreizigers en wetenschappers voor altijd zijn verdwenen, vormen deze kleurige vogels de enige lichtpuntjes.
Dat weten ze zelf maar al te goed en daarom nemen ze dat laatste vaak letterlijk. Wanneer door een gat in het donker groene bladerdek een bundeltje zonlicht valt, zal een paradijsvogel daar beslist middenin gaan zitten, want dan komen zijn kleuren beter uit.
Prachtparadijsvogel
De prachtparadijsvogel is niet veel groter dan een spreeuw en heeft kobaltblauwe pootjes. Uit zijn staart steken twee lange naar boven krullende veren. Hij draagt een knalgele capuchon die als een aureool zijn fluweelzwarte kop omlijst.
Ook heeft hij een opvallende diepgroene bef, die zijn hele borst beslaat en is afgezet met een turkooizen randje.
Boven het jonge boompje waarin hij altijd baltst, heeft hij alle bladeren van de bomen getrokken. Een werkje waar hij uren mee bezig is, maar zo schittert het zonlicht tenminste optimaal op zijn iriserende kraag en bef.
Tijdens het baltsen zet hij de veertjes van deze twee pronkstukken beurtelings uit en laat ze dan weer zakken. Dat doet hij zo snel, dat het lijkt alsof zijn hele lijfje trilt.
Tegelijkertijd maakt hij een indringend, zoemend geluid en spert hij zijn snavel wijd open, zodat ook zijn felgroene keel zichtbaar wordt, want dat staat zo leuk bij zijn bef!
Blauwe paradijsvogel
De zeldzame blauwe paradijsvogel werd in 1884 ontdekt door de Duitse goudzoeker en dierenverzamelaar Carl Hunstein, die kort daarna verdronk in een vloedgolf, opgewekt door een vulkaanuitbarsting.
Op het eerste gezicht lijkt het een gewone zwarte vogel met hier en daar een toefje blauw. Maar tijdens de balts, op een boomtak, brengt hij zijn lijf langzaam en voorzichtig naar achteren. Zodra hij ondersteboven hangt, schudt hij zich en spreidt een hemelsblauwe waterval van veren uit. Door, nog steeds ondersteboven hangend, ritmisch met zijn heupen te bewegen, laat hij het blauwe verenschort trillend op en eer dansen. Daarbij stijgt uit zijn keel een luid, metaalachtig geronk op. Tijdens deze show zwellen twee kleine, maar opvallende witte plekken onder en boven zijn ogen helemaal op, zodat de vogel zelf alleen nog maar door een smal spleetje kan gluren.
Keizer Wilhelm paradijsvogel
De Keizer Wilhelm paradijsvogel laat zich niet achterover maar juist voorover kantelen. Deze vogel, die overigens een minder bespottelijke naam verdient, heeft een iriserend groene kop en borst, knalgele nek en schouders, alsook kaneelbruine vleugels waaronder hij een lading Brussels kant verstopt. Pas wanneer de vogel naar voren duikelt en zijn vleugels spreidt terwijl hij ondersteboven aan zijn tak hangt, komen zijn ragfijne en spierwitte sierveren tevoorschijn.
Maar in ieder geval heeft het buitenissige uiterlijk van paradijsvogels iets met hun eten te maken. Alle paradijsvogels zijn vruchteneters. Soms pikken ze weleens een insect, spin, hagedis of kikker mee, maar het liefst eten ze fruit.
Dat is er in een tropisch regenwoud genoeg, dus de vogels houden tijd over. De onopvallend gekleurde vrouwtjes voeden de jongen dan ook in hun eentje op. Ze hebben daar geen man bij nodig omdat er niet de hele dag achter insecten hoeft te worden aangejaagd.
Zon mannetje heeft dus echt bijna niks te doen, behalve mooi zijn.
Niet alleen seks
En toch er is iets geks aan de hand met die mannetjes. Want vaak baltsen ze helemaal niet voor vrouwtjes. Soms, als er in de verre omtrek geen vrouwtje in de buurt is, zitten twee of drie paradijsvogelheren tegen elkaar op te pronken alsof hun leven er vanaf hangt. Ze maken rituele danspasjes, spreiden hun mooie veren en nemen de ene sensationele houding na de andere aan. Af en toe lijkt het haast alsof hun hele lichaam in een stuiptrekking zit omdat ze kennelijk in de hoogste opwinding totaal verstarren.
Mocht er tijdens zon dans toch een vrouwtje opdagen dat wel wil paren, dan kan het zelfs dat de mannetjes daar niet eens toe bereid zijn. Simpel en alleen omdat ze het te druk hebben met hun voorstelling.
Baltsen betekent voor paradijsvogels dus meer dan seks alleen. Het sociale contact en de competitie met andere mannetjes, het stimulerende en opwindende effect van zon wedstrijdje, de aanwezigheid van ademloos toekijkende paradijsvogelknaapjes: dat alles is waarschijnlijk minstens zo belangrijk als het verleiden van een vrouwtje.
Geleerden vermoeden dat deze dansen territoriumgevechten vervangen.
Geen gekke theorie, want paradijsvogels vechten inderdaad zelden om wijfjes, territoria of een bepaald plekje in de pikorde.
Paradijsvogels zijn dan ook bepaald geen dommerds, want geloof het of niet: ze stammen af van kraaien! Hun hoofd staat niet altijd naar vrouwen. Maar als ze zich overgeven aan de liefde, zijn ze ook niet kieskeurig.
Hoe verschillend de diverse soorten er ook uitzien, ze kruisen met elkaar alsof het niks is. Er zijn in het wild minstens negentien natuurlijke bastaarden waargenomen.
Van de dofzwarte schermparadijsvogel is bekend dat hij het in de vrije natuur met zeker vier andere soorten doet.
Al sinds onheugelijke tijden maken de oorspronkelijke bewoners van Nieuw-Guinea, de papoeas, jacht op de paradijsvogels. Deze natuurmensen weten precies waar in het woud de baltsplaatsen te vinden zijn en kunnen zo ongemerkt dichtbij komen, dat ze de mannetjesparadijsvogels met drie of vierpuntige pijlen van hun tak kunnen schieten.
Pronkerige dameshoedjes
De papoeas gebruiken de pronkveren van de vogels om er imposante hoofdtooien van te maken of als geld, waarmee je vrouwen en goederen kunt kopen. Blijkt dat een man die zich heeft versierd met paradijsvogelveren (ook al is hij zo lelijk als de nacht), door de vrouwen en meisjes veel aantrekkelijker wordt gevonden dan een beeldschone, goedgebouwde man zonder veren.
Eind vorige eeuw placht de Europese dameshoedjesindustrie liefst vijftigduizend (!) paradijsvogelhuiden per jaar op te kopen. Op een gegeven moment stonden zon beetje alle soorten op uitsterven. Op het laatste nippertje kwam er echter een internationaal verbond op de handel in paradijsvogel veren en sindsdien zijn de vogels zich weer aardig aan het herstellen.
Even een overzichtje: er zijn op dit moment 42 verschillende soorten paradijsvogels bekend. Van al deze soorten zijn er drie die echt door de jacht bedreigd worden. Dat zijn de blauwe paradijsvogel, de brilparadijsvogel en de zwarte sabelstaart.
Bijzonder merkwaardige reportage: Cornell Lab of Ornithology and National Geographic
Eén van de meest verbazingwekkende kenmerken van moderne pinguïns is hun vermogen om extreme koude te doorstaan. Verrassend genoeg ontwikkelde die eigenschap zich tussen 58 en 49 miljoen jaar geleden, toen de aarde veel warmer was dan vandaag.
In Antarctica begint in november het ijs weg te trekken en duiken de keizerpinguïns in de koude Antarctische Oceaan op zoek naar voedsel.
Tijdens de zomer duiken ze tot meer dan 450 m diep naar vis, pijlinktvis en krill.
Daarna zijn ze klaar om de lange tocht landinwaarts te maken naar hun winterse broedplaatsen. Bij aankomst zullen ze zichzelf uit het water op het ijs lanceren.
Dat korte moment tussen zee en ijs is de enige keer dat deze pinguïns ervaren wat voor de meeste vogels vanzelfsprekend is: door de lucht vliegen.
Net als andere vogels hebben pinguïns veren, vleugels, een snavel en leggen eieren.
Toch vertonen ze ook kenmerken die hen duidelijk onderscheiden van hun gevederde vrienden. Hun vleugels zijn geëvolueerd tot vinnen waarmee ze zwemmen.
Hun typische smoking camoufleert hen voor roofdieren; hun compacte botten zorgen voor ballast bij het duiken en met hun korte dikke poten kunnen ze prima in het water navigeren en energetisch efficiënt waggelen op het land.
Dank zij deze en andere aanpassingen zijn vele pinguïnsoorten erin geslaagd om één van de meest extreme omgevingen op de planeet te veroveren.
Fossielen brengen helderheid
Paleontologen hebben zich lang afgevraagd waar deze eigenaardige vogels vandaan komen en hoe ze zich verspreidden over het zuidelijk halfrond. Fossiele ontdekkingen van de afgelopen 10 jaar hebben geholpen om de evolutionaire mars van de pinguïn te reconstrueren.
Het blijkt dat veel van hun kenmerkende eigenschappen ontstonden in veel mildere omstandigheden dan de brutaal koude omgevingen, die mensen doorgaans associëren met pinguïns.
De nieuwe bevindingen maken duidelijk dat de biologie en geografische spreiding van deze vogels een complexe wisselwerking van veranderend klimaat en natuurlijke selectie weerspiegelen, die 10-tallen miljoenen jaren in beslag nam.
Dit benadrukt de kwetsbaarheid van de hedendaagse pinguïns voor de effecten van de huidige snelle klimaatverandering.
Al meer dan 150 jaar geleden werden de eerste fossielen van pinguïns teruggevonden, maar de resten waren zo fragmentarisch, dat ze weinig informatie boden.
Pas in de jaren 80 en 90 doken in het Waipara-gebied van Nieuw-Zeeland een aantal fossielen op die de vroegst bekende stadia van de pinguïnevolutie onthullen.
Deze overblijfselen, die dateren van 62 tot 58 miljoen jaar geleden, tonen aan dat de vroege pinguïns oppervlakkig leken op aalscholvers met hun lange, smalle snavel en flexibele vleugels. Bij nader onderzoek ontdekte men dat ze toen al klassieke pinguïneigenschappen aan het ontwikkelen waren.
Zo waren hun bovenste vleugelbotten plat en breed zoals deze van moderne pinguïns; hun onderbeenbot was kort en breed en hun beenderen waren over het algemeen compacter dan die van vliegende vogels.
Waimanu-pinguïns
Deze pinguïnsoort was één van de oudste vertegenwoordigers van de moderne vogelgeslachten. Ze leefden kort na de catastrofale gebeurtenis die de Krijtperiode 65 miljoen jaar geleden afsloot en de dinosaurussen en vele andere wezens noodlottig werd.
Sommigen denken dat de ramp zo goed als alle vogels elimineerde en dat er maar een handvol soorten overleefden.
Een dergelijk scenario zou impliceren dat pinguïns en andere moderne vogelgeslachten zich na de massavernietiging snel ontwikkelden uit een beperkt aantal voorouders.
Afgaande op de beschikbare fossielen en de DNA-vingerafdruk van moderne vogels, acht men het waarschijnlijker dat veel moderne vogelgeslachten met inbegrip van de pinguïnlijn ontstonden vóór die epische ramp en dat ze er op één of andere manier in geslaagd zijn om het in tegenstelling tot de dinosaurusbroeders te overleven.
Minicontinent Zeelandië
Dat de vroegste pinguïns opdoken in Nieuw-Zeeland is waarschijnlijk geen toeval.
Veel pinguïns leven ook vandaag rond de Nieuw-Zeelandse kusten. Tot de komst van de mensen, minder dan 1 000 jaar geleden, vormden de eilanden aan de randen van de zuidelijke Stille Oceaan een zeevogelparadijs met een gematigd klimaat.
De aarde was vrij van roofzuchtige zoogdieren en bood ruimte voor broedkolonies met overvloedig voedsel in de omringende zeeën.
Geologisch bewijs suggereert dat het gebied ook aan het eind van het Krijt gunstig was voor de ontwikkeling van de zeevogels.
Het Nieuw-Zeeland van vandaag is het grootste blootgelegde gebied van een verzonken minicontinent bekend als Zeelandië, dat omstreeks 85 miljoen jaar geleden afbrak van het oude supercontinent Gondwana.
Losgeslagen dreef Zeelandië noordoostwaarts door de Stille Oceaan, planten en dieren meevoerend dinosaurussen incluis tot het zijn huidige locatie bereikte ongeveer halfweg tussen de Zuidpool en de tropen.
Terwijl Zeelandië zich verplaatste, koelde het af en zonk het. Ondiepe zeeën overspoelden het land en er omheen vormde zich een continentaal plateau.
Ondanks haar geïsoleerde positie kwam Zeelandië niet ongedeerd uit de vernietigende ramp aan het einde van de Krijtperiode. Veel van de inheemse land- en zeedieren werden uitgeroeid.
Wat slecht was voor die wezens, was goed voor pinguïns.
Met zeereptielen als de plesiosaurus uit de weg geruimd, hadden de eerste pinguïns in het water rond Zeelandië geen last van concurrenten of roofdieren.
Migraties
Met de zee-ervaring die ze in Zeelandië hadden opgedaan, breidden pinguïns hun domein snel drastisch uit en verspreidden zich over duizenden kilometers en nieuwe klimaatzones. Fossielen van een pinguïnsoort in Peru tonen aan dat vetganzen ongeveer 42 miljoen jaren geleden dicht bij de evenaar arriveerden en zich vestigden in één van de warmste plaatsen op aarde tijdens één van de heetste periodes in de geschiedenis.
De temperatuur bedroeg in Peru toen 30°C en de gemiddelde zeetemperatuur was 11.8 tot 9.8°C hoger dan vandaag.
De vogels hadden zich 37 miljoen jaar geleden verspreid naar bijna alle grote landmassas op het zuidelijk halfrond.
Warmteregulator
Waarom die exodus plaatsvond, werd pas recent achterhaald via belangrijke aanwijzingen op fossiele vinbotten.
Op het opperarmbeen zitten een reeks groeven, die weinig opvallen tussen de markeringen van pezen en spieren. Deze groeven werden in 2006 voor het eerst opgemerkt tijdens het bestuderen van bevroren pinguïns in de kelder van het American Museum of Natural History in New York.
Onderzoekers probeerden het verband te achterhalen tussen de markeringen op fossiele botten en de zachte anatomie van de vin.
Andere wetenschappers bestudeerden de evolutie van het vermogen van de pinguïns om hun lichaamstemperatuur te regelen.
Toen ze hun onderzoeksresultaten naast elkaar legden, kwamen ze tot het besef dat die groeven zich vormen op de plaats waar een kluwen van slagaders en aders tegen het opperarmbeen drukt. Deze bloedvaten vormen een warmtewisselaar met een tegenstroomsysteem, die de pinguïns via de vinnen toelaat het warmteverlies te beperken en alzo zelfs in ijskoud water de lichaamswarmte te behouden.
De functie van de groeven op de fossiele vinbotten wierpen een verrassend licht op de oorsprong van de warmteregulatie bij de vetganzen.
Wat was voor de eerste pinguïns het nut van een warmteregulator in een broeikaswereld?
Hoewel het zeeoppervlak warm was, kwamen de pinguïns tijdens hun lange foeragerende zwempartijen in het diepe en kille oceaanwater terecht.
Een warmbloedig dier kan, als de omgevingstemperatuur lager is dan de lichaamstemperatuur,in hypothermie (onderkoeling) geraken. Zelfs met hun isolerende vetlagen en waterdichte veren liepen pinguïns dat risico. Dit warmtebeveiligingssysteem heeft het tevens mogelijk gemaakt om de lange open waterreizen te overleven, via de welke ze zich verspreidden van Zeelandië naar andere continenten.
Terwijl pinguïns zich verspreidden over de zuidelijk oceanen, ontwikkelden ze een grote diversiteit aan vormen.
Wetenschappers hebben inmiddels meer dan 50 fossielsoorten benoemd in aanvulling op de 19 bestaande soorten. In tal van gebieden vond men het bewijs dat in het verleden veel verschillende pinguïnsoorten samenleefden. Onder de moderne pinguïns delen slechts maximaal 5 soorten dezelfde broedplaats.
Uit het fossiele pinguïnbestand kunnen we lessen trekken voor het behoud van de moderne pinguïns.
Waakzaamheid geboden
Verontrustend op lange termijn is de dreiging die uitgaat van de klimaatverandering.
Pinguïns hebben veel energie gestoken in het zich aanpassen aan zeer diverse klimaten.
Ze gedijden zowel in de stomende equatoriale zones van de aarde tijdens een broeikasfase als in de door ijs ingesloten woestenij van het moderne Antarctica.
Het is niet omdat pinguïns de afgelopen 60 miljoen jaar klimatologische veranderingen succesvol hebben doorstaan, dat ze perse prima gewapend zijn tegen de gevolgen van de opwarming van de aarde. Integendeel, bij die aanpassing is het tempo van cruciaal belang. Paleontologen hebben het bewijs gevonden dat veel soorten hun verspreidingsgebied heel geleidelijk verplaatsten tijdens grote prehistorische klimaatverschuivingen.
Als de temperatuur meerdere graden stijgt in de loop van een paar decennia, zoals veel klimatologische modellen voorspellen, hebben dieren geen tijd om te verhuizen naar geschiktere leefgebieden, als die er al zijn.
De kleine Galapagospinguïn leed reeds aan ernstige populatiedalingen tijdens de sterke El Nino-jaren, die de stromingen van de Stille Oceaan grondig verstoren en de koude voedselrijke wateren herschapen in warmere voedingsstofarmere wateren.
Keizerpinguïns van hun kant worden met een andere uitdaging geconfronteerd.
Deze vetganzen broeden op dikke kappen zee-ijs. Als de ijsschotsen te snel smelten, worden broedkolonies vernietigd, daar jaar na jaar de trouwe partners elkaar op exact dezelfde locatie weer opzoeken.
Pinguïns zijn vandaag minder divers in hun morfologie en meer beperkt in hun ecologische rol dan miljoenen jaren geleden het geval was, wat hen veel kwetsbaarder maakt.
Wie in het archief eerder verschenen artikels over pinguïns wenst te raadplegen kan volgende verschijningsdata opzoeken
Geraadpleegde bron: De Standaard Wetenschapswinkel
Misschien waren veren en vleugels aanvankelijk versiering, om indruk te maken op het andere geslacht of om de eieren warm te helpen houden en niet om te vliegen.
Daar lijkt een opnieuw bestudeerd Canadees dino-fossiel op te wijzen.
De vondst van een fossiele dinosaurus die niet kon vliegen maar wel half tot vleugels uitgegroeide voorpoten had, met volwaardige veren erop, doet paleontologen vermoeden dat veren en vleugels oorspronkelijk geëvolueerd zijn om te helpen bij de voortplanting.
Misschien dienden ze om indruk te maken en een partner te versieren, zoals de hedendaagse pauwenstaart of misschien hielpen ze bij het broeden om de eieren of de pas uitgekomen jongen warm te houden.
De voorbije jaren is aan het licht gekomen dat vele soorten dinosaurussen veren hadden, waaronder zelfs de gevreesde Tyrannosaurus rex, al ging het bij sommige soorten slechts om een soort dons.
Ook is duidelijk geworden dat de hedendaagse vogels directe afstammelingen zijn van de dinosaurussen. In feite zijn de vogels de enige stam van de dinosaurussen die 65 miljoen jaar geleden de grote planetoïde-inslag heeft overleefd en die (hoogstwaarschijnlijk) fataal is geworden voor alle andere dinos.
Maar het waren niet alleen de directe voorouders van de vogels die veren hadden, ook bij andere dinosaurusstammen slechts zijdelings verwant aan de vogels zijn er veren aangetroffen.
Struisvogel
Als zo veel verschillende dinosaurussen, waarvan er vele niet konden vliegen en toch veren hadden, roept dat natuurlijk de vraag op waar die dan wel voor dienden.
Als het niet om te vliegen was, dan toch misschien om lekker warm te blijven?
Dat lijkt niet het geval te zijn bij de Ornithomimus edmontonicus die in Science wordt beschreven.
Dit wezen had op het eerste gezicht wel iets van een struisvogel, met uitzondering van zijn dikke gespierde staart. Hij kon beslist niet vliegen, met zijn zware lijf van meer dan 3 m lang. In tegenstelling tot de struisvogel heeft de Ornithomimus nooit voorouders gehad die wél vlogen.
Hij moet zijn veren gekregen hebben voor een functie die niets met vliegen te maken had.
De Canadese onderzoekers hebben een Ornithomimus-skelet, dat in 1995 was ontdekt, opnieuw onderzocht.
Op de voorarmen van het dier vonden ze sporen van volwaardige veren. Interessant was dat het ging om resten van een volwassen dier.
Op eerdere onderzochte fossielen van jonge exemplaren van de Ornithomimus waren geen sporen van dergelijke veren te vinden.
Het dier kreeg dus pas vogelveren op zijn voorpoten wanneer hij volwassen werd.
Dat suggereert sterk dat hun functie iets met de voortplanting had te maken, denken de onderzoekers.
Als ze hadden moeten dienen om de dieren warm te houden, dan zouden de jongen er nog meer nood aan hebben gehad dan de volwassen exemplaren.
Het lijkt er steeds sterker op dat de voorouders van de vogels al veren en zelfs misschien vleugels hadden vóór ze leerden vliegen en dat de evolutie die structuur aan een nieuw doel heeft aangepast.
De zwarte ruiter, die het meest wordt gezien aan het eind van de zomer en in de herfst, is op een afstand moeilijk van de tureluur te onderscheiden.
Buiten de broedtijd vertoeft de zwarte ruiter in zoet water en brakke inhammen; zoutmoerassen, oevers van meren, reservoirs in het binnenland en in kleine aantallen aan riviermondingen.
Wie in onze streken een zwarte ruiter opmerkt, neemt maar zelden een zwarte vogel waar.
De zwarte ruiter is namelijk een doortrekker die hier vooral in het winter- of overgangskleed (rui) te zien is.
De zwarte ruiter lijkt dan inderdaad sterk op de tureluur; de helderrode poten maken de verwarring compleet, al zijn de poten van de zwarte ruiter een stuk langer. Individuele trekvogels kunnen worden herkend aan hun typische vluchtroep.
Het winterkleed is grijs op de rug, lichtgrijs op de kop; kenmerkend is de witte wenkbrauwstreep en de zwarte streep tussen oog en de lange naalddunne zwarte snavel met rode basis en iets afgebogen punt. De borst is lichtgrijs en de buik helderwit, de poten fel rood. Het prachtkleed is geheel roetzwart met banden witgespikkelde bovendelen; de bovenzijde van de snavel is zwart en de onderzijde rood.
De lichaamslengte varieert van 29 tot 32 cm; de spanwijdte reikt tot 48 52 cm en het gewicht schommelt tussen 135 en 250 g.
De zwarte ruiter zwemt beter dan de meeste andere waadvogels.
Van de grotere steltlopers is de zwarte ruiter één van de energiekste wat zijn foerageergedrag betreft: kleine groepjes springen, rennen, grondelen en duiken in kreken en poelen naar kleine visjes, wormen, insectenlarven, kreeftachtigen, waterkevers, kleine kikkers en watersalamanders in ondiep water.
De zwarte ruiter heeft een voorkeur voor natte biotopen met een zachte bodem, zoals slikkige gedeelten van getijdengebieden, ondiepe of onderbemaalde sloten, vloeivelden, natte graslanden en oevers van rivieren, meren en plassen. In hun broedgebieden eten ze ook veel muggen.
De zwarte ruiter broedt op Arctische hoogvenen in taigas en toendras ten noorden van Europa (Scandinavië, Rusland: Bartentszee)
De cirkelende, duikende of dippende baltsvluchten worden begeleid door raspende, fluitende roepen.
Het nest is een schaars met dorre bladeren en dennennaalden bekleed kuiltje op een open plek, meestal in de buurt van een kei of een dode tak.
Doorgaans wordt genesteld in een naald- of berkenbos in vochtig gebied, maar ook wel op heidevelden. Het ene legsel (mei juli) bestaat uit 4 eieren, die hoofdzakelijk bebroed door het mannetje, na 22-25 dagen uitkomen.
Op weg van de broedgebieden in het hoge noorden naar de winterkwartieren in het Middellandse Zeegebied of Midden-Afrika (ten zuiden van de Sahara) trekt de zwarte ruiter in geringe aantallen in onze streken in voor- en najaar door, waarbij hij zowel langs de kust als in het binnenland kan worden waargenomen. Aan de kust vermengt hij zich soms met andere waadvogels, maar in het binnenland ziet men hem meestal alleen of in kleine groepjes.
Geraadpleegde bronnen: opiniestuk in Knack: Dirk Draulans / het Nieuwsblad / Schamper (UGent)
Mensen lijken steeds minder verdraagzaam tegenover de natuur. Zeker in de stad. Nochtans kunnen ze net daar best wel wat meer natuur gebruiken. Imkers zijn een uitstervende groep. Als er dan eens een jonge imker opstaat een vrouw dan nog die met veel enthousiasme aan haar hobby wil beginnen, sluit ze op een njet van de autoriteiten.
De autoriteiten zijn in dit geval bestuurders van de stad Tienen. Kersvers imker Nele Schouteden, navorser aan de afdeling Plantenbiotechniek aan de KULeuven, had een mooi dossier ingediend met de vraag om bijenkasten te mogen plaatsen in een hal van haar tuintje, in het centrum van Tienen.
Hoewel het stadsbestuur, bij monde van burgemeester Marcel Logist, schepen van Leefmilieu Marc Soens en schepen van Stedenbouw Martine Rens (allen SP.A) lieten weten dat stedenbouwkundig de aanvraag in orde was, werd ze toch geweigerd uit vrees voor overlast voor 6 omwonenden, waarvan enkelen een bezwaarschrift indienden.
Overlast?!
Het blijft ergerlijk dat de term steeds vaker opduikt als het gaat om dieren die de menselijke omgeving verkennen. Filosofisch geïnspireerde betweters menen dat dieren zich maar moeten aanpassen als ze niet ten onder willen gaan aan de almaar dominantere menselijke aanwezigheid. Maar als dieren zich ook werkelijk schikken naar de mens, is het weer niet goed; dan veroorzaken ze overlast.
De vos veroorzaakt overlast en moet dus worden verdelgd, weerklinkt het bij de jachtfans.
De steenmarter veroorzaakt steeds meer overlast hoe lang zal het nog duren voor de beschermde status van dit fascinerend dier op de helling komt, omdat hij af en toe autokabels doorknaagt en zolders inpalmt?
Nu veroorzaken blijkbaar ook bijen overlast: onzinnatuurlijk!
Bijen zijn vredelievende diertjes die geen mens zullen steken als ze niet in het nauw worden gedreven. Je kunt bij wijze van spreken een bijenkast op het terras van een appartement houden, zonder welke overlast ook te creëren. Bijen hebben trouwens veel meer last van de mensen dan omgekeerd, want hun populaties crashen als gevolg van pesticidengebruik en het verdwijnen van bloemen uit over beheerde bermen en grasperkjes.
In onze verstedelijkte wereld is het belangrijk dat er weer natuur in de stad wordt geïntroduceerd, zeker omdat de uitdijende stad steeds meer platteland inpalmt.
Als je vanaf de stadstuin bovenop het flatgebouw van de Antwerpse ondernemer, Jan Engels rondkijkt, zie je overal spotjes groen. In de tuin zitten vlinders, bijtjes en sprinkhanen die van de ene stadsoase naar de andere zwermen.
De Brussels kunstenares, Annemie Maes kan vanuit haar appartement in hartje stad een tuin in lopen, inbegrepen een bijenhal, aangelegd op het dak van een parkeergarage. Ze is overtuigd van het nut van stadslandbouw en de bijen helpen een deel van haar planten te bevruchten.
Maar in Tienen zien ze de brave beestjes niet zitten. Daar zien ze alleen overlast, al gaf schepen Soens in een brief toe dat hij het dossier niet kende het was opgesteld door een milieuambtenaar.
Overlast is geen argument dat overdreven studie en dossierkennis vereist. In Tienen lijken dieren per definitie een probleem.
Jaarlijks sterft bijna de helft van de honingbijenvolken
De hoofdoorzaak is een regelrechte hongersnood. Door monocultuur in de landbouw en overgereguleerde tuinen en bermen zijn er te weinig bloemen en een te kleine variatie aan bloemen. Daarnaast tast de varaomijt bijenvolken sterk aan?
De jonge mijten van deze hardnekkige parasiet voeden zich met de larven van de honingbij. Deze larven groeien dan uit tot zwakkere en misvormde bijen? Ook infecties, pesticiden, andere parasieten en algemene milieuvervuiling spelen een rol in de sterke achteruitgang van bijen.
Een groep bijensoorten passend koekoekbijen gedoopt parasiteert zelfs op andere bijen doordat hun larven het voedsel van andere bijenlarven oppeuzelen.
In de stad spelen nog andere factoren mee. Er is sprake van nog meer habitatversnippering.
De maximale overbrugbare foerageerafstand van solitaire bijen varieert immers van enkele honderden meters tot een kilometer, naargelang de soort. Honingbijen hebben daarentegen een actieradius van enkele kilometers en doen het in steden niet slechter dan op het platteland. De nestmogelijkheden voor solitaire bijen zijn ook veel beperkter in de stad dan elders. Solitaire bijen zijn nochtans even belangrijk voor ecosystemen als honingbijen want ze zijn veel betere bestuivers dan honingbijen.
Bijzondere onderzoeken
Bijen zijn zoals bekend noodzakelijk voor talloze plantensoorten en voor een groot deel van onze voedselproductie: 15 tot 30% hangt rechtstreeks af van bestuivers zoals de bij.
Het Laboratorium voor Zoöfysiologie heeft de voorbije jaren verscheidene onderzoeken gedaan. Eén ervan poogde de populaties van verschillende wilde bijensoorten in het Gentse in kaart te brengen. Dat deden ze door insectenkastjes te verspreiden en vervolgens nestelende bijen te observeren. Deze nestkastjes werden op maat gemaakt van de voor de verschillende soorten solitaire bijen die nestelen in natuurlijke houtholtes, muurgaten,
Om dit na te bootsen werden de nestkastjes gebouwd met buisjes met een diameter van 2 tot 12 mm. Tussen die twee extremen in liggen de groottes die worden verkozen door de verschillende bijensoorten.
Ongeveer 1/3 van de solitaire bijen nestelt op deze manier; het grootste deel daarentegen graaft zelf holtes ondergronds.
Die soorten konden met dit onderzoek niet in kaart worden gebracht.
Het Labo voor Zoöfysiologie heeft ook een Informatiecentrum voor bijenteelt opgericht.
Dit centrum, dat al meer dan 30 jaar bestaat, staat onder leiding van professor Dirk de Graaf. Op basis van onderzoeken aan de universiteit van Tübingen stelden ze een zaadmengsel samen waarvan de bloemen achtereenvolgens van april tot oktober bloeien. Door dit mengsel te gebruiken, vallen de bijen dus nooit zonder voedsel.
Verbijsterende projecten
Ook de stad Gent draagt haar steentje bij.
De Groendienst en Natuurpunt Gent houden rekening met de beestjes. Bij het onderhoud van parken, natuurgebieden en groene ruimtes worden geen pesticiden gebruikt. Bovendien houden ze rekening met bloeitijden in het maaibeheer. Ook worden nestplaatsen gevormd door delen van rietkragen niet te maaien. Aan de Blaarmeersen en in de Bourgoyen staan zelfs regelrechte beestenmuren om de bijtjes te ondersteunen.
Nele Schouteden laat het hier niet bij
Ze gaat in beroep bij de provincie de provincie Vlaams-Brabant voert overigens een actief pro-bijenbeleid. Ze wil een stevig dossier samenstellen dat andere mensen in andere omstandigheden kunnen gebruiken als ze een beetje natuur in de stad willen brengen, natuur die geen overlast veroorzaakt!
Als de bijen uitsterven, volgt de mensheidenkele jaren later.
Of die bewering van Albert Einstein effectief klopt, is niet zeker.
Maar de 25-jarige imker grijpt de uitspraak nu wel aan om haar slag binnen te halen. De jonge imker behaalde heel recent haar diploma bijenteelt en wil nu in navolging van steden als Leuven, Brussel, Antwerpen, maar ook New York en Londen bijen houden in haar stadstuintje in het centrum van Tienen.
Nele Schouteden is diep verontwaardigd over de beslissing van het stadsbestuur en start met een petitie om toch nog haar gelijk te halen. Niet alleen voor haar zelf, ook voor imkers die geen geld hebben om een huis met een grote tuin aan te schaffen en liever in de stad wonen, maar vooral in het belang van het voortbestaan van de imkerbond, waar de gemiddelde leeftijd toch boven de 60 jaar ligt.
Als er geen imkers meer bijkomen, zullen de honingbijen verdwijnen en zijn de gevolgen niet te overzien. Niet alleen vallen dan de duidelijke voordelen, zoals honing, was en bijengif tegen reuma weg. Daarnaast bestuiven de bijen ook nog eens 80% van de bloeiende planten. Er zijn dus véél nieuwe imkers nodig om het sterftecijfer dat schommelt tussen de 30 en 40% te verlagen.
Het probleem van uitstervende bijen wordt bovendien op alle beleidsniveaus gesteund, Europees tot gemeentelijk.
Alleen in Tienen hebben ze er blijkbaar nog nooit van gehoord.
Apicula
Dat bijen houden in de stad kan, bewijzen Liesbeth Hiele en haar echtgenoot Marijn Rabout van Apicula (Latijn voor bij). Deze hobbyimkers hebben al 4 jaar bijenkasten in Gent. Vorig jaar oogstten ze ongeveer 150 kg stadshoning uit het dozijn bijenkasten op 5 locaties, waarvan twee op het dak van de Vooruit.
Nu zijn het er nog maar tien, maar dat is een normale wintersterfte.
Zelf de bijenpopulatie in stand helpen houden, kan ook. Daarvoor hoef je niet zelf imker te worden; enkele aanpassingen in je achtertuin zijn voldoende.
Een geschikte florakeuze ligt voor de hand.
Het reeds genoemde zaadmengsel, ontwikkeld door het Informatiecentrum voor bijenteelt, is natuurlijk ideaal, maar simpelweg veel bloemen plaatsen is al een stap in de goede richting.
Als je nog een stapje verder wil gaan, kan je ook nestgelegenheid bouwen voor solitaire bijen. Stapel bv. holle plantenstengels zoals riet of bamboe, maak er een leuk dakje boven en richt dat bijenholletje vervolgens naar het zuiden, liefst op een winstille plaats.
Je kan hetzelfde effect bekomen door gangetjes te boren in een blok hout.
Fotos zijn vanPieter Cox
Een spectaculaire weblink met een prachtige reportage van bloemenbezoekers en bestuivers:
Deze roofvogel heeft een ruim verspreidingsgebied, die uitgezonderd op Antarctica in alle werelddelen voorkomt.
De onderzijde en de kop met kleine kuif zijn wit; over het oog loopt een brede donkere streep; de staart is bruin en getekend door donkere dwarse banden; de borst vertoont een vaal bruine gespikkelde kleur; de vleugels zijn smal met zwarte polsvlek en vleugelpunten, lang en wit aan de onderzijde; de visaren heeft een haakvormige snavel en lange gebogen naaldscherpe klauwen. Net als bij de uilen kan de buitenste teen naar achter worden gedraaid, wat ook meer houvast geeft. De voetzolen zijn bedekt met stekelige schubben voor een betere grip op glibberige vissen.
Het voedsel van de visarend bestaat vrijwel alleen uit vis. De visarend vliegt met een trage vleugelslag en jaagt soms ook biddend om de vissen vanuit de hoogte op te sporen.
Een jagende vogel vliegt nu eens klapwiekend, dan weer zwevend hoog boven het water, totdat hij een vis aan het oppervlak ontwaart. De vis wordt gevangen vanuit een duikvlucht met half gevouwen vleugels, waarbij de vogel de prooi met naar voren gerichte klauwen uit het water haalt; hierbij verdwijnt de visarend soms geheel onder water.
Na het opvliegen, schudt hij zijn natte veren uit en manoeuvreert hij de vis in een gestroomlijnde houding met de kop naar voren om hem gemakkelijker naar het nest of een zitpost te kunnen vervoeren waar hij wordt opgepeuzeld.
De meeste van zijn slachtoffers zijn middelgrote vissen als snoek, forel, platvis en brasem.
De balts in het vroege voorjaar bestaat uit diepgolvende vluchten die gepaard gaan met luide, hoge, schrille fluittonen. Visarenden maken ook veel werk van het opnieuw inrichten van hun nest doorgaans gemaakt in de top van een naaldboom. Ze breken dode en groene takken af van dennen of tillen grote takken op van de grond. De nesten worden jaar in, jaar uit gebruikt door een opeenvolging van verschillende visarenden, zodat het al snel enorme ronde stapels dikke takken worden. Ze zijn gewoonlijk vaak te vinden op een gebroken tak of in een krachtige vork. Op eilandjes broeden ze ook wel eens op de grond.
De visarend broedt langs heldere meren, poelen en langs sommige zeekusten waar brak water aanwezig is. Visarenden zijn aangewezen op visrijke wateren die zich over grote wateroppervlakken uitstrekken en voldoende begroeiing (bossen) langs de oevers hebben om te broeden.
De Zweedse en Finse merengebieden zijn een uitstekend voorbeeld van geschikte biotopen.
De 2 tot 4 witte eieren, besprenkeld met roodbruine vlekken, worden hoofdzakelijk door het wijfje in 5 tot 6 weken uitgebroed. De jongen vliegen na 8 tot 9 weken uit.
Het is een spectaculair zicht een visarend een prooi, doorgaans een vis, te zien vangen.
Geraadpleegde bron: Driemaandelijks tijdschrift Mens & Vogel Vogelbescherming Vlaanderen Educatief en projectmedewerker Inge Buntinx
In 2001 bereikten ons vanuit het binnen- en buitenland onrustwekkende berichten over de achteruitgang van de huismus. Dit doodgewone, algemeen voorkomend vogeltje dat vroeger vaak als een pest werd aanzien, zou het moeilijk hebben om als soort te overleven.
Om dat te onderzoeken startten Vogelbescherming Vlaanderen, de universiteit Gent en ABLLO vzw in 2002 een lang termijnonderzoek op om de evolutie van de aantallen huismussen in Vlaanderen in kaart te brengen. De eerste nationale mussenteldag was een feit. Tien jaar later spreken wij van een mussentelweekend, dat bij het brede publiek alom gekend is.
Hierbij wordt de bevolking gesensibiliseerd om gedurende één weekend in april het aantal tsjilpende huismusmannetjes te tellen op één locatie [bv. in de tuin]. Dit geeft een goede schatting van het aantal broedende koppels huismussen.
Ook gegevens over de locatie waar de mussen werden geteld: precies adres, biotoopkenmerken, aanwezigheid van een voederplaats, van predatoren [bv. katten, sperwers],
Om conclusies te trekken op grote schaal is een gestandaardiseerde telling nodig; een telling die alle subjectieve waarnemingen en toevallige natuurlijke fenomenen uitsluit.
Na tien jaar kan men schommelingen uit de statistieken filteren en betrouwbare conclusies trekken.
Het aantal huismussen dat werd geteld per locatie is onderverdeeld in categorieën, gaande van rood (max. 5 mussen) over oranje en geel naar groen (min. 16 mussen).
Daar waar er in 2002 nog gemiddeld 6 10 mannelijke huismussen werden waargenomen per telpunt, waren er in 2011 nog amper 1 5. Nadien werd nagegaan in hoeverre er regionale verschillen optraden in de achteruitgang van de huismus, maar dit bleek niet het geval te zijn. De daling trad op in zowat alle provincies.
Wanneer de data meer in detail worden bekeken, blijkt er een negatief verband te bestaan tussen de bevolkingsdichtheid en het gemiddeld aantal waargenomen huismussen per gemeente.
Rond elke locatie werd een cirkelvormige zone [buffer] gecreëerd met een straal van 1 km. Deze zone omvat niet alleen het gebied waarin de mussen het merendeel van hun verplaatsingen uitvoeren, maar ook het gebied waarin meer occasionele verplaatsingen plaatsvinden zoals van juveniele en volwassen mussen na het broedseizoen.
Deze buffers besloegen in totaal bijna de helft van de oppervlakte van Vlaanderen. De verhouding verstedelijkt gebied in de omgeving blijkt de belangrijkste factor te zijn die het aantal mussen verklaart. Dit hangt samen met het feit dat er minder akkers en graslanden zijn in meer verstedelijkte gebieden.
Al blijken er meer huismussen aanwezig in biotopen waar er bijgevoederd wordt of kleinere aantallen waar predators vaker opduiken, toch leidt dit niet tot statistisch significante verschillen.
Net zoals in andere Europese landen het geval is, gaat de huismus in Vlaanderen achteruit.
Deze studie toont alvast aan dat gegevens die door amateurwaarnemers worden verzameld erg waardevolle informatie kunnen opleveren. Er werden meer dan 6 300 gegevens ingezameld uit 304 van de 308 Vlaamse gemeenten. Het aantal tellingen varieert heel sterk per gemeente: van één deelname [bv. Voeren, Kraainem] tot meer dan 400 in Antwerpen.
De tellers mogen zich trots achten. Toch dient met de volgende problemen rekening te worden gehouden:
·niet alle telgegevens waar bruikbaar: onvolledige adresgegevens of soms ontbrekende aantallen
·veel minder gedetailleerde gegevens over gemeenten met een lagere bevolkingsdichtheid, waar in de wijde omgeving meer akkers en graslanden aanwezig zijn en wellicht ook meer huismussen voorkomen
·het merendeel van de deelnemers hield het bij één enkele deelname gedurende de voorbije 10 jaar; eenmalige tellingen vormen momentopnames die minder bruikbaar zijn om gedetailleerde trends over de tijd na te gaan. Slechts 18 % van de tellers telde verscheidene jaren op rij, welke de meest waardevolle cijfers opleverden.
·hoewel het de laatste jaren verbeterde, waren er relatief weinig nultellingen. Vele deelnemers denken dat het geen zin heeft om te melden dat er bij hen geen huismussen (meer) zitten. De afwezigheid van huismussen op een (schijnbaar) geschikte locatie kan echter juist veel informatie verschaffen over het waarom van de afwezigheid.
Dit jaar stierven in Duitsland al zon 300 000 merels aan het Usutu-virus. In sommige steden maakte het virus zodanig veel slachtoffers dat er in hele wijken bijna geen merel meer in de tuinen te vinden was.
Het Usutu-virus vindt zijn oorsprong in Afrika [rivier in Swaziland] en het wordt overgebracht door steekmuggen. Vermoed wordt dat het virus via trekvogels, waaronder zwaluwen die in zuidelijk Afrika overwinteren, naar Europa is gekomen.
Vooral merels zijn door nog onopgehelderde redenen gevoelig voor Usutu, dat verwant is aan virusstammen die onder meer gele koorts en knokkelkoorts veroorzaken waardoor de infectie dan ook een dodelijk afloop kent.
Er zijn al bijna 50 verschillende vogelsoorten [onder meer ook huismussen en zwartkoppen] gevonden die het virus met zich meedroegen, maar het is hoofdzakelijk fataal voor merels.
In 2001 dook het virus voor het eerst op in Oostenrijk en het verspreidde zich daarna over Italië, Hongarije en Duitsland. Maar liefst 1/3 van de merelpopulatie in Duitsland werd daar van de kaart geveegd.
Aanvankelijk werden de besmettingen vooral in het zuidwesten van Duitsland gevonden, maar sinds kort ook in de deelstaat Noordrijn Westfalen, die aan Nederland grenst.
Symptomen
Merels die besmet zijn met het virus zijn relatief gemakkelijk te herkennen.
Ze zien er ook in tijden van overvloedig voedselaanbod ongezond en verzwakt uit. Vaak zijn ze apathisch, hebben een verfomfaaid verenkleed en zijn sterk vermagerd. Verder vertonen ze evenwichtsstoornissen waardoor ze nauwelijks kunnen vliegen. Vaak zijn ze gemakkelijk te vangen. Na twee of drie dagen leggen ze het loodje.
Er bestaat (momenteel nog) geen vaccin tegen de tropische ziekte.
Vogelbescherming Vlaanderen en haar 10 Opvangcentra voor Vogels en Wilde Dieren zijn waakzaam en werken in dit dossier via het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen samen met het Centrum voor Onderzoek in Diergeneeskunde en Agrochemie. De dienst Aviaire Virologie en Immunologie doet al sinds 2010 onderzoek naar het voorkomen van het West-Nijlvirus bij vogels en onderzoekt tegelijk ook de mogelijke aanwezigheid van het Usutu-virus.
Momenteel is er in België nog geen reden tot paniek want tot op vandaag is het Usutu-virus nog in geen enkel staal teruggevonden. Er is nog een ander voordeel: de muggentijd is voor dit jaar zo goed als voorbij.
Vogelbescherming Vlaanderen doet hierbij een oproep naar het grote publiek toe om net gestorven of ziek ogende merels en andere vogels te melden aan Vogelbescherming Vlaanderen of het dichtst bijzijnde Opvangcentrum voor Vogels en Wilde Dieren.
Ook uilen blijken erg gevoelig voor het virus.
Mensen worden net als vogels belaagd door steekmuggen, maar het virus is voor de mens echter relatief onschuldig. Symptomen bij de mens zijn hoofdpijn, misselijkheid, huiduitslag en een grieperig gevoel.
De vrij grote grondeleend is zowel in de lucht als op de grond de sierlijkste van alle zwemeenden in onze streken. Hij is gemakkelijk te herkennen aan zijn lange, slanke hals en puntige staart, gecombineerd met een fijne kleurtekening. Een overvliegende vlucht, vaak in een onregelmatige V-formatie, biedt een schitterende aanblik; men hoort dan het lage gefluit van de woerd en het ratelend geluid van de eend.
Geen enkele andere eend heeft zon elegante vorm en tekening als de pijlstaart, hoewel het verenkleed de levendige kleuren van sommige andere soorten mist.
De woerd heeft een chocoladebruine kop, een witte halstekening en een tot 20 cm lange, spitse staart. De donkergrijze snavel vertoont lichtgrijze strepen. De rug is grijs met lange, zwarte en wit omzoomde schouderveren. De lichaamslengte [zonder staart] varieert bij het mannetje van 60 tot 75 cm; de spanwijdte wisselt tussen 80 en 95 cm en het lichaamsgewicht schommelt tussen 550 en 1200 g.
De pijlstaart grondelt in ondiep water, maar graast ook op gras en moeras en bezoekt graanvelden. Pijlstaarten gaan op hun kop in het water staan om te eten en tonen dan hun lange staart, zwarte anale streek en witte buik.
Op kwelders zoeken pijlstaarten slakjes in de modder. Op meren en rivieren zijn ze in staat in dieper water voedsel te vinden dan andere grondeleenden dank zij hun bijzonder lange nek. Ze eten zaden, bessen, scheuten, wortels en allerlei waterinsecten en kreeftachtige. Ze foerageren ook op akkers met graan, aardappels en suikerbieten.
De meeste pijlstaarten zijn bij ons doortrekker of wintergast. Ze zijn vrij schuw en laten zich zelden van dichtbij bekijken in de weidse, open gebieden waaraan ze de voorkeur geven.
Ze broeden meestal niet vaker dan een paar jaar op dezelfde plaats, zodat het aantal broedparen vrij moeilijk is vast te stellen, zelfs ondanks het feit dat het nest vaak minder goed is gecamoufleerd dan dat van andere soorten. Als broedgebied geniet open, ondiep, voedselrijk water de voorkeur. Finland is met stip het belangrijkste broedgebied van de pijlstaart in Europa. Verder komt de soort voor in Zweden, op IJsland, in Noorwegen, Wit-Rusland en andere noordelijke landen.
In de winter zijn de eenden op hun mooist, want dan paren ze.
Bij het gemeenschappelijk baltsvertoon strekt de woerd de kop en maakt een oprispend geluid.
De borst en lange witte halsstreep van mannetjes spelen een belangrijke rol tijdens de balts door het op en neer bewegen van de kop en het strekken van de nek. Tijdens de balts roepen de mannetjes met een nasaal geluid. Vrouwtjes hebben een lange kwaak en een smientachtige grom, de mannetjes een zachte fluittoon daarentegen.
Het nest langs de waterkant tussen grassen en zeggen, is een met bladeren, stengels en dons gevoerde kuil op de grond.
De 7 tot 9 van roomgeel tot lichtgroen of blauw variërende eieren worden in ca 23 dagen door het wijfje uitgebroed, terwijl de woerd vaak het nest bewaakt. Ongewenste bezoekers worden met afleidend gedrag weggelokt. Onmiddellijk na het uitkomen, zoeken de kuikens bruin met witte strepen en grijsachtige witte onderdelen het water op; na 7 weken vliegen ze uit.
De pijlstaart is sterk migrerend en trekt s winters ver naar het zuiden en soms tot aan de evenaar. Tijdens hun tocht zoeken ze dan vooral zoetwaterplassen met rijke vegetatie op; ook brakwaterplassen.
De strandloper heeft zijn naam te danken aan het ontbreken van de achterteen.
Drieteenstrandlopers zijn lange afstand trekkende steltlopers die wereldwijd in getijdengebieden voorkomen, vooral op zandige biotopen in het mariene milieu, zoals stranden en zandplaten.
De drieteenstrandloper onderscheidt zich van andere leden van de strandloperfamilie door zijn uiterlijk en gedrag. s Winters is hij verreweg de witste en hij is bijzonder snel en wendbaar.
Het is zowat de meest beweeglijke kustvogel, die bijna constant op en neer rent en daarbij de golfslag waar die het strand raakt, volgt. Met energieke doelgerichte bewegingen reppen zich troepen drieteenstrandlopers met de kop naar beneden, de teruglopende golven achtervolgend, over het strand.
Alle kleine diertjes die los gespoeld zijn door het wassend water pikken ze snel op en rennen dan voor de volgende golf vlug terug om niet ondersteboven te worden gespoeld. Ook prikken ze met hun snavel in het zand waar ze wegkruipende prooien vermoeden.
Wanneer ze worden verstoord, vliegen ze onder het uiten van scherp klinkende kreten op om even later weer neer te strijken en de maaltijd te hervatten.
De parelgrijze strandloper heeft een lichtgrijze kop, een rechte zwarte snavel, gitzwarte poten, helderwitte onderdelen, zwarte spikkels op de lichtgrijze rug en donkere schoudervlekken.
De veren van de bovendelen hebben in het voorjaar witte toppen, waardoor een gemarmerd effect ontstaat dat tegen het einde van de zomer is afgesleten. In de vlucht vallen de witte vleugelstreep en de donkere vlek op de pols op.
De lichaamslengte varieert van 20 en 21 cm; de spanwijdte reikt tot 39 cm en het gewicht schommelt tussen 50 en 60 g.
De drieteenstrandloper dartelt langs de aanrollende golven en pikt van het met algen bedekte strand of van vlakke rotsen zijn voedsel uit de branding vlak tegen de waterlijn: zeewormen, schaaldiertjes, weekdieren, zandvlooien,
Bij vloed vermengen drieteenstrandlopers en bonte strandlopers zich vaak met elkaar.
Met indrukwekkende baltsvluchten waarbij de drieteenstrandloper met luid gefladder hoog opvliegt, snelle zweefvluchten naar beneden uitvoert en merkwaardig klinkende fluittonen voortbrengt, hoopt hij een vrouwtje te verleiden. Als het vrouwtje instemmend reageert, volgt het mannetje haar met zijn kop neerwaarts gericht en de staartveren gespreid. De rest van het jaar is de roep een kort, droog twick. Groepen kwetteren tijdens het foerageren.
Het nest ziet er netjes uit en is een met een dikke laag wilgenbladeren en kiezelsteentjes gevoerd kuiltje in de grond, vaak beschermd door een pol planten. De 4 eieren zijn licht olijfgroen of soms bruinachtig, met fijne bruine spikkels en soms een paar zeer kleine vlekjes of streepjes.
Afhankelijk van de heersende temperatuur duurt het 23 tot 30 dagen eer de jongen uitkomen. Al na 17 dagen vliegen de jongen uit.
Zoals zo vele waadvogels doet het mannetje of het wijfje bij gevaar alsof het gewond is. Het dier spartelt over de grond en lokt zo de rover bij het nest weg. Het vliegt alleen op als de vijand te dichtbij komt.
Na het broedseizoen, na zijn verblijf in de Arctische toendra [het hoge noorden, in Rusland en Skandinavië op uitgestrekte grasvlakten en op zandstranden langs de kust en meren] overwintert hij op stranden van de zuidelijkste punten van Zuid-Afrika en Zuid-Amerika. Een geringde en getraceerde drieteenstrandloper vloog in minder dan dagen 6 000 km van Noorwegen naar Ghana, dwars over de Sahara, opmerkelijk voor een typische kustvogel.
In het kort filmpje rennen de strandlopers op en af langs de waterlijn op zoek naar aangespoeld voedsel
Geluidsoverlast in de broedperiode, zwerfvuil door open gepikte vuilniszakken, agressief gedrag van meeuwen op zoek naar voedsel tegenover de mensen op de zeedijk of visserskaai en meeuwenpoep op de meest onvoorzienbare plaatsen
Het is maar een greep uit voorvallen waar een aantal kustgemeenten bijna dagelijks mee te maken krijgen. Mantel- , zilver- en kokmeeuwen, op zoek naar etensresten die toeristen in vuilnisbakken achterlaten, richten geregeld een ware ravage aan, waarbij de zeevogels zich daarenboven agressief gedragen.
De platte daken van flats en industriepanden bieden voor de meeuwen een goed alternatief voor de stranden en duinen waar ze normaal broeden. Plaatselijk kunnen meeuwen flinke overlast veroorzaken door daken en verandas te bevuilen, afvoerbuizen te verstoppen, zonnepanelen en autos te bevuilen of te beschadigen.
In Knokke-Heist werd een experiment opgezet waarbij het vuilnis voortaan aan palen wordt gehangen. Hierdoor kunnen de meeuwen zich niet afzetten van de grond en de vuilniszakken niet meer openscheuren. Bijkomend voordeel is dat het personeel van de vuilnisophaaldienst zich niet meer zo diep hoeft te bukken om vuilniszakken op te rapen.
De Britse meeuwenexpert Peter Rock, die sinds 1980 het meeuwenprobleem in Engeland bestudeert, is een wereldautoriteit op dat vlak. Hij pleit voor een aanpak op verschillende sporen, waarin de samenwerking van de verschillende autoriteiten centraal staat.
Lokaal kunnen er een aantal maatregelen worden genomen zoals schudden, doorprikken of steriliseren van de eieren waarna ze in het nest worden teruggeplaatst. Zo kan de overbevolking van meeuwenkolonies op termijn worden ingeperkt. Ook het voorzien van meer ondergrondse afvalcontainers kan het probleem van opengepikte vuilniszakken verminderen. De stad kan ook ondersteuning geven om over daken netten of draden te spannen of deze zelfs te voorzien van spijkerconstructies. Zo kunnen de meeuwen er niet meer op nestelen.
Voor het aanleggen van voederbakken in de haven of een broedeiland in zee ligt de bevoegdheid evenwel bij de hogere overheid. Het probleem kan overigens niet louter lokaal worden aangepakt; er is ook overleg nodig om met de andere kustgemeenten die met dezelfde problemen kampen gezamenlijk de overlast voor de inwoners en toeristen weg te werken. Ook de afdeling Duurzaam Kustbeheer moet nauw bij de besprekingen worden betrokken.
De fotos respectievelijk van de kleine, grote mantel-, kok- en zilvermeeuw zijn van Pieter Cox
Geraadpleegde bron: Mens & Vogel Vogelbescherming Vlaanderen
Kunnen we ons een polder voorstellen zonder de geluiden van weidevogels?
Zonder buitelende kieviten, alarmerende gruttos of parmantige tureluurs? De aantallen van bijna elke weidevogelsoort zijn de voorbije decennia zienderogen achteruit gegaan. Nesten en kuikens van kievit worden ondergeploegd en die van grutto kapot gemaaid.
Natuurlijk kan het tij worden gekeerd. Het aantal gruttos dat we nu nog in Nederland en Vlaanderen tellen, zou voldoende moeten zijn om een gezonde populatie te handhaven. Daarvoor is een goed en uitgebalanceerd beheer nodig.
Niet alleen hier of daar een nestje sparen tijdens het maaien, maar stukken grasland als bufferzone bewust niet maaien zodat de kuikens ongestoord kunnen opgroeien.
Grasland waar ze niet dood worden gemaaid, waar ze dekking kunnen vinden tegen hun rivalen en waar ze insecten kunnen vinden.
Astrid Kant schreef in de aprileditie 2012 van het driemaandelijkse tijdschrift van Vogelbescherming Vlaanderen Mens & Vogel een uiterst interessant en boeiend artikel over de grutto, koning der weidevogels.
Een voorsmaakje
De meeste weidevogels broeden rond de 3 ½ week vóór de kuikens worden geboren. Goed getimed want dan zijn er ook voldoende grote insecten voorradig om als voedsel voor de kuikens te dienen. Het gras is goed gegroeid zodat het kleine grut er dekking kan vinden.
De kuikens zijn nestvlieders; dat zijn er die, als ze droog zijn, aan de wandel gaan, zelf hun kostje moeten bemachtigen en hun warmtehuishouding op peil moeten houden. Voor de ouders breekt er een stressvolle tijd aan. Zij moeten elke belager op afstand houden, de kuikens naar voedselrijke gebieden leiden en ook zichzelf voeden. Na 4 à 5 weken moeten de jonge gruttos al kunnen vliegen en zelfstandig zijn. Daarna wordt de familieband verbroken. Veel grutto-ouders lukt het niet meer om kuikens groot te brengen.
Als de kuikens in het hoge gras hun kostje bijeen zoeken, is het voor de oudervogels alle hens aan dek. Zodra er gevaar dreigt een reusachtige maaimachine vliegen de ouders luid roepend rond. Degene die het best zijn kuikens kan wegleiden uit de gevarenzone zijn de ouders zelf. Rechtop lopend en schreeuwend loopt de gruttoman voor de landbouwmachine uit en houdt contact met zijn kuikens. Wanneer het alarmerend geroep verstomt, drukken de kuikens zich tegen de grond en zo worden de meesten dood gemaaid.
In het prachtige naslagwerk Weidevogels licht Astrid Kant een tipje van de sluier op. Ze zit al meer dan 20 jaar in haar schuilhutje met haar telelens, midden tussen de weidevogels. Zo wordt in dit boek van zeer dichtbij het broedgedrag van weidevogels beschreven en op de gevoelige plaat vastgelegd.
Dit boek vertelt op een overzichtelijke wijze, stap voor stap, het geheime broedgedrag van onze bijzondere weidevogels. Als dit duidelijker is, wordt bescherming ineens een stuk eenvoudiger, voor boeren en duizenden vrijwilligers.
Tijdens een exclusieve lezing op zaterdag 22 september 2012 komt Astrid als gruttospecialist zelf vertellen over het wel en wee van deze bedreigde weidevogel.
Aan de hand van prachtig beeldmateriaal Astrid is immers ook een uitstekend weidevogelfotograaf toont ze de bezoeker op welke manier deze bijzondere soort tracht te overleven in de schaarse broedgebieden.
Hiernaast onthult ze hoe we deze soort en de nestjongen afdoende kunnen beschermen.
Fotos van kievit en tureluur zijn van Pieter Cox
Meeting: Culturele site De Meet, Sint-Jansstraat 22 - 9982 Sint-Laureins: 19.00 21.00 u
Je kan deze kleine steltloper, die fel gelijkt op de oeverloper en de bosruiter, aantreffen in de buurt van kleine modderige plasjes en poeltjes, drinkplaatsen voor het vee, langs oevers van rivieren, beken en meren, vochtige naaldhout- of kreupelhoutbossen (bv. elzenbroeken) met veel rottend hout, mosbodem en turf, hoogvenen alsook met bos of houtopstanden omgeven zoetwater moerassen.
Witgatjes zijn trekvogels en bezoeken onze streken hoofdzakelijk in voorjaar en herfst.
Doorgaans overwinteren ze in Zuid-Europa en Afrika en vanaf maart/april trekken ze weer richting broedgebieden.
Bij de baltsvlucht vliegt het mannetje boven zijn territorium rond, waarbij hij met trillende vleugels opstijgt en dan weer met omlaag gebogen vleugels zwevend afdaalt. De steltloper wipt geregeld met de staart en vliegt bij verstoring zigzaggend weg.
Vaak ziet men het schuchtere witgatje pas als het steil uit een plas opvliegt.
Tijdens de vlucht steken de voeten nauwelijks voorbij de staart. Meestal vliegt het witgatje op met scherpe bochten en draaibewegingen steil naar omhoog, waarbij hij warme, schorre en verschrikte kreten uitstoot.
Het strandlopertje kan je ook diep in het binnenland zomaar in een simpel slootje waarnemen, vaak in groepjes van 2, 3 tot 4 vogels.
Het witgatje pikt vaak wadend klein voedsel op van modder of ondiep water, voornamelijk insecten, maar ook wel wormen en visjes. De schuwe vogel is vaker te spotten als hij foerageert in greppels of modderige kreken langs de randen van kwelders.
Het witgatje haalt een lichaamslengte van 21 tot 24 cm; de spanwijdte wisselt tussen 41 en 46 cm en het gewicht schommelt tussen 70 en 90 g.
De vleugels zijn zowel aan de boven- als aan de onderzijde egaal donker en in vlucht is de witte stuit met enkele zwarte banden op het eind van de staart duidelijk te zien. De bovendelen zijn donker grijsbruin met fijne spikkels en een scherp van de witte buik afgesneden grijzige borstrand. Witgatjes hebben een lichte oogring. De wenkbrauwstreep loopt niet door achter het oog. De vrij lange rechte snavel is grijs en loopt uit in een donkere punt. De poten zijn kort en grijsgroen van kleur.
Kenmerkend is de heel typische drietonige, bijna jodelende toon, die vooral s avonds wordt gehoord.
De vogel nestelt boven de grond, meestal in oude nesten van de lijster, de Vlaamse gaai of van een eekhoorn. Soms maakt hij zelfs gebruik van een toevallige opeenhoping van takjes en bladeren in een takoksel, zonder hier nog verder materiaal aan toe te voegen. Hij is te vinden in vochtig bosgebied bij stromend, zoet water.
Meestal worden 4 groenachtige tot geelbruine eieren, bedekt met roodachtig bruingevlekte stippen, gelegd.
Ik ben Franz Pieters
Ik ben een man en woon in Zaventem (België) en mijn beroep is 25 jaar lkr, 2 jaar kabinetsadviseur, 2 jaar adviseur DVO, 2 jaar TOS21-projectmedew..
Ik ben geboren op 08/05/1954 en ben nu dus 71 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: onderwijs - wetenschap & techniek - geschiedenis - natuur - muziek - lectuur - gastronomie - sport.
2 jaar TOS21-coördinator, 3 jaar projectcoördinator ESF-projecten KOMMA, WERK PRO-OPER, LINK en nu op RUST
Privacyverklaring van de Kille Meutel Vogelvrienden
Algemene privacyverklaring van onze vereniging: de Kille Meutel Vogelvrienden
De Kille Meutel Vogelvrienden hechten veel waarde aan de bescherming van uw persoonsgegevens.
In deze privacyverklaring willen we heldere en transparante informatie geven over welke gegevens we verzamelen en hoe wij omgaan met persoonsgegevens. Wij doen er alles aan om uw privacy te waarborgen en gaan daarom zorgvuldig om met persoonsgegevens.
Onze vereniging houdt zich in alle gevallen aan de toepasselijke wet- en regelgeving, waaronder de Algemene Verordening Gegevensbescherming.
Dit brengt met zich mee dat wij in ieder geval:
• uw persoonsgegevens verwerken in overeenstemming met het doel waarvoor deze zijn verstrekt, deze doelen en type persoonsgegevens zijn beschreven in deze Privacy verklaring;
• verwerking van uw persoonsgegevens beperkt is tot enkel die gegevens welke minimaal nodig zijn voor de doeleinden waarvoor ze worden verwerkt;
• vragen om uw uitdrukkelijke toestemming als wij deze nodig hebben voor de verwerking van uw persoonsgegevens;
• passende technische en organisatorische maatregelen hebben genomen zodat de beveiliging van uw persoonsgegevens gewaarborgd is;
• geen persoonsgegevens doorgeven aan andere partijen, tenzij dit nodig is voor uitvoering van de doeleinden waarvoor zij zijn verstrekt;
• op de hoogte zijn van uw rechten omtrent uw persoonsgegevens, u hierop willen wijzen en deze respecteren.
Als Kille Meutel Vogelvrienden zijn wij verantwoordelijk voor de verwerking van uw persoonsgegevens. Indien u na het doornemen van onze privacy verklaring, of in algemenere zin, vragen heeft hierover of contact met ons wenst op te nemen kan dit via onderstaande contactgegevens:
Kille Meutel Vogelvrienden
Watertorenlaan 59
1930 Zaventem
franz.pieters@telenet.be
Mobiel: 0478 55 34 59
Waarom verwerken wij persoonsgegevens?
Uw persoonsgegevens worden door onze vereniging verwerkt ten behoeve van de volgende doeleinden en rechtsgronden:
• om te kunnen deelnemen aan de activiteiten van de Kille Meutel Vogelvrienden;
• om de uitnodigingen, verslagen, nieuwsmeldingen, … te versturen (met toestemming van de betrokken sympathisanten);
• om een brede en vlotte communicatie te verzorgen binnen het netwerk van de diverse partners;
• om de jaarlijkse subsidiëring door de overheid te bekomen (wettelijke verplichting);
Voor de bovenstaande doelstellingen houden we volgende gegevens bij:
naam, voornaam, adres, telefoon/gsm-nummer (indien beschikbaar), e-mail (indien aan ons doorgegeven)
We gebruiken de verzamelde gegevens alleen voor de doeleinden waarvoor we de gegevens hebben verkregen.
Verstrekking aan derden
Wij geven nooit persoonsgegevens door aan andere partijen waarmee we geen verwerkersovereenkomst hebben afgesloten, tenzij we hiertoe wettelijk worden verplicht (bv. politioneel onderzoek)
Bewaartermijn
De Kille Meutel Vogelvrienden bewaren persoonsgegevens niet langer dan 5 jaar op hun informaticasystemen.
Beveiliging van de gegevens
Wij hebben passende technische en organisatorische maatregelen genomen om persoonsgegevens van u te beschermen tegen onrechtmatige verwerking, zo hebben we bv. de volgende maatregelen genomen:
• we hanteren een gebruikersnaam en wachtwoordbeleid op al onze systemen en cloud-toegangen;
• de toegang tot de persoonsgegevens is beperkt tot de bestuursleden;
• wij maken back-ups van de persoonsgegevens om deze te kunnen herstellen bij fysieke of technische incidenten;
• onze bestuursleden zijn geïnformeerd over het belang van de bescherming van persoonsgegevens.
Uw rechten omtrent uw gegevens
U heeft recht op inzage en recht op correctie of verwijdering van de persoonsgegeven welke wij van u ontvangen hebben. Bovenaan dit privacy statement staat hoe je contact met ons kan opnemen.
Tevens kunt u verzet aantekenen tegen de verwerking van uw persoonsgegevens (of een deel hiervan) door ons of door één van onze verwerkers.
Klachten
Mocht u een klacht hebben over de verwerking van uw persoonsgegevens dan vragen wij u hierover direct met ons contact op te nemen. U heeft altijd het recht een klacht in te dienen bij de Privacy Commissie, dit is de toezichthoudende autoriteit op het gebied van privacy bescherming.
Wijziging privacy statement
Onze vereniging de ‘Kille Meutel Vogelvrienden’ kan zijn privacy statement wijzigen. Van deze wijziging zullen we een aankondiging doen op onze website. De laatste wijziging gebeurde op 22 mei 2018. Oudere versies van ons privacy statement zullen in ons archief worden opgeslagen. Stuur ons een e-mail als u deze wilt raadplegen.