Startdatum: om meteen de drempelvrees te verlagen stel ik voor dat iedereen een reactie ventileert over het wegblijven van een birdyreünie; het kan kort in de 'poll'-rubriek en wat uitgebreider in dit communicatievenstertje. Het was Oswald die mij ooit voorstelde ons wat dieper in het internet te nestelen, wat nu via deze blog is gebeurd, weliswaar zonder een referendum te houden. Bij deze nodig ik jullie uit je mening te ventileren, want de bedoeling is een handig alternatief aan te bieden. Tot heel binnenkort …
04/07/08
Happy Birdyday …
Temidden van een levendige en warmhartige woonwijk, ligt een door menselijke bebouwing omzoomde biotoop … een fraaie frisgroene weelderige oase, waar de birdyfans de gevederde tuinbezoekers graag welkom heten en gul onthalen.
Die verwennende gastvrijheid in een gezellig en veilig rustoord, bekoorlijk door landelijke eenvoud en liefelijkheid, prikkelt de vertrouwenwekkende aanhang, de nesteldrang met vrolijk vogelgezang en feestelijke voortgang. We hopen volgend jaar nog meer ‘straatketten’ naar de Kille Meutel te lokken …
04/07/09
Je zoekt, vindt en kiest
een levensweg, die je deelt
met trouwe vrienden …
Precies vandaag bestaat ons“Kille Meutel”Forumpje 2 jaar.
Sinds de wondermooie opnames van onze huisfotografen het “Blogscherm” sieren, loopt het aantal bezoekers gevoelig op.
Een verheugende en hartverwarmende vaststelling, daar eveneens destijds de voor natuurliefhebbers en vogelbeschermers bedoelde nieuwsbrieven, geïllustreerd met tekeningen, een educatieve waarde beoogden.
Sedert kort werd de rubriek“Birdywatch”gelanceerd, initieel opgevat als verzamelbox voor (tuin)observaties van vogelspotters.
Momenteel is een gebruiksvriendelijke observatiefiche, waarin de waarnemer zijn vaststellingen optekent, nog niet beschikbaar.
Met een klik op“Vogelwaarnemingen” nodigt de rubriekenindeling de bezoeker uit een pittige anekdote,een blikvanger,een weetje of een suggestie neer te pennen.
Af en toe duikt over een verschenen artikel een leuke en spontane “Reactie” op of laat men een indruk na in het “Gastenboek”.
In de speurtocht naar kennisdeling en verwondering wekken, blijft de drijfveer“Alles kan altijd beter”…
04/07/10
Vandaag hebben we weer wat te vieren want de blog bestaat 3 jaar.
Onze trouwe huisfotografen Jo en Wim blijven voor merkwaardig beeldmateriaal zorgen en dan is het ook niet verwonderlijk dat het bezoekersaantal gestaag aangroeit.
Met vereende krachten hebben we met ons klein, maar niet minder enthousiast clubje vogelvrienden een mussenteltraject uitgezet om in de streek (Zaventem, Nossegem, Sterrebeek, Kraainem) op 17 verschillende telpunten onze geliefde‘straatketjes’ te tellen.
Hierdoor maken we deel uit van de mussenwerkgroep Vlaanderen die naast het jaarlijks weerkerend mussentelweekend in samenwerking met de universiteit Gent een grootschalig huismussenonderzoek coördineert.
Wij blijven uiteraard ook gefocust op de vliegbewegingen binnen onze tuinenbiotoop. Tijdens de jongste reünie gaven enkele haiku’s mooi weer hoe fel we gehecht zijn aan onze gevederde levensgezel; meteen ook een gelegenheid om de loyale vogelliefhebbers een welverdiendehuismuspin op te spelden …
Dakpan of dakgoot,
voor de huismus is een nest
in Kille Meutel – Georges
Tjilpende huismus,
nest in de Kille Meutel
welkom bij ons hier – Arlette
Kijk Kille Meutel,
veel parende huismussen,
hemel op aarde – Oswald
Kille Meutel vriend,
huismus breng ons samen en
laat het blijven zijn – Chris
Groene oase,
paradijs voor de huismus,
dé Kille Meutel – Franz
04/07/11
Drukke en woelige tijden tasten al eens vaker de drang aan om over de fascinatie voor het vedervolkje te communiceren.Immers in de Brusselse betonnen biotoop beter bestuurlijk beleid geldt de regel: first things first and don't feel free as a bird! Toch is het bezoekersaantal op jaarbasis weer gevoelig toegenomen dit jaar, een eerbetoon dat vooral de huisfotografen toekomt, die voor kwalitatief hoogstaande visuele impressies zorgen.In de loop van volgend jaar zal de Kille Meutel een bijdrage leveren aan de geplande acties van de mussenwerkgroep Vogelbescherming Vlaanderen.
04/07/12
Inmiddels hebben ruim 51 000 bezoekers op de blog 275 artikels en 125 vogelportretten geraadpleegd, alsook 1 100 foto's, waarvan de helft door onze huisfotografen werd aangeleverd. Uit statistieken ter beschikking gesteld door de providers kunnen we afleiden dat 54% Nederlanders en 41% Vlamingen geregeld de blog raadplegen en dan het vaakst gedurende de weekdagen (70%), voornamelijk tussen 13.00 en 18.00 u en 30% tijdens het weekend. Tijdens de maanden juli, augustus en september heeft de blog 'begrijpelijk' minder succes.De Kille Meuel blijft zich samen met Vogelbescherming Vlaanderen inzetten voor het behoud van de huismus.
Bron: Gezinsleven in het dierenrijk Philip Whitfield
Een mooier geluidssignaal dan de vogelzang bestaat er in het dierenrijk waarschijnlijk niet.
Het lied van een vogel is een lang, ingewikkeld geluidsignaal, dat alleen door mannetjes wordt voortgebracht en nauw met de voortplanting samenhangt.
Hoewel vogels in de eerste plaats zingen om een partner aan te lokken, geven ze met hun gezang ook informatie over hun territorium.
Eenvoudiger van aard zijn de alarmroepen waarmee een vogel de andere voor een naderende vijand waarschuwt. Een alleenstaand mannetje kan de hele dag zingen, maar zodra hij een vrouwtje heeft veroverd, neemt dat zingen sterk af. Dit is een duidelijke aanwijzing dat het vooral om het aanlokken van een seksuele partner is te doen.
Vogels zoals de rietzanger houden er na het paren trouwens helemaal mee op en gaan pas het volgende jaar weer zingen.
Mannetjes van soorten die het meer van zang dan van verentooi of gepronk moeten hebben, kennen in het algemeen een geweldige concurrentie. Dan geldt dat de vogel, die de meest verfijnde zang voortbrengt, de rivalen overbluft en de laan uitstuurt.
Een rietzangermannetje, wiens lied meer dan 1 min kan duren, kan een repertoire van meer dan 50 geluidselementen hebben.
Gemiddeld verwerkt hij per wijsje 7 elementen, die in een bepaald patroon worden herhaald, gemixt en gevarieerd. Om een volgend wijsje in te zetten, kiest hij dan weer enkele andere elementen van zijn repertoire uit. Zo componeert hij elke keer een geheel nieuw lied en voert hij duizenden variaties op een basisthema uit. Het geheel wordt opgesierd met getik, gezoem, gefluit en getjilp.
Pauwen en paradijsvogels daarentegen hebben voor het aanlokken van een partner voldoende aan hun kleurrijke verentooi.
In zekere zin mag de zang van een sober gekleed vogeltje als de rietzanger dan ook worden beschouwd als een geluidsversie van het gepronk met een pauwenstaart of exotisch vertoon van paradijsvogelveren.
Doorwrochte deuntjes zijn ook van belang voor het herkennen van soortgenoten. Vogels die op elkaar lijken en in hetzelfde gebied leven, hebben veelal per soort een eigen zang ontwikkeld.
Daaraan weet het wijfje van de bosrietzanger een geschikte partner te onderscheiden van een mannetjeskarekiet. Voorwaarde is dat de zang herkenningspunten bevat.
Zo moet bij het roodborstje een hoge toon altijd afwisselen met een lage.
Een bandrecorder met namaakzang volgens dit principe trekt inderdaad roodborstjes aan.
Bij de Amerikaanse gorzen is volgens soortgelijke onderzoeken vooral de onderlinge afstand of ordening van de noten van belang.
Zoals de menselijke spraak binnen een taal een groot aantal dialecten telt, kennen ook vogelsoorten plaatselijke variaties op hun zang.
Zo fluiten witkeelgorzen rondom de Baai van San Francisco van plaats tot plaats een enigszins verschillende versie van hetzelfde wijsje. Specialisten kunnen aan het zangdialect precies horen van welke plaats een vogel komt.
Hoewel we niet precies weten waartoe de dialecten van de vogelzang dienen, is het goed mogelijk dat een wijfje het best in haar geboortestreek kan broeden.
En hoe zou een vrouwtje van een uiterst mobiele en geluidsgevoelige soort een geschikt mannetje kunnen herkennen dan aan het eigen dialect?
Rietzanger, bosrietzanger en kleine karekiet
De rietzanger komt over vrijwel heel Europa in moerasland voor. Het kleine, bruine diertje compenseert het gering nut van zijn ogen met zijn zang.
Het mannetje kent één van de langste en hoogst ontwikkelde liederen van het vogelrijk.
Deze gave gebruikt hij alleen om wijfjes aan te lokken. Om het bereik van zijn zang te vergroten, neem hij een hoge plaats in. Hij kiest bv een hoge boom uit of maakt een speciale zangvlucht, waarbij hij zingend in een spiraal vanaf grote hoogte omlaag komt.
Deze 3 vogelsoorten behoren tot hetzelfde geslacht en leven in eenzelfde gebied (moerasland). Soortgenoten herkennen ze aan de zang, die zoals uit de sonogrammen blijkt, uit kenmerkende elementen is opgebouwd. Zang en roep zijn in diagrammen weergegeven in de vorm van een geluidsspectogram. Deze geluidsillustraties zijn grafieken waarin het geluid in drie eenheden wordt weergegeven, namelijk frequentie (de verticale component, uitgedrukt in kilohertz), duur (de horizontale component (uitgedrukt in sec) en amplitude van het geluid (weergegeven in dikkere of dunnere lijnen). Op deze wijze geeft een sonogram een akoestisch spectrum van een geluid. Verschillende geluiden verschijnen bv als verticale banden over alle frequenties, terwijl een enkele zuivere toon wordt weergegeven als een dunne horizontale lijn.
Ook het algeheel toonbereik verschilt.
De kleine karekiet blijft het laagst, de rietzanger zingt het hoogste lied en de bosrietzanger heeft het grootste bereik.
Terwijl kleine karekiet en bosrietzanger van doubletten en tripletten houden, wisselt de rietzanger graag herhalingsstrofen af.
Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen entomoloog, Patrick Grootaert
Instituut voor Tropische Geneeskunde entomoloog, Marc Coosemans
Natuurpunt vlinderexpert, Wouter Vanreusel
De goede zomer zorgt voor een geweldig vlinderjaar, maar onderzoekers maken zich zorgen om tropische muggen die gevaarlijke ziekten kunnen overdragen. De globalisering en de klimaatopwarming drijven namelijk soorten uit het zuiden naar onze contreien.
Met zijn 3 cm is de hoornaar veruit de grootste wesp in ons land. Hij steekt veel minder frequent dan een gewone wesp, maar als hij steekt is het pijnlijker.
Bovendien is de gruwel aan een opmars bezig. In de jaren 60 was hij in ons land zo goed als verdwenen, maar nu tref je hem weer overal aan, zelfs aan de kust.
Met de opwarming van het klimaat rukt een aantal soorten vanuit het zuiden op. De hoornaar is zelfs het Verenigd Koninkrijk aan het koloniseren. Ook soorten uit families van de libellen, sprinkhanen en wantsen profiteren van de opwarming en migreren sinds één jaar of 20 naar het noorden, dikwijls via de duinen, waar het nog altijd warmer is dan elders en waar ook zuiderse planten, die ze kennen, goed gedijen.
De klimaatverandering leidt tot heel wat beweging in de insectenwereld
In sommige bossen zit het de laatste maand vol dazen. Een daas vliegt pas vanaf 16°C, maar dan is ze ineens heel actief en maakt het niet veel verschil meer hoe warm het wordt.
Volgens de entomologen wordt er te weinig geïnvesteerd in de monitoring van jaarlijkse populatieschommelingen bij insecten.
Aangezien muggen gevaarlijke ziekten kunnen overdragen, zou alertheid voor een eventuele opmars van potentieel risicovolle soorten nuttig kunnen zijn.
De globalisering is voor die soorten belangrijker dan de klimaatopwarming. Het transport van goederen en mensen tussen continenten leidt tot onvoorziene verplaatsingen van parasieten en hun dragers.
Strenge winters, zoals de voorbije 2 jaar, zijn een beperkende factor voor populaties van tropische soorten, zoals de tijgermug.
De eerste tijgermug werd in 2002 in een bandenbedrijf in het Antwerpse havengebied aangetroffen. Tijgermuggen kunnen voor problemen zorgen, zoals uitbraken van dengue- en chikungunyakoorts in Italië en Zuid-Frankrijk al eerder bewezen.
Ze verspreiden zich via de internationale bandenhandel, want hun eitjes en larven overleven gemakkelijk in kleine plasjes die in banden blijven staan.
In Nederland raakte de tijgermug ingevoerd via de handel in zogeheten Lucky Bamboo: spiraalvormige bamboestengels uit China, die in serres worden opgekweekt tot tuindecoratie.
In ons land zijn tot dusver 2 populaties van exotische muggen opgespoord, die zich hier succesvol hebben gevestigd. Er is een populatie van de Japanse mug ontdekt in de buurt van een recyclagebedrijf voor grote banden in Namen, inmiddels vernietigd met een biologisch bestrijdingsmiddel.
In de buurt van Maasmechelen is er sinds 6 jaar een kleine populatie van de Koreaanse mug, die echter ongevaarlijk blijkt.
Toch vergt het sporadisch opduiken van malaria in onze regios scherpe waakzaamheid.
De parasiet werd in de 19de eeuw overgedragen door een brakwatermug, die nu niet meer voorkomt.
Toch is recent vastgesteld dat een andere inheemse mug, die haar eitjes vroeger vooral in holen van bomen legde waardoor er weinig contact met mensen was zich sterk aan het uitbreiden is. Ze komt nu massaal voor op plaatsen met achtergebleven banden of in oude mestputten van verlaten varkensstallen. In warme zomers kan ze heel grote dichtheden halen en uit experimenten is al gebleken dat ze malaria kan overdragen.
Gedurende 4 jaar hebben entomologen kunnen werken aan een inventaris van de verspreiding van muggen en knijten (piepkleine mugachtige insecten), maar voor dat onderzoek is er geen geld meer. Toch zou het wenselijk zijn deze surveillance structureel vast te leggen.
Er zou een legaal kader voor de bestrijding van muggen moeten komen, want hoe langer men wacht om in te grijpen, als men een probleem vaststelt, hoe moeilijker het wordt.
Trekkende opportunisten
Van een gebrekkige monitoring heeft het vlinderbestand dan weer niet te klagen.
De vereniging van Natuurpunt kan rekenen op een grote schare waarnemers die vlindergegevens doorgeven en de jaarlijkse weekendvlindertellingen zijn een groeiend succes.
Dit jaar was overigens een fantastisch vlinderjaar, veruit het beste sinds lang.
In één op de 3 Limburgse tuinen werd minstens één koninginnenpage gezien;de laatste jaren trof men die soort nog nauwelijks aan.
De keizersmantel, een mooie soort die normaal alleen in grote boscomplexen voorkomt, wordt dit jaar zowat overal gemeld.
In de recentste weekendtellingen scoorden ook een aantal echte trekvlinders uitstekend, waaronder op nummer één: het gamma-uiltje, een diertje uit het Middellandse Zeegebied dat dit jaar in Spanje een aantalsexplosie kende en ook in ons land massaal te zien was.
Ook oranje luzernevlinders, eveneens afkomstig uit Spanje, kunnen in goede weersomstandigheden héél ver vliegen.
Distelvlinders kunnen in 2 weken tijd 5 000 km afleggen om hun eitjes af te zetten (en vervolgens te sterven).
Er zijn nog verrassingen
Zo doet de citroenvlinder het dit jaar heel goed, vooral in Antwerpen, Limburg en Vlaams-Brabant.
Al stemmen deze vaststellingen tot enig optimisme, toch blijft het in vergelijking met vroeger kommer en kwel voor de vlinderpopulaties.
Er zijn maar 67 inheemse dagvlinders, maar daarvan zijn ze 19 recent uitgestorven, vooral omdat hun specifieke biotoop verloren ging en 25 zijn bedreigd.
Wel zou ook het uiterst zeldzame gentiaanblauwtje, dat voor zijn voortplanting van mierennesten gebruik maakt, het dit jaar uitzonderlijk goed doen.
Er komen wel nieuwe soorten bij, vooral diertjes uit het zuiden die profiteren van de klimaatopwarming.
In 2009 trof men leefbare populaties aan van het kaasjeskruiddikkopje in de regio Leuven / Tienen / Sint-Truiden.
Men vindt boswitjes in Limburg en de Spaanse vlag, een opvallende nachtvlinder die vanaf 2011 massaal in de buurt van Leuven en Mechelen te zien is. Ze lijken zich allemaal uit te breiden. Dikwijls gaat het om opportunistische soorten die goed kunnen vliegen en niet te kieskeurigzijn over de planten die ze nodig hebben.
Ook het muntvlindertje doet het uitstekend, een nachtvlinder die zich op tuinkruiden nestelt.
Er is dus veel beweging in de vlinderwereld.
Wie over gerelateerde themas graag eerder verschenen artikels wenst te raadplegen, kan in het archief de volgende publicaties (via de zoekfunctie) opsnorren:
Een zwanenzang is het gedicht of lied dat een dichter als laatste in zijn leven heeft geschreven.
De naam is een verwijzing naar de mythe dat een zwaan als hij zijn sterven voelt aankomen, nog eenmaal in een wonderschoon gezang uitbarst.
In spierwit verpakt
deinende zwanen
halzen neigen synchroon
met het golvende water
schuin voor de wind
oranje met zwart
in spierwit verpakt
het statig bewegen
contrasteert met
een woeste felheid van leven
die uitersten
maken de mensen bang
zij horen niet graag hun zwanenzang
Wil Melker
De knappe fotoreeks is van Pieter Cox
Wie van knobbelzwanen meer wenst te lezen en nog meer knappe fotos wenst te bekijken kan in het archief de volgende eerder verschenen artikels raadplegen:
·14/02/09 De knobbelzwaan
·09/08/11 De goddelijke verschijning
·13/08/11 Drama in de boerensloot
·15/10/11 Het Zwanenmeer, een betoverend ballet
Mooi beeldfragment opgeluisterd door de Mingulay boat song
Een knobbelzwaan laat haar pullen dansen op de wervelingen van het water die de moeder opwerpt terwijl ze zoekt naar de voedzame wortelstokken van de lisdodde.
Het verhaal begint op 12 mei 2008; Jean het monniksgiertje wordt geboren in Planckendael, waar het Europees kweekprogramma voor deze bedreigde diersoort wordt gecoördineerd. In augustus van datzelfde jaar wordt Jean, 3 maanden oud, uitgezet in het prachtige Verdon-gebied in Zuid-Frankijk. Om Jean te kunnen volgen van op de grond, ontkleuren de onderzoekers een aantal van zijn zwarte veren en krijgt hij een speciale ring met grote lettercodes.
Sinds januari 2011 wordt hij geregeld gesignaleerd in het gezelschap van een vrouwtje zonder ring. De onderzoekers kunnen haar gemakkelijk herkennen aan haar witte veer aan de linkervleugel. Tot begin dit jaar reist het koppel heen en weer tussen hun vallei in de Verdon en de Barronies-streek.
In januari van dit jaar is het dan zo ver: Jean begint voor het eerst een nest te bouwen. Eind februari zien de onderzoekers hem ook broeden op het nest. De twee vogels broeden vanaf dan afwisselend tot men op 18 april een kleintje opmerkt dat wordt gevoederd door het vrouwtje. Vermoedelijk is het jong uit het ei gekropen tussen 12 en 18 april.
Op 19 juni is het jong groot genoeg om te ringen. Het krijgt een officiële ijzeren ring en een witte ring met het opschrift FZF om het van op afstand te kunnen identificeren.
Twee pluimpjes worden afgenomen om het geslacht te bepalen. Dat zal binnenkort gebeuren in Planckendael. Ook enkele braakballetjes en stukjes huid worden afgenomen om onderzoek te kunnen doen naar de eetgewoontes. Als alles goed gaat zal het jong binnenkort uitvliegen. Dat zou een historische gebeurtenis zijn voor de regio Provence-Alpes_Côte dAzur: de laatst waargenomen geboorte van een monniksgier in die regio dateert van 157 jaar geleden.
Sinds vorig jaar beschikt Planckendael over een gloednieuwe datingvolière voor gieren. Een indrukwekkende metalen constructie van acht hoge palen met netten vormt de nieuwe gierenvolière van 870 m². Het hoogste punt reikt tot 24 m en is een blikvanger tot ver in de omtrek. In de volière leven 3 van de 4 Europese giersoorten samen: monniksgieren, 3 vale gieren en een koppel Egyptische aasgieren.
De monniksgier, de grootste roofvogel van Europa van Europa, is een bedreigde diersoort. Planckendael is Europees stamboekhouder van de monniksgier en coördineert het Europees kweekprogramma. Vogels van verschillende dierentuinen zoeken in onze datingvolière hun ideale partner uit. Goede, vrijwillige koppelvorming blijkt cruciaal om kuikens voor te brengen. Klikt het, dan is de kans op bevruchte eieren reëel, zo leert het onderzoek.
Ook in de zoo van Antwerpen was er dit jaar een succes voor het kweekprogramma met de geboorte van monniksgier Orion. Hij stelt het goed; in amper 3 maanden is hij bijna zo groot als zijn ouders. Hij verhuist in september naar de datingvolière in Planckendael om daar zijn partner uit te zoeken.
De monniksgier heeft een lichte kop met zwart masker, maar snavel- en gezichtskleur kunnen variëren, allicht met de leeftijd van blauw tot roze of wit. De Monniksgier heeft een lichtbruine kraag, een zwaar donkerbruin lijf; nieuwe veren zijn altijd erg donker en worden achteraf bleker. De zeer brede vleugels worden tijdens de glijvluchten vlak gehouden (a.h.w. gespreid als rechthoekige planken) met af en toe een diepe zware vleugelslag; bij koud weer zonder wind slaat hij zwaar met zijn vleugelsdie aan de voorrand zeer donker gekleurd zijn.
Doorgaans benut de monniksgier met grote bekwaamheid de opstijgende luchtstromingen om zonder inspanning hoogte te winnen.
Zelden vangt hij een levende prooi, maar eet voornamelijk aas. Zij domineren bij kadavers over de vale gieren en zijn beter in staat om de dikke huid van bv runderen met hun krachtige snavel open te scheuren.
De vogel heeft een lichaamslengte van 100 tot 115 cm; een spanwijdte die varieert van 250 tot 285 cm en een gewicht dat schommelt tussen 7 en 11.5 kg; doorgaans leven ze in kleine groepen en kennen een levensduur van 25 jaar.
De baltsvlucht bestaat o.m. uit indrukwekkende tuimelpartijen, waarbij ze elkaar bij de poten grijpen. Ze cirkelen ook hoog boven de nestlocatie. Monniksgieren zijn praktisch zwijgzame vogels.
De Monniksgier nestelt en rust in bomen in beboste streken met glooiende hellingen (bv glooiend landschap met kurkeiken en open velden, zoals die voorkomen in Zuid-Spanje) in plaats van op rotskliffen en brengt ook veel tijd door op de grond, in de buurt van voedsel, zoals het karkas van een schaap of een geit.
Het nest is een omvangrijk bouwsel van takken in bomen met platte kruinen. Het legsel in april tot juni telt slechts 1 ei. Beide geslachten broeden het enkele ei uit in 50 tot 55 dagen en de kuikens vliegen na ongeveer 15 weken uit.
In delen van Europa zijn zwarte wouwen algemeen, maar ze kunnen het minder goed redden in gebieden met intensieve landbouw of moderne stedenbouwkundige ontwikkelingen.
In kuststreken van Zuid-Spanje en in de Pyreneeën zijn ze nog talrijk, maar als het traditionele landschap wordt bedreigd, wordt ook de zwarte wouw bedreigd.
Zwarte wouwen trekken in de herfst naar het zuiden en steken met duizenden de Middellandse Zee over bij Gibraltar van augustus tot september; kleinere aantallen doen dat bij Sicilië, Malta en bij de Bosporus in Istanboel. De meeste keren in april terug.
Ze komen voor in veel verschillende landschapstypes, maar doorgaans in open gebieden, bijna altijd in de buurt van water.
De zwarte wouw is iets steviger, minder sierlijk dan de rode wouw, maar ook zeer behendig in de vlucht. De zwarte wouw zweeft goed, maar niet hoog; de directe vlucht is traag, met regelmatige diepe slagen; hij cirkelt op gebogen vleugels en gespreide staart.
Het verenpak is egaal donker van kleur, hoewel de bovenzijde zwartbruin en de onderzijde roodbruin is; de kleine kop is lichtbruin. De rug vertoont lichte vlekken en een licht gestreepte driehoekige bruine staart, gevorkt als hij gesloten is. De lichaamslengte wisselt tussen 55 en 60 cm; de spanwijdte varieert tussen 130 en 155 cm en het gewicht schommelt van 650 tot 1100 g.
Eerder dan een rode wouw zal hij in een snelle duik met een grote behendigheid voedsel van het wateroppervlak halen, waarbij hij zijn klauwen gebruikt om de buit te grijpen en in de lucht op te eten. Opmerkelijk is ook de kunst om insecten in de vlucht te vangen. De zwarte wouw pakt dode of stervende vissen van het water of langs de kust; veel dood vlees en allerlei afval: mest, kleine vogels, reptielen en woelmuizen.
Toch zijn ze liever lui dan moe, want ze verkiezen een prooi af te pakken van een andere roofvogel, maar ook van reigers en aalscholvers, dan zelf op jacht te gaan.
Over het algemeen is de zwarte wouw talrijker in gebieden waar beide soorten (rode wouw) voorkomen en vormt dan kleine groepen. Zwarte wouwen voegen zich bij andere roofvogels en kraaien bij karkassen en op vuilnisbelten en voeren daar ook precieze duikvluchten uit.
In het voorjaar, wanneer de vogels zijn teruggekeerd in het broedgebied, beginnen de baltsvluchten. De balts bestaat grotendeels uit vluchten boven de nestlocatie. Horizontaal zigzaggend en met fluitende opgewonden kreten verleiden de mannetjes de vrouwtjes.
Beide partners kunnen elkaar in de lucht met de klauwen vastgrijpen en samen zijwaarts om hun as draaien. Na het veroveren van een partner blijft het koppel vaak jarenlang samen. De roep is meeuwachtig, trillend of jankend.
Het nest wordt gemaakt van takken, aarde en allerlei vodden in hoge boomtoppen, goed verborgen in het gebladerte. Het legsel tussen maart en juni telt 2 tot 4 eieren, die na 31 tot 32 dagen uitkomen. De eieren zijn dofwit en hebben soms variabele roodbruine tot donkerbruine vlekken.
De jongen blijven nog 40 tot 45 dagen in het nest.
Wie het eerder verschenen artikel over de rode wouw op 26/11/2010 wenst te raadplegen, kan even in het archief grasduinen.
Hieronder zie je twee zwarte wouwen aan de feestdis
De aanwezigheid van bepaalde soorten libellen in een regio zegt iets over de kwaliteit van dat natuurgebied. Domeinen waar bijzondere soorten voorkomen hebben meestal een hoge natuurwaarde. Dat geldt zowel voor de natte elementen in het gebied, waar de larven leven, als voor de droge elementen, waar de imagos (volwassen libellen) leven. Hoe meer variatie aanwezig is, hoe meer libellensoorten er voorkomen. Libellen kunnen als graadmeter worden gebruikt voor goed natuurbeheer.
Deze reeks knappe fotos zijn het werk van Wim Dekelver
Platbuik
Het eerste wat opvalt aan deze 4 tot 5 cm lange libel is het zeer brede, afgeplatte achterlijf.
Bij de mannetjes is dit licht blauw berijpt, bij de wijfjes is het goudbruin van kleur, zonder metaalglans.
De vleugels die in rust horizontaal gespreid blijven en een spanwijdte van 8 cm hebben, vertonen aan de basis een grote, donkerbruine vlek.
Deze libel komt vrij veel voor in laaggelegen gebieden in Midden- en West-Europa. Ze leeft vooral bij stilstaande wateren, waar weinig waterplanten groeien. Vaak zijn de libellen in kiezelgroeven te vinden en ook bij pas aangelegde tuinvijvers duiken ze nogal eens op. Platbuiken vliegen al vanaf mei en juni rond.
Deze libellen zitten graag in de zon op plantenstengels of een oude tak die boven het water uitsteekt, waar ze op een partner wachten. Tussendoor vliegen ze rond, op zoek naar een prooi. Na de paring die uitsluiten tijdens de vlucht plaatsvindt, zet het wijfje haar eitjes af in rustig water, terwijl het mannetje boven haar rondcirkelt om eventuele rivalen uit de buurt te houden. De lichtbruine larve, die een zeer kort en breed lichaam heeft, leeft net als alle andere libellenlarven van de jacht. Bij voorkeur graaft hij zich in de modderige bodem. Het duurt 2 jaar voor de ontwikkeling tot volwassen libel is voltooid.
Paardenbijter
Deze libel is de kleinste glazenmaker (5.5 tot 6.5 cm), die in de nazomer vaak in groepjes rondvliegt. Het donker gekleurd achterlijf vertoont een mozaïektekening van licht gekleurde vlekken. Op de flanken van het borststuk zijn gele banden, die aan de bovenkant vaak blauw getint zijn. De schouderstrepen zijn bij beide geslachten gereduceerd tot korte streepjes. Op de rugzijde van het 2de achterlijfsegment staat een grote gele spijkervormige figuur. De voorkant van de vleugels is bruin. De ogen van het mannetje zijn bruinblauw. Aan de bovenzijde van de achterlijfsegmenten zijn er achteraan 2 vrijwel ronde blauwe vlekjes. Middenin de segmenten staan 2 kleine gele driehoekjes. Het vrouwelijk oog is bruin met geel of groen. Het achterlijf vertoont een tekening met gele en bruine vlekken, achteraan enkel met gele vlekjes.
Deze libellen zoeken stilstaande of zwak stromende wateren op met een rijke moerasvegetatie: poelen, plassen, sloten, laagveen, ook brak water.
In de verschijningsperiode die zich strekt van begin juli tot in november, tref je de grootste aantallen aan tijdens de maanden augustus en september. Paardenbijters zijn vooral op het middaguur actief, op warme avonden zelfs tot diep in de schemering. Doordat ze trillend met achterlijf en vleugels hun lichaam kunnen opwarmen, kunnen ze zowel voor zonsopkomst als na zonsondergang lang actief blijven.
Volwassen libellen worden vaak in groepen aangetroffen jagend langs bosranden op boomkruinhoogte. Mannetjes vertonen territoriaal gedrag langs de waterkant, maar zijn minder agressief dan andere glazenmakers. Eitjes worden door het vrouwtje afgezet in allerlei levende en half verrotte plantendelen.
De afschrikwekkende naam hebben de libellen te danken aan hun jachtmethode. Ze bejagen weliswaar niet de paarden zelf, maar wel de dazen en vliegen die rond het paard zwermen.
Gewone oeverlibel
De gewone oeverlibel wordt maximaal 5 cm lang en heeft een vleugelspanwijdte van ca 9 cm. Het krachtig gebouwde achterlijf is bij het mannetje met een opvallende waslaag bedekt.
Het wijfje vertoont na het uitkomen aanvankelijk een geel-zwarte tekening. Naarmate ze ouder wordt, gaat de gele grondkleur over in grijsbruin.
Deze soort is vrij algemeen in Midden- en West-Europa en doorgaans te vinden bij meren en plassen, waarin maar weinig waterplanten groeien. De libel heeft een voorkeur voor bodems en oevers; vandaar dat je ze vaak aantreft bij uitgebaggerde plassen. Van eind mei tot in september vliegt de gewone oeverlibel rond.
Deze libellen rusten graag op stenen of kiezelpaden in de zon; slechts zelden zitten ze op planten. Bij verstoring vliegen ze weg naar open water. Kenmerkend voor deze soort is dat ze voortdurend vlak boven de grond of het wateroppervlak vliegen. Na de paring, die op de grond plaatsvindt, zet het wijfje haar eitjes af in rustig water boven waterplanten, terwijl het mannetje de wacht houdt.
De larve, die een naar verhouding kort en breed lichaam heeft, leeft onder water van de jacht. De laatste segmenten van het achterlijf vertonen twee kleine zwarte driehoekjes. Na 2 tot 3 jaar, bij een lengte van ca 2 cm, volgt de gedaantewisseling en kruipt de volwassen libel uit de huid van de larve.
Vroege glazenmaker
Glazenmakers zijn grote, zeer krachtige libellen die in lengte variëren van 6 tot 8.5 cm en een spanwijdte hebben die schommelt tussen 6.5 en 9 cm. Het achterlijf is doorgaans donker met een lichtere mozaïektekening of licht met een donkere rugstreep. Het borststuk bevat altijd schouderstrepen of een lichte tekening aan de zijkant en vaak beide.
De vroege glazenmaker is een 6.5 cm lange en forse libel, die oranjebruin gekleurd is en een duidelijke gele spijker op het 2de segment van zijn rug vertoont.
Kenmerkend zijn de schuine gele banden op de zijkant van het borststuk en de gele driehoek aan de staartbasis.
Opvallend ook zijn de spectaculaire groene ogen.
Op de basis van de achterste vleugels zit een amberkleurige vlek, maar de rest is ongekleurd. Hij heeft een beperkt verspreidingsgebied.
De glazenmaker komt voor langs sloten, vijvers en in laagveenmoerassen. De wateren hebben een uitgebreide en dichte waterplanten- en oevervegetatie. De voorplanting vindt plaats in krabbenscheer-vegetatie (waterplant waarvan de getande zwaardvormige bladeren boven het water uitsteken), maar ook in allerlei verlandingsvegetaties, langs structuurrijke rietoevers en in beschut gelegen niet beschaduwde plassen. Na de paring zet het vrouwtje de eitjes af terwijl het mannetje zijn territoriumvluchten blijft uitvoeren
De libel vliegt van mei tot augustus en is het talrijkst in juni.
Grote keizerlibel
Met een lichaamslengte van 7 tot 8 cm en een vleugelspanwijdte van soms wel 11 cm behoort dit insect tot de grootste inheemse libellen. Het borststuk is bij zowel mannetjes als wijfjes effen, glanzend, olijfgroen. Het mannetje heeft een felblauw achterlijf met zwartbruine tekening, dat van het wijfje daarentegen is blauwgroen tot bruin. Deze libellen komen voornamelijk in laaggelegen gebieden voor. Van mei tot september zijn ze te vinden bij plassen en vijvers met veel waterplanten, ook bij tuinvijvers. Bij de jacht op insecten vliegen ze vaak ver van hun leefgebied ze duiken bv midden in de bossen of zelfs aan het strand op.
In de warme zonneschijn patrouilleert het mannetje voortdurend langs de oever om zijn territorium te bewaken. Hij verjaagt niet alleen mannelijke soortgenoten, maar ook andere soorten libellen. Het wijfje wordt voor de paring in de vlucht vastgegrepen. Ze vliegen daarna naar een plek waar ze copuleren. Het bevruchte wijfje legt haar eitjes in de weefsels van levende planten.
De sterke larve, die een brede kop heeft, leeft onder water op planten die dicht bij de oever staan. Na de overwintering op de bodem van het water ontwikkelt hij zich verder tot hij 5.5 cm lang is. In de nacht vóór uitkomen, klimt hij tegen een plantenstengel op die uit het water steekt, waarna de volledig ontwikkelde libel uit de huis van de larve kruipt.
Kort geleden (14/07/13) verscheen een vorige door Pieter Cox gefotografeerde reeks libellen
Onderstaande knappe beeldmontage onthult de gedaantewisseling: larve libel
Geraadpleegde bron: de Standaard, Europees Milieuagentschap (EEA), Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO)
De totale populatie graslandvlinders is de voorbije 20 jaar gehalveerd.
Zo blijkt uit een recente Europese studie.
Gedurende 22 jaar bestudeerden vrijwilligers uit 19 Europese landen de populatie van 17 verschillende soorten graslandvlinders.
Het Europees Milieuagentschap bundelde de verzamelde resultaten in een rapport en stelde vast dat de populatie graslandvlinders sinds 1990 met de helft is afgenomen.
Een dramatische daling die een alarmbel moet doen rinkelen.
Immers de achteruitgang van de graslandvlinders betekent ook dat andere insecten het niet goed doen en dat de biodiversiteit en het ecosysteem in Europa er slecht aan toe zijn.
Vlinders en andere insecten zorgen immers voor de bestuiving van planten en zijn dus essentieel voor het ecosysteem en de landbouw.
De steeds intensiever wordende landbouw en de verwildering van verlaten landbouwgronden in Oost- en Zuid-Europa hebben er toe geleid dat graslandvlinders steeds moeilijker weten te overleven in Europa.
Van de 17 soorten die werden onderzocht, bleek dat 8 soorten erop achteruit zijn gegaan;
2 bleven stabiel en slechts 1 soort kende een vooruitgang.
Van de overige 6 soorten was de trend onduidelijk.
Van de vlindersoorten die in ons land voorkomen, gingen vooral de argusvlinder en het hooibeestje sterk achteruit.
Het bruine zandoogje blijft net als de kleine vuurvlinder vrij stabiel.
Het oranjetipje gaat erop vooruit. Pieter Coxbracht hierna deze 5 vlinders mooi in beeld.
In België zijn vooral de intensieve landbouw en de versnippering van het landschap verantwoordelijk voor de tanende vlinderpopulatie. Sommige vlindersoorten kunnen niet ver vliegen. Als er iets verandert in hun leefgebied, moeten ze op zoek naar een andere omgeving.Maar door de versnippering van het landschap ligt een leefbare omgeving voor die vlinders vaak ver weg.
Dagvlinders in Vlaanderen
De vorige editie van de vlinderatlas dateert van 1999 en de nieuwe is gebaseerd op 780 000 waarnemingen, aangeleverd door 3 900 vlinderliefhebbers.
De conclusie van de 3 auteurs biologen Dirk Maes, Wouter Vanreusel en Hans Van Dyck is echter allesbehalve opbeurend: het ging toen al niet goed met de vlinders en we gaan er nog op achteruit.
Van de 67 inheemse dagvlindersoorten zijn er 19 verdwenen, 25 soorten in min of meerdere mate bedreigd.
Het boek is echter veel meer dan een inventaris.
Je vindt er ook de beschrijvingen in van alle soorten en hoe die met hun omgeving verweven zijn.
Zo zetten de wijfjes van het bedreigde gentiaanblauwtje hun eitjes af op hun waardplant, de klokjesgentiaan. De rupsen die daaruit ontstaan, worden geadopteerd door steekmieren.
De rupsen leveren een zoete vloeistof af in ruil waarvoor ze door de mierenwerksters worden gevoed.
Om deze vlindersoort te beschermen, moet je dus niet alleen een specifieke bloemensoort zien te behouden maar ook voor nabijgelegen mierennesten zorg dragen.
Vlinders zijn in dit opzicht indicators van de toestand van de natuur.
Ze zijn als een kanarie in de koolmijn. Hun teloorgang signaleert de verschraling van ons landschap en de gevaren van monocultuur, vervuiling en klimaatverandering.
Dit boek is een mooi vb van ecologie in actie.
Een charmante en vertederende diersoort, die bovendien door iedereen gemakkelijk te observeren is, demonstreert hoe evenwichten in de natuur verschuivingen kunnen kennen, zodat we kunnen beslissen wat we ermee doen.
Natuurbeheer begint met de kennis en de exploratie ervan.
De auteurs geven aan hoe tuinen en parken, steden en industrieterreinen vlindervriendelijk kunnen worden gemaakt.
Via deze weblink kan je alvast eens een voorsmaakje van het boek proeven:
Dagvlinders hebben dunne antennes met een verdikt uiteinde, vaak in de vorm van een knopje.
Bij nachtvlinders komen andere sprietvormen voor, met name dunne zonder verdikt uiteinde en gekamde voelsprieten. Vlinders die overdag vliegen laten hun vleugels in de zon opwarmen alvorens ze rondfladderen. Nachtvlinders trillen met de vleugels om op te warmen en alzo de vliegenergie op te wekken. Niet alle nachtvlinders vliegen werkelijk s nachts. De kolibrievlinder, die voornamelijk overdag vliegt, wordt aangeduid als een dagactieve nachtvlinder.
De schijn-nonvlinder
De vlinder, die deel uitmaakt van de familie van de donsuilen, komt algemeen voor in Noord-, Oost- en Zuid-Europa en verblijft vooral in naaldbossen. Geliefde waardplanten zijn diverse naaldomen, waaronder spar, den en Europese lork.
Deze vlinder heeft een karakteristieke contrastrijke zwart/wit-tekening, bestaande uit diverse zwarte dwarsbanden en dwarslijnen op de witachtige voorvleugel. Langs de voorste rand bevindt zich een zwarte vlek dicht bij de vleugelpunt en de franjes vertonen een zwart/wit blokpatroon. Op het witte borststuk zijn opvallend grote zwarte stippen aanwezig.
De spanwijdte varieert tussen de 4 en 5 cm.
Vliegend in de nacht wordt de soort aangetrokken door licht.
De eitjes, die worden afgezet in groepen rond een naald, krijgen een roodbruine kleur.
De rupsen leven eerst in groepjes maar gaan later uit elkaar en eens de rups volwassen is, leeft ze solitair.
De bonte en harige rups leeft van juni tot oktober bij voorkeur op sparren, dennen en lariksen. De soort overwintert als pop op de grond in een cocon waarin haren zijn verwerkt. De vliegtijd loopt van eind mei tot en met juli.
De Oosterse schone
Wie denkt dat micro-motjes mini, bruin, saai en moeilijk herkenbaar zijn, moet zeker eens kennismaken met de Oosterse schone. Deze kleine nachtvlinder is aan een stevige opmars bezig en werd de laatste weken ook in de Antwerpse agglomeratie meerdere malen waargenomen.
Het is een glanzend zwart motje met wit omlijnde, zachtgele vlekjes. Onder meer de opvallend gekrulde monddelen wijzen erop dat dit beestje in de familie sikkelmotten thuishoort.
Deze vlinder komt hoofdzakelijk voor in Klein-Azië (Turkije). Rupsen leven in vermolmd berkenhout. Hoewel deze vlinder in strikte zin als exoot kan worden beschouwd, is er geen vlinderliefhebber rouwig om de opmars van dit prachtige kleinood.
De kleine nachtpauwoog
De voorvleugellengte varieert tussen 3.5 en 4 cm. Goed herkenbaar en weinig variabel.
Op alle vleugels heeft deze nachtvlinder een opvallend oog en alzo kan men deze vlinder zien als de tegenhanger van de dagpauwoog. Hij komt doorgaans voor in bossen, heiden en schrale en ruige graslanden.
Als de rups nog heel jong is, is hij zwart met een geelachtige lengtestreep over de zijden en een dichte zilverachtige beharing. Rustend op een heidetwijg is hij dan nagenoeg onzichtbaar. Al groeiende verandert hij van uiterlijk; wordt groen met zwarte dwarsbanden, waardoor zijn vorm wordt verhuld en hij moeilijk tussen de begroeiing te vinden is. Nog een afweer vormen de stijve borstels, die op roze gekleurde wratten in die fluweelzwarte banden staan. Aangezien de meeste vogels harige rupsen met rust laten, is dat een prima beschermmiddel.
De rups is 6 cm lang, donkergroen met zwarte ringen, in welke fel gekleurde gele vlekken liggen, waaruit sterke borstelharen steken, vooral op de rug.
Waardplanten zijn o.a. diverse loofbomen en struiken, waaronder struikheide, dophei, sporkehout (gewone vuilboom), bosbraam, blauwe bosbes, sleedoorn, meidoorn, berk en wilg; grote kattenstaart en moerasspirea.
Het vrouwtje heeft als enige taak in haar korte leven van slechts een dag of vijf ervoor te zorgen dat ze kan paren. De vrouwtjes lijken passief in de hei te hangen, terwijl de mannetjes rusteloos rondvliegen. Daartoe scheidt ze lokstoffen af, een feromoon dat ze op kilometers afstandruiken en de mannetjes tot actie verleiden. De mannetjes vangen de geursporen op met de talloze reukzintuigjes in hun kamvormige voelsprieten.
In het voorjaar verschijnt een dikke nachtvlinder met grijs, wit en roze of bruin getekende vleugels en op elke vleugel een opvallende oogvlek. De vliegtijd is van mei tot juni.
In dit filmpje zie je het vrouwtje haar eitjes deponeren op een twijg.
De wapendrager is een nachtvlinder uit de familie van de tandvlinders.
De voorvleugellengte bedraagt tussen de 1.5 en 2 cm en is roodachtig grijs met een aantal witte lijnen. Een belangrijk kenmerk is de duidelijk afgetekende chocoladebruine vlek bij de vleugelpunt van de voorvleugel, die wordt doorsneden door de witte buitenste dwarslijn. Opvallend zijn de meestal twee zwarte vlekjes bij de binnenrandhoek. Men treft hem aan in struwelen, parken, tuinen en windsingels.
De waardplanten zijn de (ratel)populier en wilg.
De rups ontwikkelt zich van mei tot juli en van september tot begin oktober, waardoor er twee generaties zijn.
Ze verbergt zich overdag tussen de samen gesponnen bladeren en komt s nachts tevoorschijn om te foerageren. De verpopping vindt ook daar op de waardplant plaats. De poppen van deherfstgeneratie vallen met de bladeren op de grond en overwinteren.
De lindepijlstaart
Deze nachtvlinder behoort tot de familie van de pijlstaarten. De spanwijdte varieert tussen 6 en 8 cm.
Twee generaties van mei tot juni en juli tot augustus zijn mogelijk in de warmere zuidelijkere delen van hun verspreidingsgebied.
Het lichaam van de rups is groen, fijn, geelachtig wit gespikkeld, met op de flanken zeven gele schuine strepen; de spiracula (ademhalingsopeningen op de lichaamsflanken) zijn wit met een rode rand. De hoorn op het 11de segment is geel en purperachtig rood met blauw uiteinde; het 13de segment draagt een duidelijk ruw gekorreld, geel schildje met purperachtig bruine tekening. De kop is driehoekig, groen met witte strepen. Tegen de tijd van verpopping verkleurt de rups naar puperachtig bruin.
De voornaamste waardplanten zijn de lindeboom, iep, els en prunus.
Deze nachtvlinder, die je gemakkelijk kan herkennen aan zijn bruingroene camouflagekleuren, tref je hoofdzakelijk aan in open bossen, aan bosranden, in lindelanen, parken en tuinen, ook wel in verstedelijkte gebieden. De vlinder rust overdag op muren, schuttingen of stammen en s nachts wordt hij aangetrokken door verlichte vensters. De groene eitjes worden hoog in de bomen afgezet.
Al vaker kregen andere vliegende wezens dan vogels op deze blog de aandacht.
Sommigen hebben het over libellen, anderen over waterjuffers. Toch is er een duidelijk verschil!
Even een verhelderende toelichting
Er zijn op dit moment ongeveer 6000 soorten libellen bekend, waarvan de meeste in de tropen leven.
Terwijl de vleugels van de grote Europese libellen maximaal een spanwijdte hebben van ongeveer 11cm, zijn er tropische soorten met een vleugelbreedte van 20cm.
Libellen kunnen worden onderverdeeld in echte libelles en waterjuffers.
Bij de echte libellen staan de vleugels zijwaarts en zijn voor- en aan de basis verbrede achtervleugels, ongelijk gevormd.
Waterjuffers vangen hun prooi in tegenstelling tot echte libellen niet altijd in de vlucht en eten ze zelden vliegend op.
Bij de waterjuffers liggen de vleugels bijna helemaal tegen het achterlijf aan. Ze vliegen langzamer, fladderen wat heen en weer in de buurt van planten op zoek naar vliegen en muggen.
Libellen maken een onvolledige ontwikkeling door zonder verpopstadia. De paring vindt meestal in het luchtruim plaats.
Waterjuffers plaatsen hun eitjes met hun legboor in plantenstelen die zich deels onder, deels boven water bevinden.
Bij de slanklibellen vliegt het mannetje tijdens het leggen van de eitjes mee; hij houdt het vrouwtje vast met de tang van zijn achterlijf.
Sommige echte libellen leggen hun eitjes eveneens met behulp van een legboor in de stengels van planten; anderen laten ze in het slik van beekjes achter. Soorten die geen legboor of angel bezitten laten hun onderlijf in het water zakken en deponeren daar dan één of meerdere eitjes.
De eitjes worden omgeven door een geleiachtige massa. Bij de laatste methode vallen de eitjes vaak ten prooi aan vissen.
De beekoeverlibel is in tegenstelling tot de gewone oeverlibel een zeldzaam exemplaar.
Het mannetje is te herkennen aan zijn licht blauwe achterlijf zonder zwarte punt (vaak zijn alleen de laatste 2 segmenten wat donkerder gekleurd).
Het borststuk en het gezicht zijn overwegend bruin. De ogen van uitgekleurde beekoeverlibellen zijn veelal blauwgroen getint. Kenmerkend voor het vrouwtje is haar warm oranjegele uiterlijk en de centrale dunne strepen over de lengte van de segmenten van het achterlijf, welke gecombineerd zijn met liggende streepjes, boven de basis van de segmenten. Op de bovenkant van het borststuk zijn lichte strepen aanwezig.
Zowel uitgekleurde mannetjes als vrouwtjes hebben opvallend brede oranjegele vleugelvlekken. Qua habitat gaat de voorkeur van de beekoeverlibel uit naar smalle, zonnige, ondiepe stromende wateren, beekjes en slootjes. Ook veengebieden en plasjes met kwel zijn geliefd door de beekoeverlibel.
De kleine bloedrode heidelibel, slechts 3 cm lange, libel heeft brede, donkerbruine dwarse banden aan de uiteinden van de vleugels. Het achterlijf, dat duidelijk afgeplat is, is bij mannetjes felrood; bij wijfjes geelbruin.
Deze libel komt vooral voor in Oost-Europa, plaatselijk in grote aantallen. Hier is hij eerder zeldzaam. Hij vliegt van juli tot oktober rond bij stilstaand en langzaam stromend water, vooral in waterrijke gebieden langs rivieren en moerassige streken. Ook bij grindgroeven komt hij voor.
Net als andere libellen is deze soort overdag actief en jaagt hij in snelle vlucht op andereinsecten.
Na de paring houdt het mannetje zijn partner met tangen op het achterlijf vast terwijl zij boven rustig water vliegt en haar eitjes één voor één afzet.
Na de overwintering van de eitjes op de modderige bodem van het water komen de larven, die een bijzonder kort, breed lichaam hebben, vroeg in het voorjaar uit. Ze ontwikkelen zich snel; meestal komt de volwassen libel al in de zomer uit.
De viervlek is een geelbruine libel, die een naar verhouding kort en dik achterlijf heeft, wordt 4 tot 5cm lang. De vleugelspanwijdte is ongeveer 8cm. Elke vleugel heeft een goudgele rand aan de voorkant met twee zwartbruine vlekken. De achtervleugels hebben aan de basis bovendien een grote donkerbruine, bijna driehoekige vlek. Opvallend zijn ook de grote, olijfgroene ogen.
De viervlek, die in heel Midden- en West-Europa algemeen is, komt in laaggelegen gebieden bijna overal voor; in de bergen is hij tot op een hoogte van 1200m te vinden.
Hij heeft een voorkeur voor kleine stilstaande watertjes, zoals vijvers met veel waterplanten, alsook veenplassen. Meestal vliegt hij van begin mei tot half augustus rond.
Bij de jacht op muggen en andere kleine insecten vliegt de viervlek zigzaggend rond op een hoogte van ongeveer 50cm. Tussendoor zit hij op plantenstengels aan de oever uit te rusten en laat hij zich door de zon verwarmen.
s Nachts en bij betrokken weer verschuilt hij zich, net als andere libellen.
De paring, die in de lucht plaatsvindt, duurt kort. Vlak daarna zet het wijfje in de vlucht haar eitjes af op open watervlakken, waar ze naar de bodem zinken.
De bruine gedrongen larve leeft op de bodem van het water, waar hij op kleine insecten jaagt. Na 2 overwinteringen en 13 verschillende stadia verlaat hij het water, waarna de gedaanteverwisseling plaatsvindt en de libel uit de oude huid kruipt.
De zeer slanke weidebeekjuffer, een ongeveer 5cm lange libel, heeft een duidelijke, meestal groene metaalglans. De vleugels van het mannetje, die een spanwijdte van 7 cm hebben, vertonen een brede zwartblauwe iriserende band; die van het wijfje zijn effen goudgroen.
Deze soort leeft bij langzaam stromende beken en rivieren met zonnige oevers waar gras en riet groeien.
Weidebeekjuffers komen in heel Europa voor, van laagvlaktes tot regios op een hoogte van 1200m, maar ze zijn de laatste decennia wel zeldzaam geworden.
Vanaf half mei tot half september vliegen ze rond.
De mannetjes vliegen pijlsnel boven het wateroppervlak heen en weer om hun territorium af te bakenen. Terwijl ze snorrend rondvliegen, zoeken ze ook vaak naar wijfjes die in de oevervegetatie zitten.
Na een korte paringsdans in de lucht volgt de copulatie, waarna het wijfje haar eitjes onder het wateroppervlak in waterplanten legt. Tijdens hun korte leven, dat nauwelijks langer dan 2 weken duurt, jagen deze libellen op andere insecten.
De lichtbruine larven, die onder water leven, jagen op waterinsecten. Ze hebben bladachtige aanhangsels aan het achterlijf, die als ademhalingsorgaan dienen. Het duurt 1 tot 2 jaar voor ze zich zo ver hebben ontwikkeld dat ze aan land kunnen klimmen. Bij de laatste vervelling wisselen ze definitief van gedaante en verschijnt de volwassen libel.
De tengere grasjuffer is één van de kleinste libellensoorten van ons land.
De soort die voornamelijk in de Kempen voorkomt, is lastig te determineren en kan gemakkelijk worden verward met het lantaarntje. Evenals bij het lantaarntje is de bovenkant van het achterlijf zwart en de onderkant variabel gekleurd. Kenmerkend is de tweekleurige vleugelvlek op de vleugels. Mannetjes hebben een blauw achterlicht op het 9de en een kwart van het 8ste segment. Vrouwtjes missen dit achterlicht, maar jonge wijfjes hebben een kenmerkende roodoranje kleur.
De tengere grasjuffer is vrij zeldzaam en komt voor in pioniermilieus, doorgaans in de buurt van schaars begroeide gebieden langs recent gegraven kwelplasjes van juni tot augustus.
In zandgroeven, wachtbekkens en bezinkingsbekkens kunnen populaties lange tijd stand houden omdat geschikte habitats steeds opnieuw door menselijke activiteit worden gecreëerd. Van daaruit kunnen dan geschikte biotopen, zoals pas aangelegde poelen en tuinvijvers worden gekoloniseerd. De nimf kan zich snel ontwikkelen en de soort kan 2 generaties per jaar voortbrengen en de ontwikkeling van ei tot volwassen stadium kan in één seizoen gebeuren, wat uitzonderlijk is voor libellen.
Tijdens dit 6de bestaansjaar ben ik Pieter Cox, een jonge gedreven natuurliefhebber en deskundige fotograaf, die het beeldend reportageteam vervoegt, erg dankbaar voor zijn knap geïllustreerde bijdragen. Sociale media zijn een ontegensprekelijke troef om bevlogen gelijkgezinden op het spoor te komen of om in het vizier te krijgen en daar was FB het dankbaar medium voor.
Met deze educatieve blog proberen we de bezoekers met woord en beeld op gevleugeld natuurschoon te trakteren in het belang van milieuvriendelijk handelen.
Dank zij vele waardevolle initiatieven van Vogelbescherming Vlaanderen en Natuurpunt en aansluitende engagementen van onze bescheiden, maar idealistische lokale werkgroep komen we tot een groeiend groen netwerk dat de boodschap steeds breder kan verspreiden.
De Vogelvrienden van de Kille Meutel blijven ijveren om het mondiaal statuut van dat tsjilpend huismusje, dat niemendalletje, dat straatketje ook in onze contreien opnieuw in eer te herstellen.
De tuin is een prima observatiepost
Hoe klein/groot je tuin ook is, door het plaatsen van voederapparaten, vogelbadjes, nestkasten en het aanplanten van vogelvriendelijke planten, verandert de tuin in een toevluchtsoord dat het hele jaar door meer soorten vogels wordt bezocht.
Het zal je plezier in vogels spotten vergroten en de overlevingskansen van het vedervolkje verhogen. Het kijken naar vogels in tuinen is iets waarvan iedereen kan genieten.
De tuinterritoria zijn dan wel niet exotisch, maar de ontmoetingen met wilde dieren in de tuin zijn altijd dichtbij en persoonlijk. Vogels brengen een grote verscheidenheid aan kleuren, vormen, bewegingen en geluiden in de tuin. Het kijken naar hun gedrag is voor iedereen de meest directe kennismaking met de natuur.
Geraadpleegde bron: EOS-maandblad over wetenschappen
De analyse van een miljoenen jaren oud vogelfossiel schudt de stamboom van de vogels flink door elkaar.
Tijdens het Jura 200 tot 145 miljoen jaar geleden begon een aantal soorten vleesetendedinosauriërs veren te ontwikkelen. Uit één van die groepen evolueerde later een nieuwe diersoort: de vogels.
Wanneer en hoe de overgang precies gebeurde, bleef lange tijd onduidelijk. Tot voor kort ging de Archaeopteryx, die al in de 19de E werd ontdekt en 147 miljoen jaar oud is, met de titel van primitiefste vogel lopen. De eerste geëvolueerde gevederde dino dus.
Maar die eretitel verliest hij nu
In Nature beschrijft de Belgische paleontoloog Pascal Godefroit een fossiel van een vogel dat na onderzoek 165 tot 155 miljoen jaar oud blijkt te zijn. Een verzamelaar vond het vogelfossiel in de Noordoost-Chinese provincie Liaoning. Het kreeg de naam Aurornis xui mee, wat staat voor dageraad van de vogel en xui is een eerbetoon aan de Chinese paleontoloog Xu Xing, die de voorbije 15 jaar al meerdere gevederde dinosauriërs ontdekte. Omdat het classificeren van het nieuwe fossiel hem voor grote problemen stelde, besloot Godefroit het classificatiesysteem zelf onder handen te nemen. Samen met zijn team vergeleek hij meer dan 1 000 anatomische kenmerken van het nieuwe fossiel met die van een 100-tal andere dinos en vogels.
Voorheen werden bij dit soort analyses maar een 300-tal van die kenmerken vergeleken.
Resultaat is een nieuwe, computergestuurde vogelstamboom die een en ander stevig door elkaar schudt.
De Aurornis komt aan de basis van de stamboom te staan en de Archeopteryx duikt pas 10 miljoen jaar later op. Deze laatste wordt wel in zijn status als vogel bevestigd. Enkele jaren geleden had Godefroits Chinese collega Xu op basis van een andere vondst immers geconcludeerd dat de Archeopteryx naar de klasse van de dinosauriërs moest verhuizen. Omgekeerd bombardeert het nieuwe classificatiesysteem sommige gevederde dinosauriërs nu tot primitieve vogels. Een en ander zorgt voor opschudding in de paleontologisch wereld.
Toch is Godefroit formeel: de nieuwe stamboom zit stevig en logisch in elkaar. Maar zijn werk zit er nog niet op. Er is nog veel verfijning mogelijk. Godefroit verwacht zeker nog nieuwe vondsten, die voor verrassingen kunnen blijven zorgen.
Wie graag eerder verschenen artikels over evolutieleer wenst te raadplegen kan in het archief terecht op:
·De evolutie schonk de vogels een vernuftig waarnemingssysteem voor kleuren (02/02/08)
·Creationisme versus evolutieleer (08/02/08)
·Speurtocht naar de oorsprong van vogels (22/03/08)
·Dino met vogellongen (25/10/08)
·Geschiedenis van het leven (13/04/10)
·Gevleugelde overlevers (24/07/10)
·Aanpassen of opkrassen (23/10/10)
·De merkwaardige evolutie van de veer (02/10/11)
·Pluimen als versiering (17/11/12)
·Pinguïns maakten verrassende evolutie door (26/11/12)
Van de drie in ons land voorkomende zwaluwsoorten is de oeverzwaluw het minst bekend. De oeverzwaluw woont in een zelf gegraven hol in steile oeverwanden langs kronkelende rivieren en heeft eeuwenlang onafhankelijk van mensen geleefd.
Daar is de laatste decennia op een heel snel tempo verandering in gekomen door onder meer het recht trekken van rivieren en oeververstevigingen (betonnering van wanden).
Het unieke aan de oeverzwaluw is dat hij samen met de ijsvogel de enige volgelsoort in ons land is die zelf een broedgang graaft.
Hij leeft in kolonies en graaft horizontale broedgangen tussen 40 en 150 cm diep in de wand.
De oeverzwaluw verkiest lemige zand of zandige klei om zijn holen uit te graven. Immers, deze specie is niet te hard en toch voldoende stabiel.
Elk jaar wordt wel een nieuwe gang gegraven om de parasieten, die in het vorig nest huisden, te mijden.
Daar tegenwoordig bijna nergens steile wanden in natuurlijke omstandigheden te vinden zijn, komen heel wat zwaluwen terecht op afgravingen of zandbergen van aannemers. Dit zijn echter gevaarlijke broedplaatsen omdat vaak geen rekening wordt gehouden met het broedseizoen, waardoor de nestplaatsen voortijdig wegens geplande bouwwerkzaamheden te vroeg verdwijnen.
Daarom worden nu ook al vaker eens kunstmatige broedplaatsen in een betonnen wand met uitgespaarde gaten, waarachter zand wordt gestort.
Pietermaakte naast de knappe fotoreeks van één van de 3 of 4 kolonies in Lommel (10-tal nesten) een knappe filmreportage van zijn waarnemingen: https://vimeo.com/68163846
Wie een eerder verschenen artikel over de oeverzwaluw geïllustreerd door Wimwenst te raadplegen, vindt via de zoekrobot in het archief een bijdrage met een identiteitskaart op 03/10/10
Geraadpleegde bron: Levend landschap van Marjolein Bastin, beschreven door Frans Buissink
Zo zwerflustig als grotere uilen zijn, zo honkvast is het steenuiltje.
Gedurende zijn leven waagt hij zich zelden meer dan 200 m van zijn nest af, dat verborgen ligt in en hol doorgaans in de buurt van een menselijke bewoning.
Het uiltje houdt niet van uitgestrekte ruimten, maar heeft een voorkeur voor het knusse van het kleinschalige landleven. Vaak nestelt die in een holle knotwilg, in een gat onder het dak van een oude schuur of in een houtstapel.
Dat is de reden waarom steenuiltjes zich zo moeilijk over het land verspreiden. Alleen eenzame, jonge mannetjes durven het wel eens aan op avontuur te trekken, 1 km verderop.
Het bezit van een hol is heel belangrijk, voornamer dan de huwelijksband.
Als één van de partners overlijdt, gaat de achterblijver niet op zoek naar nieuw gezelschap.
Dat dient zich vanzelf aan. Rond elk nesthol zwerven hunkerende vrijgezellen die onmiddellijk bereid zijn de vrij gekomen plaats in te nemen.
Dit is de grondslag van een merkwaardige vorm van ouderenzorg. Als er een vrouwtje overlijdt, krijgt de weduwnaar er een jong exemplaar voor in de plaats.
Allicht overleeft het jonge vrouwtje haar partner en zal op haar oude dag gezelschap krijgen van een vitaal jong mannetje, dat de leeftijd van zijn bruid aanvaardt bij het betrekken van het uitverkoren huwelijkspand.
Ook wat zijn jachtgebied betreft, is het steenuiltje niet kieskeurig. Hij eet ongeveer alles wat op vlees lijkt; een willekeurige greep uit de lijst van prooidieren: hazelwormen, kleine vogels, kikkers, torren, sprinkhanen, muizen, oorwurmen, vleermuizen of soortgenoten.
In droge gebieden leven steenuiltjes voornamelijk van hagedissen; in het sompige boerenland van regenwormen. Die verschalken ze vanaf een hekpaaltje, waar ze geduldig wachten op een geluidje dat een regenworm met zijn borstelharen maakt.
Met een sprongetje is de uil bij de worm en trekt hem desnoods met geweld uit zijn kruipgang. Andere prooien vangt hij vliegend over het land 1 à 2 m hoogte. Deze jacht begint in de avond en duurt tot middernacht.
Daarna knapt het behendig rovertje gedurende 2 uur een uiltje en hervat vervolgens de jacht tot de zon opkomt.
Deze flatterende fotoreeks van het blikvangertje in de tuin van Leen & Pirre is het werk van Patricia De Smet
Plattelandstuinen zijn van levensbelang geworden toevluchtsoorden voor vogels, vooral in de winter wanneer natuurlijk voedsel schaars wordt. Het verstrekken van voedsel in voedselapparaten in een vogelvriendelijke habitat zal vrijwel alle vogels van het platteland aantrekken, maar ook soorten die zelden voorkomen in stedelijke tuinen, zoals de geelgors en de zomertortel.
Een grote tuin biedt de kans om natuurlijke plekken in te richten waar de planten niet worden verzorgd en het onkruid welig mag tieren. Plekken met brandnetels zijn goed voor insecten en rupsen. Kleine kruidplanten zoals klein kruiskruid, paardenbloem en melganzevoet lokken zaadetende vogels. Zelfs gras dat blijft liggen levert zaden en waardevol nestmateriaal.
Meidoorn en ligusterheggen worden zelfs interessante natuurelementen als ze de kans maar krijgen te bloeien en vruchten voor te brengen. Het effect van natuurlijke plekken in de tuin is evenredig met het formaat hoe groter hoe beter. Een bezoek aan de tuin van Leen & Pirre, die jaarlijks wordt opengesteld voor leden van natuur- en milieuverenigingen, alsook voor fauna-florafans is dan ook een aanrader.
Het is een gave om met oog voor detail de schitterende ontluikende en kleurrijke levenskracht van de natuur mooi en warm in beeld te brengen.
De erg mooie fotoreeks hieronder is vanPatricia De Smet
Sinds 2000 volgt de kerkuilengroep met voorzitter en algemeen coördinator, Ludo Smets (zie foto)van Vogelbescherming Vlaanderen de kerkuilenkast op in de tuin van Leen en Pirre, die jaarlijks hun tuin open stellen voor de natuurfans. Ieder jaar worden de jonge pulli geringd. Naast het ringen van de kerkuilen wordt eveneens gecheckt of de plaatselijk steenuil voor nakomelingen zorgde.
De steenuil is in Europa wijdverbreid in gevarieerde agrarische landschappen.
Dit kleine uiltje vindt in ons landschap het ideaal leefgebied. Met het milde klimaat en het kleinschalig landschap van boerderijen met bosjes en bomen, open terrein met knotwilgen, kleine graasweides, akkertjes, hagen en heggen, houtwallen en hoogstamboomgaarden behoren qua aantallen de Vlaamse Ardennen tot de frequentst bezochte regio.
Op warme voorjaarsavonden maakt men grote kans de roep van de steenuil te horen: een lang, schel klagend geluid dat de vogel met lange tussenpozen herhaalt. Overdag zit het uiltje graag op een paal of boomstomp. Als hij nieuwsgierig is, beweegt hij zijn hele lichaam op en neer.
De steenuil is te herkennen aan zijn kleine, gedrongen voorkomen met een platte kop en ronde lijfje.
Op de rug vertoont het lichtbruine verenkleed blekere vlekken. Op de kruin van de brede kop komen witte stipjes voor; de grote lichtgele ogen, omringd door een zwarte rand en de witte schuin oplopende wenkbrauwstrepen zijn opvallende kenmerken.
Kenmerkend aan de buikzijde is de lichte ondergrond met golvende donkere strepen. Het steenuitje heeft lange, slanke wit bevederde poten.
De lichaamslengte wisselt tussen 21 en 23 cm; de spanwijdte varieert van 50 tot 56 cm en het lichaamsgewicht schommelt tussen 140 en 200 g.
Steenuiltjes hebben kleine, afgeronde vleugels. Hoewel ze zich hiermee behendig verplaatsen, zijn ze niet gebouwd om lange afstanden te vliegen.
Tijdens de avondschemering jaagt het steenuiltje op veld- en woelmuizen, regenwormen, slakken, maar ook op insecten, vooral kevers, nachtvlinders soms ook op kleine zangvogels.
Steenuilen zijn erg honkvast en blijven graag op de plek waar ze als paar hun eerste gezinnetje hebben gesticht, zelfs als de voedselvoorziening steeds slechter wordt en hun jongen tekort komen. Enkel bij bittere noodzaak gaan steenuilen op zoek naar een ander onderkomen.
De favoriete nestplaats is een lange smalle holtein een oude vruchtboom of knotwilg, ook wel in een oeverwand of oud gebouw.
Vanaf half april wordt het enige legsel van 3 tot 5 eieren geproduceerd en op de kale bodem van de nestholte gedeponeerd. De kuikens verschijnen na ongeveer een maand en zijn met dicht, kort, wit dons bedekt.
Een broedend vrouwtje is te herkennen aan de kale broedvlek op de buik. Door de eitjes tegen de naakte huid te houden, blijven de eitjes lekker warm.
Beide ouders verzorgen de jongen en slepen het voedsel aan. Doorgaans verlaten ze het nest reeds na 4 weken, een week voordat ze goed kunnen vliegen.
Ze vliegen in een snelle golvende vlucht vaak in een opwaartse bocht naar boven, waarbij de vleugels vaak worden gesloten.
Wens je volgend jaar de open tuindag in Houwaart niet te missen, hou dan deze weblink in de gaten
De wespendief een roofvogel uit de familie van de sperwerachtigen lijkt erg op de buizerd (en wordt daar ook vaak mee verward), maar een wespendief heeft langere vleugels, een duidelijke dwarsstreping op de ondervleugels, houdt zijn vleugels horizontaler dan buizerds en de kleine kop is wat langer en slanker. De snavel vertoont spleetvormige neusgaten. Ook hebben wespendieven een langere, rondere staart.
De wespendief kan met zijn lange vleugels geen snelle achtervolgingen op zijn prooien inzetten. Hij zit veelal rustig halfhoog in een boom of zelfs op de grond en wacht en kijkt geduldig waar de wespen naartoe vliegen. Zo spoort hij het nest op dat hij dan uitgraaft.
Hij kan bij zijn speurtocht naar wespenbroed evenzeer meer open gebieden en zelfs tuinen aandoen. Verder zijn ook bijen en hommels interessant voor hem en als tussendoortje wil hij ook wel eens een hagedis, kikker, sprinkhaan, regenworm of zelfs een jonge vogel of wat bessen binnenspelen.
Wespendieven zijn echte Afrika-trekkers. Ze komen pas goed en wel aan vanaf mei en eind augustus begin september vertrekken ze weer naar warmere oorden. Ze kunnen zowel op thermiek als op actieve vleugelslag trekken.
Hoewel hij minder vaak te zien is dan de vink, kunnen kepen zich s winters verzamelen in enorme zwermen, vooral in Midden-Europa.
In het westen is hun aantal afhankelijk van de strengheid van de winter en de aanwezige hoeveelheid voedsel, vooral van boomzaden als beukennootjes.
Hier is de keep, die gewoonlijk arriveert tussen half september en half april, soms tot in mei, doorgaans een doortrekker en wintergast.
De keep heeft het postuur en de grootte van een vink. Opvallend zijn de heldere en warme geeloranje borst en schouders; de donkere stippen op de flanken en de donkere rug met een ovaal wit vlak op de stuit. Kenmerkend ook is de wittige of vaalgele achterste vleugelstreep, alsook de brede vaal oranje vleugelboeg (voorste vleugelrand). De kop is bruinzwart gevlekt en de korte puntige snavel is geel.
De lichaamslengte wisselt tussen 14 en 16cm; de spanwijdte varieert van 25 tot 28cm; het lichaamsgewicht schommelt tussen 19 en 23g.
De vlucht is vrij snel en direct, golvend over grote afstanden.
Boomzaden zijn het belangrijkste voedsel van de keep zoals die van de beuk, berk, els en den, waarvoor ze zo nodig door een laag sneeuw van 40cm graven, maar hij eet ook zaden van kruiden en uit afgevallen appels, die door de vogels zijn geopend.
s Zomers vullen ze hun dieet aan met insecten als rupsen en kevers, die ze vangen in bomen en struiken. Kepen hebben ook al geleerd hoe ze op voederapparaten aan zonnepitten en pindanoten kunnen geraken.
Kepen broeden voornamelijk in noordelijke berkenbossen en gemengde wouden van Scandinavië en N-O-Europa op akkerland, stoppelvelden, in parken, vooral gebieden met beuken, berken en sparren, soms in enorme aantallen, waar veel boomzaden voorradig zijn.
De zang van de keep is vol dissonanten en andere onplezierige klinkende tonen en lijkt wat op de zang van de groenling. De roep tijdens de vlucht is iets luider dan deze van de vink, een diep markant nasaal zoemend geluid.
Hun territoriumzang is schor en monotoon, soms onderbroken door een krassend geratel.
Het nest, doorgaans in een boom gemaakt, is een diepe goed gevoerde kom van mos, bast, wortels en stengels, bekleed met haren en veertjes. Het vrouwtje broedt het legsel van 5 tot 7 blauwe tot bruinige eieren met rode vlekken of strepen; het mannetje helpt bij het voeren van de jongen.
De fraaie ralreiger is één van de zeldzaamste dwaalgasten. Hij komt voornamelijk in Zuid- en Oost-Europa voor.
Ralreigers houden van weelderig begroeide sloten en plassen, omgrensd door dichte watervegetatie, in laagland valleien, lagunes, moerassen, riviermondingen, waar ze op waterplanten en tussen het riet wachten tot er iets eetbaars voorbij komt.
De kleine, goed gecamoufleerde en gezette vogel met een dikke nek heeft een strokleurig verenkleed (geelbruine bovenzijde) en lange, gelig en zwart gestreepte kruinveren, afhangend als manen van kruin tot rug.
Tijdens de winter is het verenkleed bedekt met donkere lengtestrepen. De onderzijde is vaalwit; de vleugels, stuit en staart zijn helderwit gekleurd.
De blauwgrijze snavel met donkere punt is dolkvormig. De poten zijn geelgroen tot roodachtig tijdens de broedtijd.
De lichaamslengte varieert tussen 40 en 49cm; de spanwijdte reikt tussen71 86cm en het gewicht schommelt tussen 230 en 350g.
De ralreiger valt vooral in de vlucht op door de helderwitte vleugels. Op de grond is hij echter nauwelijks te zien; dan is het wit vrijwel geheel verborgen en zit de kop weggedoken tussen de ronde schouders.
De ralreiger jaagt vanaf een beschutte plek tussen dichte begroeiing van moerasplanten of riet.
Al wadend zoekt de vogel in ondiep water naar voedsel. Op het menu staan voornamelijk amfibieën, vissen, larven en grote insecten.
Doorgaans is de vogel vrij zwijgzaam, al laat die af en toe een schorre kreet horen tijdens de avondschemering of tijdens de balts. Dan leunen de vogels met uitgestrekte nek voorover en geven met de snavel takjes door.
De vogel broedt in kleine kolonies samen met verschillende andere soorten reigers.
De ralreiger bouwt een klein nest van twijgjes en rietstengels gevoerd met gras, laag tussen wilgenbosjes of dicht struik- of rietgewas in de nabijheid van water.
De 4 6 licht groenblauwe eieren komen uit na 22 24 dagen
De trekroute gaat via het Middellandse zeegebied naar het noordelijk deel van tropisch Afrika.
De vogel dankt zijn naam aan het geluid dat hij maakt: een kenmerkend ritmisch laag gutturaal en vérdragend 'krronk, krronk' geluid.
In de winter komt deze gans in laaggelegen modderige kusten voor; de vogel verschijnt in riviermondingen en havens en foerageert bij hoog water zelfs op velden langs de weg. Op het water zijn vaak groepen te zien die grondelen als eenden. Bij laag water zijn ze op het wad of in een kreek te vinden. De rotgans voedt zich met zeegras en algen op moddervlakten en graast steeds vaker op de velden (wintergranen).
Vanaf het begin van de jaren 70 weerklonken steeds hevigere protesten van boeren in de waddengebieden, die last hadden van de grazende rotganzen. In het voorjaar aten de ganzen in grote aantallen van de ingezaaide graslanden en op de weilanden.
Sindsdien zijn vele initiatieven genomen om dit probleem tussen vogels en boeren op te lossen. Op Texel is bv. vlak bij het kweldergebied de Schorren een speciale rotganzenboerderij ingericht.
De boerderij met 110 hectare grasland, wordt nu speciaal beheerd voor de ganzen.
Duizenden vogels verblijven er tussen eind mei en eind september. Ganzen die op andere graslanden grazen mogen er worden weggejaagd.
Het verenkleed heeft donkergrijze bovendelen; hoog op de hals is een lichte vlek. De kop, de korte stompe snavel en de borst zijn zwart, alsook de poten.
De onderzijde is bruin en de stuit vertoont een egaal witte spiegel.
De lichaamslengte wisselt tussen 56 en 61 cm; de spanwijdte varieert van 110 tot 120 cm; het gewicht schommelt tussen 1.3 en 1.6 kg.
De vlucht is krachtig en snel; rotganzen vliegen met snelle vleugelslagen in vormeloze formaties.
De rotgans broedt op de Arctische toendra en overwintert in Groot-Brittannië, Ierland, Nederland en België.
Het grootbrengen van de jongen op de barkoude toendra is ook geen sinecure.
De rotganzen zijn voor hun broedsucces afhankelijk van de lemmingenpopulaties in het broedgebied. Wanneer er weinig van deze knaagdiertjes voorkomen, gaan de poolvossen op jonge rotganzen jagen.
De ganzen kunnen dan alleen met succes op vosloze eilandjes broeden. Schrandere ganzen zoeken de nabijheid van sneeuwuilen, die de vossen op afstand houden, al lusten ze zelf ook wel eens een rotganzenkuiken.
Toch biedt de open toendra ook voordelen; in de poolzomer gaat de zon niet onder, waardoor de ganzen de roofdieren op grote afstand kunnen zien aankomen.
Het nest op de grond vlak in de buurt van een ondiepe poel is met veren gevoerd. Het legsel telt 3 tot 5 eieren, die na 3 ½ week uitkomen; 3 maanden later moeten de jonge ganzen op eigen vleugels verder trekken.
In het filmpje zie je een rotgans tegen de waterlijn zeegras en algen wegplukken.
België wil tegen 2014 een reeks maatregelen uitvoeren ten gunste van de bijen. De bijensterfte hier is één van de hoogste in Europa. In het Bijenplan, dat reeds in oktober 2012 werd opgestart,staan 29 acties van de federale overheid die tegen 2014 dienen gerealiseerd.
Dat heeft de federale overheiddienst (FOD) Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu gemeld.
Zon bijenplan is geen overbodige luxe: België kent de hoogste sterfte in de bijenkolonies van Europa: 26% in 2012.
Eén van de speerpunten van het plan is dat er een biomonitoring komt. Eerst als proefproject, daarna mogelijk permanent. Het zal alle invloeden op het bijenwelzijn onderzoeken: ziektes, parasieten, pesticiden,
Wetenschappers, overheidsdiensten en andere betrokkenen zullen kennis uitwisselen in een permanent forum. Daarnaast komen er bewustmakingsacties naar het brede publiek toe.
Verbod
De bijen staan in de belangstelling door de discussie over een verbod over bepaalde insecticiden.
Een tijdelijk verbod op drie neonicotinoïden ligt op tafel in Europa maar kreeg nog geen meerderheid. België stemde alvast voor.
De imkers vinden het bij monde van Hans Laevens van de Vlaamse Imkersbond spijtig dat ze niet vooraf geconsulteerd zijn over het federale plan. Zij hopen dat het vele onderzoek de aanzet zal zijn voor een Vlaams praktijkcentrum bijen.
Bijen zijn bijzaak
Geraadpleegde bron: EOS / dS
Wilde bestuivende insecten zijn belangrijker voor onze voedselproductie dan de honingbij.
70 % van de 200 belangrijkste gewassen in de wereld heeft insecten nodig voor een goede bestuiving.
Een internationaal team wetenschappers bestudeerden 41 teelten in 19 landen op alle continenten, behalve Antarctica:van katoen, koffie en oliepalm over pompoenen en meloenen tot kersen, amandelen en aardbeien. Wilde insecten, zoals vlinders, hommels en wilde bijen bleken daarbij efficiëntere bestuivers dan de honingbij.
Voor alle gewassen vonden de onderzoekers een positief verband tussen de aanwezigheid van wilde bestuivende insecten en de vorming van vruchten.
Een verband met bestuiving door honingbijen blek slechts in 14% van de gevallen te bestaan. Extra wilde bestuivers leverden 2 keer meer vruchten op dan evenveel extra honingbijen.
Kasten met honingbijen worden vaak in de buurt van landbouwgewassen geplaatst. Uit hun onderzoek besluiten de wetenschappers dat het werk van honingbijen een waardevolle aanvulling is op dat van wilde insecten maar dat ze die niet kunnen vervangen.
De achteruitgang van het aantal wilde insecten dreigt de landbouwopbrengsten wereldwijd in het gedrang te brengen. Daarom zijn er maatregelen nodig die niet allen de honingbij beschermen, maar ook een zo groot mogelijke diversiteit aan wilde bestuivers garanderen.
Collectieve intelligentie
De toppers in collectieve intelligentie zijn momenteel nog altijd de bijen. Een honingbij wordt over het algemeen als dom beschouwd, hoewel er heel wat solitaire bijensoorten zijn die het niet slecht doen. Maar de bijen in een korf functioneren als een perfect geoliede overlevingsmachine. Dat bijen in een korf dansjes uitvoeren om elkaar informatie te verschaffen over rijke voedselbronnen, is al langer bekend. Maar de dansjes blijven voor verrassingen zorgen.
Het vakblad Current Biology rapporteerde dat een bij het dansje van een koloniegenoot bruusk kan onderbreken als ze een spin heeft gezien in de buurt van de plaats waar het andere diertje collegas meent naartoe te moeten sturen.
Het gedragsrepertorium van een honingbijennest zou veel ruimer zijn dan dat van de meeste zoogdieren. De diertjes kunnen zelfs abstracte concepten herkennen. Maar hun geheugen is klein, omdat hun hersenvolume ook klein is. Het leven in groep is voordelig doordat de gebrekkige kennis van de individuen die er deel van uitmaken, compenseert; zo kunnen de enkelingen maximaal van de grote groep profiteren.
De grote baas van Bayer stikt in zijn boterham
Delphine Lecompte fileert in haar gedicht van vandaag te topman van de chemiereus, die de dood van talloze bijen op zijn geweten heeft.
De grote baas van Bayer stikt in zijn boterham
Wanneer hij in zijn ochtendkrant leest
Dat zijn pesticiden van de markt worden gehaald
Omdat ze toxisch zijn voor bijen
De boterham in zijn droom is met muizenstrontjes bezaaid.
Wakker scheert de Bayerboeman zijn zelfgenoegzame tronie
Met een modern apparaat in een neoclassicistische spiegel
Zonder spiegelbeeld slaagt hij er toch in zich niet te snijden
Na de scheerbeurt denkt de neonicotinoïde schurk aan zijn makke dalmatiër,
Aan zijn nakende maîtresse, en aan een zomers cocktail met rietje zonder wesp
Op zijn werk verzoekt de Bayerboeman zijn onderdanen te telefoneren
Desnoods dreigend naar te onafhankelijke wetenschappers en te sentimentele imkers
Verder zijn er meer schattige namen nodig voor oude verdelgingsmiddelen
Tijdens de pauze deelt een dommige jarige honingwafels uit
Na de pauze wordt de dommige jarige mierzoet op het matje geroepen
Het matje wordt een bed
De dommige jarige wordt een maîtresse
s Avonds zegt de Bayerboeman tegen zijn dalmatiër:
Ik heb mijn schaapjes op het droge.
Zelfs de Europese Commissie kan mij niets maken
Naakt valt de grote baas van Bayer onder een paars laken in slaap
Een verdwaalde bij onderneemt een maanwandeling op zijn stoppelbaard
En pleegt daarna kamikaze in de vreugdeloze Bayerkeelschacht.
Wie een dame totaal gehuld in een wemelend bijenkleed wil zien, kan onderstaande weblink raadplegen:
Wie onderstaand rapport even wil inkijken, verneemt meer over de studie; hier volgen alvast de ingrepen die Natuurpunt wenselijk acht.
Uit de studie van EFSA blijkt duidelijk dat Neonicotinoïden enorm toxisch en schadelijk zijn voor bijen. Zelfs al zijn we niet 100% zeker over wat de precieze impact is van Neonicotinoïden op de bijensterfte, de cruciale rol die bijen spelen in ons ecosysteem en in onze voedselvoorziening verplichten ons om het voorzorgsprincipe toe te passen en drastische preventieve maatregelen te nemen.
Een algemene ban van alle Neonicotinoïden is de enige manier om dit te realiseren.
Het Neonicotinoïdenbeleid in Frankrijk kan als vb dienen voor een Europees beleid. Daar bleek duidelijk dat na de ban van Imidacloprid in 2004 voor alle landbouwgewassen er reeds na 2 jaar een herstel kwam in de honingbijenpopulatie.
De bijensterfte is een multifactorieel en gelaagd probleem en valt niet alleen te herleiden tot het gebruik van Neonicotinoïden. Er moet daarom werk worden gemaakt van een geïntegreerd beleid dat rekening houdt met alle factoren (pesticiden, voldoende bloeiende bloemen in het landschap en parasieten).
Natuurpunt beveelt het volgende aan:
1.Maak werk van een goed uitgebouwd en gestandaardiseerd monitornetwerk voor bijensterfte op Europese schaal, waarbij de effecten van Varroa, ziekten en pesticiden worden opgevolgd.
2.Het gebruik van pesticiden in het algemeen en Neonicotinoïden in het bijzonder is niet beperkt tot professionele landbouwers. Neonicotinoïden zijn vrij in de handel te verkrijgen en worden gebruikt door heel wat openbare besturen en particulieren (zowel huis-, tuin- en keukengebruik als bescherming van golfterreinen tegen de langpootmug en andere insecten). Ook in andere sectoren moeten de Neonicotinoïden worden verboden.
Daarnaast moet werk worden gemaakt van een geïntegreerd pesticidenreductiebeleid.Andere pesticiden zoals Pyrethroiden hebben immers ook een negatief effect op bijen.
3.Voer verder onderzoek uit naar de precieze oorzaak van bijensterfte en neem daarbij blootstelling aan Neonicotinoïden via grond- en oppervlaktewater en bodem mee in rekening.
4.Voer vergelijkend onderzoek uit naar de impact van Neonicotinoïden en andere meer traditionele pesticiden op bijensterfte; hou daarbij rekening met culminerende effecten door het gebruik van meerdere soorten pesticiden.
5.Promoot natuurvriendelijke landbouwpraktijken die geen of slechts in beperkte mate gebruik maken van pesticiden: biologische landbouw, agro-ecologische landbouw, agrobiodiversiteit, geïntegreerde plaagbestrijding, teeltrotatie,
6.Maak gebruik van de vergroeningsmaatregel uit het GLB om 7% van het akkerlanden in te richten met zogenaamde Ecologische Focusgebieden (hagen, houtkanten en bloemenweides) om meer bloeiende bloemen in het landschap te krijgen. Vul deze maatregel aan met een Beheerovereenkomst voor landbouwers die bijvriendelijke maatregelen uitvoeren.
Europese commissie keurt tijdelijke ban op 3 meest giftige stoffen goed
Vanaf eind dit jaar zullen de landbouwers gedurende 2 jaar bepaalde pesticiden niet meer mogen gebruiken voor de teelt van maïs, koolzaad, zonnebloem en katoen. Vier gewassen die doorgaans veel bijen aantrekken.
De Europese Commissie kwam enkele maanden geleden al met een stevig voorstel om de pesticiden te bannen, maar stootte op groot verzet van enkele lidstaten en hevig lobbywerk van chemiereuzen zoals Bayer en Syngenta. Het Verenigd Koninkrijk was één van de hevigste tegenstanders van het voorstel en stemde dan ook tegen. Duitsland daarentegen verraste met een goedkeuring.
Onderzoek van het Europees Agentschap voor de Voedselveiligheidheeft uitgewezen dat Neonicotinoïden de hersenen van de bijen aantasten, waardoor ze gedesoriënteerd geraken, hun korven niet meer terugvinden en bijgevolg overlijden.
De pesticiden zijn niet de enige boosdoeners; de varraomijt, een parasiet die de bijenvolken verzwakt. Ook de daling van de biodiversiteit en ongewone klimaatomstandigheden hebben hun aandeel in de bijensterfte.
Wie eerder verschenen bijdragen in het archief wenst te raadplegen, kan de volgende artikels nalezen:
13/08/10 De mysterieuze verdwijnziekte (bijenexpert Frans Jacob)
Ik ben Franz Pieters
Ik ben een man en woon in Zaventem (België) en mijn beroep is 25 jaar lkr, 2 jaar kabinetsadviseur, 2 jaar adviseur DVO, 2 jaar TOS21-projectmedew..
Ik ben geboren op 08/05/1954 en ben nu dus 71 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: onderwijs - wetenschap & techniek - geschiedenis - natuur - muziek - lectuur - gastronomie - sport.
2 jaar TOS21-coördinator, 3 jaar projectcoördinator ESF-projecten KOMMA, WERK PRO-OPER, LINK en nu op RUST
Privacyverklaring van de Kille Meutel Vogelvrienden
Algemene privacyverklaring van onze vereniging: de Kille Meutel Vogelvrienden
De Kille Meutel Vogelvrienden hechten veel waarde aan de bescherming van uw persoonsgegevens.
In deze privacyverklaring willen we heldere en transparante informatie geven over welke gegevens we verzamelen en hoe wij omgaan met persoonsgegevens. Wij doen er alles aan om uw privacy te waarborgen en gaan daarom zorgvuldig om met persoonsgegevens.
Onze vereniging houdt zich in alle gevallen aan de toepasselijke wet- en regelgeving, waaronder de Algemene Verordening Gegevensbescherming.
Dit brengt met zich mee dat wij in ieder geval:
• uw persoonsgegevens verwerken in overeenstemming met het doel waarvoor deze zijn verstrekt, deze doelen en type persoonsgegevens zijn beschreven in deze Privacy verklaring;
• verwerking van uw persoonsgegevens beperkt is tot enkel die gegevens welke minimaal nodig zijn voor de doeleinden waarvoor ze worden verwerkt;
• vragen om uw uitdrukkelijke toestemming als wij deze nodig hebben voor de verwerking van uw persoonsgegevens;
• passende technische en organisatorische maatregelen hebben genomen zodat de beveiliging van uw persoonsgegevens gewaarborgd is;
• geen persoonsgegevens doorgeven aan andere partijen, tenzij dit nodig is voor uitvoering van de doeleinden waarvoor zij zijn verstrekt;
• op de hoogte zijn van uw rechten omtrent uw persoonsgegevens, u hierop willen wijzen en deze respecteren.
Als Kille Meutel Vogelvrienden zijn wij verantwoordelijk voor de verwerking van uw persoonsgegevens. Indien u na het doornemen van onze privacy verklaring, of in algemenere zin, vragen heeft hierover of contact met ons wenst op te nemen kan dit via onderstaande contactgegevens:
Kille Meutel Vogelvrienden
Watertorenlaan 59
1930 Zaventem
franz.pieters@telenet.be
Mobiel: 0478 55 34 59
Waarom verwerken wij persoonsgegevens?
Uw persoonsgegevens worden door onze vereniging verwerkt ten behoeve van de volgende doeleinden en rechtsgronden:
• om te kunnen deelnemen aan de activiteiten van de Kille Meutel Vogelvrienden;
• om de uitnodigingen, verslagen, nieuwsmeldingen, … te versturen (met toestemming van de betrokken sympathisanten);
• om een brede en vlotte communicatie te verzorgen binnen het netwerk van de diverse partners;
• om de jaarlijkse subsidiëring door de overheid te bekomen (wettelijke verplichting);
Voor de bovenstaande doelstellingen houden we volgende gegevens bij:
naam, voornaam, adres, telefoon/gsm-nummer (indien beschikbaar), e-mail (indien aan ons doorgegeven)
We gebruiken de verzamelde gegevens alleen voor de doeleinden waarvoor we de gegevens hebben verkregen.
Verstrekking aan derden
Wij geven nooit persoonsgegevens door aan andere partijen waarmee we geen verwerkersovereenkomst hebben afgesloten, tenzij we hiertoe wettelijk worden verplicht (bv. politioneel onderzoek)
Bewaartermijn
De Kille Meutel Vogelvrienden bewaren persoonsgegevens niet langer dan 5 jaar op hun informaticasystemen.
Beveiliging van de gegevens
Wij hebben passende technische en organisatorische maatregelen genomen om persoonsgegevens van u te beschermen tegen onrechtmatige verwerking, zo hebben we bv. de volgende maatregelen genomen:
• we hanteren een gebruikersnaam en wachtwoordbeleid op al onze systemen en cloud-toegangen;
• de toegang tot de persoonsgegevens is beperkt tot de bestuursleden;
• wij maken back-ups van de persoonsgegevens om deze te kunnen herstellen bij fysieke of technische incidenten;
• onze bestuursleden zijn geïnformeerd over het belang van de bescherming van persoonsgegevens.
Uw rechten omtrent uw gegevens
U heeft recht op inzage en recht op correctie of verwijdering van de persoonsgegeven welke wij van u ontvangen hebben. Bovenaan dit privacy statement staat hoe je contact met ons kan opnemen.
Tevens kunt u verzet aantekenen tegen de verwerking van uw persoonsgegevens (of een deel hiervan) door ons of door één van onze verwerkers.
Klachten
Mocht u een klacht hebben over de verwerking van uw persoonsgegevens dan vragen wij u hierover direct met ons contact op te nemen. U heeft altijd het recht een klacht in te dienen bij de Privacy Commissie, dit is de toezichthoudende autoriteit op het gebied van privacy bescherming.
Wijziging privacy statement
Onze vereniging de ‘Kille Meutel Vogelvrienden’ kan zijn privacy statement wijzigen. Van deze wijziging zullen we een aankondiging doen op onze website. De laatste wijziging gebeurde op 22 mei 2018. Oudere versies van ons privacy statement zullen in ons archief worden opgeslagen. Stuur ons een e-mail als u deze wilt raadplegen.