Startdatum: om meteen de drempelvrees te verlagen stel ik voor dat iedereen een reactie ventileert over het wegblijven van een birdyreünie; het kan kort in de 'poll'-rubriek en wat uitgebreider in dit communicatievenstertje. Het was Oswald die mij ooit voorstelde ons wat dieper in het internet te nestelen, wat nu via deze blog is gebeurd, weliswaar zonder een referendum te houden. Bij deze nodig ik jullie uit je mening te ventileren, want de bedoeling is een handig alternatief aan te bieden. Tot heel binnenkort …
04/07/08
Happy Birdyday …
Temidden van een levendige en warmhartige woonwijk, ligt een door menselijke bebouwing omzoomde biotoop … een fraaie frisgroene weelderige oase, waar de birdyfans de gevederde tuinbezoekers graag welkom heten en gul onthalen.
Die verwennende gastvrijheid in een gezellig en veilig rustoord, bekoorlijk door landelijke eenvoud en liefelijkheid, prikkelt de vertrouwenwekkende aanhang, de nesteldrang met vrolijk vogelgezang en feestelijke voortgang. We hopen volgend jaar nog meer ‘straatketten’ naar de Kille Meutel te lokken …
04/07/09
Je zoekt, vindt en kiest
een levensweg, die je deelt
met trouwe vrienden …
Precies vandaag bestaat ons“Kille Meutel”Forumpje 2 jaar.
Sinds de wondermooie opnames van onze huisfotografen het “Blogscherm” sieren, loopt het aantal bezoekers gevoelig op.
Een verheugende en hartverwarmende vaststelling, daar eveneens destijds de voor natuurliefhebbers en vogelbeschermers bedoelde nieuwsbrieven, geïllustreerd met tekeningen, een educatieve waarde beoogden.
Sedert kort werd de rubriek“Birdywatch”gelanceerd, initieel opgevat als verzamelbox voor (tuin)observaties van vogelspotters.
Momenteel is een gebruiksvriendelijke observatiefiche, waarin de waarnemer zijn vaststellingen optekent, nog niet beschikbaar.
Met een klik op“Vogelwaarnemingen” nodigt de rubriekenindeling de bezoeker uit een pittige anekdote,een blikvanger,een weetje of een suggestie neer te pennen.
Af en toe duikt over een verschenen artikel een leuke en spontane “Reactie” op of laat men een indruk na in het “Gastenboek”.
In de speurtocht naar kennisdeling en verwondering wekken, blijft de drijfveer“Alles kan altijd beter”…
04/07/10
Vandaag hebben we weer wat te vieren want de blog bestaat 3 jaar.
Onze trouwe huisfotografen Jo en Wim blijven voor merkwaardig beeldmateriaal zorgen en dan is het ook niet verwonderlijk dat het bezoekersaantal gestaag aangroeit.
Met vereende krachten hebben we met ons klein, maar niet minder enthousiast clubje vogelvrienden een mussenteltraject uitgezet om in de streek (Zaventem, Nossegem, Sterrebeek, Kraainem) op 17 verschillende telpunten onze geliefde‘straatketjes’ te tellen.
Hierdoor maken we deel uit van de mussenwerkgroep Vlaanderen die naast het jaarlijks weerkerend mussentelweekend in samenwerking met de universiteit Gent een grootschalig huismussenonderzoek coördineert.
Wij blijven uiteraard ook gefocust op de vliegbewegingen binnen onze tuinenbiotoop. Tijdens de jongste reünie gaven enkele haiku’s mooi weer hoe fel we gehecht zijn aan onze gevederde levensgezel; meteen ook een gelegenheid om de loyale vogelliefhebbers een welverdiendehuismuspin op te spelden …
Dakpan of dakgoot,
voor de huismus is een nest
in Kille Meutel – Georges
Tjilpende huismus,
nest in de Kille Meutel
welkom bij ons hier – Arlette
Kijk Kille Meutel,
veel parende huismussen,
hemel op aarde – Oswald
Kille Meutel vriend,
huismus breng ons samen en
laat het blijven zijn – Chris
Groene oase,
paradijs voor de huismus,
dé Kille Meutel – Franz
04/07/11
Drukke en woelige tijden tasten al eens vaker de drang aan om over de fascinatie voor het vedervolkje te communiceren.Immers in de Brusselse betonnen biotoop beter bestuurlijk beleid geldt de regel: first things first and don't feel free as a bird! Toch is het bezoekersaantal op jaarbasis weer gevoelig toegenomen dit jaar, een eerbetoon dat vooral de huisfotografen toekomt, die voor kwalitatief hoogstaande visuele impressies zorgen.In de loop van volgend jaar zal de Kille Meutel een bijdrage leveren aan de geplande acties van de mussenwerkgroep Vogelbescherming Vlaanderen.
04/07/12
Inmiddels hebben ruim 51 000 bezoekers op de blog 275 artikels en 125 vogelportretten geraadpleegd, alsook 1 100 foto's, waarvan de helft door onze huisfotografen werd aangeleverd. Uit statistieken ter beschikking gesteld door de providers kunnen we afleiden dat 54% Nederlanders en 41% Vlamingen geregeld de blog raadplegen en dan het vaakst gedurende de weekdagen (70%), voornamelijk tussen 13.00 en 18.00 u en 30% tijdens het weekend. Tijdens de maanden juli, augustus en september heeft de blog 'begrijpelijk' minder succes.De Kille Meuel blijft zich samen met Vogelbescherming Vlaanderen inzetten voor het behoud van de huismus.
Dagvlinders vormen waardevolle indicatoren voor de kwaliteit van ons leefmilieu.
Helaas doen ze het lang niet goed en gaan veel soorten achteruit.
Het is daarom erg nuttig om cijfers over vlinderaantallen te verzamelen.
Door de vlinders in je tuin te tellen, kan ook jij meten hoe het met de natuur in je omgeving is gesteld en help je de veranderingen van de biodiversiteit in kaart te brengen.
Door liefdesopwekkende feromonen worden vlinders tot hofmakerij en paargedrag geprikkeld.
De geurklieren kunnen zowel op romp en/of achterlijf als op poten en/of vleugels liggen. Wanneer het mannetje van de koninginnenvlinder een vrouwtje heeft opgemerkt, gaat die net boven haar in de lucht hangen en paait hij zijn toekomstige partner met de geur uit een paar haarkwastjes aan de punt van zijn achterlijf. Dicht bij haar vliegend besprenkelt hij haar kop en antennes kwistig met aroma. Daarbij hotst hij zo sterk op en neer dat hij niet zelden tegen haar aanstoot. De haarkwastjes zijn voor een geslaagde paring onmisbaar. Een kwastje bestaat uit ongeveer 400 haarvormige schubjes die in rust binnen het lichaam liggen. Voor het naar buiten drijven, zorgen speciale spieren, die ook de geurstof vanuit een klier aan de voet van de kwast helpen verstuiven. Wanneer het vrouwtje gestimuleerd door het afrodisiacum neerstrijkt, neemt het mannetje tussen haar opgeklapte vleugels plaats om te paren. Tijdens de paring streelt hij haar antennes alsof hij haar wil kalmeren. Wanneer het mannetje na de geslachtsdaad opvliegt, blijft het vrouwtje passief aan hem hangen. Hij voert haar naar een rustig plekje waar het nog uren kan duren voor ze van elkaar los komen.
Daar bij de heidevlinder de geurklieren zich op de vleugels bevinden, zal het mannetje zodra het vrouwtje is neergestreken, recht tegenover haar met zijn vleugels zitten schokken. Terwijl hij voor haar een diepe buiging lijkt te maken, klapt hij zijn vleugels dicht, waardoor haar antennes tussen zijn speciale geurschubben blijven zitten. De geur nagelt haar als het ware vast, waar hij snel van gebruik maakt om te paren.
Van al de klassen van gewervelde landdieren vertoont de klasse waar de vogels toe behoren verreweg de grootste verscheidenheid. Tot voor kort luidde de gangbare theorie, gebaseerd op fossielen, dat de voorouders van de huidige moderne vogels hun succes te danken hadden aan de meteorietinslag die 65 miljoen jaar geleden de dinosaurussen en tal van andere gewervelde landdieren van de aardbodem wegvaagde.
De redenering van de evolutiebiologen was eenvoudig. Hoewel er al vóór die catastrofe vogels bestonden, stammen alle fossielen met de anatomie van moderne vogels na het verwoestend impact van die inslag.
Het afgelopen decennium zijn er echter steeds meer aanwijzingen gevonden dat de vogels zich al eerder dan 65 miljoen jaar geleden hebben opgesplitst in tal van soorten. Dat blijkt niet alleen uit de fossielen waaronder een vondst van een geplet vleugeltje [in de Gobi-woestijn 1987] maar ook uit de analyse van DNA van levende vogels. Deze bevindingen hebben de traditionele opvattingen over de evolutie van vogels onderuit gehaald en belangrijke nieuwe vragen opgeroepen over de manier waarop deze dieren die merkwaardige evolutionaire ontwikkelingen hebben doorgemaakt.
Er zijn maar drie groepen gewervelde dieren die op enig moment het vermogen hebben ontwikkeld om actief te vliegen door hun vleugels op en neer te bewegen: de vogels, de jammerlijk uitgestorven pterosauriërs en de vleermuizen die tot op de dag van vandaag het luchtruim delen met de vogels.
Paleontologen hebben jarenlang getwist over de oorsprong van de vogels. De fossielen van vogelachtige dinosaurussen die de afgelopen 20 jaar zijn ontdekt, hebben de meeste onderzoekers ervan overtuigd dat de vogels afstammen van de theropoden.
Hoe de afstammingslijn tussen de moderne vogels en hun vroege voorouders er precies uitziet, blijkt echter veel lastiger te reconstrueren.
Bij de in Duitsland ontdekte Archaeopteryx , de eerst bekende vogel [145 miljoen jaar oud], ziet men het vroegste bewijs voor vleugels met asymmetrische veren die het vereiste hefvermogen leveren om te kunnen vliegen. Deze soort vertoont echter nog een aantal primitieve kenmerken zoals een lange benige staart en scherpe tanden.
De Neornithes of moderne vogels daarentegen hebben deze primitieve kenmerken ingeruild voor anatomische aanpassingen die hen beter in staat stelden te vliegen. Zo vertonen de moderne vogels volledig samengegroeide teenkootjes en vleugels zonder vingers, waardoor het skelet lichter wordt en ze beter kunnen vliegen. Ook hebben ze heel flexibele polsgewrichten en vleugels, zodat ze goed kunnen manoeuvreren in het luchtruim.
Hoe en wanneer de Neornithes deze eigenschappen hebben verworven, was echter onmogelijk na te gaan, omdat er uit die overgangsperiode geen vogelfossielen bekend zijn. Er zijn wel fossiele overblijfselen uit de periode tussen de eerste vogels en de Neornithes van na de massale uitsterving. Het is duidelijk dat er in het vroege krijt meer dan 100 miljoen jaar geleden al vogels bestonden die allerlei aanpassingen hadden ontwikkeld om te kunnen vliegen en zich hadden gespecialiseerd voor diverse biotopen. Sommige hadden brede vleugels, andere lange smalle. Sommige leefden in het bos en aten insecten, andere leefden op zee of langs oevers van meren en voedden zich met vis. Deze ongelofelijke diversiteit bleef bestaan tot aan het eind van het krijt, 65 miljoen jaar geleden.
Moleculair bewijsmateriaal
In de jaren 90, terwijl de paleontologen nog steeds tevergeefs zochten naar de voorouders van de Neornithes, kwam er een andere methode in zwang om de evolutionaire geschiedenis van organismen te reconstrueren, waar geen fossielen aan te pas kwamen.
Moleculair biologen vergeleken het DNA van levende organismen en konden zo inschatten wanneer twee groepen uit elkaar waren gegaan. Dergelijke schattingen zijn mogelijk doordat bepaalde delen van het genoom in een min of meer constant tempo muteren en zodoende een moleculaire klok opleveren. Eén van de op deze wijze vastgestelde belangrijke vertakkingen is deze tussen de niet vliegende struisvogels, emoes, dodos, enerzijds en de hoender- en eendachtigen anderzijds.
Uit de DNA-analyses bleek dat deze twee afstammingslijnen de primitiefste van de Neornithes diep in het krijt waren opgesplitst. Deze bevindingen betekenen dat er anders dan de paleontologen altijd hadden gedacht al anatomisch moderne vogels bestonden in de tijd dat de dinosaurussen op aarde rondliepen. Maar het moleculaire bewijs dat moderne vogels en dinosaurussen gelijktijdig hebben geleefd, was zo overtuigend dat zelfs de paleontologen die over het algemeen nogal sceptisch staan tegenover op DNA gebaseerde conclusies die in strijd zijn met het verhaal dat de fossielen vertellen zich gewonnen moesten geven. Dat neemt niet weg dat ze deze nieuwe kijk op de evolutie van de vogels nog steeds graag bevestigd willen zien door fossielen.
Kort na de millenniumwisseling lachte het geluk de paleontologen toe met de opgraving van een nietig vleugeltje in Mongolië. Het vleugeltje is 70 miljoen jaar oud en moet dus hebben toebehoord aan een vogel die in het krijt leefde, Teviornis gedoopt.
Vlak daarna kreeg deze voorouder het gezelschap van een andere vertegenwoordiger van de Neornithes, die in 1992 op het Vega-eiland bij Antarctica is aangetroffen; het duurde echter jaren voordat iemand besefte hoe belangrijk deze vondst was.
In 2005 bewees Julia Clark dat ook deze Vegavis een vogel uit het krijt was die een aantal kenmerken van moderne eenden vertoonde, met name zijn brede schoudergordel, zijn bekken, zijn vleugelbeenderen en het onderste deel van zijn poten.
Gewapend met deze nieuwe kennis zijn de onderzoekers de fossielenverzamelingen uit deze periode opnieuw gaan bestuderen om te kijken of er nog meer voorbeelden van vroege moderne vogels tussen zaten.
Als men het ontstaan van de moderne vogels in het krijt dateert, stemmen de fossiele vondsten keurig overeen met de uitkomsten van de DNA-analyses over de tijdstippen waarop moderne vogelsoorten zich hebben afgesplitst.
Maar dan dringt zich een nieuwe lastige vraag op: Hoe konden de moderne vogels de meteorietinslag en de daardoor teweeggebrachte ecologische veranderingen overleven, terwijl primitieve vogels en vliegende pterosauriërs er het loodje moesten bij leggen?
De dans ontsprongen
Onderzoek op levende vogels heeft reeds nieuwe inzichten opgeleverd om dit raadsel op te lossen. Door de verhoudingen tussen de fossiele vleugelbeenderen te vergelijken met die van levende vogels kan men iets te weten komen over de vorm van de vleugels en dus ook over de aërodynamische capaciteiten van de fossiele vogels. Hieruit blijkt dat niet het vliegvermogen de Neornithes een voorsprong gaf op hun primitieve neefjes, maar vermoedelijk de verschillende eetgewoontes een rol speelden. Moderne vogels die kort na de massale uitroeiing zijn gefossiliseerd, leefden waarschijnlijk in natte habitats, zoals rivieren, meren, kustgebieden en oceanen. Veel vogels die tegenwoordig dat soort biotopen bevolken waaronder eenden zijn alleseters en eendachtige vogels zijn tot op heden de enige levende soort waarvan vaststaat dat die al in het krijt bestond. De fossielen van de vogelsoorten die de ramp niet hebben overleefd daarentegen zijn allemaal gevonden in gesteenten die in een heleboel verschillende ecosystemen zijn ontstaan, zoals de zeekust, het binnenland, woestijnen en bossen.
Deze diversiteit kan erop duiden dat de archaïsche vogels zich hadden gespecialiseerd in voedsel dat in één van die ecologische niches te vinden was. Het geheim van het succes van de vroege moderne vogels was dus misschien niets anders dan het simpele feit dat ze minder kieskeurig en daardoor minder afhankelijk waren voor hun voedselbevoorrading dan andere groepen.
Wellicht was het aan die flexibiliteit te danken dat de Neornithes zich gemakkelijker konden aanpassen aan de veranderde omstandigheden als gevolg van die vreselijke meteorietinslag.
Het is een aantrekkelijk idee maar het is nog te vroeg om definitieve conclusies te trekken.
Wordt zeker vervolgd.
Zie eerder verschenen artikels op 22/03/08 Speurtocht naar de oorsprong van vogels en op 13/04/10 De geschiedenis van het leven [Dirk Draulans]
De geelpootmeeuw, zuiderse neef van de zilvermeeuw
Voor de meesten van ons is dit de spreekwoordelijke zeemeeuw; toch is het een controversiële en complexe soort met een groot aantal variaties die zorgen voor veel onenigheid binnen ornithologische kringen. Zilvermeeuwen zoals ze rond de Noordzee en de rest van Noordwest Europa worden gezien zijn grote, opvallende, rumoerige vogels. In kuststeden wekken ze de bewoners op een zeer vroeg uur met hun roep, maken kinderen bang door op ze af te duiken om hun boterhammen te stelen. Ze bevuilen gebouwen, standbeelden en autos met hun uitwerpselen. Toch zijn deze vogels onlosmakelijk verbonden met de kust en de zee. De geelpootmeeuw is eigenlijk de mediterrane vertegenwoordiger van de noordelijke zilvermeeuw.
Geelpootmeeuwen eten wat ze te pakken kunnen krijgen op stranden, kades, dijken, vuilnisbelten, akkers en weilanden, maar ook in de bebouwde kom, soms ver van water en waar ze dan ook op daken broeden. Vis, schelpdieren, krabben, garnalen, zeesterren, kleine zoogdieren, eieren, aardwormen, graan en etensresten van mensen worden allemaal gegeten.
Elk jaar omstreeks maar, april raken de geelpootmeeuwen geïnteresseerd in een eigen broedterritorium op een rotsklif of in de duinen. De mannetjes beginnen hun stekje zo nodig met vechten te verdedigen, maar vertonen eerst altijd dreiggedrag. Meestal volstaat de verticale dreighouding, waarbij ze de nek gestrekt houden, alsof ze willen gaan pikken en de vleugels ogenschijnlijk klaar houden om de tegenstander een paar rake klappen te geven. Mannetjes kunnen uren in deze houding rondstappen en als dat niet duidelijk genoeg is beginnen ze heftig op en aan het gras te pikken en te trekken om hun rivaal te verjagen.
Zodra de territoria zijn afgebakend doen de vrouwtjes op zoek naar een geschikte partner de ronde. Miauwend of met lange uithalen staan de mannetjes dan reikhalzend naar de vrouwtjes te roepen. Tijdens de hofmakerij is het vrouwtje bijzonder op haar hoede. Om haar aanstaande ervan te overtuigen dat ze met vreedzame bedoelingen komt, richt ze geregeld haar voornaamste wapen, de snavel, van hem af. Als ze wordt geaccepteerd, voert het mannetje haar. Dan gaat het koppel samen kokhalzen als over de nestelplaats dient beslist. Beide vogels maken dan een vreemd ritmisch geluid waarbij de borst synchroon beweegt. De kop afwenden verzekert de twee van elkaars vredelievende voornemens.
Samen bekleden de vogels een zandkuil met takjes gevoerd met gras of maken een stevigere constructie op een rotsrichel of op een gebouw. In dit nest legt het vrouwtje ongeveer drie eieren, die door de ouders gezamenlijk worden bebroed. Na 28 tot 30 dagen komen de jongen uit. Eten krijgen ze niet vanzelf. De jongen moeten telkens naar de rode plek op de ondersnavel van hun ouders pikken. Dit prikkelt de oudervogel tot het opbraken van halfverteerde vis, die snel door het jong wordt verzwolgen.
Al in hun eerste jaar bereiken de jongen hun volle grootte en verwisselen ze hun chocoladekleurig dons voor hun eerste jeugdkleed. Vervolgens leren ze vliegen. Aanvankelijk flappen ze als gekken met hun vleugels, wat de spieren ontwikkelt, maar nog niet tot vliegen leidt. Er moet nog flink worden geoefend, eer na veel vallen en opstaan de jongen hun ouders naar voedselgronden kunnen vergezellen. Ook daar hebben ze nog veel te leren: hoe je vis moet vangen, waar je s nachts kan slapen en wat je tegen vijanden [vossen, kraaien, haviken, sperwers] kan beginnen.
Voor ze er geheel volwassen uitzien ruien de geelpootmeeuwen enkele malen. Tijdens de eerste winterperiode is het jong bruin met donkere handpennen, een donkere staart en een zwarte snavel. Een tweedejaars vogel heeft een grijze rug en een witte staart met donker uiteinde. Volwassen vogels hebben behalve een staalgrijze rug ook grijze vleugels met scherp getekende vleugelpunten met veel zwart en weinig witte vlekken. De helder witte kop mondt uit in een gele snavel met rode vlek. De staart vertoont geen donkere staartband meer. De poten zijn licht- tot donkergeel, vandaar de naam.
Adulte vogels bereiken een lengte van 55 tot 65 cm; halen een spanwijdte die varieert tussen 130 en 160 cm en een gewicht dat schommelt tussen 750 g en 1.2 kg.
De foto's zijn genomen op de rand van een vismarkt, langs Canal Grande in Venetië, waar duchtig werd gevochten om een stukje vis.
Roofvogelshows bieden de ideale gelegenheid om van heel dichtbij zeldzame roofvogels te bewonderen.
Doorgaans bestaat een roofvogelshow uit een rondleiding door het roofvogelpark; wat uitleg over de valkerij en welke toebehoren er aan te pas komen: huif, handschoen, langveters, de valkenierstas; een overzicht van de verschillende roofvogelsoorten met hun specifieke kenmerken; praktijklesjes over de valkeniersknoop, een loer draaien, de roofvogel op de handschoen en voor wie het aandurft zelf deelnemen aan de roofvogelshow.
Meestal wordt de demonstratiesessie afgerond met een vragenuurtje.
Het africhten van roofvogels vergt veel tijd, geduld en kennis. Het is de toewijding en het wederzijds vertrouwen van valkenier en roofvogel die de roofvogeldemonstraties zo speciaal en spectaculair maken.
Eerst worden het zitten op de vuist en het rustig eten op de handschoen ingeoefend. Daarna volgt het zogenaamde afdragen waarbij de trainer de vogel went aan lawaaierige verkeerswegen en aan het leefmilieu van de mens met fietsers, wandelaars, honden, paarden. De volgende stap is de oefening waarbij de vogel zich aan de langveter even buiten het bereik van de trainer mag begeven. Tenslotte volgt het moment waarop de vogel wordt losgelaten en kan kiezen voor de volle vrijheid of voor het luie leventje in gevangenschap.
Men mag zich pas valkenier noemen als men de kennis en de ervaring heeft om een roofvogel zodanig te trainen dat deze op conditie is en in staat is een prooi te bemachtigen.
Een tweede fraaie reeks momentopnames van de Golden Eagle door Jos lens
De steenarend is één van de meest inspirerende roofvogels van Europa, die groot formaat en kracht combineert met gratie en macht. Zijn uitdrukking slaagt erin zijn woeste drift en doelgerichtheid te verenigen met intelligentie en een werkelijk koninklijke status.
Deze eigenschappen hebben hem overigens eeuwenlang niet kunnen behoeden voor vervolging en net als andere roofvogels heeft hij ernstig te lijden gehad onder de verslechtering van zijn habitat, verstoring en vervuiling.
Toch heeft hij evenals de slechtvalk en de visarend een opmerkelijk wereldwijde verspreiding kunnen handhaven en de soort doet het goed in verschillende delen van Europa, zoals in Spanje, de Schotse hooglanden, Scandinavië en de Alpen, vooral in bergachtige streken, ruige hoogvlakten en gevarieerd terrein met kliffen, kloven en dichtbeboste berghellingen.
De steenarend is ook één van de grootste en indrukwekkendste roofvogels; hij heeft een edel voorkomen en een edele inborst. Het is dan ook de adelaar die bij vele adellijke families op het wapenschild prijkt. In Mongolië jaagt men met deze vakkundige jager zelfs op wolven.
De steenarend voelt zich best thuis in wijd uitgestrekte gebieden, die hij trots overheerst.
Hij laat andere vogels wel toe zolang ze zijn rang niet bedreigen. De koningsarend is waakzaam en rustig maar tegelijkertijd snel en behendig tijdens de jacht.
De steenarend heeft een beperkte familiekring, die hij zijn hele leven lang trouw blijft.
Wegens zijn strenge uiterlijk heeft hij de reputatie gevaarlijk te zijn, maar hij is eerder rustig van aard. Immers de koningsarend zal eerder beschermen dan bedreigen, maar hij is ook een volhouder die eens aangevallen fel te keer kan gaan.
Koninklijke uitstraling
De koningsarend is een grote, bruine roofvogel met een verhoudingsgewijs kleine, vlakke kop met twee grote lichtbruine ogen en uitgerust met een geduchte haaksnavel. Zijn gladde kruin en nekveren hebben goudbruine punten [Golden Eagle]. De onderkant is donkerder dan de bovenkant. De vleugel- en staartveren vertonen een onregelmatig patroon van brede grijze en bruine stroken. Een onvolwassen koningsarend heeft zelfs een witte brede baan aan de basis van zijn staart.
De dijen zijn sterk bevederd en de krachtige gele voeten zijn voorzien van vlijmscherpe klauwen. De wijfjes zijn beduidend groter dan de mannetjes. De lengte varieert tussen 76 89 cm; de spanwijdte kan 1.90 tot 2.20 m bereiken en het gewicht schommelt tussen 3 en 6.7 kg.
De adelaar jaagt door langs een bergkam of een ravijnrand te vliegen en slaagt erin na een fikse greep van de krachtige messcherpe klauwen in de rug zijn geschrokken slachtoffer [jonge of verzwakte gemzen, zieke reeën en jonge steenbokken] na een lange afmattingtocht naar onbeschermd terrein te drijven.
Ook aas zoals schapen of herten, die door voedseltekort en uitputting tijdens de harde winter en de vroege lente in het hooggebergte zijn gestorven, vallen in de smaak. Tijdens de andere seizoenen kan de steenarend middelgrote zoogdieren en vogels verschalken, waaronder hazen, konijnen, vossen, marmotten, marters, sneeuwhoenders en meeuwen.
Oudere koningsarenden, die zich het hele jaar in de nabijheid van de broedplaats ophouden, zijn standvogels; jonge vogels zwerven ver weg tot zij na de eerste broedperiode ook een vaste stek weten te bemachtigen.
Trouwe partner
Steenarenden bouwen in de late winter hun horst langs steile rotswanden op een richel, meestal beneden de boomgrens. Op vele plaatsen keren steenarenden al eeuwenlang steeds terug naar dezelfde nestplaatsen. Zo worden elk jaar boomnesten, voornamelijk in oude sparren, verder uitgebreid zodat ze een enorme omvang bereiken. Vaak bezit het paar zelf meerdere nesten [wisselhorsten].
In de winter en lente voert de steenarend acrobatische baltsvluchten uit: duiken, klimmend en dan de vleugels half sluitend om zich heen kijkend voordat hij zich laat kantelen om weer naar beneden te duiken. Hij zweeft hoog en laat zich dan in een steile, bijna verticale stortduik vallen met de vleugelpunten boven de staart, maar met de vleugelbocht wijd buiten het lichaam uitstekend, zodat en brede druppelvorm ontstaat.
Eens de trouwe relatie is bezegeld, voert het paar iedere lente het innig luchtballet weer op.
Doorgaans leggen de vrouwtjes 2 bruin gespikkelde eieren, die meer dan 6 weken worden bebroed. Doorgaans breekt het 2de ei enkele dagen later open; het eerste kuiken zal er alles aan doen om het andere jong uit het nest te weren, verhinderen dat het eten krijgt of het zelfs doodpikken. Wanneer de moeder op het nest toekomt, nemen de gevechten wel af, maar toch zal zij niet tussenbeide komen al is zij een zorgzame ouder die de prooi geduldig in gemakkelijk in te slikken stukjes scheurt om aan haar jongen te voeren. De vliegopleiding van de jongen duurt zon 70 dagen.
Wie nog eens de gedetailleerde identiteitskaart van de majestueuze steenarend wenst door te nemen kan in het archief de bijdrage van 17/02/08 raadplegen.
Tijdens roofvogelshows, zoals deze verzorgd door Nikita van Aghia birds, krijgen de steenarenden als beloning voor hun demonstratievlucht waarbij ze van hand tot hand over het publiek scheren een ontdooid diepvrieskuiken toegeworpen.
Amerikas nationale trots afgebeeld op het grootzegel [nationaal symbool] van de federale overheid van de Verenigde Staten is de enige arend die van de noordelijkste uithoeken van Alaska tot de dorre woestijnen van Noord-Mexico uitsluitend op het Noord-Amerikaanse continent voorkomt.
Volwassen vrouwelijke zeearenden, die groter zijn dan de mannetjes, hebben een spanwijdte van om en bij de 2 tot 2.5 m, worden tot 75 cm lang en wegen 4 tot 6 kg. De Amerikaanse zeearend heeft een bruin verenpak; kenmerkend zijn de gele snavel en de opvallend witte kop en staart; de poten hebben een doforanje kleur.
Deze vogels zijn één van de weinige soorten die wenkbrauwen hebben, die overigens de strenge arendsblik accentueert. Alle arenden hebben uitzonderlijk goede ogen waarmee ze kleine voorwerpen vanaf grote afstand kunnen zien. Arenden hebben een onderscheidend vermogen dat wel 8 x zo goed kan zijn als dat van het menselijk oog. Vogels hebben een extra ooglid, een soort knipvlies, dat het oog schoonhoudt of beschermt.
De arendsvleugels zijn van structuur erg sterk, maar toch licht gebouwd; de lichte veren zitten met wel 350 000 haakbaardjes vastgehaakt in boogbaardjes en overlappen elkaar, zodat er veel lucht tussen zit. Ook de holle beenderen binnenin verstevigd met dwarsverbindingen zijn gevuld met lucht.
Symbool voor kracht
De witkoparenden worden meestal waargenomen langs kustgebieden of boven rivieren en meren, in de buurt van rijke voedselbronnen. Ze kiezen gebieden uit die door de mens ongemoeid worden gelaten, met vlak in de buurt hoge volgroeide bomen om in neer te strijken, te nestelen of te slapen.
De arend voert patrouillevluchten uit en om hoog in het luchtruim rond te cirkelen, maakt hij gebruik van thermiekbellen. Arenden zijn geweldig goed in het zo weinig mogelijk verbruiken van energie tijdens het jagen. Ze beschikken met hun machtige vleugels over een schitterende stuurvaardigheid en kunnen langzaam en stil naar beneden zeilen zonder dat de prooi ze hoort naderen. Dan kunnen ze abrupt afremmen en eventjes kort in de lucht hangen om des te nauwkeuriger de fatale glijvlucht in te zetten. De witkopzeearend grijpt de prooi met zijn sterke vlijmscherpe klauwen en van ruwe knobbels voorziene tenen, waardoor ze meer grip hebben op de gladde, glibberige vis. Dan lift de roofvogel hem uit het water, doorpriemt het lijf van de buit en knijpt deze dood in zijn ijzeren greep. Met de vis nog steeds stevig in de klauwen landt de vogel hoog in een boom om zijn vangst te verorberen, waarbij hij zijn krachtige en scherpe haaksnavel gebruikt om het vlees verder los te rukken.
Het menu is gevarieerd: ze eten doorgaans vis en kleinere watervogels, knaagdieren, maar ook ongewervelde dieren en reptielen. De witkoparend is echter één van de enige arenden die hoofdzakelijk in de winter ook wel dode dieren eet zoals aangespoelde kadavers [zoals robben- en zeeleeuwenkarkassen] op kuststranden of elders aangetroffen aasdieren in de buurt van watergebieden. Al worden alle onverteerbare delen, zoals haren en botten via braakballen uitgespuugd, toch blijft het in sommige gebieden tot vandaag een probleem dat de speklaag van de calorierijke vleeshompen heel vaak doordrenkt is met giftige stoffen als DDT of ander chemisch afval dat in het verleden in zee is geloosd. Daar valt weinig aan te verhelpen daar de schadelijke stoffen enkel op een natuurlijke wijze uit het ecosysteem kunnen verdwijnen.
Het gebeurt al eens dat de opportunist voedsel rooft op campings of picknickplaatsen.
Als in Alaska de zalmen de rivieren stroomopwaarts optrekken om er te paaien en kuit te schieten, verzamelen zich tientallen arenden ter plaatse om deze zeer voedzame en daarom zo gegeerde vis te verschalken.
Monogaam
De vogels die s winters niet wegtrekken, vormen paren voor het leven en blijven het hele jaar bij elkaar. Degenen die wel migreren, scheiden na de paartijd, maar herenigen zich weer aan het begin van de volgende broedperiode.
Tijdens de paringsdans cirkelen Amerikaanse zeearenden hoog in de lucht om elkaar heen; ze grijpen elkaar met de klauwen vast, waarna ze samen naar beneden tuimelen.
Vlak bij rivieren of oceanen, op zoek naar een veilige plaats bouwt de arend zijn nest vaak tegen een rotswand als er geen hoge bomen in de buurt zijn. Ieder jaar gebruiken ze weer hetzelfde van dikke dennentakken gemaakte nest, een enorm bouwwerk dat jaarlijks aangroeit en soms wel 4 m diep bij 2.5 m breed kan worden.
Na de paring volgen er 5 weken van gezamenlijke broedtaken tot er twee kuikens, gehuld in een donkergrijs donspak, uit het legsel komen. Tussen de 10 en 13 weken later zijn de kuikens klaar voor hun eerste vlucht.
Babyarenden zijn klein en hulpeloos als ze uit het ei komen, maar dat blijven ze niet lang.
Alle arendouders zorgen erg goed voor hun jongen en geven ze alle voedsel dat ze maar willen, waardoor de jongen zeer snel opgroeien; bij hun geboorte wegen ze amper 85 g en na 45 dagen wel 40 keer zo zwaar.
Een amateurfotografe Kelly Munday heeft een 2-tal jaren geleden een opmerkelijk tafereel vastgelegd waarop een Amerikaanse zeearend een zwaan in volle vlucht grijpt in het Canadese Terrace [British Columbia]. Ze vochten ongeveer gedurende 5 seconden, waarna de zwaan naar het water kon ontsnappen en er met de schrik van afkwam.
Al werden de beelden in het zonnige Cyprus geschoten toch strekt het areaal van de koninginnenpage zich uit van Noord-Scandinavië tot Noord-Afrika en van West-Frankrijk tot Japan.
In Vlaanderen treft men de soort voornamelijk aan in heuvelachtige streken, zoals de Vlaamse Ardennen, het West-Vlaamse Heuvelland, het Hageland en in de buurt van de mijnterrils in Limburg. In Wallonië is de koninklijke vlinder een vrij ruim verspreide soort.
De koninginnenpage is de grootste onder onze inheemse dagvlinders en voor velen ook de mooiste. Het is een weinig honkvaste vlinder, met zeer grote vleugels, een krachtige slag en een groot vliegbereik.
De grote veelkleurige pagevlinder is variabel in grootte; de spanwijdte schommelt tussen 50 en 75 mm. De grondkleur van de vleugels is doorgaans geel. Op de voorkant van de voor- en achtervleugel bevindt zich een doorlopende, brede blauwe band met zwarte randen. Typerend ook is de staartvorm van de achtervleugels, met de rood en blauwe oogvlekken.
De koninginnenpage plant zicht voornamelijk voort in droge of vochtige graslanden met schermbloemigen in heuvelrijke landschappen. De wijfjes zetten de eitjes afzonderlijk af op ontluikende frisgroene blaadjes in moestuinen tijdens de 1ste generatie [periode eind april eind juni] of in schermvormige bloemen tijdens de 2de generatie [periode eind juni eind augustus] van wilde of gecultiveerde peen, engelwortel, pastinaak, venkel, dille, en nog andere voedsel- of waardplanten.
Jonge waardplanten die boven de vegetatie uitsteken of in de rand van een biotoop op een beschutte plek staan, genieten de voorkeur.
Metamorfose [gedaanteverwisseling]
De eieren, niet groter dan een speldenkopje, worden apart afgezet op of in de buurt van de voedselplant. De rups is het larvestadium van de vlinder; het lichaam bestaat uit 13 segmenten met 3 paar echte poten en een aantal onechte buikpoten. De rups is een fraai getekend diertje met licht- en donkergroene segmenten met middenin een zwarte band en roodoranje stippen. Als de rups wordt verstoord, verspreidt een rood uitstulpbaar orgaantje [klier] een doordingende stank om de rovers, zoals de sluipwesp af te schrikken. De kop is geelachtig groen met zwarte tekening.
De rups vreet vraatzuchtig, groeit snel en vervelt enkele keren, omdat de huid niet meegroeit. Na de 4de vervelling zoekt elke rups binnen een straal van 10 m rond de waardplant een rustig plekje op waar zij zich hangend 5 weken nadat het ze uit het ei kroop kan verpoppen. Hiervoor spint de rups een draad van zijde rond haar middel. De grijsbruine of groene pop verandert langzaam in een vlinder. Nadat de vlinder met kleine rukjes na een uur uit de cocon is geraakt, zijn de verschrompelde vleugels nog slap. Door er bloed in te persen, sterkt de vlinder zijn vleugels die na een uur opgedroogd en hard zijn geworden, waarna hij kan wegvliegen.
Parfum damour [prikkelende lokstoffen]
Bij mannetjes komt het verschijnsel van hill-topping vaak voor, waarbij meerdere mannetjes het hoogste punt in de omgeving opzoeken om daar wijfjes te ontmoeten voor de paring.
De seksuele reukstoffen die als een liefdesopwekkend middel het paargedrag prikkelen, worden feromonen genoemd. Ze werken onder meer kalmerend op het vrouwtje en onderdrukken haar normale neiging om bij het naderen van een mannetje weg te vliegen. Feromonen werken nog als barrière tegen kruising tussen twee verschillende soorten; als het diertje niet over het juiste feromoon beschikt wordt de paarvorming meteen afgebroken.
De koninginnenpage geniet geen wettelijke bescherming. In Vlaanderen is de soort momenteel niet bedreigd. Een geschikt natuurbeheer kan ervoor zorgen dat er steeds voldoende waard- en nectarplanten aanwezig zijn op de vliegplaatsen. De vlinder voedt zich net als bijen met nectar door middel van zijn lange roltong.
Dagvlinders vormen waardevolle indicatoren voor de kwaliteit van ons milieu. Helaas doen ze het lang niet goed en gaan veel soorten achteruit. Het is daarom erg nuttig om cijfers over vlinders te verzamelen.
Natuurpunt houdt een tuinvlindertelling in het weekend van 31/07 01/08 meer informatie vind je op http://www.vlindermee.be/ alsook een te raadplegen gids Vlinders herkennen
Het echt juweeltje met een fraai uiterlijk en een mooie zang, krijg je moeilijk te zien. Er komen twee ondersoorten voor: de witster en de roodster blauwborst; ze zijn te onderscheiden door de witte of rode vlek middenin de borst.
De blauwborst is een bewoner van een mengeling van open en begroeide grond, vaak te vinden langs de randen van met riet omzoomde vennen en moerasjes met wilgenbosjes.
Het vinnig vogeltje foerageert op de grond, schuifelend en hippend hoofdzakelijk op zoek naar insecten, maar ook naar slakken, wormen en spinnen en tijdens de herfst naar bessen, al trekt de blauwborst kort daarna naar streken in West-Afrika, ten zuiden van de Sahara.
Van snavel- tot staartpunt haalt hij 14 tot 15 cm; van vleugeltip tot vleugeltip varieert de lengte tussen 20 en 22 cm; het gewicht schommelt tussen 15 en 23 g.
De bovenzijde van het verenpak is bruin; de onderzijde lichtgrijs; de bef van het mannetje is in het zomerkleed helderblauw met daaronder een zwarte en een bruinrode borstband. Opvallend is de witte lijn boven het oog, de donkere dunne en spitse snavel met gele snavelopening. De stuit is roestbruin, alsook de zijstaart, zichtbaar tijdens de vlucht. Hoewel de poten van de blauwborst iets langer zijn, doen gedrag en bouw denken aan de roodborst, waaraan de vogel dan ook nauw verwant is.
Mannetjes zetten een brede borst op om met de centrale borstvlek te pronken als ze zingen. Tijdens de balts vliegt het mannetje op uit het riet met een loklied om elders met gespreide staart en vleugels neer te strijken.
De zang is luid, melodieus en zeer lang aangehouden, gemengd met heel veel imitaties. Hij doet denken aan die van de nachtegaal, maar minder warm van toon.
De blauwborst nestelt op de grond in waterrijke gebieden met zompige terreintjes en een dichte vegetatie. De 5 tot 7 eieren hebben 13 tot 14 dagen nodig om uit te komen
Er verscheen al eens een artikel over de blauwborst en andere rietvogels op 18/10/09
De levendige Spaanse mus, wiens herkomst voornamelijk in het Zuidoosten van Europa ligt, komt eigenlijk zelden voor in Spanje. De mediterrane neven lijken sterk op de huismus, maar dragen in de zomer een fraaier kostuumpje.
Het markante verenkleed bestaat uit een roestbruine muts; lange en brede witgekleurde wenkbrauwstrepen; grote witte wangvlekken met een grijze waas; een zwarte bef; zwarte strepen op de borst en roomkleurige strepen op de zwarte rug eindigend in een donkergrijze stuit; kastanjebruine vleugels met witte balken en een forse bruin tot grijsachtige snavel met een golvende snijkant. Lengte van snavelpunt tot staartuiteinde varieert van 14 tot 16 cm; de spanwijdte wisselt van 20 tot 22 cm en het gewicht schommelt tussen 20 en 25 g.
De Spaanse mussen komen voornamelijk voor in natte natuurgebieden [meren en moerassen] met wilgenstruiken. Ze leven uitsluitend in kolonies en komen in rumoerige zwermen bij elkaar voor ze gaan rusten. De Spaanse mus verkiest als habitat net als de huismus nissen van gebouwen, maar is vaker te vinden in hoog struikgewas of boomgroepen, meestal aan rivieren of aan moerasranden. Grote groepen verzamelen zich om op akkers te foerageren of om insecten en knoppen in struiken te eten.
De Spaanse mus bouwt een gesloten nest van stro en twijgen of nestelt in verlaten takkennesten van roofvogels en ooievaars. De broedtijd bedraagt ongeveer 12 dagen; na nog eens 13 tot 16 dagen vliegen de jongen uit en vervolgens worden ze nog 10 tot 14 dagen voornamelijk door het mannetje gevoerd.
Over de huismus vind je informatie in de artikels verschenen op 19/12/07 26/01/08 30/03/08 18/04/09 04/04/10 16/04/10
Deze kleine altijd levendige zwartkopachtige vogel met lange staart en donkere kap is een mediterrane zanger, die het vaakst wordt aangetroffen langs warme stenige hellingen of rotsige kliffen met lage verspreide struiken en kreupelhout.
Het vogeltje heeft een bleekgrijze rug, zwarte kap tot over de wangen, een rode en een dunne witte oogring; een donker gespikkelde keel; de buik is zwart gespikkeld en de slanke donkere staart heeft witte zijkanten.
De grasmus die vaak met naar beneden gebogen kop door de lage vegetatie of op de grond met opgeheven staart rondkruipt, vangt meestal kleine insecten en spinnen.
Deze vogels bezetten het hele jaar door een territorium, maar de zang is beperkt tot het voorjaar en de zomer. Het mannetje zingt vanuit een duidelijk zichtbare zangpost in een boom of struik en ook in een korte, fladderende zangvlucht. De zang is een muzikale riedel, gemengd met hardere, ratelende noten.
Het paar bouwt een komvormig nest in een struik van gras en plantenstengels, gemengd met spinnenwebben, wortels en pluis van planten en bezetten het met fijner materiaal.
Het vrouwtje legt 3 tot 5 eieren, die in 13 dagen door beide ouders worden uitgebroed; de jongen vliegen uit als ze 12 tot 13 dagen oud zijn.
Men ziet wel vaker langs onze snelwegen biddende torenvalken boven de wegbermen en weilanden. Door snel met de vleugels te slaan en de staart te spreiden kunnen torenvalken vrijwel stil in de lucht blijven hangen. Minutenlang klapwiekend, speurt de torenvlak biddend naar muizen, de hoofdbrok van het voorkeurmenu. Het extreem goed ontwikkeld gezichtsvermogen laat toe zelfs urinesporen van veldmuizen waar te nemen; de spionagekaart met verborgen routes helpt bij het opsporen van de prooien.
Over de torenvalk vind je informatie in het artikel Drie valkachtigen verschenen op 10/05/09
De bonte kraai wordt nu beschouwd als afzonderlijke soort maar werd voorheen gezien als ondersoort van de zwarte kraai. Waar de twee soorten voorkomen en elkaar ontmoeten, kunnen ze hybridiseren [kruising via onderlinge voortplanting], maar de meeste populaties blijven keurig van elkaar gescheiden.
Bonte kraaien kunnen vooral in open landschap maar ook aan de rand van stedelijke gebieden op vuilnisbelten worden gespot.
De platte kop heeft een zwarte kap en mondt uit in een krachtige zwarte snavel; de romp is lichtgrijs met een variabele bruinige, beige of rozige zweem; staart en vleugels zijn zwart met een diepe groenblauwe gloed. De poten zijn donkergrijs. De bonte kraai haalt een lengte van 44 tot 51 cm; een spanwijdte die varieert tussen 93 en 104 cm en een gewicht dat schommelt tussen de 540 en 600 g.
Bonte kraaien zijn alleseters en opportunisten; zij voeden zich op de grond met ongewervelden, eieren, graan, afval en kadavers [verkeerslachtoffers zoals vogels en konijnen]. Ze foerageren op stranden [slakken en aangespoelde zeedieren], langs wegen en spoordijken, rond veevoer en op weilanden met mest van vee en andere dieren.
Bonte kraaien zijn ook bijzonder pienter, maar waakzamer en schuwer dan zwarte kraaien. In tegenstelling tot de zwarte kraai zoeken bonte kraaien zeker in de winter elkaar veel op.
Ze maken een groot nest van takken hoog in een boom of struik, gevoerd met aarde, mos wortels, wol en veren. Het legsel bestaat uit 4 tot 6 groenig gekleurde eieren met bruine stippen.Alleen het vrouwtje broedt gedurende 17 tot 19 dagen. Na 32 tot 36 dagen vliegen de jongen uit.
Over de zwarte kraai vind je informatie in het artikel verschenen op 31/07/09
Verschillende leeuweriken hebben een korte, afgeronde kuif.
De kuifleeuwerik echter heeft een echt puntige kuif, die hij kan oprichten.
Hij is typisch een vogel van het boerenland, die vaak langs de kant van de weg wordt gezien en waar hij voor passerende autos opvliegt en zijn brede, ronde vleugels en korte staart toont.
Men treft de kuifleeuwerik voornamelijk aan op graanakkers, in natuurparken, op braakliggend terrein, ook wel op graspleinen nabij vliegvelden.
Het verenpak van de kuifleeuwerik vertoont een gestreepte lichtbruine rug met een licht matte stuit, een zwartgrijze staart met oranje zijzomen. De bovenvleugels zijn effen lichtbruin en de ondervleugels roestoranje. De spitse kop eindigt in een lange gebogen en puntige snavel; onder het oog is een donkere lijn. Vage donkere strepen kleuren de borst en de buik is vaalwit.
De lengte varieert tussen 17 en 19 cm; de spanwijdte wisselt tussen 30 en 35 cm; het gewicht schommelt tussen 30 en 35 g.
Op de grond zoekt de kuifleeuwerik vaak op kale plekken naar insecten, onkruidzaden, zachte plantendelen en scheuten.
De baltsvlucht is hoog en fladderend, af en toe biddend tussen stukjes rechte vlucht. De vogel zingt ook op de grond. De zang is luid met korte fluittonen, meer gecompliceerde noten en trillers.
Het nest, een kuiltje op de grond in het gras, is bekleed met fijne stengels.
Het legsel dat 3 tot 5 eieren telt, wordt door het wijfje in 12 tot 13 dagen uitgebroed.
De meestal door de moeder gevoerde jongen verlaten na ca 9 dagen het nest en kunnen na 15 tot 16 dagen vliegen.
Over de veldleeuwerik vind je informatie in het artikel verschenen op 17/03/09
Cyprus, het derde grootste eiland van de Middellandse Zee na de Italiaanse eilanden Sicilië en Sardinië, is een kleine 250 km lang en zo een 100 km breed. Het eiland wordt gedomineerd door bergketens en de door bergtoppen ingesloten centrale vlakte, de Mesaoria. Het Trodos-gebergte bedekt het grootste deel van Zuid- en West-Cyprus en neemt meer dan de helft van het totale eilandenoppervlak in beslag.
Op de scheidingslijn tussen Europa en het Midden-Oosten en gedurende meer dan 3 000 jaar bezet door allerlei buitenlandse overheersers die elk een stukje van hun cultuur achterlieten, is Cyprus een prachtige bestemming met een opmerkelijk karakter.
Algemeen zicht vanuit het zuiden met links het middeleeuws kasteel van de Lusignans, verbouwd door de Turken.
De kleine en pittoreske havenstad Paphos, gelegen in het zuidwesten van het eiland, is zonder enige twijfel het mooiste en populairste vakantieoord op het eiland. Reeds meer dan 20 jaar geleden uitgeroepen als werelderfgoed wegens de vele onschatbare historische bezienswaardigheden die er te vinden zijn, heeft het vissersplaatsje nog steeds niets aan charme ingeboet. Met zijn betrekkelijk geringe bevolking van 20 000 inwoners ademt deze toeristische trekpleister nog een rustige dorpssfeer uit.
Culturele pareltjes
Petra tou Romiou, gelegen tussen Paphos en Limassol, staat bekend als het mooiste stuk kust op Cyprus, gedomineerd door kalksteenrotsen die oprijzen uit de blauwe zee.
In Petra tou Romiou zijn drie enorme witte kalsteenrotsen die samen bekend staan als de Rots van Aphrodite. Volgens de Griekse mythologie kwam Aphrodite, godin van de liefde, schoonheid en vruchtbaarheid hier uit het zeeschuim tevoorschijn. Ze voer naar de kust op een schelp die werd getrokken door dolfijnen en hield rust in het nabije Palepaphos, waar voor haar een tempel verrees. Volgens de legende blijft iemand die om middernacht bij volle maan naakt drie keer in tegenwijzerzin om de uitstekende rots zwemt eeuwig jong
Het archeologisch museum: de collectie herbergt stukken uit de hele geschiedenis van Cyprus, gaande van het nieuwe steentijdperk tot de 18de eeuw na C. Het museum is nog steeds in volle expansie aangezien de verzameling continu wordt aangevuld met nieuwe vondsten [glas- en aardewerk, terracotta beelden, sarcofagen, vazen, warmwaterkruiken, maskers, oude juwelen en munten, ].
Het Byzantijns museum: hier tref je een fascinerende collectie kunstwerken aan, waaronder zeldzame iconen [Agia Marinauit de 8ste eeuw] en andere liturgische attributen, zoals kazuifels [bovenkleed voor priester en bisschop tijdens eucharistieviering] uit de Byzantijnse periode, verzameld uit kerken en kloosters.
Het etnografisch museum: in het Folk Art Museum gaat de aandacht naar de cultuur en de tradities van de lokale bewoners [traditionele manden van stro, een authentiek ingerichte slaapkamer met de originele linnen lakens en kledingstukken, antieke meubels en allerlei keukengerei, de typische kleftiko-oven, sarcofagen, olijfpers, ]
Paphos was uitgegroeid tot een welvarende handelsstad met verschillende reusachtige villas van de Romeinse elite [Dionysos, Theseus, Aion en Orpheus]. Deze villas werden zonder uitzondering voorzien van schitterende en prachtig gekleurde mozaïekvloeren van uitzonderlijke kwaliteit met als thema de Griekse mythologie.
Zoals in elke grote Romeinse stad waren ook hier belangrijke openbare gebouwen zoals het odeon [bestemd voor theatervoorstellingen of muzikale opvoeringen], verschillende tempels, agoras [marktpleinen] en thermische baden.
Het meest toegankelijke en boeiende archeologisch park van Cyprus omvat de ruïnes van Katopaphos. Ze werden opgegraven in 1962 en wierpen nieuw licht op het Cyprus tijdens de Romeinse keizertijd. De weelderige mozaïekvloeren in de 4 Romeinse villas getuigen van een opzichtige rijkdom.
Op het einde van de havenpier in Paphos vind je nog de schamele restanten terug van het fort Salanta Kolones van de kruisvaarders uit de 12de eeuw. Tijdens de derde kruistocht werd het koninkrijk Cyprus in 1191 veroverd door Richard Leeuwenhart, die het eiland ter beschikking stelde van de Tempelridders. Het kasteel werd in de eerste jaren van het bewind van de Lusignans, die het eiland een feodaal systeem oplegden en de Cyprioten tot slavernij dwongen, opgericht als bijkomende verdediging van de haven.
Omdat het christendom door de Romeinen als een heidense godsdienst werd aanzien, moesten de christenen hun geloof in het geheim belijden. De belangrijkste catacombe [onderaardse gangen met gewelven en groeven, die tot begraafplaatsen dienden] is deze van de Avia Solomoni-kerk. Boven de toegangspoort van de catacombe groeit een oude heilige boom, die door de bedevaarders werd volgehangen met witte linten. Volgens de overlevering doet die kwalen en ziekte verdwijnen van iedereen die een persoonlijk offer [de witte linten] in de takken van de boom hangt.
Na de dood van Jezus zwermden zijn apostelen uit over de hele Middellandse Zeewereld en het duurde niet lang voor apostel Paulus in Cyprus toekwam. Hij probeerde vergeefs de Romeinse gouverneur te bekeren tot het christelijke geloof en werd voor zijn ketterse uitlatingen vastgebonden en gegeseld aan een zuil in de Panavia Chrysopolitissa-kerk.
Hoewel men van koningstombes spreekt, zijn er nooit koningen begraven op deze historische site. In werkelijkheid zijn het rotsgraven van de Griekse en later van de Romeinse elite van Paphos. Deze grafkelders werden uitgehakt uit de massieve rotsen en verschillende graven tonen ons Dorische zuilen [logge gebouwen met zware kolommen, zoals het Parthenon op de Akropolis] en muren met frescos [repetitieve motieven in muurschilderingen].
De Venetiaanse boogbrug van Tzelephos, een prachtig metselwerk van gehouwen steen uit de 15de eeuw
Kwikstaarten zijn levendige en zeer beweeglijke vogeltjes. Zij vliegen in een golvende vlucht en op de grond wipt de sierlijke staart voortdurend rusteloos op en neer. Ze zijn ook tamelijk agressief en houden soms een gevecht met hun eigen spiegelbeeld, bv. in een glimmende wieldop van een auto.
Het kleine onverschrokken vogeltje heeft een opvallend verenkleedpatroon en een lange staart, welke hem zeer wendbaar maakt als hij over het gras rent om uit te vallen of omhoog te springen naar zijn prooi.
De flanken, rug en stuit zijn grijs van kleur; de staartzijden zijn wit; de kruin, keel en een gedeelte van de borst zijn zwart; de rest van de kop [voorhoofd, gezicht en wangen] is helder wit, waaruit zwart glanzende oogjes priemen. Van de dunne snavel- tot staartpunt is hij ongeveer 18 cm lang; de spanwijdte varieert tussen 25 en 30 cm en het gewicht schommelt tussen 19 en 27 g.
De witte kwikstaart is een zeer algemeen en wijdverspreide broedvogel van halfopen gebieden. Men treft hem vaak aan in dorpstuinen in de nabijheid van mensen, ook wel in buitenwijken van steden of op bouwterreinen, maar voornamelijk in land- en tuinbouwgebieden, in houtschuurtjes, bij boerderijen op het platteland.
In de volksmond wordt hij ook wel ploegdrievertje genoemd, omdat hij altijd in de buurt van de tractor of ploeg meeloopt op zoek naar een omgewoeld lekker hapje.
Is er geen trekker in de buurt dan loopt hij tussen de poten door van koeien, paarden en schapen in de hoop dat deze een heerlijk insect of larve opstoten of via hun uitwerpselen ongedierte lokken.
Witte kwikstaarten behoren evenals bv. de roodborst, tot de weinige soorten die ook als zij niet broeden hun voedselterritorium verdedigen. Het zijn hoofdzakelijk insecteneters, die men vaak kan zien rondscharrelen op hoopjes bagger langs slootranden, op strohopen in het akkerland of pikkend op vuilnisbelten. De witte kwikstaart vangt zijn prooi na een korte rennende of halfvliegende achtervolging. Verder eet hij ook nog kleine wormen, larven, poppen en slakken, ook wel eens zaden. In juni zoekt hij graag bospaden af om rupsen te verorberen, die naar beneden zijn getuimeld.
De herfsttrekperiode van deze zomergast loopt van augustus tot oktober met bestemming Zuid-Spanje, zelden verder dan Marokko.
Rond februari/maart komen de witte kwikstaarten weer terug. Tijdens zachte winters gebeurt het wel vaker dat zij zelfs hier overwinteren.
Witte kwikstaarten verzamelen zich dagelijks tegen de avond in groepen om gezamenlijk in de omgeving, bv. op een rietveld, de nacht door te brengen.
Tijdens de balts jagen twee of meer mannetjes in een rechte vlucht met lange dansende golfbewegingen en snelle vleugelslagenreeksen achter een wijfje aan.
De witte kwikstaart nestelt in natuurlijke halve holen en nissen of in schuren, onder dakpannen en spleten in muren, in oude steengroeven, tussen kreupelhout of houtopslagplaatsen, zelfs in oude verlaten nesten van andere vogels,
Het komvormige, eerder rommelige, nest is een bouwsel van mos, twijgjes, stengels, dorre bladeren, droge grashalmen, gevoerd met haar, plukjes wol en veertjes.
Het legsel telt 3 tot 5 bruingrijs gevlekte witachtige eieren per broedsel. Het ouderpaar broedt de eitjes uit en voedt samen de jongen op. Wanneer de jongen twee weken oud zijn, verlaten zij het nest. Zij blijven in de buurt van hun ouders door wie ze in het begin nog worden gevoed. Een week later zijn ze zelfstandig.
De kleine plevier, nauw verwant aan de strand- en de bontbekplevier, is een echte pioniersoort die eens de omstandigheden op de vorige verblijfplek zijn gewijzigd, vrij vaak naar nieuwe geschikte broedplaatsen zoekt.
Door de slanke vorm en lange vleugels toont deze soort minder gedrongen dan de grotere bontbekplevier.
Het verenpak vertoont een vale grijsbruine rug met zandkleurige bovendelen, opvallende heldergele oogringen, een witte baan tussen de bruine kruin en de zwarte voorhoofdstreep [zwart-wit masker], een stompe zwarte snavel. Kenmerkend voor het vleugelpatroon is de smalle zwarte borstband, de helderwitte onderkant en de donkere band over de staart.
De grijzige tot vleeskleurige poten zijn vrij lang.
De kleine plevier haalt een lengte die varieert van 14 tot 15 cm en een spanwijdte van 42 tot 48 cm; het gewicht schommelt tussen 30 en 50 g.
De zomergast verlaat de tropische overwinteringgebieden in Afrika eind maart en verblijft hier tot begin september.
De kleine plevier die zich tevreden stelt met tijdelijk beschikbare, vaak kleinschalige terreintjes, geeft de voorkeur aan drogere plekken, vaak op open kaal terrein van zand of grind langs zoetwater kusten, rivieren, meren, opspuitterreinen of ondergelopen afgravingen.
Nieuw ontstane geschikte biotopen kunnen plotseling worden gekoloniseerd om vervolgens weer massaal te worden verlaten, zodra het leefklimaat wijzigt.
De kleine plevier eet voornamelijk insecten en hun larven, maar ook grote spinnen, kleine weekdieren en wormen, die hij oppikt van vlak boven het oppervlak van de vochtige grond of in het ondiepe water.
De rustige, behoedzame steltloper holt zoals alle plevieren met snelle dribbelpasjes en stopt plotseling om te luisteren en te kijken of er een lekker hapje naar boven kruipt. De oogjagers lokken de prooi door met één poot snel op het natte zand te trommelen.
Het mannetje voert met lage zangceremonies een baltsvlucht uit boven zijn territorium, rollend op stijve, geheel gestrekte vleugels of op de grond met hangende vleugels de zogenaamde paraplu-houding een ritueel waarbij het vrouwtje onder zijn staart door gaat.
Het nest is een ondiep kuiltje gegraven op een kale rustige, meestal onbeschermde plek, maar de eitjes hebben een perfecte schutkleur.
De 4 grote zandkleurige tot geelbruine eieren, bezet met een karakteristieke tekening van fijne spikkels, enkele donkerdere vlekken en bruine, zwarte of lila strepen worden omringd met (kiezel)steentjes, schelpjes of wat plantenmateriaal.
Bebroed door beide ouders komen de goed gecamoufleerde donskuikens na 24 tot 28 dagen tevoorschijn. Kraaien en meeuwen zijn de meest beduchte vijanden. De nestvlieders verlaten het nest na 25 tot 30 dagen.
Jo enWim schoten deze reeks beelden net als de vorige over de watersnip in de Uitkerkse Polder.
Een oase van rust langs de drukkekustlijn
Dit eerste weidevogelreservaat in Vlaanderen is gelegen tussen de drukke badsteden Blankenberge en De Haan en de rustige polderdorpjes Zuienkerke en Nieuwmunster.
Het eeuwenoude weidelandschap is door vele sloten doorweven en door tientallen veedrinkpoelen bezaaid.
In de winter strijken hier duizenden ganzen neer, terwijl de lente het toneel vormt van honderden baltsende weidevogels.
De Uitkerkse Polder, 1 400 ha groot, is een authentieke kustpolder. Zon 1 500 jaar geleden lag er een uitgestrekt slikke- en schorregebied, zoals we vandaag in het Land van Saeftinge aantreffen. Maar menselijke ingrepen herschiepen het getijdenlandschap in polders.
De geulen slibden vanaf de 6de eeuw dicht, waardoor de schorren evolueerden naar zoute weiden, waarop tijdens de middeleeuwen boerderijen werden gebouwd en schapen graasden. Met lokale ringdijkjes werden de erven beschermd. In de strijd tegen het water werd een wirwar van sloten, grachten en greppels aangelegd. Het resultaat van deze fascinerende wisselwerking tussen mens en natuur is dat de Uitkerkse Polder een gevarieerd microreliëf kent, waarin water de hoofdrol speelt. Het landschap bestaat uit laaggelegen zilte graslanden, waar brak water aan het oppervlak opborrelt en hoger gelegen vette graslanden. Dank zij het brakke water, afkomstig uit het veen, de slootjes en het grondwater, zijn hier binnendijks op slikken en schorren unieke planten terug te vinden, zoals melkkruid en zeekraal, wat heel zeldzaam is.
Omwille van de uitzonderlijke natuurwaarden, zijn de kustpolders grotendeels aangeduid als vogel- en of habitatrichtlijngebied. De Uitkerkse Polder is een onderdeel van het netwerk aan Europese natuurgebieden: het Natura 2000-netwerk. De weblinks hieronder tonen de kaarten met daarop het vogel- en habitatrichtlijngebied: bovenaan zie je in het oosten Blankenberge en in het westen Wenduine; het rood en wit gearceerde figuurtje linksonder is het dorp Nieuwmunster, dat ook volledig in het richtlijngebied ligt.
De watersnip is een steltloper van moerassen die bij gevaar vertrouwt op zijn schutkleuren en pas met een luide raspende roep snel hoog opvliegt, wanneer je hem haast vertrapt. Anders dan de meeste steltlopers mengt hij zich niet vaak onder andere soorten.
Zijn gestreepte donkerbruine rug met lange brede, crèmekleurige strepen zijn kenmerkend, maar moeilijk te zien als de waadvogel plots snel en in een zigzagpatroon opvliegt.
De kop vertoont helder beige en zwarte strepen en de donkere vleugels met witte achterrand zijn onderaan grijs-wit. De borst is gestreept en de buik is wit; de staartband is rossig bruin. De extreem lange en rechte snavel neemt een kwart van de totale lengte in. Met de korte, gebogen poten loopt de watersnip schuifelend rond. De watersnip haalt een lengte die varieert van 25 tot 27 cm en een spanwijdte tussen 37 en 43 cm; het gewicht schommelt van 80 tot 120 g.
De watersnip geeft de voorkeur aan modderige poelen of aan met gras, biezen en zeggen begroeide open oevers. Ook foerageert hij op doordrenkte vlaktes, modderige slootkanten, zompige veengraslanden en drassige oevers langs rivieren, meren en reservoirs; s winters foerageert hij vaak op natte weilanden.
De meeste watersnippen migreren over grote afstanden en moeten hun leven goed organiseren om te overleven. In de herfst arriveren ze op hun tropische overwinteringplek. Hier moeten ze vetten en eiwitten opslaan voor hun 5 000 km lange reis. Tijdens de lente trekken ze terug naar de noordelijke broedgronden, waar ze een partner en nestelplek zoeken; watersnippen vormen gedurende de paartijd een trouw paar.
Watersnippen rusten in dichte groepen, maar foerageren niet samen. De watersnip slaapt staande op één poot, met de kop op de rug en de snavel onder zijn veren. Hij brengt veel tijd door met waden in ondiep water. Met zijn gevoelige en buigzame snavelpunt peutert hij diep in de weke slikbodems op zoek naar aardwormen of kleine schaaldieren, weekdieren; hij pikt van het bodemoppervlak ook insecten, zaden en bessen.
De watersnip kent een opmerkelijke baltsceremonie. Eerst klimt hij met snelle vleugelslag hoog de lucht in, waarna hij met uitgespreide staartveren naar beneden duikt. De uitgewaaierde staartveren trillen in de luchtstroom en maken zo een vibrerend, haast blatend geluid. Aan het einde van de duik klimt de vogel weer omhoog en herhaalt zijn vertoning.
Watersnippen broeden op natte weilanden of hoogvennen. Het nest ligt goed verborgen middenin graspollen, biezen of andere moerasplanten op de grond. Het legsel bestaat uit 4 lichte olijfbruine eieren met grijze en donkerbruine vlekken en spikkels, die na zo n 3 weken uitkomen. De jongen hebben een kastanjebruin donsjasje met zwarte strepen en witte spikkels, een perfecte camouflage tegen roofdieren als poolvossen en uilen.
Het Vlaams bezoekerscentrum De Watersnip is een ideale uitvalsbasis voor een bezoek aan de vallei van de Zwarte Beek met zijn vochtige weilanden, hooilanden, moerassen en bossen. Eén van de redenen hiervoor is het voorkomen van de watersnip, die op heel weinig plaatsen in Vlaanderen kan overleven. Bijna de helft van de broedkoppels in Vlaanderen komt voor in de Zwarte Beek. Reden genoeg om de watersnip tot mascotte van het bezoekcentrum te benoemen.
De Zwarte Beek is één van de meest waardevolle beekvalleien in Vlaanderen en zelfs in West-Europa. Het strekt zich uit vanaf de rand van het Kempens plateau te Hechtel tot in Diest, waar de Zwarte Beek samenvloeit met de Demer. De grootste troef van het gebied is de afwisseling in landschappen, waarin heel wat zeldzame planten en bedreigde diersoorten voorkomen. In 1992 werd de vallei uitgeroepen tot ecologisch impulsgebied: een gebied waar natuur extra kansen moet krijgen.
De baardman, oorspronkelijk afkomstig uit Roemenië, is een echte rietvogel, die je makkelijker hoort dan ziet.
Het mannetje heeft karakteristieke bakkebaarden, maar ook vrouwtjes zonder bakkebaarden moeten als baardman door het leven.
Het vederpak van het mannetje is oranjebruin; de lichtblauw asgrijze kop vertoont de unieke zwarte afhangende puntige snorstrepen en felgeel priemende oogjes; de bleke taan kleurige onderkant eindigt in een lange geelbruine staart met zwarte stuit; de vleugels zijn gestreept. Het vrouwtje heeft een helder bruinbeige kruin en rug en een rossige staart
De baardman wordt tot 14 cm lang; haalt een spanwijdte die varieert van 16 tot 18 cm en een gewicht dat schommelt tussen 12 en 18 g.
De baardman verblijft in uitgestrekte moerassen met veel overjarig riet, langs plassen, beken en meren. De rietkragen zijn ideale schuilplaatsen, waar lekker veel insecten rond zoemen.
Tijdens de winter trekken de baardmannetjes vaak op zwerftocht en belanden dan als eens vaker in kleinere rietvelden, waar ze zich aan zaad van riet of rietgras te goed doen.
Buitelend en acrobatisch zwaaiend tussen de dicht opeen staande rietstengels verzamelt deze behendige kleine rietbewoner met zijn dunne, spitse snavel insecten die uit de rietpluimen of van de grond onder het riet worden weggepikt; ook rupsen op de rietstengels ontsnappen niet.
Vaak vliegen baardmannetjes met uitgespreide staart even vlak boven de rietpluimen om dan snel weer in de beschutting weg te duiken.
Strenge winters kunnen de populatie sterk reduceren, maar gelukkig compenseert de baardman dit verlies door fanatiek broedgedrag. In één jaar tijd kan een paartje 2 tot 3 legsels voortbrengen met 5 tot 7 eieren. Het nest is een diepe kom van dorre rietstengels en zeggenbladeren, gevoerd met rietpluimen, goed verborgen in het riet net boven water of in de dichte bladerlaag op neergeslagen rietstengels. Na 12 tot 13 dagen komen de jongen tevoorschijn. De ouders zorgen samen voor nest en kroost en na het broedseizoen blijft de familieband nog lang bestaan.
De kleine boomvalken bij ons zomergasten van eind april tot eind oktober zijn lange afstand trekkers, die de winter in tropisch Afrika doorbrengen. Het schaars aantal broedparen in Vlaanderen blijft beperkt tot een paar tientallen.
De boomvalken zijn ongeveer 28 tot 35 cm lang en halen een spanwijdte van 70 tot 84 cm; het gewicht schommelt tussen 130 en 340 g.
Kenmerkend aan het fraai verenkleed is het opvallend koppatroon met zwarte kap en snor; de lichte vlekken op wangen en keel; de effen leikleurige rug; de dunne zwarte strepen op de lichte onderdelen; een korte smalle effen staart; de felgele tenen voorzien van scherpe klauwen en bij het mannetje de roestrode broek. Qua uiterlijk worden boomvalken al eens vaker verward met de slechtvalk, al zijn ze beduidend kleiner.
In volle vlucht zijn boomvalken te herkennen aan hun ranke gestalte en gestroomlijnde silhouet met lange spitse, lichtgekromde vleugels. Boomvalken zijn supersnelle jagers en de meest wendbare roofvogels onder de valken. Ze hebben dan ook open gelegen nesten nodig doorgaans een ingepalmd oud roeken- of kraaiennest met een betrekkelijke vrije af- of aanvliegroute vanaf hoge boomtoppen [doorgaans naaldbomen] of hoogspanningsmasten.
Het liefst vertoeft de boomvalk in een halfopen landschap met wat bos of boomgroepen, maar zeker met voldoende open veld, heide of moeras. De boomvalk maakt immers handig gebruik van bomen en houtwallen om tijdens zijn ontspannen patrouillevluchten in open ruimte met plotse wendingen en wisselingen van hoogte, richting en tempo, verrassingsaanvallen uit te voeren en feilloos toe te slaan.
Hoewel de boomvalk lang werd geassocieerd met heidevelden is hij in toenemende mate te vinden in gewone agrarische gebieden. De veranderde inrichting van het landschap met meer waterpartijen, niet alleen langs rivieren, maar ook in recreatiegebieden heeft de boomvalken aangelokt, daar deze wetlands precies heel wat libellen en bijgevolg ook zwaluwen aantrekken, het favoriete voedsel van boomvalken.
Boomvalken, die op een aanzienlijke afstand van hun nestplaats [doorgaans 2 tot 3 km] hun territorium verkennen, bejagen hun prooi bij uitstek in het open luchtruim. Hun voorkeur gaat uit naar vliegende insecten, die in de lucht worden gegrepen en al vliegend uit het vuistje worden opgepeuzeld. Zodra een boomvalk een libel te pakken heeft, zweeft hij even verder terwijl hij met één poot het insect vasthoudt en het van de vleugels ontdoet. Vliegende mieren, vlinders, kevers, sprinkhanen en libellen mogen lekkere hapjes zijn, het zijn toch maar borrelhapjes.
De boomvalk balst met inzet en passie; paren zweven samen waarbij het mannetje vaak op het iets grotere vrouwtje af duikt of een prooi vangt en die aan haar doorgeeft in de lucht. Het vrouwtje rolt onderhem op haar rug en strekt een poot uit als de gift wordt geaccepteerd.
In de broedtijd schakelen boomvalken over op vogels [huis-, boeren- en oeverzwaluwen, leeuweriken, spreeuwen, vinken, mezen en huismussen] die eveneens in de vlucht worden geslagen. Veel hiervan worden gevangen als ze s avonds naar hun nestplaatsen vliegen. Eens gegrepen, nemen de boomvalken hun buit naar een plukpost om ze te verorberen.
In het nest worden 2 à 3 eieren gelegd die uitsluiten door het vrouwtje worden bebroed en na 28 tot 31 dagen uitkomen. De jongen vliegen na 28-34 dagen uit.
Ze kennen weinig vijanden maar uilen, kraaien, haviken en buizerds zijn wel geduchte jagers.
Je vindt ook nog info in het op 10/05/09 verschenen artikel Drie valkachtigen.
De putter was vroeger een veelgehouden kooivogel, vertellen peter en meter van het Kille Meutel-gezelschap ons tijdens de jongste reünie.
Toen Jeannine en Georges destijds nog in Diegem-Lo woonden, hadden ze een grote en goed beschutte buitenvolière met dicht begroeide groenblijvende planten, waarin de distelvinken graag toefden. Ze verwenden en verzorgden de putters goed, die het daglicht erg op prijs stellen.
De distelvink was voor hen beiden de vrolijkste gevederde ambassadeur van de Belgische driekleurmet een enthousiast vogellied.
Al is het onmogelijk om in een kooi de natuurlijke omstandigheden van de biotoop te evenaren, toch is het de plicht van elke vogelliefhebber zijn vogels in gevangenschap optimaal te verzorgen en wel op een vogelvriendelijke manier.
Jeannine en Georges weten al langer dat spoorelementen in wilde planten, zoals bitter- en looistoffen, oliën en organische zuren, de preventieve medicijnen zijn om putters gezond te houden en zorgden destijds dat er distels, zuring, theunisbloemzaad, bijvoet, anijs, boekweit, venkel, dille, koriander, lijnzaad, gepelde zonnepitten, weegbreezaad, voorradig was.
Putters zijn sociale en praatgrage vogeltjes die vrijwel altijd in groepen of kleine familieverbanden leven en gezellig met elkaar kwetteren terwijl ze voedsel zoeken in onkruidrijke bermen. Ze houden van verwilderde plekjes, afgelegen hoekjes en verlaten boerderijen, leegstaande fabrieken en verwaarloosde tuinen.
Ook Jeannine en Georges genieten intens van de Kille Meutel-reünies, die uitmonden in gezellige praatcafés.
Acrobatisch talent
Distelvinken verzamelen de zaadjes op een hele subtiele wijze.
De vogel klimt langs een forse bloemstengel omhoog tot deze door zijn gewicht ombuigt.
Om te voorkomen dat de steel terugspringt, bijt hij erin waardoor de bloemsteel doorknakt. Het nog overeind staand deel houdt hij met één poot vast, terwijl hij zich te goed doet aan het zaad.
De techniek van het voedsel met de tenen vast te houden en met de snavel te bewerken, vond de vogelliefhebber vroeger al uiterst amusant, weten Georges en Jeannine.
Daarvoor ontwierp men een speciale kooi; aan de ene kant moest de distelvink met zijn snavel een touwtje, dat was vastgemaakt aan een klein wagentje met voer, op een licht hellend vlak naar zich toe trekken. Telkens hij een stuk van het touwtje had opgetrokken, klemde hij het stevig vast met de poot.
Met het andere koordje kon een vingerhoed gevuld met water worden opgehaald; vandaar de naam putter.
Daar de putter verzot is op de zaadjes van distels en vaak in de buurt ervan wordt opgemerkt, kreeg hij de andere naam distelvink toegewezen.
Portret
De putter oorspronkelijk afkomstig van het Europese noordelijke halfrond komt voor langs de zonnige randen van vochtige loofbossen. Nog niet zo lang geleden zijn putters begonnen zich aan te passen aan door de mens gemaakte landschappen, zoals boomgaarden en parken.
De beste manier om putters in je tuin te lokken, is te zorgen dat er veel uitgebloeide kaardendistels, kliskruid en paardenbloemen te vinden zijn; putters halen ook zaden uit tuinplanten, zoals lavendel.
De opvallende kenmerken van deze uitgesproken bonte vogel zijn de zwartgeel getekende vleugels en de zwart witte kop met het rode masker; de witte stuit en de bruine mantel; de afwisselend wit en bleekbruin getinte buik.
De bleke vrij lange kegelvormige snavel is een scherp precisiewerktuig, ideaal om in de stijf verpakte zaadhoofden van distels, kaarden en klissen te prikken en er het diepliggende fijne, pluizige zaad uit te peuteren.
Het vogeltje haalt een lengte van 12 cm; een spanwijdte die varieert van 21 tot 25 cm en een gewicht dat schommelt tussen 14 en 17 g.
In het voorjaar neemt de mannetjesputter een nestelplaats in een bos of boomgaard in beslag en verdedigt deze tegen indringers. Hij zingt luidkeels vanaf hoge uitkijkposten en imponeert in trage zangvluchten.
Bij de hofmakerij spreiden beide partners hun vleugels en staarten om het prachtig gekleurde verenpak ten toon te spreiden.
Vervolgens bouwt het gecharmeerd vrouwtje een buitengewoon keurig, komvormig nest van mos, geweven gras, haren en spinrag, bekleed met wol en distelpluisjes. Het nest bevindt zich doorgaans op een dunne tak, verscholen tussen het gebladerte. De territoria zijn klein en meerdere paartjes nestelen dicht bij elkaar.
Het vrouwtje broedt de 4 tot 6 lichtblauwe eitjes met bruine spatjes op haar eentje uit en blijft 2 weken op het nest zitten, terwijl het mannetje haar van voedsel voorziet.
De kale jongen zijn vliegvlug als ze zon 2 weken oud zijn en verlaten rond die tijd het nest.
De ouders blijven hen echter nog ongeveer een week voeren, voordat ze vertrekken voor een tweede legsel.
Gedurende het broedseizoen krijgt de putter extra proteïne binnen in de vorm van kleine insecten en spinnen, die hij tussen de bladeren van bomen en struiken en van hoge onkruiden oppikt.
Ik ben Franz Pieters
Ik ben een man en woon in Zaventem (België) en mijn beroep is 25 jaar lkr, 2 jaar kabinetsadviseur, 2 jaar adviseur DVO, 2 jaar TOS21-projectmedew..
Ik ben geboren op 08/05/1954 en ben nu dus 71 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: onderwijs - wetenschap & techniek - geschiedenis - natuur - muziek - lectuur - gastronomie - sport.
2 jaar TOS21-coördinator, 3 jaar projectcoördinator ESF-projecten KOMMA, WERK PRO-OPER, LINK en nu op RUST
Privacyverklaring van de Kille Meutel Vogelvrienden
Algemene privacyverklaring van onze vereniging: de Kille Meutel Vogelvrienden
De Kille Meutel Vogelvrienden hechten veel waarde aan de bescherming van uw persoonsgegevens.
In deze privacyverklaring willen we heldere en transparante informatie geven over welke gegevens we verzamelen en hoe wij omgaan met persoonsgegevens. Wij doen er alles aan om uw privacy te waarborgen en gaan daarom zorgvuldig om met persoonsgegevens.
Onze vereniging houdt zich in alle gevallen aan de toepasselijke wet- en regelgeving, waaronder de Algemene Verordening Gegevensbescherming.
Dit brengt met zich mee dat wij in ieder geval:
• uw persoonsgegevens verwerken in overeenstemming met het doel waarvoor deze zijn verstrekt, deze doelen en type persoonsgegevens zijn beschreven in deze Privacy verklaring;
• verwerking van uw persoonsgegevens beperkt is tot enkel die gegevens welke minimaal nodig zijn voor de doeleinden waarvoor ze worden verwerkt;
• vragen om uw uitdrukkelijke toestemming als wij deze nodig hebben voor de verwerking van uw persoonsgegevens;
• passende technische en organisatorische maatregelen hebben genomen zodat de beveiliging van uw persoonsgegevens gewaarborgd is;
• geen persoonsgegevens doorgeven aan andere partijen, tenzij dit nodig is voor uitvoering van de doeleinden waarvoor zij zijn verstrekt;
• op de hoogte zijn van uw rechten omtrent uw persoonsgegevens, u hierop willen wijzen en deze respecteren.
Als Kille Meutel Vogelvrienden zijn wij verantwoordelijk voor de verwerking van uw persoonsgegevens. Indien u na het doornemen van onze privacy verklaring, of in algemenere zin, vragen heeft hierover of contact met ons wenst op te nemen kan dit via onderstaande contactgegevens:
Kille Meutel Vogelvrienden
Watertorenlaan 59
1930 Zaventem
franz.pieters@telenet.be
Mobiel: 0478 55 34 59
Waarom verwerken wij persoonsgegevens?
Uw persoonsgegevens worden door onze vereniging verwerkt ten behoeve van de volgende doeleinden en rechtsgronden:
• om te kunnen deelnemen aan de activiteiten van de Kille Meutel Vogelvrienden;
• om de uitnodigingen, verslagen, nieuwsmeldingen, … te versturen (met toestemming van de betrokken sympathisanten);
• om een brede en vlotte communicatie te verzorgen binnen het netwerk van de diverse partners;
• om de jaarlijkse subsidiëring door de overheid te bekomen (wettelijke verplichting);
Voor de bovenstaande doelstellingen houden we volgende gegevens bij:
naam, voornaam, adres, telefoon/gsm-nummer (indien beschikbaar), e-mail (indien aan ons doorgegeven)
We gebruiken de verzamelde gegevens alleen voor de doeleinden waarvoor we de gegevens hebben verkregen.
Verstrekking aan derden
Wij geven nooit persoonsgegevens door aan andere partijen waarmee we geen verwerkersovereenkomst hebben afgesloten, tenzij we hiertoe wettelijk worden verplicht (bv. politioneel onderzoek)
Bewaartermijn
De Kille Meutel Vogelvrienden bewaren persoonsgegevens niet langer dan 5 jaar op hun informaticasystemen.
Beveiliging van de gegevens
Wij hebben passende technische en organisatorische maatregelen genomen om persoonsgegevens van u te beschermen tegen onrechtmatige verwerking, zo hebben we bv. de volgende maatregelen genomen:
• we hanteren een gebruikersnaam en wachtwoordbeleid op al onze systemen en cloud-toegangen;
• de toegang tot de persoonsgegevens is beperkt tot de bestuursleden;
• wij maken back-ups van de persoonsgegevens om deze te kunnen herstellen bij fysieke of technische incidenten;
• onze bestuursleden zijn geïnformeerd over het belang van de bescherming van persoonsgegevens.
Uw rechten omtrent uw gegevens
U heeft recht op inzage en recht op correctie of verwijdering van de persoonsgegeven welke wij van u ontvangen hebben. Bovenaan dit privacy statement staat hoe je contact met ons kan opnemen.
Tevens kunt u verzet aantekenen tegen de verwerking van uw persoonsgegevens (of een deel hiervan) door ons of door één van onze verwerkers.
Klachten
Mocht u een klacht hebben over de verwerking van uw persoonsgegevens dan vragen wij u hierover direct met ons contact op te nemen. U heeft altijd het recht een klacht in te dienen bij de Privacy Commissie, dit is de toezichthoudende autoriteit op het gebied van privacy bescherming.
Wijziging privacy statement
Onze vereniging de ‘Kille Meutel Vogelvrienden’ kan zijn privacy statement wijzigen. Van deze wijziging zullen we een aankondiging doen op onze website. De laatste wijziging gebeurde op 22 mei 2018. Oudere versies van ons privacy statement zullen in ons archief worden opgeslagen. Stuur ons een e-mail als u deze wilt raadplegen.