Startdatum: om meteen de drempelvrees te verlagen stel ik voor dat iedereen een reactie ventileert over het wegblijven van een birdyreünie; het kan kort in de 'poll'-rubriek en wat uitgebreider in dit communicatievenstertje. Het was Oswald die mij ooit voorstelde ons wat dieper in het internet te nestelen, wat nu via deze blog is gebeurd, weliswaar zonder een referendum te houden. Bij deze nodig ik jullie uit je mening te ventileren, want de bedoeling is een handig alternatief aan te bieden. Tot heel binnenkort …
04/07/08
Happy Birdyday …
Temidden van een levendige en warmhartige woonwijk, ligt een door menselijke bebouwing omzoomde biotoop … een fraaie frisgroene weelderige oase, waar de birdyfans de gevederde tuinbezoekers graag welkom heten en gul onthalen.
Die verwennende gastvrijheid in een gezellig en veilig rustoord, bekoorlijk door landelijke eenvoud en liefelijkheid, prikkelt de vertrouwenwekkende aanhang, de nesteldrang met vrolijk vogelgezang en feestelijke voortgang. We hopen volgend jaar nog meer ‘straatketten’ naar de Kille Meutel te lokken …
04/07/09
Je zoekt, vindt en kiest
een levensweg, die je deelt
met trouwe vrienden …
Precies vandaag bestaat ons“Kille Meutel”Forumpje 2 jaar.
Sinds de wondermooie opnames van onze huisfotografen het “Blogscherm” sieren, loopt het aantal bezoekers gevoelig op.
Een verheugende en hartverwarmende vaststelling, daar eveneens destijds de voor natuurliefhebbers en vogelbeschermers bedoelde nieuwsbrieven, geïllustreerd met tekeningen, een educatieve waarde beoogden.
Sedert kort werd de rubriek“Birdywatch”gelanceerd, initieel opgevat als verzamelbox voor (tuin)observaties van vogelspotters.
Momenteel is een gebruiksvriendelijke observatiefiche, waarin de waarnemer zijn vaststellingen optekent, nog niet beschikbaar.
Met een klik op“Vogelwaarnemingen” nodigt de rubriekenindeling de bezoeker uit een pittige anekdote,een blikvanger,een weetje of een suggestie neer te pennen.
Af en toe duikt over een verschenen artikel een leuke en spontane “Reactie” op of laat men een indruk na in het “Gastenboek”.
In de speurtocht naar kennisdeling en verwondering wekken, blijft de drijfveer“Alles kan altijd beter”…
04/07/10
Vandaag hebben we weer wat te vieren want de blog bestaat 3 jaar.
Onze trouwe huisfotografen Jo en Wim blijven voor merkwaardig beeldmateriaal zorgen en dan is het ook niet verwonderlijk dat het bezoekersaantal gestaag aangroeit.
Met vereende krachten hebben we met ons klein, maar niet minder enthousiast clubje vogelvrienden een mussenteltraject uitgezet om in de streek (Zaventem, Nossegem, Sterrebeek, Kraainem) op 17 verschillende telpunten onze geliefde‘straatketjes’ te tellen.
Hierdoor maken we deel uit van de mussenwerkgroep Vlaanderen die naast het jaarlijks weerkerend mussentelweekend in samenwerking met de universiteit Gent een grootschalig huismussenonderzoek coördineert.
Wij blijven uiteraard ook gefocust op de vliegbewegingen binnen onze tuinenbiotoop. Tijdens de jongste reünie gaven enkele haiku’s mooi weer hoe fel we gehecht zijn aan onze gevederde levensgezel; meteen ook een gelegenheid om de loyale vogelliefhebbers een welverdiendehuismuspin op te spelden …
Dakpan of dakgoot,
voor de huismus is een nest
in Kille Meutel – Georges
Tjilpende huismus,
nest in de Kille Meutel
welkom bij ons hier – Arlette
Kijk Kille Meutel,
veel parende huismussen,
hemel op aarde – Oswald
Kille Meutel vriend,
huismus breng ons samen en
laat het blijven zijn – Chris
Groene oase,
paradijs voor de huismus,
dé Kille Meutel – Franz
04/07/11
Drukke en woelige tijden tasten al eens vaker de drang aan om over de fascinatie voor het vedervolkje te communiceren.Immers in de Brusselse betonnen biotoop beter bestuurlijk beleid geldt de regel: first things first and don't feel free as a bird! Toch is het bezoekersaantal op jaarbasis weer gevoelig toegenomen dit jaar, een eerbetoon dat vooral de huisfotografen toekomt, die voor kwalitatief hoogstaande visuele impressies zorgen.In de loop van volgend jaar zal de Kille Meutel een bijdrage leveren aan de geplande acties van de mussenwerkgroep Vogelbescherming Vlaanderen.
04/07/12
Inmiddels hebben ruim 51 000 bezoekers op de blog 275 artikels en 125 vogelportretten geraadpleegd, alsook 1 100 foto's, waarvan de helft door onze huisfotografen werd aangeleverd. Uit statistieken ter beschikking gesteld door de providers kunnen we afleiden dat 54% Nederlanders en 41% Vlamingen geregeld de blog raadplegen en dan het vaakst gedurende de weekdagen (70%), voornamelijk tussen 13.00 en 18.00 u en 30% tijdens het weekend. Tijdens de maanden juli, augustus en september heeft de blog 'begrijpelijk' minder succes.De Kille Meuel blijft zich samen met Vogelbescherming Vlaanderen inzetten voor het behoud van de huismus.
Met zijn onberispelijk zwart-wit verenkleed, oranjerode beitelvormige snavel [7 tot 8 cm lang], roze tot oranje poten en rode kraaloogjes met een zwarte stip en met een oranjerode kring eromheen is de scholekster één van onze fraaiste kustvogels, die zich echter almaar vaker verder landinwaarts vestigt.
Daar kokkels steeds moeilijker te vinden zijn, zoeken scholeksters frequenter hun heil op weilanden, landbouwgronden en braakliggende terreinen. De scholekster bereikt een lichaamslengte van 40 tot 45 cm; een spanwijdte van 80 tot 85 cm en een gewicht dat schommelt tussen 400 en 700 g. Tijdens de vlucht vallen de zwarte staartband, witte stuit en witte vleugelstreep op.
Scholeksters beheersen vaak een gehele riviermonding met hun drukke aanwezigheid.
De scholekster wordt ook wel de Bonte Piet genoemd want als hij boos is roept hij heel luid te-piet, te-piet en boos wordt die heel gauw. Vooral in het voorjaar zijn er veel burenruzies en zie je scholeksterpaartjes met veel kabaal achter indringers aanrennen, wat de huwelijksband alleen maar versterkt. Opvallend ook is dat scholeksters vaak allemaal dezelfde kant op zitten, zodat ze elkaar niet hinderen wanneer dient gevlucht voor naderend gevaar.
Van het einde van de zomer tot het voorjaar zoeken grote zwermen wintergasten in de getijdenzones naar voedsel. Wanneer bij eb het spoelend water een keur aan gerechten heeft uitgestald, strijken horden scholeksters in een wolk van zwart-witte warreling neer op het zilte voedingssalon.
Misschien eet de scholekster wel eens een jong scholletje, maar doorgaans staat er wat anders op het culinair verlanglijstje: bleekwitte skeletten van zeeappels, dode strandkrabben, waarop zeepokken kleine kreeftachtige zeediertjes zich tussen de kalkplaten hebben verschanst, mosselen die ze van rotsen breken, bolronde heremietkreeften, tepelhoorns, wulken, kokkels, garnalen, zeepieren, zeesterren, wormen, zeewier,
Een gesloten mossel wordt stuk gehamerd. Soms steken de scholeksters hun beitelvormige snavel tussen de twee schelphelften om de sluitspieren van de mossel of kokkel door te snijden. In sommige streken van Europa worden scholeksters als schadelijk beschouwd voor de mosselculturen.
De laat broedende scholeksters zijn solitair, maar vormen paren die waarschijnlijk voor het leven bijeen blijven. Ze zoeken noordelijke kusten, rivieren en agrarische gebieden op.
Het baltsgedrag is bijzonder luidruchtig. Opgewonden loopt een aantal vogels met stijve poten, koppen naar beneden en snavels halfopen heen en weer onder luid gepiep.
De eerste eieren worden meestal pas in de loop van de maand april gelegd in een ondiep kuiltje, vaak tussen stenen of graspollen. Soms is het nest spaarzaam versierd met stukjes plant, kiezels of konijnenkeutels. Behalve op het strand wordt ook in duinen, weilanden of spoorbanen en zelfs op grinddaken genesteld.
De 2 tot 4 zandkleurige, geelbruine eieren vertonen zwartbruine vlekken, spikkels en strepen. Beide ouders broeden de eieren in 24 tot 28 dagen uit en verzorgen de kuikens bijna twee maanden lang, wat ongewoon lang is voor steltlopers.
Bron: EOS: Marc Herremans [studiedienst Natuurpunt]
Als diersoorten de klimaatverandering niet meer kunnen bijhouden, blijven er nog maar twee opties over: gewend geraken of ophoepelen.
Dat wennen gaat erg langzaam. Er zijn nog maar heel weinig soorten waarvan kan worden aangetoond dat ze aan het evolueren zijn. Meestal gaat het dan om insecten die het voordeel hebben in aantal vaak met erg veel te zijn. De minder goed aangepaste dieren zullen het loodje leggen zonder dat de populatie daar al te veel last van zal ondervinden.
Er zijn al verschillende studies gepubliceerd over de ontregelende invloed van de klimaatverandering op de timing van fenomenen, zoals het openen van de bladknoppen en het uitkomen van de eieren.
Wetenschappelijke onderzoekers trachten de genetica van mezen te doorgronden om te weten te komen welke genen een rol spelen bij de timing van de voortplanting.
Men hoopt te achterhalen aan welke mechanismen de evolutie vermoedelijk zal sleutelen om het tempo bij te stellen. Het onderzoek spitst zich toe op het bepalen van SNPs [Single Nucleotide Polymorphisms] of verschillen van één letter in de DNA-sequentie.
SNPs fungeren als een soort vlaggetjes, als referentiepunten voor genetische variatie, die je in staat stellen te onderzoeken hoe vogels met bv. een sterk verschillende legdatum genetisch van elkaar verschillen. Vervolgens kan je dan inzoomen om te kijken welke genen mogelijk een rol spelen en waar die voor instaan, zoals pakweg bepaalde aspecten van de lichtperceptie of van de hormonale regulatie.
Soorten die er niet in slagen zich aan te passen, rest niks anders te verhuizen.
Vaak wordt het voorgesteld alsof de zuidelijke habitats en de bijhorende soorten gewoon wat naar het noorden zullen verschuiven, maar zo simpel is het niet. Door de klimaatverandering krijg je eigenlijk allemaal nieuwe combinaties verschillende soorten schuiven met verschillende snelheden en alle habitats zullen dus veranderen in plaats van verschuiven.
De biodiversiteit in onze streken zal waarschijnlijk toenemen omdat er vanuit het soortenrijke zuiden heel wat nieuwe soorten hierheen zullen komen.
Men stelt nu reeds vast dat vogels zoals de graszanger en de bijeneter, vlinders zoals de Spaanse vlag, het kaaskruiddikkopje en de kleine parelmoervlinder hun verspreidingsgebied uitbreiden naar het noorden. De nieuwe soorten die zich hier zullen vestigen, zullen algemene soorten zijn die zich gemakkelijk verspreiden en geen al te specifieke eisen stellen aan hun omgeving.
Soorten die enkel in heel precieze omstandigheden zullen overleven, zullen het steeds moeilijker krijgen.
Vogels en vlinders kunnen wel vliegen, maar vele andere organismen zullen er door de verregaande versnippering van hun leefgebied waarschijnlijk niet in slagen om een geschikte biotoop te bereiken.
Sommige klimaatbiologen pleiten ervoor bedreigde soorten eigenhandig te verhuizen naar betere oorden: een geassisteerde migratie waarbij men bedreigde soorten naar gebieden met een beter klimaat verplaatst.
De heer Marc Herremans staat huiverachtig tegen dergelijke ingrepen. Er zijn overigens internationale richtlijnen voor de re-introductie van soorten die elders al voorkwamen, maar soorten verhuizen naar nieuwe leefgebieden, kan niet zomaar.
Overigens zouden we beter zorgen voor samenhang tussen natuurgebieden, zodat dieren zelf naar andere oorden kunnen trekken. Maar nog beter is de CO²-uitstoot terugdringen.
Een hieraan gerelateerd verschenen artikel: Geschiedenis van het leven[13/04/10]
De grote bonte specht is meer een bosvogel [zowel in naald- als loofbossen] dan de groene of de kleine bonte specht. Hij komt ook wel voor in villawijken met veel bomen of in stadsparken.
Vaak duidt een karakteristiek, snel geroffel [10 tot 15 slagen / seconde] op de aanwezigheid van de grote bonte specht. Hij maakt zich in de lente bekend door een luid, snel getrommel dat hij voortbrengt door met zijn snavel op resonerende boomstammen of -takken te hameren, dit met de bedoeling zijn territorium af te bakenen en indruk te maken op zijn buren en soortgenoten. Met zijn drumroffels lokt hij ook wijfjes die vaak slaags geraken om in de gunst van het mannetje te vallen.
Karakteristiek aan het verenpak is de grote felrode onderstaart, de zwarte rug met witte schoudervlekken, de zwarte wangvlek en de rode vlek op het achterhoofd [kardinaalmutsje] en de felgele onderkant. De specht heeft een harde lange wigvormige snavel.
Ze hebben poten met twee naar voren en twee naar achteren gerichte tenen uitgerust met spitse, gebogen klauwen, waadoor ze zich goed kunnen vastgrijpen aan boomstammen en gemakkelijk op en af kunnen klimmen.
Zij gebruiken de stevige staartpennen met versterkte schacht als steun, zodat ze een tak kunnen beetpakken terwijl ze er rechtop tegen aan steunen. Hun greep is zo klemvast dat ze enige tijd zonder hulp van de staart onder een tak kunnen blijven hangen. De grote bonte specht haalt een lengte van 22 tot 23 cm; de spanwijdte varieert tussen 34 en 39 cm en het gewicht schommelt tussen 70 en 90 g.
De grote bonte specht heeft een uitgebreid baltsvertoon. Vaak achtervolgt het mannetje het wijfje in een spiraalvormige vlucht rond de boomtakken, waarbij beide vogels met korte, beverige vleugelslag van boom tot boom vliegen.
De meestal minstens 3 m boven de grond gelegen nestholte [25 tot 30 cm diep en 15 cm breed] met een rond vlieggat van 5 tot 6 cm doorsnede in een boom [zachte houtsoort zoals deze van de berk] of dikke vertakking, wordt hoofdzakelijk door het mannetje uitgehakt.
De grote bonte specht peutert in spleten, waar hij naar insecten en larven onder de schors zoekt en hakt ze uit hardhout met zijn forse, krachtige snavel. Met zijn lange kleverige tong voorzien van een hoornachtige punt bezet met kleine borsteltjes die als weerhaakjes dienst doen, weet hij zijn favoriete prooidieren uit schuilhoeken en vraatgangen te verschalken.
Hij eet ook zaden en bessen en landt wel vaker in tuinen op zoek naar hazelnoten, pindakaas of vet [vetbollen]. Het gebeurt ook vaak dat hij tijdens wintermaanden een gat in een boom hakt om er een dennenappel in vast te klemmen [spechtensmidse]. Op deze manier heeft hij lange tijd een voorraad aan naaldboomzaden.
Het wijfje legt de 3 tot 8 zuiver witte, glanzende eieren in een met losse spaanders beklede nestkamer en broedt deze hoofdzakelijk alleen in circa 16 dagen uit. Beide ouders voeren hun kroost met insecten uit de snavel. Na circa 3 weken vliegen de jongen het nest uit, maar zelfs nadat ze de ouderlijke woning hebben verlaten, blijven de kleintjes nog om voedsel bedelen en dat lukt ook nog gedurende 8 tot 14 dagen. Als er te weinig rupsen en larven voorradig zijn, hakt de grote bonte specht wel eens nestkasten open om pasgeboren jonge meesjes aan de jongen te voeren. Grootste vijand van de jongen is de sperwer.
Tijdens de vlucht voert de grote bonte specht snelle springerige bewegingen uit, diep golvend met korte reeksen snorrende vleugelslagen.
De grote bonte specht gaat op een vast tijdstip slapen dat afhankelijk is van de lengte van de dag. De tijd tussen het verdwijnen in zijn slaaphol bij het invallen van de duisternis en het ontwaken is telkens even lang. Hij zet zich ook niet neer, maar hangt zich tegen de binnenwand, juist onder het vlieggat. Dan zet hij zijn veren op en steekt zijn kop onder zijn vleugels en slaapt tot het ochtendgloren. Bij het eerste daglicht steekt hij voorzichtig zijn kop uit het vlieggat en verkent hij geruime tijd eerst de omgeving. Als alles veilig lijkt, klimt hij uit het hol, maakt dan zeer uitgebreid zijn ochtendtoilet en vliegt dan luid roepend zijn gebied in.
In het filmfragmentje zie je hoe een jong wordt gevoerd.
2011 is door de Verenigde Naties uitgeroepen tot Internationaal Jaar van het Bos
De doelstellingen zijn bewustwording, duurzaam bosbeheer, uitbreiding van het bosoppervlak en een goede samenwerking tussen verschillende regionale, landelijke en wereldwijde organisaties.
Een bos is een belangrijk ecosysteem, momenteel misschien zelfs één van de belangrijkste op aarde. Zonder bossen zou er voor mens en dier geen leven mogelijk zijn.
Een vogelvriendelijk bos, bestaande uit inheemse soorten, huisvest 10-tallen vogelsoorten.
De voortplantingscyclus van de inheemse vogels, insecten, bomen en planten hebben zich in de loop van de evolutie afgestemd op ons klimaat en op elkaar. Dit verklaart waarom er bv. in de nabije omgeving van een Amerikaanse eik een uitheemse soort tot 20 keer minder insectensoorten voorkomen dan rond een zomereik, die wel inheems is.
De uitheemse bomen vormen hierdoor een zwakke schakel in de voedselketen.
Inheemse bomen zijn eveneens minder dan uitheemse bomen vatbaar voor ziektes.
Hoewel ziektes vaak ongewenst zijn, zijn daarentegen in een vogelvriendelijk bos dode bomen van cruciaal belang.
Spechten hakken nestholtes uit in de stammen waar later mezen, spreeuwen en boomklevers, maar ook eekhoorns, boommarters, uilen en vleermuizen in nestelen of overwinteren.
Dood hout biedt een grote ecologische meerwaarde aan een bos.
Meer dan 2 000 soorten ongewervelde dieren waaronder pissebedden, oorwormen, slakken, miljoenenpoten, springstaartjes en mieren leven tijdens een of meerdere stadia in stronken en afgebroken takken. Ze lokken op hun beurt vele kleine roofdieren, zoals loopkevers, spinnen, duizendpoten en hooiwagens. Vogels vinden op die manier een gigantisch buffet in de omgeving van dood hout.
Rijkelijk gevarieerd menu
Natuurlijk overleven niet alle vogelsoorten op insecten.
Een vogelvriendelijk bos voorziet eveneens een variatie aan bessen, zaden en noten. Deze zijn vooral tijdens de wintermaanden van levensbelang voor standvogels zoals goudhaan of zwarte mees. In ruil daarvoor zorgen sommige vogels voor de verspreiding van zaden. Een vergeten voedselvoorraad optimaal ondergestopt in de strooisellaag of onverteerde zaden die met de uitwerpselen in een dankbaar hoopje humus belanden, blijken later klaar om te kiemen. Niet alleen de aanwezige boomsoorten maar ook de structuur van het bos bepaalt de soortenrijkdom.
Zo verkiezen de nachtegaal en andere kleine zangvogels zoals de fitis jonge bomen en struikgewas om voedsel te zoeken en te schuilen.
Spechten, boomkruipers en boomklevers onderzoeken liever de dikke stammen van oude bomen. Een havik vertoeft in bomen met een open aanvliegroute en een houtsnip schuilt in bossen met een dichte onderbegroeiing.
Verder vormen open plekken en zomende bosranden kleine eilandjes van licht en warmte.
De weinige zonnestralen die toch tot de bosbodem kunnen doordringen, zorgen ervoor dat zaden kiemen, struiken weelderig bloeien en bessen rijpen. Zowel de warmte als de nectarrijke bloemen trekken insecten aan waardoor vogels op deze plekken weer nieuwe voedselbronnen ontdekken.
Bosvogelambassadeur
Tot 05/12/10 kan iedereen zijn stem uitbrengen op de vogel die volgens hem/haar in 2011 de rijkdom van onze inheemse bossen kan symboliseren.
Vogelbescherming Vlaanderen maakte alvast een selectie van 12 soorten die hiervoor in aanmerking komen.
Tijdens de slothappening van de Week van het Bos op 17/10/10 zet Vogelbescherming Vlaanderen deze soorten in de kijker.
Surf alvast naar www.vogelvanhetjaar.bemaak van nabij kennis met de genomineerde vogelsoorten en breng online je stem uit.
Wie niet in de mogelijkheid verkeert digitaal te stemmen, kan de flyer aanvragen door een briefje te schrijven naar Vogelbescherming Vlaanderen Vogel van het Jaar Schuttershof 14 9100 Sint-Niklaas.
Wie vóór 05/12/10 stemt, maakt kans op één van de vele prachtige prijzen!
Fotos vanMonique & Luc Bogaerts: het bos gehuld in prachtige herfstkleuren.
Inzetten op duurzaamheid om de biodiversiteit te handhaven
Bronnen: MO: kritische beschouwingen van Duitse bioloog, ecoloog en econoom Joachim Spangenberg / 10 jaar National Geographic Nederland-België / Agentschap voor Natuur en Bos
De soortenrijkdom op aarde gaat schrikbarend achteruit. Dat heeft een directe impact op de menselijke leefomgeving. Om het verlies aan biodiversiteit tegen 2010 drastisch af te remmen, lanceerde de Internationale Unie voor Natuurbehoud 10 jaar geleden de campagne Countdown 2010.
Europa wilde het verlies zelfs helemaal een halt toe roepen. Ambitieus, maar het is niet gelukt: 1 op 5 zoogdieren, 1 op 3 amfibieën en 1 op 7 vogels zijn uitgestorven of met uitsterven bedreigd.
Het recente rapport Global Biodiversity Outlook toont hoe ernstig de situatie is en hoe ingrijpend de impact is van ondoordachte wijzigingen in ecosystemen:
·de verdere ontbossing van de Amazone die door bosbranden, droogtes en verandering in weerpatronen voor een grondige omslag in de ecosystemen en het klimaat kan zorgen;
·de toename van fosfaten en nitraten in zoetwaterreservoirs, veroorzaakt door overvloedige stromen afvalwater en bemesting uit de landbouw;
·de koraalriffen die dreigen af te sterven door verzuring van de oceanen. Ze vormen op zich een ecologisch en economisch systeem waar honderden miljoenen mensen van afhangen voor hun overleven en zijn een buffer tegen orkanen en overstromingen.
We beseffen maar niet hoe afhankelijk we zijn van wat de natuur en de ecosystemen ons geven.
Van 18 tot 29 oktober verzamelen wereldleiders in het Japanse Nagoya om het verlies van biodiversiteit aan te pakken. Heel wat milieu-economen pleiten ervoor een prijskaartje te plakken op de natuur. Ze gaan ervan uit dat een hoge prijs automatisch leidt tot een betere bescherming, een gevaarlijke benadering volgens Joachim Spangenberg.
De grootste bedreiging voor biodiversiteit is menselijke dwaasheid. Als we ons echt zouden realiseren dat biodiversiteit de basis is van ons overleven, dan zouden we wel om aandacht schreeuwen. De manier waarop mensen met het landschap omgaan overmatig gebruik van ecosystemen en een steeds verdergaande fragmentering ervan is de belangrijkste drijvende kracht achter het verlies van biodiversiteit. Sommige soorten hebben en minimum aan habitat nodig om zich te kunnen voortplanten. Een andere factor is de invasie van vreemde soorten, die lokale soorten overwoekeren. Vrijhandel brengt die soorten binnen en ondermijnt de basis van het leven in de eigen streek.
Politici laten hun beslissingen beïnvloeden door economische overwegingen, maar alleen als het gaat over reële markten. Milieu-economen willen biodiversiteit een prijs, een economische waarde toekennen omdat ze denken dat die dan beter zal worden beschermd, hetzij door de markt, hetzij door het beleid. Biodiversiteit hoort niet in het rijtje van de zaken waarop je een prijs kan zetten. Als je iets op de markt wil brengen, moet je de prijs bepalen. Daarvoor heb je een maateenheid en een meetinstrument nodig, maar biodiversiteit is niet aangepast aan de instrumenten en methodes van de markt. Het is als de lengte van een liter water willen bepalen. Biodiversiteit heeft een waardigheid, een intrinsieke, unieke en onverhandelbare waarde. Wat in Nagoya voorligt is strengere doelstellingen formuleren om tegen 2020 het verlies te stabiliseren en vervolgens aan herstel en revitalisering werken. De conferentie zal zich ook buigen over de studie Economie van ecosystemen en biodiversiteit, een initiatief van het VN-Milieuprogramma.
Mijn vrees is dat in de bespreking van die studie teveel de nadruk zal liggen op de ecosysteemdiensten en de utilitaire waarde van de natuur
10 jaar Nederlandstalige editie van National Geographic
De afgelopen 10 jaar is een bont palet van onderwerpen aan bod gekomen. Er werd overeenkomstig de missie inspiring people to care about the planet ruim aandacht besteed aan de pracht en veelzijdigheid van onze kwetsbare aarde, zonder voorbij te gaan aan de vele bedreigingen waaraan ze bloot staat.
Als rode draad door het jubileumnummer loopt de vraag die werd voorgelegd aan bekende opiniemakers: wat maakt uw wereld groter?
Tien uittreksels uit de citaten:
We moeten ons beter realiseren welke consequenties onze gedragingen hebben voor de planeet die we doorgeven aan de volgende generatie. Dat zal dus vaak inhouden dat we een beetje minder egoïstisch en egocentrisch moeten handelen! [Neelie Kroes 1941 eurocommissaris portefeuille Digitale Agenda]
Als cradle-to-cradle, een biologische manier van produceren waarbij het afval kan worden hergebruikt, meer blijkt te zijn dan een hype en ook het bedrijfsleven bereid is duurzaamheid serieus te nemen, dan zouden we er over 100 jaar beter voor kunnen staan dan ooit. We berokkenen heel wat schade aan de natuur; denk aan de ongebreidelde houtkap en de plastic soup, de enorme concentraties plasticafval in de oceanen; dit soort schade lijkt onherstelbaar... [Wilco van Rooijen 1967 beroepsavonturier]
In de toekomst zal er nog een nauwere band ontstaan tussen mens en technologie. Door alle productieprocessen te verduurzamen en creatief en efficiënt gebruik te maken van onze energiebronnen, zoals dankbare energieleverancier de zon, kunnen we voor onze planeet zorgen ... [Louise O. Fresco 1952 landbouwwetenschapper / universiteitshoogleraar]
Vooral het noordpoolgebied is een fragiel ecosysteem, een barometer van wat er met het klimaat op aarde zal gebeuren. We moeten het dynamisch evenwicht herstellen door gecoördineerde acties te ondernemen. Op het hoogste niveau wordt er te veel gepraat en te weinig gedaan. Ik ondersteun educatieve programmas die zich inzetten voor natuurbehoud ... [Dixie Dansercoer 1962 poolreiziger en avonturier]
We leven vaak gedreven door onscrupuleus winstbejag, absoluut niet in evenwicht met de planeet. De mensen moeten zich bewust worden van de gevaren van het verlies van biodiversiteit en van de vernietiging van ecosystemen. Ik denk dat reizen naar niet-westerse culturen en naar niet of nauwelijks bewoonde gebieden belangrijk is om te beseffen dat onze wereld meer is dan ons dagelijkse, gecultiveerde veilige wereldje vol techniek ... [André Kuipers 1958 medicus / ESA-ruimtevaarder]
Ik heb vertrouwen in de menselijke vindingrijkheid en geloof dat alternatieve energie en energiebesparende technieken er zeker zullen komen, waardoor heel wat problemen zullen worden opgelost. We moeten de kinderen aan de hand van educatieve pakketten dichter bij de natuur brengen. Hoe kunnen ze in onze planeet geïnteresseerd zijn als ze zo weinig contact hebben met de natuur? [Frans B.M. de Waal 1948 hoogleraar psychologie]
Veel pessimisme over de toekomst gaat uit van bestaande technologische kennis en bestaande gedragspatronen. Ik denk dat we beide kunnen veranderen, waarbij technologie misschien wel de makkelijkste van de twee is. Bewustwording kan ontstaan op basis van een open, intelligent debat. Meningsvorming moet door de media zodanig worden gestimuleerd dat hoofd- en bijzaken kunnen worden gescheiden [Robber Dijkgraaf 1960 mathematische fysicus / universiteitshoogleraar]
Ik geloof in Europa: dankzij de Europese gedachte leven wij nu al meer dan 60 jaar in vrede.
Ik heb een rotsvast vertrouwen in de ontwikkeling van de technologie. Mensen komen langzaam tot het bewustzijn dat het zo niet verder kan en dat we flink moeten investeren in hernieuwbare energie. Het is daarom noodzakelijk technische oplossingen te vinden die het mogelijk maken dat we onze levensstandaard kunnen behouden, zonder dat die belastend zijn voor de wereld. We moeten daarom blijven innoveren en exploreren, gezamenlijk en zodanig dat de resultaten ervan voor iedereen op deze wereld beschikbaar zijn. Wij moeten ervoor zorgen dat alle kinderen, waar ze ook ter wereld wonen, dezelfde kansen krijgen. We kunnen de armoede op deze wereld alleen maar oplossen door te investeren in betere ontplooiingsmogelijkheden voor de jeugd, waarbij onderwijs essentieel is [Frank De Winne 1961 ingenieur en luchtmachtpiloot / ESA-ruimtevaarder]
De aarde is het probleem niet. Zij kan prima zonder de mens, dat met een klein beetje rede begaafde wezen, wiens overlevingshorizon is ingesteld op één enkele generatie. De natuur is niet buiten ons. De wereld wordt elke dag iets kleiner, in figuurlijke zin. Er komt een moment dat tot ons allemaal doordringt dat het beschermen van leven en biodiversiteit geen luxe of een nobel tijdverdrijf voor een handjevol gedrevenen is, maar gelijkstaat aan de zorg voor onszelf. Ik zie de meest spectaculaire uithoeken van de planeet, terwijl ik aan het werk ben. Op al die reizen nam mijn vastberadenheid alleen maar toe: die aarde geven we niet op, we geven haar door [Johan van de Gronden 1963 filosoof / directeur van het Wereld Natuur Fonds Nederland]
Binnen 100 jaar zullen we van onze verslaving aan fossiele brandstoffen moeten genezen zijn. Daarvoor komen technische oplossingen. Het echte probleem is de bedrading in ons hoofd: we hebben ons gedrag niet bijtijds aangepast aan de gevolgen van waartoe wij in staat zijn. We kunnen de planeet ecologisch verwoesten, we kunnen onze medemens militair vernietigen. We zijn als geëvolueerde diersoort in staat voor 2 tot 3 miljard mensen op aarde het leven aangenaam te maken, maar om dat te bereiken hebben we een sociaal mechanisme nodig dat nu ontbreekt [Vincent Icke 1946 hoogleraar theoretische sterrenkunde / beeldend kunstenaar en grafisch ontwerper]
Week van het Bos in teken van biodiversiteit
Vlaanderen heeft er 3 nieuwe bosreservaten bij. Het gaat over een gedeelte van het Zoerselbos in Zoersel, het Zwarte Leen in Ieper en een uitbreiding van het bosreservaat J. Zwanepoel in het Zoniënwoud in Hoeilaart en Sint-Genesius-Rode. Daarmee overschrijden de 64 bosreservaten die Vlaanderen nu telt de kaap van 3 000 hectare of 2 % van de hele bosoppervlakte. Dat lijkt niet veel, maar daarmee moet Vlaanderen in Europa alleen Finland en Zweden laten voorgaan.
In bosreservaten ligt de klemtoon op het toelaten van natuurlijke processen of het behoud van bijzondere bostypes. Er worden geen bomen meer gekapt of geplant en de natuur kan er volledig haar gang gaan. Net zoals in oerbossen kunnen bomen verouderen en afsterven.
In hun plaats schieten nieuwe bomen en struiken op. Het dood hout blijft liggen in het bos en vormt een geschikte biotoop voor onder andere paddenstoelen, insecten en mossen. Daartoe behoren ook zeer kieskeurige soorten die alleen kunnen leven in vermolmd hout van dikke boomstammen, die jaren nodig hebben om te verteren.
Bosreservaten hebben ook een zeer belangrijke wetenschappelijke functie. Het zijn gebieden voor onderzoek naar natuurlijke processen in bosecosystemen. Aangezien onbeheerde oude bossen in gans West-Europa zeer zeldzaam zijn, kunnen de Vlaamse bosreservaten ook een belangrijke bijdrage leveren aan wetenschappelijk onderzoek op internationaal niveau.
Wie meer informatie wenst, kan volgende weblinks raadplegen:
Het waterhoentje is een bekende vogel die in vrijwel geheel Europa in de buurt van met riet begroeide sloten, vaarten, vijvers en andere niet al te grote wateren broedt.
Het waterhoentje heeft een hoofdzakelijk donkerbruin en zwart verenkleed met witte onderstaart; een leigrijze kop met rood oog, rode bles [voorhoofdschild] en helderrode snavel met gele punt. De onderkant is leigrijs en opzij vertoont het verenpak een diagonale witte flankstreep. De groene poten zijn voorzien van zeer lange en slanke tenen met scherpe nagels.
Kleine groepjes bewegen zich langzaam voort over vochtige weilanden en rennen bij de minste verstoring weg om dekking te zoeken in de oevervegetatie; na een lange aanloop vliegen ze soms laag met fladderende vleugels en bengelde poten over het territorium. Ze zijn aardig behendig om in bomen of dicht struikgewas te klimmen.
De zeer gevarieerde samenstelling van het menu weerspiegelt de habitat: scheuten, zaden, knoppen en bessen van waterplanten, waterkevers, slakken, kikkervisjes, jonge vis, eendeneieren, wormen, spinnen, hooiwagens, eendagsvliegen en bijna al het andere eetbare dat op de oever kan worden bijeengescharreld.
Bij de balts, begin maart, worden de witte flankstrepen en witte velden aan weerszijden van de opgeheven wipstaart in kort verende beweginkjes getoond, zowel op het water als op het land. De witte reflectoren benut het mannetje om het vrouwtje te imponeren, maar ook als een volg-mij-signaal voor de jongen. Zwemt met de kop naar voren ritmisch bewegend met staart en vleugelpunten hoger dan de rug. Vaak kennen mannetje en vrouwtje elkaar nog van vorig seizoen. Als de avances aanslaan, wordt er woest en hartstochtelijk over het water achter elkaar gerend.
De rode neus als statussymbool
Tijdens de voedseltochtjes tussen de weelderig begroeide oevers helpen de felgekleurde snoetjes snel de jongen te lokaliseren. Eenmaal volwassen is de rode bles het statussymbool. Het hele jaar door leveren de vogels territoriumgevechten; s zomers rond het nest en s winters in de groepjes die ze in plassen en sloten met wintergasten uit Scandinavië vormen. Daarbij geldt een sociale rangorde. De mannetjes zijn hoger in rang dan de iets kleinere vrouwtjes en grotere blessen hebben overwicht over kleinere.
Net zoals de meerkoet is het waterhoentje een agressieve territoriumverdediger en grensgeschillen leiden dan vaak tot wederzijds pikken en uitdelen van trappen. Zijn tenen zijn bijzonder lang en stellen hem door de gewichtsverdeling in staat over drijfplanten te lopen. Het waterhoentje heeft geen zwemvliezen, wellicht de reden waarom het zo moeizaam lijkt te zwemmen. Bij onraad blijft de vogel bewegingloos onder water met alleen de snavel boven het wateroppervlak.
Het nest is een tussen oeverplanten gebouwd ondiepe kom van fijne plantenstengels en bladeren in de beplanting van laag riet, dat meestal op het land ligt of op het water drijft daar waar een overhangende tak het water van een beek of vijver raakt.
In het nest worden 5 tot 10 lichtbruine eieren met fijne roodachtige tot bruine spikkels gelegd. Het kan wel 20 eieren bevatten, die dan van verscheidene wijfjes afkomstig zijn. Ze komen uit na 21 tot 22 dagen. De jongen worden 40 tot 50 dagen met grote zorg en gevoeligheid grootgebracht voordat ze kunnen vliegen. Gewoonlijk volgt nog een tweede broedsel, waarvan de kuikens soms door de oudere broertjes en zusjes worden gevoerd.
In het Nederlandse regeerakkoord wordt gesteld dat de afspraak over natuurherstel in de Westerschelde, het ontpolderen van de Hedwigepolder, wordt heroverwogen.
Daarmee komt de Nederlandse regering (nog maar eens) terug op een besluit dat is goedgekeurd door de eerste en de tweede kamer en vastgelegd in een internationaal verdrag met Vlaanderen.
De afgelopen jaren is keer op keer gebleken dat Nederland niet onder deze voor de natuur cruciale afspraak uit kan en dat alternatieven voor effectief natuurherstel ontbreken. De natuur van de Westerschelde is immers zwaar aangetast door de opeenvolgende inpolderingen en vaargeulverruimingen en wacht al jaren op een positieve impuls om zo haar natuurlijk systeem te kunnen herstellen.
De reactie van Vlaams Minister-president Kris Peeters was alvast duidelijk: Er is een verdrag tussen Vlaanderen en Nederland, waarvan ik uitga dat het wordt uitgevoerd. We rekenen op een correcte en vlotte samenwerking met de nieuwe Nederlandse regering.
Bron: persbericht Natuurpunt
Eerder verschenen artikel op deze weblog: Ecologie en economie verzoenen, een evenwichtsoefening [11/10/09]
De oeverzwaluw, de kleinste telg uit de zwaluwenfamilie, dankt zijn naam aan zijn gewoonte 60 tot 90 cm lange horizontale tunnels in afgekalfde zanderige oeverkanten, in steile afgravingen van oude of nog gebruikte zandgroeven of in loodrechte leemwanden uit te graven, die hij aan het eind vergroot tot een nestkamer. Deze woonruimte wordt gevoerd met strootjes, pluizen, worteldraadjes en donsveertjes. Al deze inspannende graafwerken worden uitgevoerd met de snavel en de pootjes. Mannetje en vrouwtje werken noest samen en soms is de nestpijp na 3 dagen al klaar.
De vogel broedt in kolonies waarbij de nesten vaak in rijen naast elkaar worden gebouwd.
Het gebeurt vaker dat oeverzwaluwen nestelen in kunstmatige omgevingen, zoals zandontginningen op bouwwerven, ontgrondingen of grote bouwputten.
Wil men zelf in nestwanden voorzien om oeverzwaluwen broedplaatsen aan te bieden, dan kan een steile wand in leem of zand van ongeveer 1 m hoogte op een bouwterrein al volstaan, zolang in de buurt niet wordt gewerkt tijdens de broedperiode.
De aanwezigheid van een waterplas aan de voet van de wand kan de toegankelijkheid voor mensen en vijanden verminderen en het veiligheidsgevoel voor de vogels verhogen.
Die verticale wanden moeten jaarlijks recht worden afgestoken om de wand vrij te houden van vegetatie, want een begroeide wand wordt niet gebruikt door de vogels.
Natuurlijke broedwanden in oevers kunnen door erosie afkalven. Met het afsteken, bekom je eenzelfde resultaat; een gunstige nestlocatie. De nestingang is bij voorkeur gericht naar het zuiden of het oosten. Een noordelijke oriëntatie is wegens koude minder geschikt en een westelijke oriëntatie is meer onderhevig aan erosie door wind en regen.
Veilig verborgen voor roofdieren brengt de oeverzwaluw zijn jongen groot in de nestpijp. Daarbinnen heerst een constante temperatuur van 10°C. In het begin blijven de jonge zwaluwen in de komvormige nestkamer, maar later, eenmaal ze in de veren zitten, komen ze naar de nestingang om door hun ouders te worden gevoerd.
Het legsel bestaat uit 4 tot 5 spierwitte eitjes; beide ouders broeden ze uit gedurende 12 tot 16 dagen. Na circa 19 dagen vliegen de jongen uit.
Oeverzwaluwen behoren tot de eerste trekvogels die in het voorjaar terugkeren. De eerste kunnen al in maart arriveren, vaak als er nog [natte] sneeuw ligt. Ze verzamelen zich boven meren en waterreservoirs waar ze insecten [muggen bv.] zoeken, maar sommige zullen door voedselgebrek omkomen.
In september trekken de oeverzwaluwen naar equatoriaal West-Afrika.
Voordat ze vertrekken, verzamelen ze zich bij duizenden op gemeenschappelijke roestplaatsen. Samen met boerenzwaluwen betrekken ze ook massaal bevolkte slaapplaatsen die zich in rietvelden bevinden, maar ook in lisdoddenvelden, maïsvelden, graanakkers, lage struiken, griendhoutcomplexen of vegetaties met ruigtekruiden.
Kenmerkend voor het verenpak is de muisbruine bovenkant en de bruine vleugels; de vaalwitte onderzijde met een bruine borstband.
De oeverzwaluw vangt meestal laagvliegend met veelvuldige bochten en zwenkingen insecten in de vlucht, vaak rakelings scherend langs het wateroppervlak. Groepen vliegen vaak hoog boven de kolonie waarbij de korte, droge kwetterende vluchtroep te horen is, vooral als een vijand zoals de boomvalk in de buurt is. Oeverzwaluwen zitten vaak op draden, in dode bomen of op rietstengels, soms op de vlakke grond of op kiezelbanken.
Deze kleine beweeglijke zwaluw heeft een scherp gevorkte staart en vleugels met een brede basis met smallere punten die naar achter wijzen. De kleine stuntvlieger haalt maximaal een lengte van 12 cm en heeft een spanwijdte die varieert van 26 tot 29 cm en een gewicht dat schommelt van 13 tot 14 g.
Half september werd in 10 Antwerpse forten simultaan onderzoek gedaan naar zwermgedrag van vleermuizen. Waar deze forten al jaren bekend staan als internationaal belangrijke plaatsen voor overwinterende vleermuizen, werd nu ook aangetoond dat de bedreigde dieren de forten in het najaar gebruiken als zwermplaats.
Tot nu spitste het onderzoek in de Antwerpse fortengordel zich vrijwel enkel toe op de opvolging van winterslapende dieren. Vleermuizen gebruiken de vestigingswerken niet uitsluitend als overwinteringplaats, maar ook als zomerverblijf, foerageerplaats, rustplaats tijdens vlieg- of trekroute of als zwermplaats.
Tijdens het zwermen verkennen de vleermuizen het winterverblijf. Er wordt dan tevens gebaltst en gepaard, wat van levensbelang is voor het voortbestaan van de populaties.
De vleermuizenwerkgroep van Natuurpunt vzw stelde een onderzoek in naar de functie van een 10-tal forten. Met speciale mistnetten werden zwermende vleermuizen gevangen en na het noteren van de nodige gegevens ongedeerd weer vrijgelaten.
De resultaten waren verrassend. Er werden in het totaal bijna 600 zwervende vleermuizen gevangen, verdeeld over 8 soorten.
De bekendste vleermuisforten [Oelegem, Borsbeek, Steendorp, ] telden aanzienlijke aantallen, maar ook kleinere forten [Kapellen, Duffel, ] bleken belangrijke zwermplaatsen.
In deze forten werd overigens voor het eerst de zeldzame en ernstig bedreigde ingekorven vleermuis [wimpervleermuis] aangetroffen. Voor sommige soorten overstegen de populaties zwermende vleermuizen zelfs de aantallen overwinterende vleermuizen.
Verder werd vastgesteld dat de zwermlocaties vaak worden aangetroffen in de meer tochtige ruimten van het fort, terwijl de warmere plaatsen eerder als overwinteringplaats de voorkeur genieten.
De ingezamelde zwermgegevens zijn erg nuttig om voor bedreigde diersoorten gepaste beschermingsmaatregelen te treffen; ze geven onder meer aan waar en wanneer rondleidingen of verbouwingen wel of niet toegelaten of wenselijk zijn, waar er mag worden verlicht of niet.
Enkel op die manier kunnen de vleermuizen in hun Antwerpse fortenbolwerk met een gerust hart de toekomst tegemoet zien.
Men onderscheidt 2 grote families in onze vleermuizenfauna.
Hoefijzerneuzen danken hun naam aan hun neusblad, een vaak grillig gevormd aanhangsel op de neus dat uit drie hoefijzervormige lappen bestaat. Voor de echolocatie stoten ze ultrasone geluiden [buiten het menselijk gehoorbereik] uit via de neus. De neusgaten zijn trechtervormig en geschikt om het geluid in een bepaalde richting te sturen. Hun oren, die ze onafhankelijk van elkaar kunnen bewegen, hebben een brede basis en zijn spits toelopend naar boven toe. Hun staart is vrij kort en volledig opgenomen in de staartvlieghuid en lijkt zo één geheel te vormen met de vleugels.
De gladneuzen vormen een familie van kleinere vleermuizen die geen neusuitsteeksels hebben en helemaal geen staart. Zij stoten hun sonarpulsen uit via de mond.
Om in het donker de weg te vinden en op prooien te jagen, hebben vleermuizen een uiterst gesofisticeerd sonarsysteem ontwikkeld. Via hun strottenhoofd genereren ze korte geluidspulsen welke via mond of neus worden uitgestoten. De echo van deze pulsen wordt via de oren opgevangen en in de hersenen verwerkt tot een beeld van de omgeving. Dit beeld ontstaat dus niet uit visuele waarnemingen, maar wordt opgebouwd op basis van akoestische gegevens. Het geluidsbeeld moet de vleermuis alle mogelijke informatie verschaffen over zijn omgeving.
De wimpervleermuis
Deze middelgrote vleermuis [gladneus] met een spanwijdte van 22 tot 24.5 cm en een gewicht tussen 7 en 15 g heeft een lange losse vacht, die een warrige indruk maakt.
De rugharen zijn driekleurig: aan de basis grijs; het midden is strogeel en de punten zijn opvallend roestbruin tot vosrood; de buik is gelig grijs. De snuit is roodbruin en hun oren en vlieghuid zijn donker grijs tot bruin. Bovenop de vrije rand van de staartvlieghuid hebben ze enkele korte uit de rand stekende gebogen haartjes wimpers, vanwaar ook de naam wimpervleermuis.
s Zomers verblijven ze, in tegenstelling tot de meeste vleermuizen die de totale duisternis verkiezen, op schemerige, warme [25 tot 30°C] zolders, waar ze aan zolderbalken of in de nok hangen.
Tijdens de winter vestigen ze zich in vochtige grotten, groeven en kelders met een temperatuur tussen 6 en 9°C, zelden lager. Doorgaans hangen ze alleen, maar soms ook in groepjes aan plafond, muren of in spleten. De winterslaap begint in oktober en eindigt in april, soms pas in mei.
Reeds in hun eerste levensjaar kunnen vrouwtjes paren. De paartijd begint in de herfst net vóór de winterslaap. De mannetjes lokken de vrouwtjes met en speciale roep, waarna ze paren. Het sperma van de mannetjes wordt opgeslagen in de baarmoeder. De bevruchting zelf gebeurt pas nà de winterslaap. Tijdens de winter hebben de vrouwtjes immers niet genoeg energie om een jong te laten groeien in hun buik.
Rond mei worden de kraamkolonies gevormd, die vaak worden gedeeld met hoefijzerneuzen. Vanaf midden/eind juni tot juli worden de jongen geboren en als ze 4 weken oud zijn kunnen ze op eigen vleugels rondfladderen.
Zon uur na zonsondergang vliegen wimpervleermuizen volgens vaste vliegroutes naar hun jachtgebied. De vliegroutes tussen verblijfplaats en jachtdomein liggen zoveel mogelijk langs lijnvormige structuren in het landschap zoals bomenrijen, heggen, singels en overhangende oeverbegroeiing. Het jachtgebied bestaat uit kleinschalig bosrijk landschap, nabij boerderijen [stallen], kerken, abdijen en parken.
Ingekorven vleermuizen jagen op een hoogte van 1 tot 5 m langs bosranden of boven water.
Ze voeden zich hoofdzakelijk met tweevleugeligen en daarbij gaat hun voorkeur uit naar overdag actieve vliegen en muggen: daarnaast eten ze ook nachtvlinders, rupsen en spinnen.
De naam rietgors is tegenwoordig minder terecht dan vroeger, aangezien hij de laatste tijd zijn woongebied van rietlanden heeft uitgebreid met drogere plaatsen, zoals graanvelden en zelfs heidegebieden. De mannetjesrietgors lijkt net op een mus met een gitzwarte kop en een witte kraag.
De rietgors is een warm gekleurde vogel met roodbruine en zwart doorstreepte bovendelen, rossige voorvleugels en witte buitenste staartpennen. Kenmerkend zijn de opvallend zwarte kop en wangen, witte halsband en zwarte baardstreep; er komen nog lichte strepen voor boven het oog [vale oogring] en onder de wang. De onderkant is wittig gestreept wittig en de poten zijn flets roodbruin gekleurd. De stevige snavel heeft een kleinere bovenhelft die netjes past in een diepere, bredere onderhelft, voorzien van een opmerkelijk gekartelde snijrand.
De rietgors houdt van gemengde oevers met zeggen, lisdodden en kattenstaart begroeid met riet. Wilgen langs rivieren en kanalen of langs ondergelopen afgravingen vormen ook een acceptabele habitat. In sommige gebieden kunnen rietgorzen broeden op natte plekken op hoger gelegen heuvels, met biezen en hoge graspollen.
s Winters blijven rietgorzen dicht bij natte plekken, maar foerageren ook wel op stoppelvelden, wat verder weg. Ze komen in tuinen ook geregeld in gezelschap van grauwe en geelgorzen, vinken en mussen.
Ze pikken het meeste voedsel op van de grond, vaak tussen de stengels en de takken van struiken en hoge moerasplanten, vaak ook op open weiland nabij water.
Ze eten vooral zaden en knoppen, maar s zomers jagen ze ook veel op insecten, larven en spinnen.
Mannetjes zingen herhaaldelijk hun korte, jengelende zang vanaf lage zangposten in het voorjaar en de in de zomer. De typische rietgorszang is een korte reeks afzonderlijke noten gevolgd door een triller.
Zich vastklemmend aan een rietstengel laat de vogel zijn tsjilpende zang horen. Hierbij knikt hij af en toe met de staart en zijn vleugels, voordat hij in een onregelmatige golvende vlucht naar een volgende pol riet vliegt.
Favoriete nestelplaatsen blijven rietkragen en moerassen, waar het wijfje goed verborgen in een biezen- of zeggenpol of tussen dichte vegetatie aan de voet van een struik het nest bouwt. In het komvormige nest van gras en mos, gevoerd met heel fijn gras, rietpluimen, pluisjes en haar worden de 4 tot 5 bruinzwarte gevlekte en gestreepte eitjes 13 dagen bebroed; de jongen vliegen uit als ze 10 tot 12 dagen oud zijn.
Het vogeltje wordt maximaal 15 tot 16.5 cm groot, haalt een spanwijdte die varieert tussen 21 en 26 cm en een gewicht dat schommelt tussen 15 en 22 g.
Rietvogels spotten
Na de rechttrekking van de Schelde tussen Wetteren en Schellebelle verlandde de oorspronkelijke bedding van de Schelde vrij snel. Een aantal jaar later werden er Canadese populieren aangeplant. In de jaren 90 kon Natuurpunt het grootste deel van de oude Scheldemeander aankopen en al snel ontwikkelde er zich een moeras met ruigtes en een stevige rietkraag. De afwisseling van ruigte, natte stukken, dikke rietkragen en wilgenstruiken trekt heel wat typische rietvogels aan zoals blauwborst, bruine kiekendief, rietgors, waterral en bosrietzanger aan. Tijdens de winter vormt het geregeld de slaapplaats van blauwe kiekendief, smelleken, groepen rietgorzen en waterpiepers. In de plasjes langs de oude Schelde treft men geregeld steltlopers en meeuwen aan.
De Oude Schelde is heel moeilijk te betreden en gelukkig maar, want broedende rietvogels zijn zeer kwetsbaar voor verstoring.
De kleine zangvogel die tegenwoordig in onze streken een zeldzame verschijning is, vertoont sterke gelijkenissen met de nauw verwante roodborsttapuit.
Het verenkleed heeft een donkerbruine bovenzijde; de borst is abrikooskleurig, de buik vaalgeel; kenmerkend zijn de witte driehoekige vlekjes aan de zijkanten van de korte staart; een opvallende witte wenkbrauwstreep, bijna zwarte wangen en een oranjewitte keel.
Het vogeltje haalt een lichaamslengte van 12.5 cm; de spanwijdte varieert tussen 21 en 24 cm en het gewicht schommelt tussen 16 en 24 g.
Als broedbiotoop verkiest het vogeltje kruidenrijke vegetaties met geringe begroeiing van struiken en bomen, waardoor die in onze regionen aangewezen is op vochtige duinenvalleien, kruidenrijke gras- en hooilanden, braakliggende terreintjes, jonge naaldboomplantages of open kapvlakten die rijk zijn aan insectenleven.
De doortrek van de zomergast vindt plaats tussen mei en september, waarbij men hem vaak in de buurt van ruige terreinen en rietland aantreft. Het overwinteringgebied ligt ten zuiden van de Sahara en in tropisch Oost-Afrika.
Belangrijk in hun leefgebied is een voldoende bodembegroeiing, een goed ontwikkelde kruidlaag [akkerdistel, ridderzuring en schermbloemigen] om het nest in te verstoppen.
Er moeten ook voldoende hoge uitkijkposten, zoals bomen of weipalen, aanwezig zijn.
Zittend op deze uitkijkposten wordt de omgeving afgespeurd naar insecten. Het paapje kijkt van bovenaf uit en duikt naar de grond om insecten en wormen te vangen; ook sommige zaden en bessen vallen in de smaak.
De uitkijkposten worden door het mannetje eveneens gebruikt om al zingend het territorium af te bakenen. Tijdens het broedseizoen vertonen beide vogels vaak een opmerkelijk gezamenlijk gedrag; mannetje en vrouwtje zijn voortdurend in elkaars nabijheid.
Het nest is van mos en gras gemaakt en ligt zorgvuldig onder dichte grassprieten en varens verborgen, vaak in perceelsranden, bermen, greppels en slootranden.
In mei legt het wijfje 5 tot 7 lichtblauwe eitjes met fijn roodachtige spikkels. Deze komen na 2 weken uit en 14 tot 17 dagen later kunnen de jongen vliegen.
In de streken van de Zuidpool waar de keizerpinguïns [gemiddelde lichaamslengte van 115 cm] huizen, wordt het in de winter nooit warmer dan 20 ° C. In die extreme koude [soms tot 60 ° C] broeden de mannetjes de eieren uit. Hun lichaamsgewicht [schommelend tussen 25 en 45 kg] bestaat uit 1/3 vet [vandaar ook de naam vetgans], dat niet enkel fungeert als isolatielaag, maar tevens als brandstofvoorraad.
Per cm² heeft de keizerpinguïn 12 veren van 4 cm lang. Aan het begin van de veer, dichtbij de huid zitten donsveren, die dienst doen als een wollige vest. Een luchtlaag wordt gevangen gehouden tussen de huid en die donsveertjes, waardoor er een isolatielaag ontstaat.
De zwarte veren op de rug absorberen de zonnewarmte. Het zwart-wit verenpak biedt eveneens een beschutting tegen vijanden. De witte buik is door het felle zonnelicht van onder water niet te zien en de zwarte rug zorgt ervoor dat de pinguïn van bovenaf in het donkere water niet te onderscheiden is.
Vanaf het moment dat de mannetjes de zee verlaten om te gaan broeden in de kolonie totdat ze na de geboorte van het jong terugkeren naar zee, verlopen ongeveer 3 maanden. Al die tijd eet het mannetje niets, waardoor die soms de helft aan gewicht verliest.
Als de keizerpinguïns allemaal arriveren in het begin van de Zuidpoolherfst, herkennen merkwaardig genoeg de partners van vorig jaar elkaar aan hun karakteristiek stemgeluid, te midden van tienduizenden andere pinguïns die ook elkaar lopen te roepen.
De ontmoetingen worden uitbundig gevierd met luidruchtige rituelen. Ruzies om een stukje grond komen in de kolonie niet voor, want keizerpinguïns bouwen geen nesten.
De broedzorg van de mannetjes wordt gevoed door een mysterieuze passie. Eenmaal de jongen geboren, speelt weer het jonge stemgeluid een levensbelangrijke rol. Ouders en jongen moeten elkaar leren herkennen, daar dit een kwestie is van leven of dood. Immers als de ouders terugkeren van zee met een krop vol krill, vis en [pijl]inktvis, moeten ze hun eigen jong in die enorme massa zien terug te vinden.
De jongen, verpakt in een unieke dikke donsmantel, lijken beter toegerust om de kou te trotseren dan hun ouders in hun gladde verenpak. Aanvankelijk is er altijd één van de ouders aanwezig om het jong tegen de kou te beschermen, maar eens het vaker gevoed en groter wordt, zijn beide ouders ver weg op zee om voedsel te vergaren. In die periode zoeken de snel opgroeiende donskuikens elkaars beschutting op om zich op te warmen. Gelukkig zijn in dit barre binnenland weinig vijanden te bekennen en is bewaking dan ook overbodig.
Indrukwekkend zijn de afstanden die keizerpinguïns afleggen van zee naar hun broedkolonie, die soms meer dan 100 km lang zijn. Die afstand lopen de vogels diverse keren per broedseizoen, al glijden ze op rechte stukken ook op hun buiken over de sneeuw.
De eerste keer in het begin van de herfst; na het leggen van het ei wandelen de vrouwtjes terug naar zee om 6 weken later weer terug te komen met voedsel voor hun jong. Deze afstand wordt nog enige malen afgelegd maar in hartje winter blijven de mannetjes alleen achter en broeden ze het ei in ongeveer 64 dagen uit.
Het enige ei ligt op hun voeten en wordt bedekt door een huidplooi van de buik, die in contact staat met een onbehaard stuk huid dat het warm houdt. Nadat het ei is uitgekomen, vormt de afscheiding uit de slokdarm van vader de enige voedselbron van het kuiken.
Als de lente in aantocht is, brokkelt het pakijs af. Dat is ook de reden van de haast waarmee de jongen moeten worden grootgebracht. Ze moeten namelijk hun dons kwijt zijn en echte veren hebben als het pakijs in december onder hun voeten begint te breken. Soms lukt het niet en wordt het spannend, daar de eerste rui op een drijvende schots dient te geschieden. Ook liggen dan de zeeluipaarden op de loer. In volle zee kan ze weinig gebeuren; het zijn geweldige duikers en met hun vlerken vliegen ze onder water met flitsende snelheid.
Penguins from space
De Franse ecologe Stéphanie Jenouvrier voorspelt dat deze fraaie keizerpinguïn waarschijnlijk over honderd jaar nauwelijks nog zal te vinden zijn. Deze conclusie leidt ze af enerzijds uit sinds 1962 verzamelde observatiegegevens van de kolonie keizerpinguïns op Terre Adélie op loopafstand van het Franse onderzoeksstation; anderzijds uit klimaatmodellen van de Verenigde Naties die voorspellen dat het smelten van het ijs de komende jaren zich sneller zal voltrekken. Het aantal broedparen op Terre Adélie zal van 6 000 drastisch slinken tot 400. Voorlopig zijn meer zuidelijk nestelende populaties keizerpinguïns ter hoogte van de Ross-ijszee nog vrij stabiel in aantal, maar ook daar zal de opwarming later haar tol eisen.
Het is de opwarming van het klimaat die het treurige lot van de keizer onder de 18 verschillende pinguïnsoorten bepaalt. Zijn leefgebied smelt onheilspellend snel; bovendien is de keizerpinguïn extreem gevoelig voor temperatuurstijgingen. Immers het uitbroeden van het ei in de Antarctische winter en het grootbrengen van het jong is zon delicaat proces dat de verstoring van het milieu fatale gevolgen heeft.
Britse biologen van de British Antarctic Survey hebben wegens de moeilijke toegankelijkheid via satellietfotos met hoge resolutie 43 kolonies van de keizerpinguïn [200 000 tot 300 000 broedparen] in kaart gebracht, waarbij ze zochten naar gebieden met karakteristieke bruine poepsporen in de meestal sneeuwwitte wereld van de Zuidpool.
Stéphanie Jenouvrier koppelde als eerste demografische informatie over de vogelpopulatie aan gegevens over klimaatverandering. Zij acht het hoogst onwaarschijnlijk dat de keizerpinguïn zich aan de warmere temperatuur op aarde weet aan te passen; de gedragsverandering van de vogel gaat veel langzamer dan de snelheid waarmee de opwarming van de aarde zich voltrekt. De grootste pinguïn wacht volgens haar hetzelfde lot als de reuzenalk [de pinguïn van het noordelijke halfrond] die 150 jaar geleden het loodje legde en de dodo, die ruim 300 jaar geleden op Mauritius voor het laatst werd waargenomen.
Smelten van zee-ijs betekent voor de keizerpinguïn niet alleen het verlies van zijn woongebied, maar het verstoort ook de voedselketen. Onder het ijs groeien algen die worden gegeten door krill [kleine garnaaltjes]. Vissen eten krill en de pinguïns leven van beide diersoorten. Door het smelten van het ijs komen bovendien de net geboren pinguïns al in zee terecht, terwijl hun verenkleed nog niet waterdicht is, waardoor ze sterven.
Weblink
Door gebruik te maken van een klein meetapparaatje bevestigd aan een keizerpinguïn hebben onderzoekers gemeten dat de vogel een diepte kan bereiken van 550 m. Dat is 5 keer zo diep als wat een mens ooit zonder hulp van duikapparatuur zou kunnen overleven. Het is ook veel dieper dan wetenschappers hadden verwacht.
Mocht men achterhalen hoe deze knappe duikers de decompressie omzeilen, zou dat wel eens kunnen bijdragen tot de verbetering van anesthesie technieken of weefselschade ten gevolge van zuurstofgebrek [bij een drenkeling] kunnen helpen voorkomen.
Deze vaak in weideland en in de buurt van boerderijen voorkomend lichtgrijze vogel met zwak gezichtspatroon [ze missen de zwart afgetekende borstrand en vertonen een zwarte wenkbrauwstreep die later grijs wordt], is een jonge witte kwikstaart die al eens nestelt op droge plekjes zoals inbloempotten, in fietstassen, tussen een stapel kisten of houtstronken.
De witte kwikstaarten zijn zeer nauwgezette vogels: iedere lente komen ze op dezelfde dag terug uit hun winterverblijf als het jaar daarvoor, altijd een paar dagen vroeger dan de zwaluw.
Voor de identiteitskaart, gelieve het eerder verschenen artikel [22/05/10: de witte kwikstaart] te raadplegen.
De blauwborstjes, die dichte, moerassige bosjes en rietvelden langs riviertjes verkiezen, hebben ook nog niet het markante kleurrijk verenpak [het opvallend metalige blauw op de keel ontbreekt]. Het verenkleed is licht gekleurd met donkerbruine streeptekening; soms vertoont de donkere borstrand al blauwe spikkels; de roodbruine vlekken aan weerszijden van de staart zijn echter reeds zichtbaar.
Voor de identiteitskaart, gelieve het eerder verschenen artikel [04/06/10: de witster blauwborst] te raadplegen.
Sternen zijn in het algemeen kleiner, slanker, meer gestroomlijnd en hebben langere vleugels en staart dan meeuwen. Van alle sternen is het visdiefje het minst aan de kust gebonden.
In de herfst trekken de visdiefjes naar het zuiden en brengen de winter door langs de westkust van Afrika.
Nabij de zee zijn visdiefjes te vinden langs ondiepe lagunes met zand- of kiezelstrandjes of op droogvallende zand- en kiezelbanken.
In het binnenland zijn ze de afgelopen jaren flink in aantal toegenomen door ondergelopen afgravingen en nieuwe natuurgebieden langs de rivieren te koloniseren.
Karakteristiek zijn de inktzwarte kap, witte wangen en hals en de zwartgepunte felrode scherpe snavel; kenmerkend ook is het lichtgrijze verenpak met enerzijds langwerpige buitenste staartpennen en lange donkere handpennen, anderzijds met opvallend korte helrode poten.
Het visdiefje haalt van snavel- tot staartpunt een lengte van 31 tot 35 cm; bereikt een lengte van vleugeltip tot vleugeltip die varieert van 82 tot 95 cm en een gewicht dat schommelt tussen 90 en 150 g. Tijdens de elastische verende vlucht vormen de slanke vleugels en de gevorkte staart een sierlijke silhouet.
Hoewel visdiefjes vaak kreeftachtigen en insecten eten, zijn ze in essentie viseters; onder meer spiering valt erg in de smaak.
Meestal vangen ze met een duik in het water vanuit de vlucht een vis, waarna de prooi meteen wordt doorgeslikt of in de snavel wordt meegenomen voor de partner of de jongen in het nest. Net als een torenvalk bidden ze vaak even vóór de duik.
In het binnenland foerageren visdiefjes vaker op vislarven en insecten die ze van het wateroppervlak pikken.
Het visdiefje broedt vaak in gemengde kolonies met andere sternen, maar ook met kokmeeuwen en kluten bv.
Paren vliegen hoog boven hun territorium in een mooie gesynchroniseerde vlucht, waarbij ze zij aan zij kantelen. Mannetjes voeren de vrouwtjes vaak vis in de periode dat de eieren worden gelegd.
Indringers in de kolonie worden met duikvluchten verjaagd. Hoewel hun aanvallen minder agressief zijn dan deze van de Noordse stern, verwondt ook soms het visdiefje ongewenste bezoekers met zijn snavel.
Het nest is een onbekleed of met enkele plantenresten gevoerd kuiltje in zand, kiezels of op kunstmatige eilandjes.
Van eind mei tot begin juni worden 2 tot 3 eieren gelegd. De achtergrondkleur varieert van geel- tot bruinachtig en vertoont een donkerbruine tot asgrijze vlektekening. De eieren komen na 21 tot 22 dagen uit en de jongen verlaten het nest als ze 25 tot 26 dagen oud zijn.
Hun roep is rauw, met een irriterende krassende of raspende klank. Soms verstomt het lawaai van een kolonie visdiefjes en stijgen alle vogels in een stille, sierlijke wolk op om na enkele minuten weer neer te strijken.
Het kort natuurfilmpje op deze weblink illustreert hoe stootsgewijs met een snelle duik het visdiefje een vis vangt.
Dit kleine opvallend zangertje van rietbedden en nat struikgewas is één van de meest bedreigde broedvogels in Europa. Tegenwoordig is de broedverspreiding beperkt tot Polen en Oost-Europa [grootste populatie in Wit-Rusland] en duiken waterrietzangers bij ons alleen nog op tijdens de trek in augustus en september. In ons land is hij een schaarse tot zeldzame doortrekker met hooguit enkele exemplaren per jaar.
De waterrietzanger heeft een contrastrijker verenkleed dan de rietzanger: helder oranje velden op de dekveren, duidelijk gemarkeerde donkere strepen afgewisseld met crèmekleurige stroken op de rug, stuit en staartdekveren; een centrale kruinstreep. De onderdelen zijn wittig met lichtgestreepte borst en de buik is wit. Puntige staartpennen.
Het vogeltje heeft een ronder lichaam, maar is minder gedrongen dan de rietzanger en heeft langere poten. Het bereikt een lengte van 13 cm; haalt een spanwijdte die varieert van 17 tot 19 cm en een gewicht dat schommelt tussen 10 en 15 g. Waterrietzangers zijn speciaal aangepast aan het leven tussen zeggen- en rietstengels; ze hebben een extra lange middenteen, wat ze in de mogelijkheid stelt meerdere stengels in één keer te grijpen.
Waterrietzangers broeden in natte zeggenmoerassen [zeggen zijn zowel bladverliezende als groenblijvende kruidachtige planten] en irisvelden. Het verdwijnen van de zeggenmoerassen, alsook het in onbruik raken van traditionele landbouwmethodes en veranderingen in de waterhuishouding leidden in de afgelopen eeuw tot een enorme afname.
In ons land worden waterrietzangers gezien in relatief lage vegetaties van zegge en in mindere mate van riet, meestal dicht bij open water.
Tijdens de trek zijn rietbedden met een rijk insectenleven van levensbelang voor de soort.
Het vogeltje is heel schuw en verschuilt zich vaak, behalve tijdens de balts. Mannetjes vliegen van plek naar plek terwijl ze een hoge zangpost kiezen of nemen een stijgende vlucht om dan met geheven kop en opgerichte staart zingend neer te dalen. Ze nestelen in zeggen en leggen 46 eieren, die na 12 tot 15 dagen uitkomen.
In onze regios zijn verschillende ringers actief. Het ringen van vogels wordt gedaan voor wetenschappelijk onderzoek onder leiding van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen [KBIN]. Bij elke geringde vogel wordt minstens de ringnummer, de soort, de leeftijd en de vindplaats genoteerd. Meestal worden nog bijkomende gegevens opgetekend zoals vleugellengte, gewicht, staartlengte, lengte van de inkeping op de handpen, Er zijn verschillende manieren om vogels te voorzien van een ring, maar in onze regios worden de grootste aantallen op trek geringd door gebruik te maken van mistnetten.
Het gebruik van mistnetten is enkel toegelaten voor ringers die een officiële vergunning hebben en hebben aangetoond via praktische proeven dat zij over de voldoende ervaring beschikken om dit werk uit te voeren.
De netten worden geregeld gecontroleerd om te voorkomen dat vogels er te lang zouden in hangen.
Door het ringen van vogels is het mogelijk om bij een volgende vangst na te gaan vanwaar de vogel afkomstig is. Al deze gegevens worden dan ook verzameld in een centrale databank van het KBIN. Het ringwerk levert hierdoor een belangrijke bijdrage om bv. trekbewegingen van vogels te ontrafelen.
Eventueel kan je eerder verschenen artikels raadplegen:
Hoofdbron: docent zoöfysiologie en bijenexpert, Frans Jacobs, van de Gentse universiteit
De bijengezondheid is bedreigd. Als men niets onderneemt dan zou de bijenpopulatie wereldwijd zelfs wel eens rampzalig kunnen dalen.
De nuttige insecten, die ervoor zorgen dat bloemen worden bestoven waardoor vruchten en zaden ontstaan, hebben het zwaar te verduren als gevolg van de verdwijnziekte.
Hele kolonies bijen overleven de winter niet of keren niet meer terug naar hun kast.
Eén bepalende factor is het weer van de komende weken. Daar waar 15 jaar geleden één bijenvolk op de 10 het einde van de winter niet haalde, zitten we nu reeds aan een verhouding van 3 op 10 kolonies die bezwijken.
Mocht het de volgende weken kouder worden en blijven regenen, dan dreigt de komende wintersterfte nog groter te worden en riskeert men 8 op 10 kolonies kwijt te geraken.
Toch is er geen sluitende wetenschappelijke verklaring voor de massale sterfte.
Voorlopig wordt ze toegeschreven aan de verdwijnziekte, eigenlijk een combinatie van factoren.
De eerste signalen
De eerste onheilstijdingen kwamen eind 2006 uit de Verenigde Staten. Toen meldden de imkers grote verliezen die opliepen tot één vierde van alle bijenkolonies of tientallen miljarden bijen.
Het ontbreken van exacte oorzaken van deze mysterieuze verdwijnziekte, lokt allerlei hypothesen uit.
Toch wordt de varroamijt, een spinachtige parasiet die leeft van het bloed van volwassen bijen of voedersappen (hemolymfe] van larven, vrijwel door iedere wetenschapper als de hoofdschuldige bestempeld. Deze mijt kan in 3 jaar tijd een heel bijenvolkje aantasten en uitroeien. Onderzoekers stellen dat het immuunsysteem van de bijen die nog in de verlaten bijenkasten worden teruggevonden, volledig verzwakt zijn door ziekte.
De bijen maken cellen in de raten en de bijenkoningin legt daar haar eitjes in. Een bevrucht eitje wordt een gewone werk- of haalbij; een onbevrucht eitje wordt een mannetjesbij, een dar. Eerst ontstaat een larve, die door de bijen in de cel worden opgesloten, zodat die rustig kan verpoppen tot werksterbij of dar.
Geïmmigreerde parasiet
Net voordien glipt de varraomijt de cel in. De mijt leeft van de verpoppende larve en plant zich in de cel voort. Mijten kruipen het liefst in cellen waarin een dar opgroeit, daar die langer afgesloten blijven; dan komen er geen 2 maar wel 5 mijten ter wereld.
Daarna klimmen ze op de rug van de bij om zo naar nieuwe cellen te worden gevoerd.
De bijen uit besmette broedcellen zijn misvormd en hebben een verkort achterlijf, vleugelstompjes, onvoldoende ontwikkelde vliegspieren of afwijkingen aan de poten. Ook zijn ze erg kwetsbaar voor ziektekiemen.
De varraomijt, oorspronkelijk afkomstig uit tropisch en subtropisch Zuidoost-Azië, kon via transport van besmette bijenvolken zich verder wereldwijd verspreiden, behalve in Australië. Tot overmaat van ramp is de boosdoener resistent geworden voor chemische bestrijding.
Onderzoekers menen dat men biologische middelen moet aanwenden en een betere manier van imkeren moet aanmoedigen in ieder geval anders dan in de Verenigde Staten waar standaard met antibiotica wordt gewerkt en waar de grootschaligheid [sommige imkers hebben duizenden bijenkasten] belet nauwkeurig de ontwikkelingscycli op te volgen.
Er zijn milieuvriendelijke sproeistoffen zoals oxaalzuuroplossingen, het verdampen van mierenzuur of tijmolie.
Het succes bestaat erin deze methodes te combineren en toe te passen als er geen broed is [oxaalzuur = organisch zuur dat bv voorkomt in rabarber, spinazie of uien ], dus geen gesloten cellen waarin de mijten zich kunnen schuilhouden of juist als er wel broedis [mierenzuur en thymol].
Er worden nog andere factoren opgesomd die de verdwijnziekte in de hand werken:virussen en schimmels, alsook pesticiden en zeker ook het gebrek aan diversiteit.
Zelfs het gebruik van bestrijdingsmiddelen voor het behoud van gezonde maïs, die wordt gebruikt voor de suikerglucose die de bijen als vervanging voor de aan hen ontrokken honing krijgen, wordt als mogelijke oorzaak geduid.
Verder is waarschijnlijk de opwarming van de aarde eveneens een belangrijke factor. Insecten zouden zich niet kunnen aanpassen aan de ongewone temperatuurschommelingen. Als de winter ongewoon zacht is, groeit natuurlijk ook de parasietenpopulatie.
Tegenstrijdige remedies
De Amerikaanse landbouw zou nooit haar huidige productiecapaciteit kunnen volhouden met alleen maar bestuiving door wilde insecten, zoals vlinders, motten of solitaire bijen.
Daarom worden zogenaamde commerciële bijenkolonies ingeschakeld. Dat houdt concreet in dat de imkers hun honderden kasten op een truck laden en ze duizenden km ver, van het ene uiteinde van het land naar het andere vervoeren om overal gewassen te bestuiven.
Waar experts het unaniem wel over eens zijn, is dat de afname van het bijenbestand dramatische gevolgen heeft. Het directe effect van de bijensterfte is dat er nu al een tekort aan honing is, waardoor de prijzen op de wereldmarkt fenomenaal zijn gestegen.
Maar onnoemelijk veel belangrijker dan de honingproductie is de onschatbare waarde van bijen voor de landbouw. Bijen zijn verantwoordelijk voor niet minder dan 30 tot 35 % van onze voedselketen. Ze bestuiven een kleine honderd oogsten, waaronder de meeste soorten fruit en groenten, zoals appels, sinaasappels, aardbeien, kiwis, perziken, noten, broccoli, uien, wortelen, asperges, selder, zonnebloemen, koolzaad, koffie, soyabonen, klaversoorten [belangrijk voor veevoer]
In essentie hebben alle bloeiende planten bijen nodig om te overleven en dan hebben we het over 2/3 van de totale vegetatie. Immers bijen staan op de 2de plaats in de rangorde van dieren die een toegevoegde waarde voor de economie betekenen, na de runderen.
De imkersbond vraagt met aandrang dat er over de mijt, die de bij met uitroeiing bedreigt, meer wetenschappelijk onderzoek wordt verricht en de overheid plantendiversiteit stimuleert door bv. bloemenweiden aan te leggen.
Het eerste voorlopig resultaat [analyse van 1 500 telformulieren] van het 4de vlindertelweekend, georganiseerd door Natuurpunt en Waalse tegenhanger Natagora, levert per Vlaamse tuin een gemiddelde van 19 vlinders op, die 6 soorten vertegenwoordigen.
Vorig jaar telde men wel 25 vlinders per tuin, maar dat was het gevolg van een uitzonderlijke invasie van distelvlinders, waarvan er soms wel 10 in één tuin werden waargenomen.
Koolwitjes blijven de meest algemeen verspreide vlindersoort van het land en zijn haast in alle tuinen [94 %] aangetroffen.
Opvallend is de talrijke aanwezigheid van het gamma-uiltje, een nachtvlindertje dat nog niet zo bekend is en daardoor niet altijd wordt geïdentificeerd.
Vooral de trekvlinder atalanta is in opmars daar hij in 3 van de 4 tuinen werd opgemerkt, meer dan de dagpauwoog, die ook wel een trage maar zekere opgang doormaakt. De kleine vos daarentegen blijft bijzonder schaars en ook de citroenvlinder lijkt het slechts in Antwerpen en Limburg naar zijn zin te hebben.
Globaal genomen is er licht herstel. De strenge winters en de warme voorjaren van de twee voorbije jaren kunnen ermee te maken hebben. Tijdens zachte winters komen de volwassen vlinders te vroeg uit hun winterslaap en vinden ze geen bloemen, noch nectar. Ze hebben dan ook meer last van schimmels en ziekten.
De atalanta
Met een spanwijdte van 5 tot 6 cm is het een vrij grote en opvallende vlinder. Hij is ook gemakkelijk te herkennen. Het is een haast zwarte vlinder met twee schuine rode banden op zijn vleugels en bovenaan wat witte vlekken en blauwe stippen aan de vleugelrand.
De onderkant is lichter gekleurd en gemarmerd, wat een ideale schutkleur oplevert.
Deze knappe dagvlinder is een trekker die tijdens de winterperiode in het Middellandse zeegebied toeft, maar daarna naar de noordelijke delen van Europa vliegt.
Als de atalanta begin mei-juni onze regios bereikt, zijn brandnetels al goed in groei.
Deze grote brandnetels dienen immers als waardplanten om ervan te smullen en om op de onderzijde van de bladeren groene eitjes af te zetten.
De tot 4 cm lange rupsen zullen zich voeden met de brandnetelbladeren om zich na een maand te verpoppen. Gedurende 15 tot 20 dagen blijven ze roerloos als een mummie om er tenslotte als een kleurrijke vlinder uit te kruipen.
In de nazomermaanden wordt de atalanta zowel in tuinen, op het platteland als in steden waargenomen. Met hun lange roltong zuigen ze de gegeerde zoetstof [nectar] uit bloemen van vlinderplanten, zoals de vlinderstruik, de hemelsleutel, het koninginnenkruid, Je kan de atalanta ook spotten in bloemrijke weiden, aan bosranden, bospaden, langs akkers,
De vlinder is eveneens verzot op overrijp fruit. In fruitboomgaarden genieten ze van op de grond gevallen rottende peren of appels.
Je kan de admiraalvlinder ook in jouw tuin lokken door een schaaltje neer te zetten met wat rijpe en gekneusde appels, peren, pruimen of bananen.
Vanaf half oktober trekken de atalantas massaal terug zuidwaarts. In tegenstelling tot de distelvlinder trekken ze niet in scharen, maar solitair. Het gebeurt dat sommige achterblijvers in spleten en kieren van tuinhuisjes proberen te overwinteren, maar zelden halen zij de lente.
Een vlinder die een lange reis maakt, een filmfragment van Beeldbank NL [schoolTV]
Dagvlinders vormen waardevolle indicatoren voor de kwaliteit van ons leefmilieu.
Helaas doen ze het lang niet goed en gaan veel soorten achteruit.
Het is daarom erg nuttig om cijfers over vlinderaantallen te verzamelen.
Door de vlinders in je tuin te tellen, kan ook jij meten hoe het met de natuur in je omgeving is gesteld en help je de veranderingen van de biodiversiteit in kaart te brengen.
Door liefdesopwekkende feromonen worden vlinders tot hofmakerij en paargedrag geprikkeld.
De geurklieren kunnen zowel op romp en/of achterlijf als op poten en/of vleugels liggen. Wanneer het mannetje van de koninginnenvlinder een vrouwtje heeft opgemerkt, gaat die net boven haar in de lucht hangen en paait hij zijn toekomstige partner met de geur uit een paar haarkwastjes aan de punt van zijn achterlijf. Dicht bij haar vliegend besprenkelt hij haar kop en antennes kwistig met aroma. Daarbij hotst hij zo sterk op en neer dat hij niet zelden tegen haar aanstoot. De haarkwastjes zijn voor een geslaagde paring onmisbaar. Een kwastje bestaat uit ongeveer 400 haarvormige schubjes die in rust binnen het lichaam liggen. Voor het naar buiten drijven, zorgen speciale spieren, die ook de geurstof vanuit een klier aan de voet van de kwast helpen verstuiven. Wanneer het vrouwtje gestimuleerd door het afrodisiacum neerstrijkt, neemt het mannetje tussen haar opgeklapte vleugels plaats om te paren. Tijdens de paring streelt hij haar antennes alsof hij haar wil kalmeren. Wanneer het mannetje na de geslachtsdaad opvliegt, blijft het vrouwtje passief aan hem hangen. Hij voert haar naar een rustig plekje waar het nog uren kan duren voor ze van elkaar los komen.
Daar bij de heidevlinder de geurklieren zich op de vleugels bevinden, zal het mannetje zodra het vrouwtje is neergestreken, recht tegenover haar met zijn vleugels zitten schokken. Terwijl hij voor haar een diepe buiging lijkt te maken, klapt hij zijn vleugels dicht, waardoor haar antennes tussen zijn speciale geurschubben blijven zitten. De geur nagelt haar als het ware vast, waar hij snel van gebruik maakt om te paren.
Van al de klassen van gewervelde landdieren vertoont de klasse waar de vogels toe behoren verreweg de grootste verscheidenheid. Tot voor kort luidde de gangbare theorie, gebaseerd op fossielen, dat de voorouders van de huidige moderne vogels hun succes te danken hadden aan de meteorietinslag die 65 miljoen jaar geleden de dinosaurussen en tal van andere gewervelde landdieren van de aardbodem wegvaagde.
De redenering van de evolutiebiologen was eenvoudig. Hoewel er al vóór die catastrofe vogels bestonden, stammen alle fossielen met de anatomie van moderne vogels na het verwoestend impact van die inslag.
Het afgelopen decennium zijn er echter steeds meer aanwijzingen gevonden dat de vogels zich al eerder dan 65 miljoen jaar geleden hebben opgesplitst in tal van soorten. Dat blijkt niet alleen uit de fossielen waaronder een vondst van een geplet vleugeltje [in de Gobi-woestijn 1987] maar ook uit de analyse van DNA van levende vogels. Deze bevindingen hebben de traditionele opvattingen over de evolutie van vogels onderuit gehaald en belangrijke nieuwe vragen opgeroepen over de manier waarop deze dieren die merkwaardige evolutionaire ontwikkelingen hebben doorgemaakt.
Er zijn maar drie groepen gewervelde dieren die op enig moment het vermogen hebben ontwikkeld om actief te vliegen door hun vleugels op en neer te bewegen: de vogels, de jammerlijk uitgestorven pterosauriërs en de vleermuizen die tot op de dag van vandaag het luchtruim delen met de vogels.
Paleontologen hebben jarenlang getwist over de oorsprong van de vogels. De fossielen van vogelachtige dinosaurussen die de afgelopen 20 jaar zijn ontdekt, hebben de meeste onderzoekers ervan overtuigd dat de vogels afstammen van de theropoden.
Hoe de afstammingslijn tussen de moderne vogels en hun vroege voorouders er precies uitziet, blijkt echter veel lastiger te reconstrueren.
Bij de in Duitsland ontdekte Archaeopteryx , de eerst bekende vogel [145 miljoen jaar oud], ziet men het vroegste bewijs voor vleugels met asymmetrische veren die het vereiste hefvermogen leveren om te kunnen vliegen. Deze soort vertoont echter nog een aantal primitieve kenmerken zoals een lange benige staart en scherpe tanden.
De Neornithes of moderne vogels daarentegen hebben deze primitieve kenmerken ingeruild voor anatomische aanpassingen die hen beter in staat stelden te vliegen. Zo vertonen de moderne vogels volledig samengegroeide teenkootjes en vleugels zonder vingers, waardoor het skelet lichter wordt en ze beter kunnen vliegen. Ook hebben ze heel flexibele polsgewrichten en vleugels, zodat ze goed kunnen manoeuvreren in het luchtruim.
Hoe en wanneer de Neornithes deze eigenschappen hebben verworven, was echter onmogelijk na te gaan, omdat er uit die overgangsperiode geen vogelfossielen bekend zijn. Er zijn wel fossiele overblijfselen uit de periode tussen de eerste vogels en de Neornithes van na de massale uitsterving. Het is duidelijk dat er in het vroege krijt meer dan 100 miljoen jaar geleden al vogels bestonden die allerlei aanpassingen hadden ontwikkeld om te kunnen vliegen en zich hadden gespecialiseerd voor diverse biotopen. Sommige hadden brede vleugels, andere lange smalle. Sommige leefden in het bos en aten insecten, andere leefden op zee of langs oevers van meren en voedden zich met vis. Deze ongelofelijke diversiteit bleef bestaan tot aan het eind van het krijt, 65 miljoen jaar geleden.
Moleculair bewijsmateriaal
In de jaren 90, terwijl de paleontologen nog steeds tevergeefs zochten naar de voorouders van de Neornithes, kwam er een andere methode in zwang om de evolutionaire geschiedenis van organismen te reconstrueren, waar geen fossielen aan te pas kwamen.
Moleculair biologen vergeleken het DNA van levende organismen en konden zo inschatten wanneer twee groepen uit elkaar waren gegaan. Dergelijke schattingen zijn mogelijk doordat bepaalde delen van het genoom in een min of meer constant tempo muteren en zodoende een moleculaire klok opleveren. Eén van de op deze wijze vastgestelde belangrijke vertakkingen is deze tussen de niet vliegende struisvogels, emoes, dodos, enerzijds en de hoender- en eendachtigen anderzijds.
Uit de DNA-analyses bleek dat deze twee afstammingslijnen de primitiefste van de Neornithes diep in het krijt waren opgesplitst. Deze bevindingen betekenen dat er anders dan de paleontologen altijd hadden gedacht al anatomisch moderne vogels bestonden in de tijd dat de dinosaurussen op aarde rondliepen. Maar het moleculaire bewijs dat moderne vogels en dinosaurussen gelijktijdig hebben geleefd, was zo overtuigend dat zelfs de paleontologen die over het algemeen nogal sceptisch staan tegenover op DNA gebaseerde conclusies die in strijd zijn met het verhaal dat de fossielen vertellen zich gewonnen moesten geven. Dat neemt niet weg dat ze deze nieuwe kijk op de evolutie van de vogels nog steeds graag bevestigd willen zien door fossielen.
Kort na de millenniumwisseling lachte het geluk de paleontologen toe met de opgraving van een nietig vleugeltje in Mongolië. Het vleugeltje is 70 miljoen jaar oud en moet dus hebben toebehoord aan een vogel die in het krijt leefde, Teviornis gedoopt.
Vlak daarna kreeg deze voorouder het gezelschap van een andere vertegenwoordiger van de Neornithes, die in 1992 op het Vega-eiland bij Antarctica is aangetroffen; het duurde echter jaren voordat iemand besefte hoe belangrijk deze vondst was.
In 2005 bewees Julia Clark dat ook deze Vegavis een vogel uit het krijt was die een aantal kenmerken van moderne eenden vertoonde, met name zijn brede schoudergordel, zijn bekken, zijn vleugelbeenderen en het onderste deel van zijn poten.
Gewapend met deze nieuwe kennis zijn de onderzoekers de fossielenverzamelingen uit deze periode opnieuw gaan bestuderen om te kijken of er nog meer voorbeelden van vroege moderne vogels tussen zaten.
Als men het ontstaan van de moderne vogels in het krijt dateert, stemmen de fossiele vondsten keurig overeen met de uitkomsten van de DNA-analyses over de tijdstippen waarop moderne vogelsoorten zich hebben afgesplitst.
Maar dan dringt zich een nieuwe lastige vraag op: Hoe konden de moderne vogels de meteorietinslag en de daardoor teweeggebrachte ecologische veranderingen overleven, terwijl primitieve vogels en vliegende pterosauriërs er het loodje moesten bij leggen?
De dans ontsprongen
Onderzoek op levende vogels heeft reeds nieuwe inzichten opgeleverd om dit raadsel op te lossen. Door de verhoudingen tussen de fossiele vleugelbeenderen te vergelijken met die van levende vogels kan men iets te weten komen over de vorm van de vleugels en dus ook over de aërodynamische capaciteiten van de fossiele vogels. Hieruit blijkt dat niet het vliegvermogen de Neornithes een voorsprong gaf op hun primitieve neefjes, maar vermoedelijk de verschillende eetgewoontes een rol speelden. Moderne vogels die kort na de massale uitroeiing zijn gefossiliseerd, leefden waarschijnlijk in natte habitats, zoals rivieren, meren, kustgebieden en oceanen. Veel vogels die tegenwoordig dat soort biotopen bevolken waaronder eenden zijn alleseters en eendachtige vogels zijn tot op heden de enige levende soort waarvan vaststaat dat die al in het krijt bestond. De fossielen van de vogelsoorten die de ramp niet hebben overleefd daarentegen zijn allemaal gevonden in gesteenten die in een heleboel verschillende ecosystemen zijn ontstaan, zoals de zeekust, het binnenland, woestijnen en bossen.
Deze diversiteit kan erop duiden dat de archaïsche vogels zich hadden gespecialiseerd in voedsel dat in één van die ecologische niches te vinden was. Het geheim van het succes van de vroege moderne vogels was dus misschien niets anders dan het simpele feit dat ze minder kieskeurig en daardoor minder afhankelijk waren voor hun voedselbevoorrading dan andere groepen.
Wellicht was het aan die flexibiliteit te danken dat de Neornithes zich gemakkelijker konden aanpassen aan de veranderde omstandigheden als gevolg van die vreselijke meteorietinslag.
Het is een aantrekkelijk idee maar het is nog te vroeg om definitieve conclusies te trekken.
Wordt zeker vervolgd.
Zie eerder verschenen artikels op 22/03/08 Speurtocht naar de oorsprong van vogels en op 13/04/10 De geschiedenis van het leven [Dirk Draulans]
Ik ben Franz Pieters
Ik ben een man en woon in Zaventem (België) en mijn beroep is 25 jaar lkr, 2 jaar kabinetsadviseur, 2 jaar adviseur DVO, 2 jaar TOS21-projectmedew..
Ik ben geboren op 08/05/1954 en ben nu dus 71 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: onderwijs - wetenschap & techniek - geschiedenis - natuur - muziek - lectuur - gastronomie - sport.
2 jaar TOS21-coördinator, 3 jaar projectcoördinator ESF-projecten KOMMA, WERK PRO-OPER, LINK en nu op RUST
Privacyverklaring van de Kille Meutel Vogelvrienden
Algemene privacyverklaring van onze vereniging: de Kille Meutel Vogelvrienden
De Kille Meutel Vogelvrienden hechten veel waarde aan de bescherming van uw persoonsgegevens.
In deze privacyverklaring willen we heldere en transparante informatie geven over welke gegevens we verzamelen en hoe wij omgaan met persoonsgegevens. Wij doen er alles aan om uw privacy te waarborgen en gaan daarom zorgvuldig om met persoonsgegevens.
Onze vereniging houdt zich in alle gevallen aan de toepasselijke wet- en regelgeving, waaronder de Algemene Verordening Gegevensbescherming.
Dit brengt met zich mee dat wij in ieder geval:
• uw persoonsgegevens verwerken in overeenstemming met het doel waarvoor deze zijn verstrekt, deze doelen en type persoonsgegevens zijn beschreven in deze Privacy verklaring;
• verwerking van uw persoonsgegevens beperkt is tot enkel die gegevens welke minimaal nodig zijn voor de doeleinden waarvoor ze worden verwerkt;
• vragen om uw uitdrukkelijke toestemming als wij deze nodig hebben voor de verwerking van uw persoonsgegevens;
• passende technische en organisatorische maatregelen hebben genomen zodat de beveiliging van uw persoonsgegevens gewaarborgd is;
• geen persoonsgegevens doorgeven aan andere partijen, tenzij dit nodig is voor uitvoering van de doeleinden waarvoor zij zijn verstrekt;
• op de hoogte zijn van uw rechten omtrent uw persoonsgegevens, u hierop willen wijzen en deze respecteren.
Als Kille Meutel Vogelvrienden zijn wij verantwoordelijk voor de verwerking van uw persoonsgegevens. Indien u na het doornemen van onze privacy verklaring, of in algemenere zin, vragen heeft hierover of contact met ons wenst op te nemen kan dit via onderstaande contactgegevens:
Kille Meutel Vogelvrienden
Watertorenlaan 59
1930 Zaventem
franz.pieters@telenet.be
Mobiel: 0478 55 34 59
Waarom verwerken wij persoonsgegevens?
Uw persoonsgegevens worden door onze vereniging verwerkt ten behoeve van de volgende doeleinden en rechtsgronden:
• om te kunnen deelnemen aan de activiteiten van de Kille Meutel Vogelvrienden;
• om de uitnodigingen, verslagen, nieuwsmeldingen, … te versturen (met toestemming van de betrokken sympathisanten);
• om een brede en vlotte communicatie te verzorgen binnen het netwerk van de diverse partners;
• om de jaarlijkse subsidiëring door de overheid te bekomen (wettelijke verplichting);
Voor de bovenstaande doelstellingen houden we volgende gegevens bij:
naam, voornaam, adres, telefoon/gsm-nummer (indien beschikbaar), e-mail (indien aan ons doorgegeven)
We gebruiken de verzamelde gegevens alleen voor de doeleinden waarvoor we de gegevens hebben verkregen.
Verstrekking aan derden
Wij geven nooit persoonsgegevens door aan andere partijen waarmee we geen verwerkersovereenkomst hebben afgesloten, tenzij we hiertoe wettelijk worden verplicht (bv. politioneel onderzoek)
Bewaartermijn
De Kille Meutel Vogelvrienden bewaren persoonsgegevens niet langer dan 5 jaar op hun informaticasystemen.
Beveiliging van de gegevens
Wij hebben passende technische en organisatorische maatregelen genomen om persoonsgegevens van u te beschermen tegen onrechtmatige verwerking, zo hebben we bv. de volgende maatregelen genomen:
• we hanteren een gebruikersnaam en wachtwoordbeleid op al onze systemen en cloud-toegangen;
• de toegang tot de persoonsgegevens is beperkt tot de bestuursleden;
• wij maken back-ups van de persoonsgegevens om deze te kunnen herstellen bij fysieke of technische incidenten;
• onze bestuursleden zijn geïnformeerd over het belang van de bescherming van persoonsgegevens.
Uw rechten omtrent uw gegevens
U heeft recht op inzage en recht op correctie of verwijdering van de persoonsgegeven welke wij van u ontvangen hebben. Bovenaan dit privacy statement staat hoe je contact met ons kan opnemen.
Tevens kunt u verzet aantekenen tegen de verwerking van uw persoonsgegevens (of een deel hiervan) door ons of door één van onze verwerkers.
Klachten
Mocht u een klacht hebben over de verwerking van uw persoonsgegevens dan vragen wij u hierover direct met ons contact op te nemen. U heeft altijd het recht een klacht in te dienen bij de Privacy Commissie, dit is de toezichthoudende autoriteit op het gebied van privacy bescherming.
Wijziging privacy statement
Onze vereniging de ‘Kille Meutel Vogelvrienden’ kan zijn privacy statement wijzigen. Van deze wijziging zullen we een aankondiging doen op onze website. De laatste wijziging gebeurde op 22 mei 2018. Oudere versies van ons privacy statement zullen in ons archief worden opgeslagen. Stuur ons een e-mail als u deze wilt raadplegen.