Eind 1754, min of meer welstellend geworden, verhuisde het
gezin Diderot van de Rue de lEstrapade naar de Rue Taranne (Tarane op een plan van Parijs uit 1739,
het zogenaamde plan Turgot Afb 1). Vandaar dat men in de modieuze literaire salons
sprak van le philosophe de la rue Taranne
als men het over Diderot had. Hij zou er 30 jaar wonen, tot vlak voor zijn dood
in 1784.
In de 19de eeuw werd de straat opgeslokt door de nieuwe boulevard
Saint-Germain, aangelegd volgens het tracé van Haussmann. De huizen aan een
kant van de straat, waaronder dat van Diderot, werden afgebroken. Een marmeren
plaat, op de hoek van de boulevard Saint-Germain en de rue des Saint-Pères,
herinnert nog steeds aan de vroegere straat (Afb 2).
Het gezin Diderot betrok de 3de en 4de verdieping van een
huis dat uitkeek op de Carrefour Saint Benoit. De 3de verdieping was voor het
huishouden, Nanette, zijn vrouw, en Angelique, zijn enig overgebleven kind en
oogappel (drie andere kinderen waren kort na de geboorte overleden). De 4de
verdieping was voorbehouden aan de heer des huizes : daar bevond zich zijn
werkkamer en zijn omvangrijke bibliotheek, daar ontving hij zijn vrienden en
daar schreef hij talloze brieven aan Sophie Volland.
Het ensemble van de brieven aan Sophie vormt een belangrijk
hoofdstuk in de Franse correspondentie-literatuur en volgens Proust (A la recherche du temps perdu) is dit
het beste wat ooit in dit genre verscheen. Er zijn dan ook talloze uitgaven van
deze correspondentie, telkens voorzien van een uitgebreid en geleerd voetnotenapparaat.
Uiteraard kan niets de lectuur van de sprankelende originele tekst vervangen maar
de Nederlandse vertaling door Anneke Brassinga komt toch heel dicht in de buurt
(Brieven aan Sophie, Uitg. de Arbeiderspers, 1995). Niet alleen uit literair
oogpunt zijn deze brieven interessant : ze bieden ook nog een niets verhullende
inkijk in de persoonlijke zieleroerselen van de auteur die alles, maar dan ook letterlijk
alles wil delen met zijn geliefde. Door zijn commentaren op de kringen waarin
hij vertoefde krijgen we bovendien een zeer levendig beeld van de 2de helft van
de 18de eeuw in Parijs.
Toch zijn er een aantal onduidelijkheden in verband met deze
correspondentie. Zo is er bijvoorbeeld nooit een brief van Sophie aan Diderot,
noch een portret van haar teruggevonden. Bij het lezen van Diderots brieven
krijgen we soms het gevoel getuige te zijn van een telefoongesprek gevoerd door
Diderot met een voor ons onbekend persoon: we horen hem spreken maar we horen
de antwoorden van zijn gesprekspartner niet. Het lijkt bijwijlen wel alsof Diderot
maar een beetje doet alsof en er gewoon niemand is aan de andere kant van de
lijn. Sommige onderzoekers menen dan ook dat die ganse correspondentie fake is, niet meer dan een soort dagboek
in briefvorm, bedoeld voor latere publicatie.
Het nieuws dat de brieven van Sophie eindelijk werden
gevonden bracht dan ook grote opschudding teweeg in de kring van
Diderot-kenners en biografen, de zogenaamde diderotisten. Men had steeds
aangenomen dat deze brieven voor zover ze al bestonden- door zijn vrouw of
dochter werden verbrand na zijn dood. In 1994 publiceerde Rosalina de la
Carrera een ophefmakend artikel The Lost
Letters of Sophie Volland in Modern Language Notes, MLN, een gezaghebbend
tijdschrift van de John Hopkins University
(109, n° 4,
septembre1994,650-658). Daarin gaf ze een boeiend verslag van haar zoektocht naar de brieven
en hoe ze die (en ook een portret van Sophie) na maanden zoeken had gevonden in
de bibliotheek van de Ermitage in St Petersburg. Dit klonk aannemelijk, het was
immers bekend dat Katharina de Grote, Tsarina van Rusland, de
ganse bibliotheek, boeken en manuscripten, van Diderot had aangekocht waarbij
hij alles mocht behouden op zijn 4de verdieping in Parijs en daarbovenop nog een
salaris kreeg als bibliothecaris van de keizerin. Pas na zijn dood werd alles
verscheept naar Rusland, inclusief de al dan niet bestaande brieven van Sophie.
Eindelijk
was het mysterie rond Sophie dus opgelost. Tot in de zomer van 1996 toen de
uitgever van MLN bevestigde dat het bewuste artikel een grap was, een voorbeeld
van literaire mystificatie, een handige mix van fictie en realiteit een genre
waarin Diderot trouwens uitblonk. The
letters do not exist, zo klonk het toen, and were indeed products of the authors imagination. I am
sorry for any confusion this may have caused.
En tot op
vandaag is er nog steeds geen spoor van Sophies brieven aan Diderot.
Afb 1
Afb 2
Afb 3 Katharina de Grote. Tsarina van Rusland. Roslin, 1776.
Behind every great man stands a great woman. Zegt men. Greuze was getrouwd met la Babuti (zie blog 20/11/2013) - op wie Diderot destijds verlekkerd was. Maar de mooie Babuti ontpopte zich tot een kreng van een echtgenote, vele malen erger dan de legendarische Xanthippe van Socrates.
Rousseau was getrouwd of leefde samen met Thérèse Levasseur, wasvrouw en kamermeisje, zij kon de klok niet lezen, niet rekenen noch de maanden van het jaar onthouden en schreef enkel fonetisch. Al de kinderen die Rousseau bij haar verwekte werden gedumpt in een weeshuis, feit dat Voltaire, jaloers op het succes van Rousseau, niet naliet wereldkundig te maken.
Diderot, lange tijd een boezemvriend en van Greuze en van Rousseau, was tijdens zijn jaren als bohémien (zie blog dd 17/11/2013) in 1743 in het geheim getrouwd met Anne-Toinette Champion, alias Nanette, de mooie dochter van zijn wasvrouw; mooi maar onbemiddeld, ongecultiveerd en hyperdevoot. Hij trouwde in het geheim, want zonder ouderlijke toestemming. Nanette zou zich in de loop der jaren ontwikkelen tot une vraie mégère, grincheuse et hargneuse. Was haar karakter de oorzaak of het gevolg van de buitenechtelijke ecapades van haar echtgenoot? Het huwelijk was geen succes, en Diderot ontvluchtte de hel van het huishouden zoveel hij kon. Later, als hij stilaan beroemd werd, hield hij zich bij voorkeur op in adellijke en intellectuele kringen waardoor zijn vrouw nog eenzamer en vijandiger werd.
Nochtans was Nanette, althans in de begintijd van hun huwelijk, toen ze beiden nog straatarm waren, een zorgzame echtgenote : ze leefde bij wijze van spreken van water en brood om six sous te kunnen sparen teneinde haar man toe te laten een tasse de café te gaan drinken (toen nog een luxedrank) in café Procope om de schaakspelers aldaar te observeren of om te filosoferen met vrienden en vriendinnen. Maar zoals reeds gezegd : naarmate Diderot opklom op de sociale ladder deterioreerde hun huwelijk.
Een citaat uit een brief aan J-J Rousseau spreekt boekdelen : Ah ! Que la vie me paraît dure à passer ! Combien de moments où j'en accepterais la fin avec joie ! Depuis le dernier orage domestique, nous mangeons séparés. On me sert dans mon cabinet. Lorsque nous ne verrons plus qu'en passant, il faut espérer que nous n'aurons ni l'occasion ni le temps de nous quereller. Ô la cruelle vie !...
Het hoeft ons dan ook niet te verwonderen dat Diderot onder het lemma indissoluble in zijn beroemde encyclopedie het huwelijk afkraakte (onder het Ancien Régime was echtscheiding verboden) Het huwelijk was, aldus Diderot, een instituut waar een mens alleen maar overspelig of ongelukkig van werd daar een onverbrekelijke band onverenigbaar was met de onstandvastigheid van de menselijke natuur.
In 1745 of 46, raakte Diderot verliefd op Madeleine de Puisieux. Het werd zijn eerste echte affaire. La Madeleine was weliswaar geen schoonheid zoals Mme Diderot, maar ze was een min of meer bekende schrijfster, moraliste en feministe. Haar intellectuele interesses spoorden volledig met deze van Diderot. Het was een verademing na de kwezelachtigheid van zijn vrouw. De verhouding van Diderot met Puisieux bracht hen beiden voordeel. Ze zouden samen geschreven hebben aan LOiseau blanc en Puisieux zou meegewerkt hebben aan de scabreuze roman : Les bijoux indiscrètes. Onder haar eigen naam publiceerde Puisieux Le plaisir et la volupté (waaraan Diderot zou hebben meegeschreven). De coöperatie met Diderot was zeer lucratief voor haar, en volgens de mémoires van de dochter van Diderot, Mme de Vandeul, was het haar enkel daarom te doen. Diderot van zijn kant zou door deze vorm van coöperatief schrijven in het begin van zijn carrière de kracht hebben ontdekt van de dialoog als literaire vorm. Bovendien introduceerde Madeleine hem in de literaire salons en vogue zoals die van Mme Geoffrin (zie blog van 24-11-2013).
Madeleine de Puissieux had revolutionaire ideeën over de opvoeding, en was een feministe avant la lettre (Le Triomphe des Dames, 1751). Voor haar verzameld werk kreeg ze in 1795 van de Republikeinse Conventie een levenslang pensioen. Dit in fel contrast met het lot van die andere feministe, Olympe de Gouze. Deze had in 1791 de Déclaration des droits de la femme et de la citoyenne gepubliceerd en werd daarvoor in 1793 door de revolutionairen geguillotineerd.
Mme Diderot kreeg vlug in de gaten dat de werkzaamheden van haar man bij la Madeleine zich niet louter tot het literaire beperkten. Haar jaloersheid was grenzeloos. Toen Madeleine, nieuwsgierig naar de gezinswoning van haar minnaar in de Rue de la Vielle-Estrapade voorbij wandelde sprong ze letterlijk uit het venster en wierp zich op de minnares van haar echtgenoot. Men zegt dat de twee vechtende vrouwen door de omstaanders werden gescheiden door er emmers water op te gieten, zoals men bij vechtende of copulerende honden doet. (cfr La Bigarure ou Gazette galante, 1751 - een weekblad gepubliceerd in Den Haag).
In de Rue de l'Estrapade (tegenwoordig zo genoemd) op nr 3 vindt men een wit-marmeren gedenkplaat die attesteert dat Diderot hier woonde van 1747 tot 1754, periode waarin hij zijn Encyclopedie dirigeerde.De paar jaren met Puissieux waren hoe dan ook een intens creatieve periode voor Diderot waarin hij zich volledig ontplooide. Maar toen hij in juni 1749 zijn essai Lettre sur les aveugles à lusage de ceux qui voient publiceerde liep het fout. Niet alleen wegens de antiklericale en provocerende atheïstische inhoud maar omdat hij bovendien hierbij op de gevoelige tenen zou hebben getrapt van een minnares van minister dArgenson die zich derhalve verplicht voelde Diderot te laten opsluiten in de gevangenis van Vincennes. Wat gebeurde op 24 juli 1749.
De directeur van de gevangenis was de markies van Châtelet, de echtgenoot van Emilie, de maîtresse van Voltaire (zie blog van 27-03-2013). Châtelet gaf de gevangene veel bewegingsvrijheid : hij mocht met hem dineren, gaan wandelen in het park en bezoek ontvangen van vrienden en familie. Rousseau is er op bezoek geweest, en dat bezoek is een veel besproken item geworden in de literatuur, en ook in deConfessions van Rousseau zelf. Op weg naar Vincennes zou Rousseau een fundamenteel inzicht verworven hebben dat hij nadien publiceerde in Discours sur les sciences et les arts. Over dit cruciaal gebeuren misschien later meer.
Waarom markies du Châtelet Diderot zo opvallend welwillend behandelde is een vraagteken. Was het om Voltaire, de minnaar van zijn vrouw te contrariëren? Voltaire zag immers niets liever dan dat Diderot blijvend werd opgesloten, zo kon die jonge snaak hem niet langer naar de kroon steken in de kring van de verlichte filosofen. We herinneren er bovendien aan dat de vrouw van de markies, Emilie, op dit moment reeds hoogzwanger was van, niet van Voltaire, maar en met diens goedkeuring - van St Lambert. En dat ze in het kraambed zou sterven op 10 september 1749 toen Diderot nog steeds gevangen zat in Vincennes. Zou dit van invloed geweest zijn op de houding van de markies ten opzichte van Diderot ?
Niet alleen van zijn vrouw kreeg Diderot bezoek, maar ook van zijn minnares, Madeleine de Puisieux. Op een keer kwam ze hem bezoeken, in vol ornaat alsof ze een feest wou bijwonen. Op Diderots vraag naar het waarom van deze extravagante outfit antwoordde ze dat het alleen maar was om hem te plezieren. Maar Diderots argwaan was gewekt, en toen ze vertrok klom hij over de muren van het park van Vincennes, volgde haar en trof haar uiteindelijk aan in de armen van een tien jaar jongere stalknecht. Dat was meteen het einde van hun verhouding. Althans volgens Angelique Diderot, beter bekend als Mme de Vandeul, in haar biografie over haar vader. Waarschijnlijk is deze biografie niet erg objectief want de dochter wou haar moeder een meer eervolle rol toedichten en Mme de Puisieux afschilderen als een egoïstisch op geld en sex belust kreng.
Diderot werd uit de gevangenis ontslagen op 3 november 1749.
Wat aan het einde van de liaison met Puissieux ten grondslag ligt, of zou liggen, moet grondiger onderzoek aantonen. Biografen van Diderot hebben lange tijd de versie van Angélique geloofd. Maar Alice Laborde, in haar standaardwerk Diderot et Madame de Puisieux (1984), trekt alvast de mémoires van de dochter in twijfel en bevrijdt Mme de Puissieux van de slechte faam haar toegedicht door de dochter. Volgens Laborde zou de verhouding, of vriendschap, of collaboratie tussen Diderot en Puissieux zelfs nog na 1768 hebben blijven bestaan. Dat werpt een wel bijzonder licht op de boeiende relatie en correspondentie van Diderot en Sophie Volland, zijn volgende maîtresse (cfr Lettres à Sophie).
Een dubbel portret door Roslin uit 1954 in het Göteborgs Konstmuseum
In het Göteborgs Konstmuseum hangt een groot dubbelportret van 1.63 m op 2.02 m,
gesigneerd en gedateerd door Alexander Roslin (Afb 1). Het laatste cijfer van
de datum is echter moeilijk leesbaar maar de experts lijken tegenwoordig aan te
nemen dat het een 4 is in plaats van een 9, het schilderij zou dan van 1754
zijn.
Alexander Roslin, geboren in Malmö in 1718, kreeg een
opleiding als portretschilder. Hij verliet Zweden in 1745 voor een leerrijke
tocht doorheen Europa. In 1752 vestigde hij zich definitief in Parijs en huwde er in
1759 Marie-Suzanne Giroust, een leerlinge van Joseph Vien. Een portret van zijn
vrouw (Afb 2) uit 1768 (Damen med Slögan of Dame met Sluier) is te vinden in het
Nationaal Museum te Stockholm en geniet in Zweden dezelfde status als de Mona
Lisa in Parijs. Na de dood van zijn vrouw in 1772 ondernam hij opnieuw een
tocht door Europa en schilderde hij de portretten van al wie van tel was aan de
Europese Koninklijke of Keizerlijke Hoven. In 1778 kwam hij definitief terug
naar Parijs waar hij zou verblijven tot aan zijn dood in 1793. Hij kan tot de
Franse School worden gerekend: hij was lid van de Académie des Beaux-Arts en
exposeerde tot 1791 regelmatig in het Salon waar hij door Diderot werd
beschouwd als een bon brodeur.
In
het genoemd dubbelportret zien we een elegant gekleed koppel, bijna op ware
grootte, dat de toeschouwer rechtstreeks aankijkt. De vrouw lijkt bezig met
haar schelpencollectie en de man demonstreert een van zijn interesses,
architectuur of modelbouw. Een en ander is typisch voor de Verlichting.
Wat ons intrigeert in dit dubbelportret is de
identiteit van de afgebeelde personages. Volgens Gunnar W. Lundberg in zijn
standaardwerk over Roslin (1957) gaat het hier om Perronet en zijn vrouw. Jean-Rodolphe
Perronet (1708-1794) was een architect-ingenieur en de stichter van de nog
steeds bestaande Ecole des ponts et chaussées. Hij is
vooral bekend gebleven om zijn vele stenen boogbruggen waarvan dePont de la
Concorde (Afb 3) het meest bekend is (gebouwd in 1791 met stenen afkomstig van
de afbraak van de Bastille). Er zijn diverse portretten bekend van Perronet o.a.
een portret uit 1764 (Afb 4). Dit portret wordt toegeschreven aan Karl Van Loo
volgens de archieven van de École nationale des
ponts et chaussées of aan Louis-Michel Van Loo volgens de Archives de France
(culture.gouv.fr). In 1754 was
Perronet 46 jaar oud en op het portret door Roslin zien we inderdaad een flinke
veertiger. Echter, in 1752 was Perronet van bescheiden afkomst en bovendien
een buitenechtelijk kind - weliswaar
reeds sinds 1750 benoemd tot inspecteur général maar nog helemaal niet
een personage behorend tot de exclusieve hogere kringen waar Roslin in
vertoefde. Bovendien is het onwaarschijnlijk dat Peronnet als veertiger reeds
leefde in een dergelijk somptueus décor zoals afgebeeld op het schilderij, het
lijkt wel een kasteel in een park. Ook de zeer royale afmetingen van het doek
wijzen in de richting van hogere adel. Perronet werd pas in 1763 benoemd tot premier ingénieur
du Roi en twee jaar later werd hij membre associé de lAcadémie royale des Sciences.
Zijn portret door Karl ( of Louis-Michel ?) Van Loo uit 1764 bevestigde zijn
nieuwe sociale status.
Als het afgebeelde koppel dan niet Perronet en zijn vrouw
is, over wie gaat het dan wel ? Er werden in het verleden diverse hypotheses
geopperd : het zou gaan over de Dauphin, Louis de France (geboren in 1729, zoon
van de regerende Louis XV en vader van de latere Louis XVI) en zijn vrouw. Een
meer plausibele veronderstelling was dat het ging over Madame de Pompadour en
haar jongere broer Marigny. Het kleed van de dame op het portret is inderdaad een
variatie van het kleed van Pompadour zoals te zien in een portret van Pompadour
door Boucher in 1756 waarvan men weet dat Roslin assisteerde in het schilderen
van dat kleed (Afb 5). Maar in 1754 was Marigny pas 27 jaar oud, dat klopt dus
niet met de veertiger afgebeeld op het schilderij. Bovendien, het imposante en
originele rococo frame waarin het doek gevat is wordt bovenaan bekroond door
twee tortelduifjes, hetgeen wijst op een afbeelding van een gehuwd of verliefd
koppel (Afb 6). Een andere theorie is dat het hier gaat om Choiseul (1719-1785) en een dochter van de superrijke
Louis de Crozat, met wie hij in 1750 was getrouwd; of Choiseul en zijn zus Mme
de Grammont met wie hij zeer intiem omging; of nog Choiseul en zijn mâitresse
Mme de Brionne die we hier zien op een
portret van Jacques Wilbaut uit 1775 in het gezelschap van zijn beste vriend
Abbé Barthélmy (Afb 7).
Wellicht zullen we nooit meer de identiteit van het
afgebeelde koppel kunnen achterhalen.
Een ander interessant aspect van het schilderij
is het afgebeelde meubilair. Bill Pallot in LArt
du Siège au XVIIIe Siècle en France bestempelt het meubilair van
het portret dit de Perronnet et sa femme
als typisch style de transition
(tussen rococo en neoklassiek). Beide op het doek afgebeelde
fauteuils zijn, net zoals het interieur, eveneens in de Louis XV stijl, maar
terwijl de fauteuil van de dame op de kapregel nog een typisch asymmetrisch
rocococartel vertoont, kondigen de brede moulures op de fauteuil van de man
reeds het neoclassicisme van Louis XVI aan. Het bureau, eveneens in Louis XV
stijl, is merkwaardig. Het lijkt wel of het een uniek exemplaar is dat op
bestelling werd gemaakt. Het meubel ziet er enerzijds uit als een schrijftafel
maar door zijn vele laden vertoont het ook kenmerken van de in die tijd zeer
populaire meubels waarin men zijn verzamelingen kon opbergen, zoals juwelen en
munten (médaillers), schelpen (coquillers) vlinders of mineralen (meubles minéralogiques). In het Cabinet Lafaille van het Muséum dHistoire Naturelle te
La Rochelle bevindt zich een meubel dat een merkwaardige gelijkenis vertoont
met dat op het doek van Roslin (Afb 8). Dit meubel in acajou de cuba dateert inderdaad van rond het midden van de
18de eeuw maar de poten ervan vertonen wel een excessieve kromming.
Afb 1 Dubbelportret door Alexander Roslin, 1954. Göteborgs Konstmuseum, Zweden.
Afb 2. Marie-Suzanne Giroust. Nationalmuseum, Stockholm.
Afb 3. Pont de la Concorde (autrefois : Pont Louis XVI.
Afb 4. Perronet par Louis-Michel ou Carl Van Loo, 1764.
Een merkwaardig portret van Louis XIV en zijn familie.
De Wallace Collection in Marylebone, Londen, is een klein maar fijn museum met vrije toegang bovendien - voor wie houdt van Franse 18de-eeuwse kunst, zij het schilderijen, sculpturen, meubels of Sèvre porselein (Afb 1). Een intrigerend doek in de collectie is Louis XIV and his family" (Afb 2). Het doek is noch gedateerd noch gesigneerd maar wordt toegeschreven aan Nicolas de Largillière (1656-1746). Deze schilder bracht zijn jeugd door in Antwerpen en Londen en kwam pas rond 1682 naar Parijs. Door zijn inbreng van Vlaamse barok kan hij beschouwd worden als een soort wegbereider van de Franse rococo.
Dat Louis XIV and his family" inderdaad van de hand is van Largillière daar is iedereen het mee eens, maar dat geldt niet voor de identificatie van de afgebeelde personen noch voor de datering. De dame in het zwart bijvoorbeeld, links op het doek, werd aanvankelijk door de curatoren van de Wallace Collection aanzien als Mme de Maintenon. En inderdaad, op een portret van Pierre Mignard uit 1694 (Afb 3) lijkt het om dezelfde dame te gaan.
Mme de Maintenon was aanvankelijk de gouvernante voor de zeven kinderen ontsproten uit de verhouding van de koning met zijn mâitresse Mme de Montespan. Toen de passie van Louis XIV voor de Montespan verkoelde werd de gouvernante zelf zijn mâitresse, de laatste in een lange reeks en, omdat ze zeer vroom katholiek was, uiteindelijk zijn geheime echtgenote na de dood van zijn wettelijke vrouw Maria Theresia van Spanje in 1683.
Nader onderzoek van het schilderij echter leerde dat het niet ging om deze Mme de Maintenon maar om Mme de Ventadour, en dat het schilderij mogelijk eerder bedoeld was als een hommage aan deze dame omdat zij de Bourbons gered had van de dynastieke ondergang. De mensen van Wallace dateren het doek circa 1715 en interpreteren het dan ook als een imaginair familieportret waarin het knaapje aan de leiband de toekomstige Louis XV voorstelt, de troonopvolger van Louis XIV die op het schilderij zo ostentatief naar hem wijst, en die door Ventadour van de dood werd gered. Was het knaapje gestorven dan was Louis XIV de laatste koning geweest van de Bourbon-dynastie.
Madame de Ventadour was sinds 1704 de gouvernante van de kinderen van de oudste kleinzoon van Louis XIV, de hertog van Bourgondië of le petit dauphin. De oudste zoon van Louis XIV, de natuurlijke opvolger of le grand dauphin was reeds in 1711 op 50-jarige leeftijd, een natuurlijke dood gestorven. Dus nu werd diens oudste zoon, de voormalige petit dauphinof hertog van Bourgondië, de troonopvolger. Het jaar daarop, in 1712, woedde er een mazelen epidemie aan het Franse hof. Dokter Fagon, volgens Mme de Maintenon de beste dokter van Frankrijk, behandelde de zieken met de beproefde methode van de aderlating. De gevolgen van zijn therapie waren dramatisch. Eerst stierf de vrouw van le petit dauphin en een week later de dauphin zelf. Hij had twee kinderen in leven : de oudste, geboren in 1704 en getiteld als de hertog van Bretagne, en een jonger broertje, geboren in 1710 en getiteld als hertog van Anjou. Deze twee achterkleinkinderen van Louis XIV bleven dus verweesd achter waarbij de oudste, de hertog van Bretagne de nieuwe troonopvolger of dauphinwerd. Voor alle duidelijkheid : Louis XIV was nog steeds in leven. Nu kregen ook beide broertjes de mazelen. Fagon spande zich in om middels heroïsche aderlatingen de troonopvolger te redden. De reeds danig verzwakte knaap overleefde dit natuurlijk niet en stierf op 8 maart 1712. De tweejarige hertog van Anjou werd nu de enige nog mogelijke troonopvolger, dus moest hij ten allen prijze overleven en Fagon maakte zich reeds klaar om hem te redden via een nog spectaculairder aderlating want die van het broertje was onvoldoende gebleken. Maar dat was buiten de Ventadour gerekend. Zij had de rampzalige gevolgen van Fagons therapie gezien en verschanste zich met de kleine dauphin en drie kindermeisjes en weigerde de dokters elke toegang tot de zieke knaap die vervolgens voorspoedig genas. Drie jaar later stierf uiteindelijk de Zonnekoning en de hertog van Anjou werd als Louis XV de nieuwe koning van Frankrijk.
Indien het doek dateert van 1715 of later dan is het inderdaad imaginair want 1711 was het laatste jaar waarop alle afgebeelde personages nog in leven waren. Franse deskundigen daarentegen (Pierre Cabanne in LArt du XVIIIe Siècle) dateren dit werk in 1708, toen waren alle afgebeelde personages nog in leven maar het knaapje aan de leiband kan dan onmogelijk de latere Louis XV zijn, vermits nog niet geboren, maar de vierjarige hertog van Bretagne. Louis XIV zou dit schilderij in 1708 besteld hebben om trots al zijn troonopvolgers voor te stellen : zijn zoon, kleinzoon en achterkleinzoon. Maar vervolgens stierven de drie afgebeelde troonopvolgers kort na elkaar en wel in protocollaire orde, eerst zijn oudste zoon, le grand dauphin, dan zijn kleinzoon en tenslotte ook de afgebeelde achterkleinzoon. De Zonnekoning moet vanaf 1712 wel met enige bitterheid in het hart naar dit doek hebben gekeken waarop zijn eigenlijke troonopvolger zelfs niet eens wordt afgebeeld.
Is de scène fictief of niet, het decor lijkt reëel. Bijvoorbeeld het paneel met de apollinische zonnewagen. Louis XIV geloofde blijkbaar zelf dat hij inderdaad le Roi Soleil was. De omlijsting van dit paneel illustreert trouwens treffend de laat Louis XIV stijl die de Régence onmiddelijk voorafgaat. Het doek is bovendien merkwaardig omdat het 6 generaties van de Bourbon familie afbeeldt, voorzover men de twee borstbeelden meetelt : links Louis XIII, de vader van de Zonnekoning en rechts Henri IV, zijn grootvader en stichter van de dynastie (Afb 4).
Afb 1. Het Wallace museum in Marylebone.
Afb 2 Het familieportret.
Afb 3. Mme de Maintenon.
Afb 4. Who is who ?
1. Mme de Ventadour
2. Indien 1715 : de toekomstige Louis XV - indien 1708 : de hertog van Bretagne
Een Vlaams-Duitse familie in Parijs of de Gentse roots van Eugène Delacroix.
Een getalenteerde meubelmaker uit Gent, Frans Vander
Cruysse, aldaar geboren rond 1690, verhuisde in de eerste helft van de 18de
Eeuw naar Parijs. Ook Johann Franziscus Oeben (of Öben) hield het voor bekeken in zijn geboorteplaats Einnsberg (bij Aachen) en trok rond 1740 eveneens naar Parijs met in zijn kielzog 3 broers en 2 zusters.
Voor bekwame meubelmakers-ebenisten was de aantrekkingskracht
van het 18de eeuws Parijs gemakkelijk te verklaren. Sinds Louis XIV was Parijs
zowat het artistieke en intellectuele centrum van de beschaafde wereld
geworden. Het potentieel kliënteel voor peperduur of avant-garde meubilair was
er veel groter dan in een of ander klein Duits vorstendommetje, laat staan in
Gent.
In de Faubourg St Antoine vonden de inwijkelingen een ganse
kolonie nederduits sprekende ambachtslui. De meesten van hen waren katholiek en
ze vulden als het ware het vacuüm op dat vertrekkende protestanten
achterlieten. Velen hadden bovendien vroeger op hun verplichte reizen als gezel
of compagnon al gewerkt bij een Franse meester. Nu kwamen ze terug als meester
of behaalden er alsnog het meesterschap.
Frans Vander Cruysse, algauw François Lacroix genoemd, werd mâitre menuisier-ébéniste, en verwierf
een atelier in de Faubourg St Antoine. Rond 1720 trouwde hij met Françoise
Dupuis. Het koppel kreeg vijf ravissante dochters en een zoon, Roger. Deze
Roger zou net als zijn vader een beroemde menuisier-ébéniste
worden. Hij stempelde zijn meubels als R.V.L.C
(Roger.Vandercruysse.La.Croix) maar ook soms simpelweg als R.LACROIX.
Johann Franziscus, of Jean-François, Oeben en zijn jongere
broer Simon-François werkten aanvankelijk in de werkplaats van Charles-Joseh
Boulle in de Louvre. Na diens dood kreeg Jean-François de titel van menuisier ébéniste du Roy en
installeerde zijn werkplaats in de Gobelins. In 1756 verhuisde hij naar de
Arsenal waar hij tot zijn dood zou verblijven. Simon bleef in de Gobelins.
Beide broeders Oeben trouwden elk met een dochter van François
Lacroix Vander Cruysse. Jean-François Oeben trouwde in 1749 met de oudste,
Françoise-Marguerite, en Simon-François met Marie-Marguerite. En een van de 2 zussen
Oeben, Marie-Catherine, trouwde in 1759 met Martin Carlin, een jonge Duitser
afkomstig uit Freiburg, die als gezel werkzaam was eerst bij François Vander
Cruysse en later bij Jean-François Oeben als die vanaf 1756 zijn eigen
werkplaats had. Carlin werd mâitre
menuisier ébéniste in 1766 en had dus voortaan ook zijn eigen atelier. De vier
schoonbroers werden wereldberoemde vaklui en hun werk wordt nog steeds bewaard
in diverse musea over de hele wereld. J-F Oeben werd de vaste leverancier van
Mme de Pompadour, zijn broer leverde meubilair aan de Duc de Choiseul, Carlin
leverde zijn meubels voornamelijk aan de vermaarde marchand-mercier Poirier voor Mme du Barry en LaCroix had een vast
clienteel bij Mesdames Tantes (de
dochters van Louis XV). Op openbare veilingen gaat hun werk tegenwoordig van de
hand voor miljoenen euros.
Toen J-F Oeben stierf in 1763 dongen 2 gezellen van zijn
werkplaats, Jean-Henri Riesener en Leleu, naar de hand van
Françoise-Marguerite, de weduwe. Wie met de weduwe van een overleden
meesters-ebenist trouwde kreeg er als het ware het meesterschap van de
overleden echtgenoot bij en dus ook het recht onafhankelijk een atelier uit te
baten. Riesener haalde het van zijn rivaal en volgde dus J.F. Oeben op in de
Arsenal. Hij werkte het door Oeben
begonnen wereldberoemde bureau cylindrique van Louis XV verder af en werd net
als zijn nieuwe schoonbroers, S. Oeben, LaCroix en Carlin wereldvermaard door
zijn meubilair in een neoklassieke stijl die zeer geliefd was bij koningin Marie-Antoinette.
Riesener nam ook de zorg op zich van Victoire, het dochtertje van J.F Oeben dat
pas 5 jaar was toen haar vader stierf. Met Françoise-Marguerite kreeg hij een
zoontje Henri-François, geboren in 1767 die later een bekend portrettist zou
worden..
Victoire Oeben was dus de kleindochter van Frans Vander
Cruysse alias François Lacroix, Roger Lacroix was haar oom en Henri-François
Riesener haar halfbroer. Toen ze 20 werd, in 1778, trouwde ze met een zekere
Charles Delacroix, een diplomaat die carrière zou maken tijdens de Revolutie en
Minister van Buitenlandse Zaken werd onder het Directoire.
Charles en Victoire kregen kort opeenvolgend 3 kinderen, en 14
jaar later een nakomertje, Eugène, geboren op 26 april 1798.
Met die geboortedatum van Eugène, de latere exponent van het
Franse Romantisme (naast Géricault) is iets loos. Charles, de vader, leed al
enkele jaren aan wat toen werd genoemd een sarcocèle
(nu wordt dat een lipofobroom genoemd) uitgaand van zijn scrotum. Dit overigens
goedaardig gezwel ontwikkelde zich tot een volumineuze tumor. Die tumor was zò
groot dat zijn penis er in verdween en de urine geloosd werd als door een soort
navel in dat gezwel. In die situatie was geslachtsgemeenschap met penetratie
onmogelijk.
Niemand durfde hem te opereren,
uiteindelijk werd een militair chirurg, Imbert-Delonnes, bereid gevonden de
risicovolle ingreep uit te voeren. Dit gebeurde op 27 Fructidor van het jaar V
(13 september 1797). Een gezwel van 15 kilo werd verwijderd, Charles doorstond
de ingreep heldhaftig er was toen nog geen sprake van anesthesie. De
verwijdering van dat gezwel was een medische primeur en de chirurg publiceerde
een omstandig verslag van de ingreep. Dit verslag werd zelfs in het Nederlands
vertaald : Kunstbewerking van een vleeschbreuk gedaan aan Ch. Delacroix. In die prae-antibiotische tijd veretterde een chirurgische wonde
altijd maar genas meestal na een maand of zo. Dus Charles zou Victoire pas
hebben kunnen bevruchten vanaf medio october. Derhalve zou Eugène een prematuur
geweest zijn van ongeveer 6 à 7 maand. In die tijd waren de overlevingskansen
van een dergelijke prematuur nihil.
Vandaar het
geroddel in Parijs : Charles Delacroix werd als minister vervangen in juli 1797
door Talleyrand en werd aangeduid als gevolmachtigde voor de Bataafse Republiek
(Holland). Kwatongen verspreidden het gerucht dat Talleyrand niet alleen de
ministerstoel van Delacroix bezette maar ook diens plaats innam in het bed van
de mooie Victoire, des te meer daar Talleyrand een intieme vriend was van het
gezin Delacroix-Oeben. Hij zou de biologische vader geweest zijn van Eugène.
Hoe dan ook, we gaan hier niet verder
op in, maar gezienmater semper certa est : of de biologische vader van Eugène nu
Charles Delacroix was of prins Talleyrand, dat maakt voor ons betoog niets uit
: Eugène Delacroix, de schilder van de Franse Romantiek en icoon van de
revolutie in het algemeen (in casu tegen koning Charles X) was langs
moederszijde een achterkleinkind van de Gentse meubelmaker Frans Vander
Cruysse. Quod demonstrare volui.
Het beroemde Bureau cylindrique du Roi, door Oeben begonnen en door Riesener afgewerkt
Een commode met plakken Sèvre porselein voor Mme du Barry door Martin Carlin, 1772.
Een schrijftafel voor Marie-Antoinette door Riesener, 1783.
De merkwaardige publicatie van Imbert Delonnes.
Gravure van de trotse Imbert Delonnes wijzend naar zijn pronkstuk: de tumor van CH. Delacroix in een glazen stolp.
(made by Pierre Chasselat in 1799, Wellcome Collection London.)
Eugène Delacroix.
La Liberté guidant le Peuple. Iconisch schilderij door Eugène Delacroix.
2013 is het jaar van
Diderot (zie blog van 11/4/13). Naar aanleiding van de tricentenaire van zijn geboorte worden her en der in Frankrijk tentoonstellingen
ingericht die op een specifiek aspect van zijn carrière inzoomen. In het Musée
Fabre te Montpellier loopt aldus nog tot 12 januari 2014 een expositie die focust op de werken
(schilderijen en sculpturen) waarover Diderot zich zowel lovend als negatief
uitsprak: Le goût de Diderot: Greuze, Chardin, Falconet, David ...
(afb 1).
Diderot speelde inderdaad
een belangrijke rol in het kunstgebeuren van zijn tijd door zijn kritische commentaren
op de tweejaarlijkse Salons van 1759 tot 1781. Deze commentaren verschenen
vervolgens in de Correspondance littéraire van Grimm (zie blog van 17/11/13).
De tentoonstelling in Montpellier toont, zoveel als mogelijk was, de werken die
door Diderot besproken werden in deze Correspondance.
Er wordt hier tevens een
merkwaardig portret getoond van de oude Diderot (rond 1780) vêtu de sa vieille robe de chambre (afb
2). Dit portret is pas onlangs opgedoken uit een partikuliere verzameling. Het
toont de filosoof met een beauregard bleu, lavé par les années assorti à la
doublure de son vêtement. (http://diderotdenis.blogspot.be). We gaan hier niet verder
in op zijn blauwe ogen die eigenlijk bruin waren (zie blog van 11/4/13) maar
wel op zijn oude kamerjas.
Het moet in october 1768 geweest zijn dat Diderot
omwille van een of andere bewezen dienst aan Mme Geoffrin van wie hij overigens
niet veel moest hebben nieuw meubilair en een luxe scharlaken rode kamerjas
kreeg (afb 3). Kort daarop kreeg hij bezoek van Grimm die hem nogal ironisch
wees op de gevaren van luxe. Enkele dagen later reeds repliceert Diderot met
zijn beroemde tekst : Regrets sur ma
vieille robe de chambre. Deze tekst was bedoeld voor de Correspondance littéraire van Grimm als inleiding
voor zijn kritiek op het Salon van 1769. Geen enkele van deze salon-kritieken
van Diderot mocht worden gepubliceerd zolang de auteur nog in leven was,
vandaar dat de toon van deze kritieken zo vrijmoedig was, en niets of niemand
ontziend. Deze teksten werden pas vanaf 1798 in druk verspreid door Naigeon. De
tekst: Regrets sur ma vieille robe vormt
hierop een uitzondering en werd nog tijdens het leven van Diderot,
in 1772, gepubliceerd door eene Friedrich Ring, zeer tot ongenoegen trouwens van de
auteur. Deze tekst werd waarschijnlijk gelekt door Grimm zelf (afb 4).
We geven hier de vertaling door Martin de Haan van de eerste paragrafen van dit merkwaardige
essai. De volledige tekst kan men lezen in Raster #94, 2001 (tijdschriftraster.nl/diderot/).
Waarom heb ik haar niet
gehouden? Ze was aan mij gewend, ik was aan haar gewend. Ze volgde alle plooien
van mijn lichaam zonder het te hinderen. Ik was schilderachtig en mooi. De
andere is stijf en gekunsteld, ik lijk wel een houten klaas. Geen nood waartoe
ze zich in haar gewilligheid niet leende, want armoe is bijna altijd
gedienstig. Was er een boek met stof bedekt? Een van haar slippen diende zich
aan om het af te wissen. Weigerde de dikke inkt van mijn veer te vloeien? Ze
bood me haar zij. Lange zwarte strepen getuigden van de vele diensten die ze me
had bewezen. Die lange strepen waren de herkenningstekens van de literator, de
schrijver, de noeste werker. Maar nu zie ik eruit als een vadsige rijke. Men
weet niet wie ik ben.
Onder haar bescherming was ik niet bang voor de
onhandigheid van een knecht of van mezelf, niet voor vonken uit de haard en
niet voor spetterend water. Ik was heer en meester over mijn oude kamerjas; van
de nieuwe ben ik een slaaf geworden...
De ritsige grijsaard die zich met lijf en leden heeft overgeleverd aan de
grillen en de genade van een lustig deerntje, zegt van s ochtends vroeg tot s
avonds laat: Waar is mijn goede oude huishoudster? Van welke demon was ik
bezeten toen ik haar verjoeg voor deze hier?, en hij huilt, hij zucht... .
Deze
tekst geeft tot op heden aanleiding tot uiteenlopende interpretaties.
Zelf zien we er een pleidooi in voor authenticiteit.
Voor een uitgebreide analyse van deze tekst zie Samuel Sadaune : Louverture excentrique du Salon de 1769 ou
portrait du Philosophe en robe de chambre. (rde.revues.org/177).
Verzamelde Lumières in het Salon van Mme Geoffrin.
In 1812 bestelde Keizerin Joséphine
de Beauharnais bij Lemonnier voor haar kasteel te Malmaison, een doek met een
voorstelling van vooraanstaande Lumiéres naar
aanleiding van hun bezoek aan een of ander gerenommeerd Salon. Met Lumières worden filosofen bedoeld, schrijvers en kunstenaars, uit de 18de eeuwse Franse Verlichting. Lemonnier koos
voor het Salon van Mme Geoffrin en titelde zijn werk Première lecture, chez Madame
Geoffrin, de lOrphelin de la Chine, tragédie de Voltaire, en 1755 (Lemonnier
f.1812). Het origineel hangt nog steeds in Malmaison. Een replica daarvan,
half zo groot als het origineel, is te vinden in het Musée des Beaux-Arts
van Rouen. Van dit schilderij zijn er tal van gravures gemaakt bovendien
voorzien van de nodige uitleg om elk van de 53 afgebeelde personages te kunnen
identificeren. Lemonnier had ieder van hen natuurgetrouw afgebeeld op basis
van bestaande portretten. Een reproductie van dit beroemde schilderij vindt men
omzeggens in elk boek dat gaat over de Verlichting in Frankrijk en over de rol
die de Salons hebben gespeeld in de informele verspreiding van de nieuwe
ideeën. Toch heeft het doek, zoals zal blijken, geen enkele historische
of documentaire waarde, althans niet in verband met het jaar 1755.
Wat die zogenaamde Salons betreft :
in de 18de eeuw organizeerde een dame van rang of stand, die daartoe de
middelen had, en de ambitie, meestal wekelijks een Salon waarop ze schrijvers,
kunstenaars of filosofen uitnodigde. Een bekend en goed gefrekwenteerd Salon
was dat van Mme Geoffrin. Op maandag ontving ze kunstliefhebbers, artiesten en
hun mecenassen en op woensdag het letterminnend volk.
Wat het interieur van het Salon van
Mme Geoffrin betreft, zoals weergegeven op het doek van Lemonnier: dit is een
een schoolvoorbeeld van neoklassieke stijl, geen enkel spoor meer van
uitbundige rococo maar strakke omkadering van de monumentale spiegel met
parellijst, rechttoe-rechtaan kaders van de schilderijen, deuropeningen
afgelijnd door pilasters, boven de deuren kroonlijsten geschraagd door
consoles, bas-reliëfs in de imposten, tegen het plafond aan een veelvoud van
lineaire lijsten, enz...Voor zover we weten bestaat er geen enkel schilderij,
gedateerd 1755 of vroeger, waarop reeds een dergelijk interieur te zien is. zoiets bestond gewoonweg nog niet in 1755.
Wat de
schilderijen betreft die de wanden van het salon versieren: een aantal van hen
was in 1755 nog niet eens geschilderd, bijvoorbeeld het schilderij van Vien
bekend als La Vertueuse Athenienne , een werk dat we verder uitvoerig
bespreken. Het is bekend dat Vien opdrachten kreeg van Geoffrin, maar
het doek in kwestie, dat we gemakkelijk herkennen op de tweede rij in de
rechterhoek van de kamer, schilderde hij pas in 1762 ! Het bekende schilderij
van Chardin daarentegen, La Pourvoyeuse, onder dat van Vien, hangt daar
terecht want het dateert al van 1739.
Wat de afgebeelde personages betreft
enkele daarvan hebben nooit het salon van Geoffrin gefrequenteerd, anderen
waren daar zeker niet in 1755 en nog anderen tenslotte zullen daar nooit
tezamen geweest zijn. Zo zouden Rousseau,
Diderot en nog een paar andere van de hier afgebeelde figuren waarschijnlijk nooit
het salon van Geoffrin hebben bezocht. Van Buffon bijvoorbeeld is dat met
zekerheid bekend, toch is hij op het schilderij prominent aanwezig als de figuur op de eerste rij uiterst links, in gesprek
met Daubenton, de man achter hem. Bovendien zit Buffon op een stoel met
achterpoten en sabre, een model dat pas na zijn dood, op het einde van
de 18de eeuw zou verschijnen (style directoire). De stoel waarop Le Kain
zit, de acteur die voorleest uit het werk van Voltaire, de stoel met de rechte
kapregel waarop een dame haar hand legt, is reeds van een duidelijke Louis XVI
signatuur. Uiterst rechts op het doek daarentegen zien we Vernet, naast de
knikkebollende Fontenelle, op een Louis XV stoel. Men had dus geen bezwaren
tegen het voorkomen van stoelen uit diverse stijlperioden in eenzelfde salon, hoe modieus en trendy ook.
Lemonnier moet geweten hebben dat
Voltaire in 1755 niet aanwezig kon geweest daar deze zich met Madame Denis aan
het installeren was in Les Délices nabij Genève. Daarom verving hij de
lijfelijke Voltaire door diens buste. Men vraagt zich dan ook af waarom
Choiseul, op het doek links van de buste, wel werd gekonterfeit. Hij verbleef
van november 1754 tot januari 1757 in de Ambassade de France te Rome en kon dus
evenmin als Voltaire hier aanwezig geweest zijn.
Op de eerste rij, uiterst rechts
zien we, zoals reeds vermeld, Joseph Vernet, pas terug uit Rome en beroemd om
zijn schilderijen van Franse zeehavens. Naast hem zit de toen 96-jarige
Fontenelle, links van Geoffrin. De bejaarde Fontenelle heeft weinig aandacht
voor de voorlezing, hij lijkt een dutje te doen, wat volkomen gerechtvaardigd
is op zijn leeftijd. Op de rij achter Vernet en Fontenelle zit Sophie dHoudetot
in gesprek met Montesquieu. Elders, ergens op de linkerkant van het doek wordt
Mlle de Lespinasse afgebeeld. Vermits zij pas in 1764 voor het eerst bij
Geoffrin opdook kan zij daar moeilijk Montesquieu of Fontenelle hebben ontmoet,
want de eerste stierf in februari 1755 en de tweede in 1756.
Het is bekend dat Geoffrin op
maandag kunstliefhebbers, artiesten en hun mecenassen ontving en op woensdag
het letterminnend volk. Vermits hier een toneelstuk van Voltaire wordt
voorgelezen zou de scene een woensdagbijeenkomst moeten voorstellen. Mensen als
Marmontel, DAlembert, Helvetius, Turgot, Saint Lambert e.a. zijn hier dus op
hun plaats; maar de schilders Carl Van Loo, Vien en Vernet, de beeldhouwers
Bouchardon en Pigalle, de architect Soufflot en de mecenas Caylus zouden we
toch eerder op een maandag verwachten.
Afgezien van het feit dat de hier
afgebeelde personages op een of ander ogenblik echt bestaan hebben, en
herkenbaar werden geportretteerd, is de rest een puur verzinsel van Lemonnier.
Echte verlichte geesten, zoals de
radicale atheïsten Holbach en La Mettrie worden hier echter niet afgebeeld -
wellicht was het zelfs in 1812 nog niet politiek correct die beide radikale atheïsten
te vermelden
In een artikel van Paul de Musset over Mlle Quinault (Revue de Paris,
1841) wordt het volgende gesprek weergegeven:
... Un soir, Duclos arriva chez Mlle
Quinault et dit négligemment : - Vous allez avoir Diderot à souper. - Ah ! répondit Mlle Quinault, voici la
première fois que vos grandsairs
accouchent d'autre chose que d'une souris. La nouvelle me fait plaisir. Il nous
faut du vin de Champagne, car M. Diderot est bon convive. - Sans doute, reprit Duclos, et je
lui ai ordonné de boire sec pour s'étourdir. - Est-ce qu'il a quelque chagrin? - Vous ne savez donc pas ce qui lui
arrive? Il était amoureuxde la petite
Babuti, la fille du libraire, et elle a épousé Greuze le peintre. J'ai rencontré
tout à l'heure Diderot éperdu et en désordre. Il parlait de fuir en Russie ou à
La Baye, de se jeter dans la rivière, et, en dernier lieu, de courir à
Montmorency confier sa peine à Rousseau; mais je lui ai ouvert mes deus bras,
où il s'est précipité en pleurant, et lenvie de voyager et de mourir lui a
passé aussitôt. Je connais l'homme. Il ne lui fallait qu'un moment d'effusion.
Je me suis trouvé là fort à propos pour offrir un exutoire à sa sensibilité.
Une page dans un de ses contes sur l'inconstance des femmes, une tirade dont
vous jouirez, achèveront la purgation, et demain il écrira au voyageur Grimm:
Nous avons sablé le Champagne, et tu ny était pas!
La petite Babuti trouwde officieus met Greuze in 1757 deze conversatie
werpt een ander licht op het verhaal van Diderot van quand jétois jeune... .
Jean-Baptiste Greuze, geboren in 1728, was op het Salon van 1755 beroemd
geworden door een schilderij van een tot dan toe ongekend moralizerend genre : Père de
famille expliquant la Bible à ses enfants. Door het succes
van dit werk werd hij aangenomen als Agréé de lAcadémie en in 1756
vertrok hij naar Rome voor de obligate Italië-reis. Het jaar daarop was hij
alweer in Parijs.
Volgens zijn mémoires liep hij op een dag, kort na
zijn terugkeer, de Librairie Babuti binnen, gelegen in de Rue Saint
Jacques (Diderot situeerde deze boekhandel eerder in de Quai des Augustins, de
winkel was ondertussen blijkbaar verhuisd). Hij trof er Mlle Babuti. Je fus
frappé dadmiration, schrijft hij, car elle avait une très belle figure.
Er volgden komplimentjes
heen en weer, et des cajoleries. Zij
deed er ondertussen alles aan om hem tot een huwelijk te verleiden, want zo
schrijft Greuze, nogal verwaand: ik was al beroemd en Mlle Babuti vreesde reeds
de faire Sainte-Catherine voor de
rest van haar leven, ttz een oude vrijster te blijven, want ze was al meer dan
25. Op haar vraag of Greuze niet met haar wou trouwen indien ze daarin zou
toestemmen, antwoordde hij galant : Mademoiselle,
nest-on pas trop heureux de passer sa vie avec une femme aussi belle que vous ?
Deze galanterie zou hem zeer zuur opbreken want ze nam zijn antwoord letterlijk op als een
bevestiging op haar vraag. Ze kocht enkele juwelen en vertelde in de buurt dat het een
huwelijksgeschenk was van M. Greuze de l
Académie Royale. Omwille van het goed fatsoen kon Greuze de boot toen niet langer
afhouden. Toch zou het nog 2 jaar duren, tot begin 1759, voor ze officieel
trouwden.
Aanvankelijk
liep alles gesmeerd. Greuze boekte aanzienlijke successen op de Salons van 1761,
63 en 65 met werken als Un paralytique
soigné par sa famille, La mère bien aimée, La piété familiale, Le bonheur
conjugal, etc. Diderot was een vriend aan huis en prees zijn schilderijen
de hemel in. Greuze was volgens Diderot de eerste peintre morale van zijn tijd. Het was alsof hij predikte, niet met woorden maar met het
penseel. Greuze, hierin aangemoedigd door Diderot, surfte volop verder op de
golven van een soort epidemie van moralisme waaraan de tweede helft van de 18de
eeuw zo onderhevig was. De heilige waarden van het huwelijk, het gezin en de
deugdzame opvoeding van de kinderen waren weer in bij een publiek lassé de galanteries mythologiques, de nudités
friponnes et de tableautins galants, zoals de gebroeders Goncourt schreven.
En dan
waren er nog de Greuze girls: Jeune
fille pleurant son oiseau mort, La
cruche cassée, etc. Over de onderliggende dubbele moraal hebben we het nog in
een andere bijdrage. Gravures van zijn werken verkochten als zoete broodjes. Ze
waren omzeggens in elke huiskamer te vinden en bezorgden Greuze een fortuin.
Geleidelijk
echter zou mevrouw Greuze zich ontwikkelen tot een kreng van een wijf. Ze hield
er tal van minnaars op na, soms van het meest bedenkelijke allooi en verkwiste
de fortuinen die Greuze verdiende. In 1769 mislukte Greuze in zijn poging om
door de Académie aanvaard te worden als Peintre
dHistoire hetgeen voor de ijdele Greuze een enorme vernedering
betekende. Diderot, niet langer een erotische fascinatie koesterend voor Mme Greuze, sprak nu in zijn kritieken negatief over het
werk van feu mon ami Greuze.
Ondertussen,
voor de buitenwereld, voor de schone schijn, tolereerde hij oogluikend de buitenechtelijke
escapades van zijn vrouw en bleef hij schilderijen maken over het idyllische
gezin, Le bonheur conjugal, La paix du ménage, Fidelité, etc, ttz over het leven dat hij zich wellicht gedroomd
had toen hij la petite Babuti
ontmoette avec sa très belle figure.
Eén keer
echter gaf hij een inkijkje in de ellende van zijn huwelijksleven. Toen zijn vrouw
hem met een pan vol aangebrand voedsel aanviel moesten zijn twee dochters hem
tegen deze razende harpij beschermen. La
femme colère, een tekening, getuigt hiervan.
In
december 1785 zal hij uiteindelijk een klacht indienen tegen zijn vrouw bij de
politie : een transcriptie hiervan vindt men in het befaamde Mémoire de Greuze contre sa femme, in
extenso weergegeven in Archives de lArt
Français. Op het
einde van de 18de eeuw vielen de werken van Greuze niet meer in de smaak van
het publiek: de nieuwe goden waren nu eerst Vien en dan David. Geruïneerd door
de perikelen omtrent zijn echtscheiding (echtscheiding werd pas mogelijk na de revolutie, dit kon niet onder het Ancien Régime) en waardeloos geworden revolutionaire
assignaten stierf hij in behoeftige omstandigheden op tachtigjarige keeftijd in
1805. Alleen Dr Guillotin, zijn logebroeder van de Loge des Sept Soeurs was aan zijn sterfbed aanwezig.
La belle
Babuti was al eerder gestorven aan de gevolgen van haar liederlijk gedrag.
Bronnen: Revue de
Paris, 1841. LArt du dix-huitième siècle. Edmond et Jules de Goncourt.
Paris, 1881-82 Archives de
lArt Français, tome deuxième, 1852-53. Greuze. Louis
Hautecoeur. Paris, 1913.
Portret van François Babuti. Greuze, Salon 1761.
L'Accordée de Village. Greuze, Salon van 1761.
Le bonheur conjugal. Gravure naar een schilderij van Greuze.
La femme colère (The angry wife). The MET, NY
Jeune fille pleurant son oiseau mort. Greuze,1765.
Diderot
liep in zijn jonge jaren als een min of meer haveloze bohémien rond in het
Quartier Latin, samen met zijn vriend Wille met wie hij destijds een soort
kraakpand deelde in de Rue de lObservance (tegenwoordig Rue Antoine Dubois).
Beiden vermoedden toen nog niet hun latere beroemdheid. Wille, een Duitse
graveur, twee jaar jonger dan Diderot, was in 1736 in Parijs aangeland. Vele
jaren later zou Wille in zijn Mémoires over deze periode het volgende
schrijven:
Enfin, notre
situation actuelle nous parut admirable, même digne d'envie. Les mets de notre
table étoient parfaits, nos vins exquis. Nous choquâmes nos verres pleinement
remplis les uns contre les autres; on les vidoit souvent, on les remplissoit de
nouveau. Les contes, les rires, les charges et les plaisanteries, se
succédèrent rapidement. Chacun étoit content de soi et de moi. Nous nous
séparâmes vers minuit. On se donnoit la main d'amitié. Chacun retournoit
peut-être un peu chancelan! pour se reposer dans son manoir, où souvent il ne
trouvoit ni feu ni flamme pour allumer sa pauvre petite bougie.Il ne faut pas oublier que nous étions tous de
jeunes artistes, peu sujets aux inquiétudes, quoique souvent sans pécune, mais
toujours prêts à nous réjouir honnête
ment, selon les circonstances, nos moyens et les occasions.
Op een
dag liep Diderot de boekhandel binnen van François Babuti op de Quai des
Augustins. Hij trof er de dochter, Anne-Gabrielle, en werd op slag verliefd.
Hij beschrijft deze ontmoeting in zijn beroemde kritiek op het Salon van 1765.
De
Académie Royale de Peinture et de
Sculpture, organiseerde tweejaarlijks een expositie waar alleen de académiciens of agréés
de lacadémie mochten deelnemen. Deze
druk bezochte tentoonstelling werd telkens gehouden in een imposante zaal van
het Louvre, de zogenaamde Salon Carré. Sindsdien noemt men elke tijdelijke
tentoonstelling in Frankrijk een salon: Salon du Livre, Salon de
lAgriculture, enz.Vanaf het Salon van
1759 tot dat van 1781 gaf Diderot pittige commentaren op de tentoongestelde
werken. Deze commentaren werden gepubliceerd in een soort handgeschreven
nieuwsbrief, de Correspondance Littéraire van Grimm. Baron von Grimm, grootvader van de beroemde gebroeders
Grimm, bekend om hun sprookjes: Assepoester, Roodkapje, Hans en Grietje, enz.,
was een Duits diplomaat in Parijs die op geregelde tijdstippen deze nieuwsbrief
over Parijs, hét centrum van het intellectuele en artistieke leven in Europa, stuurde
naar tal van Duitse prinsen en koningen. Deze Correspondance Littéraire werd
slechts op een beperkt aantal exemplaren via de diplomatieke post verspreid.
Pas in 1812 werden deze bijdragen gedrukt en publiek gemaakt.
In zijn commentaar op een schilderij van
Greuze op het Salon van 1765 (Mme Greuze
avec épagneul- waarvan we nergens een afbeelding vonden) schrijft Diderot :Je l'ai bien
aimée, moi, quand j'étois jeune, et qu'elle s'appeloit mademoiselle Babuti.
Elle occupait une petite boutique de libraire sur le quai des Augustins:
poupine, blanche et droitecomme le lys,
vermeille comme la rose. Jentrois avec cet air vif, ardent et fou que j'avois,
et je lui disois: Mademoiselle, les contes de La Fontaine, un Pétrone, s'il
vous plaît ... Monsieur, les voilà. Ne vous faut-il point d'autres livres ? ..
Pardonnez moi. mademoiselle. Mais... Dites toujours ... La Religieuse en
chemise [destijds een bekend pornografisch
werk dat onder de toonbank werd verkocht]
... Fi donc, monsieur; est-ce qu'on lit ces vilénies-là? .. Ah! ah! ce sont des
vilénies; mademoiselle, moi, je n'en savois rien ... Et puis un autre jour,
quand je repassois, elle sourioit, et moi aussi.
En in zijn commentaar op een ander
schilderij van Greuze, op het zelfde salon
(Le Baiser envoyé) geeft hij nog steeds lucht aan zijn erotische fascinatie
voor Mme Greuze die model stond voor het schilderij : ... et la mollesse voluptueuse qui règne depuis
l'extrémité des doigts de la main, et qu'on suit de-là dans tout le reste de la
figure; et comme cette mollesse vous gagne et serpente dans les veines du
spectateur, comme il la voit serpenter dans la figure! C'est un tableau à
tourner la tête ...
Op deze
ontboezemingen past enig commentaar. Anne-Gabrielle Babuti, de latere Mme
Greuze, werd geboren in 1732, dus 19 jaar jonger dan Diderot. Als Diderot in
1765 hij was toen 52 jaar - schrijft over zijn jonge jaren (quand jétois jeune) dus 20 jaar of zo,
dan was Mlle Babuti amper 1 jaar oud. Stel dat Babuti 15 jaar en vroegrijp was
ten tijde van deze ontmoeting, dan was Diderot 34 jaar, getrouwd en vader van 2
kinderen. De zo levendig beschreven ontmoeting tijdens zijn jonge jaren in de
boekhandel op de Quai des Augustins is dus wellicht aan zijn verbeelding
ontsproten.
Bronnen:
Diderot & lArt de Boucher à David. Editions de la RMN, 1984.
Mémores et Journal de Wille.Tome premier.1857.
Oeuvres de Denis Diderot. Salons. Tome I. 1821. Jean Sgard : rde.revues.org (N°43, 2008)
Plan général de Paris et des faubourgs de Paris / par le Sr Robert de Vaugondy. 1760
Het trieste eind van Mme du Barry. (2) De obsessie van Grieve.
In oktober 92, een maand na de dood van
Brissac vertrekt du Barry weer naar Londen in de hoop eindelijk haar juwelen te
recupereren. Door de Revolutie ontvluchtten een groot aantal Fransen hun
vaderland en werden de wetten op emigratie zo sterk verstrengd dat emigratie
meestal illegaal werd waardoor de bezittingen van de emigrant verbeurd konden worden
verklaard. Du Barry was zich daar terdege van bewust en zorgde er voor dat haar
papieren in orde waren. Ten overvloede kreeg ze nog een attest mee van Lebrun, minister
van Buitenlandse Zaken : het ging om een zakenreis en het was niet de bedoeling het land te
ontvluchten.
Terwijl de juridische procedure in Londen
eindeloos aansleept frequenteert ze er de kringen van de Franse émigrés. Het nieuws uit Parijs is alarmerend:
op 21 januari 1793 wordt de koning onthoofd, en daarmee vervliegt alle hoop op
een herstel van de monarchie. In Londen wordt een officiële rouwperiode
aangekondigd en du Barry draagt de voorgeschreven rouwkledij. Een en ander
wordt door spionnen van de Republiek getrouw doorgebriefd aan het Comité du Salut Public in Parijs als
bewijs van haar royalistische sympathie.
Eind februari 73 is er eindelijk een
doorbraak in het juridische kluwen. De juwelen worden als haar eigendom
beschouwd en de beloning voor De Symon geregeld. De bekrachtiging van dit
definitieve vonnis is gepland in april waarna ze haar juwelen zal kunnen gaan
ophalen bij de bank van Ransom, Morland & Hammersley en haar leven in
Louveciennes hervatten met haar nieuwe minnaar Alexandre Louis Auguste hertog
van Rohan-Chabot. Ze had deze in Londen leren kennen en hem daar een
substantiële lening gegeven om hem toe te laten zijn bezittingen in Frankrijk
te gaan beschermen (later zou dit door het Revolutionaire Tribunaal uitgelegd
worden als verkapte steun aan de antirevolutionaire opstandelingen in de Vendée
waar Rohan-Chabot bezittingen had).
Haar plannen werden echter doorkruist
door de obsessie van één man : George Grieve, een radicale politiek actieve
Brit. In zijn jeugdjaren had hij Marat leren kennen, toen deze voor zijn
studies in Engeland verbleef om als apotheker vooralsnog geneesheer te worden. Later
zou Grieve in Amerika actief zijn in de Onafhankelijkheidsoorlog waar hij
Washington en Franklin frequenteerde. Hij was wel degelijk een revolutionair.
Maar Grieve had een morbide - en naar sommigen
beweren - seksuele fascinatie opgevat voor du Barry. Die fascinatie ging schuil
onder zogenaamde revolutionaire motieven. Zo tekende hij een anti du Barry
pamflet als : Greive (sic),
défendeur officieux des braves sans-culottes de Louveciennes, ami de Franklin
et de Marat, factieux et anarchiste de premier ordre, et désorganisateur du
despotisme dans les deux hémisphères depuis vingt ans.
In de winter van 1792-93, terwijl du
Barry in Londen verbleef, logeerde hij in het dorp Louveciennes en snuffelde
rond in haar kasteel, daarbij geholpen door 2 ontevreden personeelsleden : de
butler Salanave en de neger Zamor. Hij kreeg er info uit de eerste hand over
het komen en gaan van aristocraten en hun gedragingen. Hij klaagde du Barry aan
als illegale emigrant en op 16 februari 1793 verkreeg hij het order haar
kasteel en de inhoud ervan te verzegelen.
Du Barry werd hiervan verwittigd en ze
vertrok op 5 maart hals over kop uit Londen om het misverstand over haar
zogezegde illegale emigratie op te helderen. Met het attest van Lebrun kon ze
haar verblijf in Londen verklaren. Begin april werden de zegels verwijderd en
ze kreeg enkele maanden respijt tot Grieve eind juni een nieuwe actie ondernam.
Hij slaagde erin een kleine minderheid
van de dorpelingen van Louveciennes een petitie te laten ondertekenen waarin du
Barry beschuldigd werd van incivisme,
lèze-nation en royalisme. Salanave en Zamor bevestigden bovendien dat
aristocratische genodigden werden aangesproken met hun adellijke titels in
plaats van citoyen zoals
voorgeschreven. Op grond daarvan werd ze aangehouden om naar de gevangenis van
Versailles overgebracht te worden. Ze protesteerde hevig en bekwam dat ze haar
arrest in haar kasteel mocht uitzitten.
Maar ook hier kreeg Grieve het deksel op zijn neus : onder druk van de lokale
bevolking die betoogde dat du Barry een echte citoyenne was en bovendien hun weldoenster werd het arrest herzien
en op 13 augustus kwam ze vrij. Het hielp Grieve ook al niet dat Marat, zijn
vriend en medestander in zijn kruistocht tegen du Barry, in juli was vermoord.
Maar Grieve liet niet los, zo groot was zijn obsessie om du Barry op het
schavot te krijgen.
In september ondernam hij een nieuwe
aanval, hij wendde zich nu rechtstreeks tot het zopas opgerichte Comité de Sûreté Générale in Parijs,
daarbij de lokale autoriteiten passerend. Dat Comité - een soort ministerie
van terreur - was gemachtigd alle verdachten van inciviek gedrag aan te houden
en hen naar het Tribunal révolutionnaire
te sturen. Dit laatste was in feite niet meer dan een doorgeefluik naar de
guillotine.
Dat du Barry verdacht was kon Grieve
gemakkelijk aantonen en hij verkreeg moeiteloos de beslissing om haar te
arresteren.
Hij verkreeg zelfs subsidies om haar in
eigen persoon naar Parijs te brengen met een gewapende wacht naar zijn keuze.
Op 21 september 1973 stond hij triomfantelijk voor haar deur in Louveciennes om
haar op te pakken waarbij hij volgens verschillende getuigen uiterst hardhandig
te keer ging. Op weg naar de Parijse gevangenis Sainte-Pélagie, zou hij zelfs gepoogd
hebben haar te verkrachten.
Eenmaal in de handen van het Ministerie
van Terreur was het lot van du Barry voorspelbaar. Op 6 december verscheen zij
voor het Tribunal révolutionnaire met
de geduchte aanklager Fouquier-Tinville. Zijn requisitoir, volledig van de pot
gerukt, waarin hij du Barry vergelijkt met de beruchte oud-Griekse hetaïre Laïs,
voor wiens schaamteloos genot, een despoot, een moderne Sardanapalus (Louis XV)
het bloed en de bezittingen van zijn volk opofferde, deze hoer die het zelfs
met Pitt zou aangelegd hebben (Pitt: Engelse Prime Minister, die de oorlog verklaarde aan het revolutionaire
Frankrijk), zijn requisitoir dus overdonderde de 12 juryleden dusdanig dat die
prompt du Barry naar de guillotine verwezen. Hetgeen dan ook geschiedde op 8
december 1793, onder oorverdovend gekrijs, sterk contrasterend met de
stoïcijnse houding van Marie-Antoinette, koningin van Frankrijk, die een paar
weken voordien hetzelfde lot had ondergaan.
Haar juwelen die nog altijd in een Londense
bank lagen werden op 19 februari 1795 werden openbaar geveild door Christie (de
stichter van het huidige Christies in Londen).
En hoe liep het af met Grieve ? Na de val
van Robespierre werd hij gearresteerd maar ontsnapte aan een veroordeling en
vluchtte naar Newcastle, Amerika. Uiteindelijk kwam hij terug naar Europa en
vestigde zich in Brussel waar hij overleed op 22 februari 1809. Het zou
interessant zijn eens op te zoeken waar ergens in Brussel die man werd begraven
en als daar nog een grafzerk of zoiets te vinden is.
In 1935 verscheen een boek van James
Henry Duveen (die aan de basis ligt van de huidige collectie van 18de-
eeuws Frans meubilair in de beroemde Huntington collectie te San Marino,
California, US) waarin het vermoeden werd geuit dat Grieve zelf zou betrokken geweest zijn
bij de diefstal van du Barrys juwelen op 10 januari 1791.
Bronnen ( alles integraal digitaal
downloadbaar van het internet):
Marion Ward: The du Barry inheritance
(1967). Georges Leclerc: La juridiction
consulaire pendant la Révolution (1909) H. Fleischmann : Réquisitoires de
Fouquier-Tinville (1911). Charles Vatel: Histoire de Mme du Barry
(1883)
Het trieste eind van Mme du Barry. (1) De dood van Brissac.
In onze blog van 14-03-2013 (Van Bordeelmeisje tot First Lady) vertelden we reeds hoe du Barry in 1774 het Petit Trianon moest ontruimen zodat Louis XV vooralsnog waardig zou kunnen overlijden, niet in haar onkuise schoot, maar in de schoot van onze Moeder de Heilige Kerk.
Ze trok naar haar kasteeltje in het dorp Louveciennes en zou daar nog bijna 20 jaar wonen, in peis en vree, in een LAT relatie met haar nieuwe minnaar Louis Hercule Timoléon de Cossé-Brissac, kapitein van de Cent-Suisses, een soort persoonlijke lijfwacht van de koning.
Het drama begon in feite op maandag 10 januari 1791. Du Barry was die dag naar Parijs getrokken om Driekoningen te vieren ten huize van Brissac en bleef daar overnachten. Een Joodse dievenbende uit Parijs was daarvan op de hoogte geraakt, waarschijnlijk getipt door Zamor, de Bengaalse huisslaaf van du Barry. De dieven besloten tijdens haar afwezigheid in te breken in haar kasteel te Louveciennes. Het was algemeen bekend dat du Barry over een aanzienlijke hoeveelheid juwelen beschikte, die ze geleidelijk moest verkopen om met de opbrengst haar train de vie en dat van haar personeel te kunnen handhaven, maar ook om behoeftige inwoners van het dorp te kunnen helpen.
Een signalement van het gestolen goed werd verspreid en er werd in vage termen gewag gemaakt van een beloning voor wie de juwelen zou kunnen terugbezorgen. De dieven zagen in dat ze hun waar niet in Parijs zouden kunnen verkopen en besloten dit in Londen aan de man te brengen. Via een andere Jood, Goldschmidt, maakten ze kennis met een Britse juwelier, Lyon De Symon. Deze vond de zaak verdacht en verwittigde de politie. Via de Franse ambassade ontstond het vermoeden dat het wel eens de gestolen juwelen van du Barry zouden kunnen zijn. Ze wordt uitgenodigd de juwelen te komen identificeren en op 20 februari 1791 arriveert ze de eerste keer in Londen en bevestigt dat de juwelen inderdaad van haar zijn. De juridische procedure sleept eindeloos aan en er zijn allerlei complicaties : de Londense rechtbank heeft problemen met het feit dat het misdrijf in Frankrijk is gepleegd, de dieven beweren dat ze de juwelen in Frankrijk hebben gekocht en eisen zelfs schadevergoeding en De Symon vindt dat hij onvoldoende wordt beloond voor het vinden van de juwelen. Ondertussen worden deze juwelen bewaard in de Bank van Ransom, Morland & Hammersley.
Du Barry zal nog herhaalde malen heen en weer moeten pendelen tussen Louveciennes en Londen. Van mei tot augustus 91 is ze weer eens in Londen. Ze zal pas terugkeren naar Londen in october 1792. Terwijl ze daar is, in juni 91, vlucht de koninklijke familie uit hun verplicht verblijf in de Tuileries maar worden gevat in Varennes. Later, tijdens het proces tegen Bissac, zal Marat, lami du peuple, in de Journal de la République getuigen over een afgeluisterd gesprek, op de vooravond van de vlucht, tussen Brissac en du Barry, over geheime vluchtroutes uit de Tuileries. Hetgeen natuurlijk een flagrante leugen was vermits du Barry op dit ogenblik in Londen verbleef.
In october 91 wordt de Garde des 100 Suisses ontbonden en vervangen door een Garde Constitutionelle. Brissac wordt weer aangeduid als commandant van deze Garde.
In april 1792 verklaart de Assemblée Nationale de oorlog aan Oostenrijk. Aanvankelijk lijden de Franse troepen zware verliezen en er wordt een zondebok gevonden in de persoon van Brissac die er van wordt beschuldigd alleen koningsgezinden te hebben gerecruteerd voor zijn Garde. Op 30 mei wordt de Garde ontbonden en Brissac samen met zijn kompanen gearresteerd en gevangen gezet in Orléans waar het Hooggerechtshof zetelt.
Ondertussen trekken buitenlandse troepen zich samen aan de grenzen en de anti-royalistische stemming van de Parijse bevolking bereikt een hoogtepunt. De Tuileries, het gedwongen verblijf van de koning, wordt bestormd op 10 augustus 1792. De koninklijke familie wordt dan maar opgesloten in de Temple. Dit is het feitelijk einde van de monarchie in Frankrijk.
In de dagen daarop bereikt de hysterie van de bevolking, opgejut door Danton en Marat, een hoogtepunt met de zogenaamde massacres de septembre waarbij tussen 2 en 6 september meer dan duizend gevangenen in de diverse Parijse gevangenissen worden doodgeslagen.
Eind augustus werd besloten Brissac en 53 van zijn Gardisten van Orléans over te brengen naar Parijs om te worden berecht. Het konvooi vertrekt op 2 september maar gezien de chaotische toestand in de Parijse gevangenissen wordt het omgeleid naar Versailles waar de gevangenen en hun bewakers op zondag 9 september aankomen. Een uitzinnige menigte kan de gevangenen scheiden van de bewakers die voor hun veiligheid moesten instaan en overvalt de wagens waarin Brissac en zijn kompanen zitten. Tijdens een gruwelijke slachtpartij die meer dan een uur duurde worden alle gevangenen zwaar toegetakeld en uiteindelijk gedood. Het hoofd van Brissac wordt op een hooivork gespiest en door een brallende menigte in triomf naar Louveciennes gedragen. Daar paraderen ze rond het kasteeltje van een angstig afwachtende du Barry en gooien uiteindelijk het hoofd door de vensters voor haar voeten.
du Barry, 46 jaar, door Vigée-Lebrun.
Hertog van Brissac ( door Drouais ?)
"Pavillon de musique" in de tuin van kasteel van du Barry. Ontwerp door Ledoux.
Kasteeltje van du Barry. Huidig zicht. Beschermd monument.
Bestorming van de Tuileries op 10 augustus 1792 (door Jacques Bertaux, 1793)
Dit jaar, 2013, herdenken we
de 300ste verjaardag van de geboorte van Soufflot (net als van Diderot
trouwens). Naar aanleiding van deze tricentenaire
wordt er in het Pantheon, zijn meesterwerk, van 11 september tot 24 november,
een tentoonstelling gehouden van zijn werk.
Hoe de kerk van Ste
Geneviève, het latere Pantheon, er kwam vertelden we reeds in de blog van 28
-05-2013 ( Het drama van Metz).
Een kantelmoment in de
carrière van Soufflot was zijn reis naar Italië in 1750 in het gezelschap van
Abel Poisson, broer van Pompadour en latere marquis
de Marigny en Directeur des Bâtiments
du Roi. Poisson en Soufflot werden vrienden en zo kwam het dat de opdracht
voor de kerk van St Geneviève naar Souflot ging en niet naar zijn rivaal,
Ange-Jacques Gabriel, Premier Architecte
du Roi.
In Italië maakte Soufflot kennis niet
alleen met de basiliek van Sint Pieters te Rome maar raakte ook onder de indruk
van de Griekse tempels van Paestum.
Het imago van Soufflot als
heraut van het neo-classicisme dient te worden genuanceerd. Soufflot bewonderde
eveneens de lichtheid en het licht van de gothische architectuur. Het originele
ontwerp van de kerk van Ste Geneviève toont nog deze gothische invloed: hoge
ranke kolonnen en overvloedig licht via grote vensters aan de zijkant. Een en
ander kan men nog zien op de maquette van de originele kerk die nog steeds in
het Pantheon wordt bewaard. Deze maquette werd gemaakt door Rondelet, leerling
van Soufflot. Het is trouwens Rondelet die na de dood van Soufflot de vensters
liet dichtmetsen en de kolonnen verzwaarde om het geheel een meer robuust
aspect te verlenen, meer kompatiebel met de smaak van zijn tijd. Daardoor ging
echter het gothisch aspect van dit neoklassiek meesterwerk verloren.
Voor een uitgebreide
monografie van Soufflot zie : Jacques-Germain Soufflot door Pérouse de
Montclos (2003).
Na de dood van Emilie (zie blog van 27/3/13) gaat Voltaire uiteindelijk in op de herhaalde verzoeken van Frederik II om naar Potsdam te komen. Hij vertrekt nu naar Pruissen waar hij als
een echte Prins der Letteren wordt ontvangen. Hij voelt zich aanvankelijk zeer
goed thuis in Frederiks verfijnde en homosexuele hofhouding en ontmoet er een
aantal figuren die hij reeds kende.
Maupertuis bijvoorbeeld - die nog
wiskundelessen had gegeven aan Emilie, en ook haar minnaar was geweest - en die nu door Frederik benoemd was tot
hoofd van de Berlijnse Academie voor Wetenschappen. Voltaire zou het nog zeer aan de stok krijgen
met deze Maupertuis die, net als Emilie destijds, de stellingen van Leibnitz
verdedigde, en de theorie van het optimisme. Ook La Mettrie was daar : de man
van LHomme machine, en de markies dArgens, auteur van Therèse Philosophe, een van
de merkwaardigste afleveringen van de erotische productie van de radicale
Franse Verlichting waarin wellust niet langer als zondig werd beschouwd, maar
waar de volupté als de ware
drijvende kracht van het leven werd beschouwd.
Ondanks de rooskleurige en snoeverige brieven
die Voltaire schreef naar zijn vrienden in Parijs, werd hij verteerd door
heimwee en via Richelieu trachtte hij weer in de gunst te komen van Pompadour
en de Franse koning. Hij raakte verslaafd aan opium onder de vorm van Laudanum
en zou zelfs een zelfmoordpoging
hebben ondernomen tijdens een van zijn depressieve buien.
Net als toen in Engeland, eindigde zijn
verblijf in Pruissen weer eens met een financieel schandaal. Uiteindelijk zou
hij op zeer vernederende wijze het land worden uitgezet. Het ging over een
dispuut met 2 Joodse bankiers, vader en zoon Abraham Hirschel.
Voltaire zou hen een enormesom hebben
gegeven om illegaal Saksische obligaties te gaan kopen te Dresden om die nadien
met grote winst in Pruissen te verkopen, wat door Frederik streng werd
verboden. Toen Voltaire hoorde dat Frederik lucht gekregen had van zijn
voornemen, cancelde hij snel de opdracht en vroeg zijn geld terug. Om een of
andere reden kon Hirschel die enorme som niet meer meteen terugbetalen en
stelde hij Voltaire schadeloos met een hoeveelheid diamanten. Voltaire beweerde
echter dat de diamanten vals waren en sleepte de Jood voor de rechter. Onder
ede verklaarde Voltaire dat hij Hirschel naar Dresden gezonden had, niet voor
die Saksische obligaties nee, helemaal
niet - maar wel om diamanten en bontjassen te gaan kopen.
Iedereen wist dat Voltaire loog maar om de schone schijn te redden werd de Jood
veroordeeld. Gelukkig stierf Abraham Hirchel kort na het proces. De ganse zaak bracht hem de minachting mee
van Frederik en Voltaire werd eens te meer persona non grata waarop hij besloot
met al zijn geld naar de republiek Genève te vluchten.
Eerst vestigde hij zich met Mme Denis die hij steevast maman noemde,
en die steeds dikker werd naarmate hij vermagerde - in een statige woning die
hij Les Délices noemde. Het gebouw bestaat nog steeds en is nu een museum gewijd aan Voltaire. Vervolgens,
en voor de rest van zijn lange leven verbleef hij te Ferney, een kasteel en bijbehorende landerijen op de grens van de toenmalige
Republiek Genève en het Koninkrijk Frankrijk. En alsof het nog niet genoeg was kocht hij met zijn immense kapitaal ook nog
Tournay een aanpalend graafschap, inclusief de lijfeigenen, zodat hij zich nu
ook comte de Tournay kon noemen.
Hij was 60 toen hij in Ferney aankwam en zou er nog 24 jaar zijn kleine koninkrijkje als een verlicht despoot beheren. Op 84 jarige leeftijd trok hij naar Parijs om er enkele weken later uiteindelijk te sterven.
Het is een tijdje stil geweest op deze blog. Enerzijds door de prachtige voorbije zomer, anderzijds omdat ik me onledig hield met het omzetten van een boek dat ik onlangs publiceerde, in een een digitale versie. Dat boek, over schilders, meubels & maîtresses, met 320 bldz en meer dan 200 illustraties in full color, werd, via sponsoring, in beperkte oplage uitgebracht en is volledig uitverkocht. Gezien de kostprijs en het onderwerp dat slechts een zeer beperkt publiek kan boeien, is een herdruk niet doenbaar. Een Engelstalige versie is onderweg voor de Apple Store. Het boek was weliswaar initieel bedoeld voor aficionados van 18de eeuws Frans meubilair maar groeide gaandeweg uit tot een breed panoroma van Parijs onder Louis XV en XVI.
Ik heb dit boek nu omgezet in een interactieve PDF versie, leesbaar op elk platform, PC of Mac, en uiteraard op de iPad of gelijkwaardig tablet. U kunt via mail een link bekomen waar u het volledige boek kunt downloaden (prijs 10 , ca 25 MB) of desnoods de DVD bestellen (+ verzendkosten).
Inhoudsopgave
VOORWOORD 2
Inleiding 9
Deel I Achtergronden 14
Hoofdstuk I. Koningen en
maîtresses 16
Hoofdstuk II. Les Lumières. 31
De eeuw van de Verlichting 31
Newtonianismo per le dame. 33
Het Laatste Avondmaal van de
Patriarch. 37
Marmontel en Belisarius. 39
Verzamelde Lumières in het
Salon van Madame Geoffrin. 42
Hoofdstuk III. Wetenschap
& Techniek. 45
Le Jardin des Plantes . 46
Le Cabinet Physique de M.
Bonnier de la Mosson. 48
De Encyclopedie. 50
Verkenningen te land: de
meridiaan van Parijs. 52
Verkenningen in de lucht:
Montgolfières & Charlières. 54
Verkenningen ter zee: De reis
van La Pérouse. 58
De lamp van Argand 61
Rien ne se crée, rien ne se
perd. 64
Hoofdstuk IV. Architectuur
& Interieur. 69
Architectuur in de eerste
helft van de 18de eeuw. 69
Architectuur in de tweede
helft van de 18de eeuw. 79
Ornamentiek van laat Louis XIV
tot Rococo. 87
Het Neoklassieke Interieur. 96
Hoofdstuk V. De Meubelkunst 102
De Meubelmakers 102
De marchands-merciers. 111
Gersaint en Watteau. 114
Meubelstijlen. 119
Hoofdstuk VI. De Schilderkunst 149
Deel II. Schilderijen 155
A. Eerste helft van de 18de
eeuw 155
Hoofdstuk I. Nicolas de
Largillière 156
Hoofdstuk II. Jean-François de
Troy 160
Hoofdstuk III. François
Boucher (1703-1770) 169
Le Déjeuner: prototype van een
burgerlijk rococo-interieur. 169
Boucher en de Chinoiserieën. 171
Boucher en Diderot. 174
Madame Boucher 176
Hoofdstuk IV. Jean-Siméon
Chardin. 180
B. Pompadour, Marigny &
Angiviller 186
Hoofdstuk I. Pompadour. 187
Alexander Roslin, 1754. 187
Maurice Quentin de la Tour,
1755. 189
François Boucher,1756. 195
François Guérin, 1763. 198
François-Hubert Drouais, 1764. 201
Hoofdstuk II. Marigny. 211
De Troy, 1750. 211
Tocqué, 1755. 212
Roslin, 1761. 214
Hoofdstuk III. Angiviller. 217
Duplessis, 1779. 217
C. Tweede helft van de 18de
eeuw 221
Hoofdstuk I. Pierrre-Antoine
Baudouin (1723‑1769) 222
Hoofdstuk II. Jean-Baptiste
Greuze 225
Het meubilair van Lalive de
Jully en de style grecque. 225
Le contrat van Fragonard:
style grecque. 231
Een portret van Watelet. 234
Over de mislukking van Greuze
als Peintre dHistoire. 235
De dubbele moraal van Greuze
en de Greuze girls. 239
Hoofdstuk III. Van
Blarenberghe en de snuifdoos van Choiseul 242
Wie was Van Blarenberghe? 242
Wie was Choiseul? 243
La tabatière de Choiseul. 245
Hoofdstuk IV. Joseph-Marie
Vien (1716-1809). 258
Hoofdstuk V. Genretaferelen. 267
De familie Devin. 267
Mozart in de Temple 268
Jean-Fréderic Schall 270
Lavreince 271
Louis Léopold Boilly 274
Moreau le Jeune. 275
Hoofdstuk VI. Vrouwen in
hogere sferen. 279
Adelaïde Labille 279
Elisabeth-Louise Vigée 285
Hoofdstuk VII. J. Louis David
(1748-1825). 293
Een schilder in dienst van de
politiek ? 293
David in Rome. 295
De smart van Andromache
(1783). 298
De eed der Horatiërs (1784). 300
Pâris en Helena (1788). 303
De lictoren brengen Brutus de
lichamen van zijn zonen,1789. 306
Epiloog 311
Genealogie van de Bourbons 313
Illustratieverantwoording 314
Bibliografie 314
Register van schilders en
graveurs met afbeeldingen. 316
Etienne François de Choiseul was in zijn tijd een van de machtigste, en door zijn huwelijk met de dochter van de steenrijke baron Crozat de Châtel, ook een van de rijkste mensen van Frankrijk. Hij was aan de macht gekomen door toedoen van een vrouw, was rijk geworden door een andere vrouw en zou tenslotte door een derde vrouw ten val worden gebracht. Hij was rosharig, klein van gestalte en bovendien eerder lelijk, maar hij was een succesrijke vrouwengek en had tal van minaressen. Hij zou een meer dan broederlijke belangstelling hebben gehad voor zijn eigen zus, de hertogin van Grammont, die op haar beurt een goede vriendin was van Pompadour. Hetgeen de carrière van haar broer uiteraard ten goede kwam. Zijn beste vriend was de Abbé Barthélemy en zijn trouwste vriendin Mme de Brionne. Alhoewel totaal amoreel nam hij, in tegenstelling tot veel van zijn rivalen, zijn politieke taken uiterst ernstig op.
Hij was een van de belangrijkste ministers van Louis XV geworden door de steun van Pompadour, aka Madame Quinze. Zij was hem dankbaar omdat hij haar een indiscrete brief van de koning aan zijn nichtje, Mme de Choiseul-Beaupré, had laten zien waarin Louis XV aan dit nieuwe liefje beloofde haar te installeren als maîtresse en titre en Pompadour te dumpen. Pompadour maakte een gepaste scène, de koning trok zijn staart in en de carrière van Choiseul was begonnen.
Eerst als militair in de Oostenrijkse Successieoorlog(Dispuut over de opvolging van de laatste Habsburger, Karel VI, door zijn dochter Maria-Theresia.) waar hij deelnam aan de veldslagen die Frankrijk voerde in de Lage Landen als bondgenoot van Pruisen tegen de Oostenrijkers die toen in Vlaanderen aan het bewind waren. Hij was bijvoorbeeld aanwezig bij de slag van Fontenay waar ook Van Blarenberghe bij was als reporter belast met het zeer nauwkeurig schilderen van de stellingen van de diverse legereenheden. Later, toen Choiseul minister van Oorlog werd zou hij Louis-Nicolas Van Blarenberghe trouwens benoemen als Peintre de Batailles au Département de la Guerre. Over die Van Blarenberghe zullen we het nog uitgebreid hebben.
Frankrijk dat door zijn alliantie met Pruisen in een oorlog verwikkeld raakte met Oostenrijk en diens bondgenoten Engeland en de Verenigde Provinciën, voelde zich zwaar bekocht toen Frederik II van Pruisen, om wie tenslotte Frankrijk in de oorlog verwikkeld was geraakt, een afzonderlijke vrede sloot met Oostenrijk, zodat Frankrijk nu eigenlijk zonder reden verder vocht tegen Engeland et de Verenigde Provinciën. Vandaar het spreekwoord, door Voltaire gelanceerd: travailler pour le roi de Prusse, waarmee dus werd bedoeld: een nutteloze inspanning leveren. De oorlog eindigde in 1748 met de Vrede van Aken waardoor Maria-Theresia op de Habsburgse troon kon blijven zitten zoals zovele jaren voordien al was afgesproken bij de zogenaamde Pragmatieke Sanctie. In 1756 werd Choiseul ambassadeur in Wenen waar hij aan de basis lag van de Renversement des Alliances: Frankrijk sloot nu een vredesverdrag met de Habsburgse erfvijand, wat zou bezegeld worden door het huwelijk van de dochter van Maria-Theresa, Marie-Antoinette, met de Dauphin, de latere Louis XVI.
Deze nieuwe alliantie met Oostenrijk lag mee aan de basis van de Zevenjarige Oorlog (1756-1763), de eerste echte wereldoorlog met aan de ene kant Oostenrijk en zijn gealliëeerden Frankrijk, Spanje en Zweden en aan de andere kant Pruisen, Hannover en Engeland. De oorlog werd op drie continenten uitgevochten, in Europa natuurlijk, maar ook in Amerika waar de Britten de Fransen uit Canada en Missisipi verjaagden, en in Indië waar de Compagnie Française des Indes Orientales zwaar verloor van de Britten die o.a. Pondicherry op de Fransen veroverden. De Franse generaal Lally-Tollendal zag zich genoodzaakt Pondicherry aan de Engelsen over te geven, dit werd als een zware belediging aan het adres van de koning beschouwd en de generaal werd ter dood veroordeeld.
Die oorlog verliep dus desastreus voor Frankrijk dat het gros van zijn overzeese kolonies aan Engeland moest prijsgeven.
Met de dood van Pompadour verloor Choiseul zijn machtige beschermvrouw. De nieuwe maîtresse en titre, du Barry, die op zeer gespannen voet leefde met Marie-Antoinette, vertrouwelinge van Choiseul, kon Louis XV met haar beruchte uitroep: saute Choiseul !uiteindelijk overhalen Choiseul te ontslaan. De druppel die de emmer deed overlopen was een ongelukkige tussenkomst van Choiseul in de oorlog die Engeland en Spanje voerden om de Falklands (Islas Malvinas of îles Malouines, zo genoemd naar de vissers uit St Malo).
Op 24 december 1770 werd hij uit al zijn functies ontslagen en moest zich terugtrekken op zijn kasteel te Chanteloup waar de Franse adel - uit onvrede met de koning - hem ostentatief bleef frekwenteren. Een jaar later diende hij zijn uitgebreide collectie schilderijen te verkopen om zijn schulden te kunnen betalen. Ter gelegenheid van deze openbare verkoop werd een gedetailleerde cataloog opgemaakt met gravures van de belangrijkste werken van zijn verzameling. Deze cataloog, een volkomen nieuw experiment, in een format portatif, volgens de graveur Basan een handig formaatdont la petitesse nempêchat pas de reconnoitre lexcellence des Maitres. (F. Basan: Recueil destampes gravées daprès les tableaux du cabinet de Monseigneur le duc de Choiseul. Paris, 1771).
Choiseul door Adelaïde Labille-Guiard (deiail) 1786.
Pondicherry (India) waar de straatnamen nog steeds 2-talig zijn : Frans en Tamil
Frontispice van de cataloog van de schilderijen van Choiseul bij de openbare verkoop, 1771.
In 1718, na de succesrijke opvoering van Oedipe, besloot François Arouet dat het tijd
werd voor een fatsoenlijker naam dan het banale Arouet. Arouet klonk teveel als
à rouer, mettre sur la roue, om af te ranselen, te radbraken.
Negatieve associaties dus. In de eeuw daarvoor al had een zekere Poquelin zijn
naam veranderd in Molière. En Arouet vond dat hij minstens even goed was als
die Molière. Hij noemde zichzelf nu Monsieur de Voltaire.
Waarom precies de Voltaire ? Dat heeft hij nooit uitgelegd. Hoe dan ook, deze
nieuwe adelijke naam belette niet dat hij op zekere dag een flinke rammeling kreeg door handlangers van een telg uit het
zeer oude adelijk geslacht Rohan-Chabot.
Hij zocht hulp bij zijn kennissen maar de adelijke gelederen sloten zich en de
jonge arrivist, in plaats van hulp te krijgen werd meteen opgesloten in de
Bastille. Hij komt echter vlug vrij, op voorwaarde dat hij ophoepelde naar
Engeland.
Eenzaam en berooid komt hij daar aan, in de winter van 1725. Maar na
enkele maanden reeds spreekt en schrijft hij behoorlijk Engels. Hij maakt er
kennis met de religieuze tolerantie en een constitutionele monarchie. Een en
ander zal later de basis vormen van zijn Lettres sur les Anglais of Lettres
philosophiques. Hij gaat er de stukken van Skakespeare bekijken, en
verbroedert met vooraanstaande intellectuelen
zoals Pope en Berkeley en schrijvers als Jonathan Swift.
Hij heeft er een verhouding met John Hervey,
de bisexuele graaf van Bristol. Maar bovenal zorgt hij ervoor dat zijn Henriade
wordt gepubliceerd (een lofdicht op Henri IV die middels het Edict van Nantes een eind had gemaakt aan de godsdienstoorlogen) in een dure luxe uitgave en opgedragen aan de Engelse
Koningin.
Met zijn voorintekenformulieren schuimt hij
de Britse High Society af. Hij werd in die kringen geintroduceerd door
zijn vriend Lord Bolingbroke die hij destijds in Parijs had leren kennen. De
publicatie van de Henriade wordt
een financieel succes.
Toch is de opbrengst niet genoeg om zijn
levensstijl van dure snob te bekostigen en hij komt vlug weer in geldnood. Hij
schrijft slijmende brieven naar Kardinaal Fleury, de nieuwe machtige man in
Frankrijk waarin hij zijn terugkeer naar Parijs afsmeekt. Ondertussen aanvaardt
hij Judaspenningen van Robert Walpole, leider van de Whigs, voor het
bespionneren van zijn goede vriend, Lord Bollingbroke, leider van de
rivalizerende Tories.
Maar
het mag niet helpen. Hij neemt nu zijn toevlucht tot frauduleuze financiële
praktijken, waarschijnlijk door het vervalsen en knoeien met cheques. In de Franse biografiën over Voltaire doet
men zeer discreet over deze episode. Ce ne sont que des rumeurs, schrijft Max Gallo van de Academie Française, des rumeurs basées
sur quelques petits faits vrais.
Op het punt ontmaskerd te worden vlucht hij
stilletjes met de staart tussen de benen naar Frankrijk om zich te gaan
verbergen bij een apotheker in Dieppe, in de pharmacie Cassel (deze bestaat nog steeds : 4, Rue de la Barre) waar hij zich voordoet als een
Engelsman die amper een woord Frans spreekt. De Franse hagiografieën noemen dat "Le studieux séjour de Voltaire à Dieppe au cours de l'hiver 1728-1729" (Gérard Bignot : Connaissance de Dieppe et de sa région, 1985, N° 51, p 6-10)
In 1744 was Louis XV zijn troepen gaan bezoeken in
Metz en had op die tocht zijn minnares
meegenomen, Mme de Châteauroux en haar zuster Mme de Lauraguais. Hij viel daar echter ziek, vreesde voor zijn
leven en wilde graag biechten. Zijn biechtvader, Mgr de Fitz-]ames, vond het
niet kunnen dat hij daar op zijn sterfbed lag met zijn maîtresse in de buurt.
Hij verplichtte de koning beide zussen weg te sturen. Nog voor ze klaar was met
inpakken begon "het grauw" zich rond haar rijtuig te verzamelen en haar
met modderkluiten en uitwerpselen te bestoken terwijl ze er snel vandoor ging,
terug naar Parijs. Een of twee dagen later werd ze vermoord teruggevonden in
haar woning. Het gerucht gaat dat Phélypeaux, comte de Maurepas, daarbij
betrokken was. Maar dat was niet alles. De aalmoezenier liet de koning beloven
dat hij, in geval van genezing, een nieuwe kerk zou laten bouwen in Parijs voor
Sainte Geneviève, beschermheilige van de stad. Bovendien eiste deze
aalmoezenier van de koning een publieke biecht waarin hij zich de titel van Roi Très Cbrétien onwaardig verklaarde
te zijn en hij liet deze verklaring, god weet waarom, door de geestelijkheid
vanaf de preekstoel in gans Frankrijk verspreiden. De bevolking was diep
geschokt en niet alleen Le Bien Aimé, zoals Louis XV toen nog werd genoemd,
maar ook de monarchie als dusdanig verloor definitief heel wat van haar
prestige.
Volgens sommige historici lag het "drama van
Metz" aan de basis lag van een irreversibele aantasting van het principe van de
absolute monarchie veroorzaakt door de stupide houding van de Kerk zelf in de
persoon van de hoofdaalmoezenier van de koning, Monseigneur de Fitz-]ames, die
aldus zijn steentje bijdroeg voor de latere Revolutie..
Een van de eerste architecten van de toen nieuwe neoklassieke
stijl was Soufflot en hij kreeg de opdracht voor de bouw van een nieuwe kerk
voor de abdij van Sainte Geneviève.
Op
6 september 1764 vond de plechtige eerste steenlegging plaats van deze kerk.
Zelfs als men niet van de stijl houdt moet men erkennen dat het een bouwkundig
wonder geworden is dat bijvoorbeeld niet moet onderdoen voor de St Pau1's
Cathedral van Christopher Wren te Londen. Voor de ceremonie van de eerste
steenlegging bedacht Soufflot een reusachtige trompe-loeil op ware grootte van de toekomstige kerk. Dit enorme
doek werd door de Machy geschilderd op basis van de plannen van Soufflot en op
een houten chassis gespannen als decor voor de ceremonie. Uiteraard maakte de
Machy achteraf graag een schilderij van het gebeuren. Op dit schilderij herkent
men, behalve de trompe-loeil
natuurlijk, Soufflot vergezeld door Marigny die het plan van de kerk aanbiedt
aan de Koning en de Dauphin. De kerk zelf kwam pas klaar in de jaren 1780 en
werd na de revolutie prompt herdoopt tot Pantheon, een mausoleum voor de groten
van Frankrijk.
Jammer
genoeg werden later de vensters dichtgemetseld zodat het deelaspect van
gothische lichtvoetigheid verdween en het massief en gesloten karakter van het
gebouw op de voorgrond kwam te staan zoals de tijdsgeest toen wilde. In dit
mausoleum werden figuren als Rousseau, Voltaire en Soufflot zelf begraven. Ook
Marat werd er bijgezet maar kort daarop weer verwijderd wegens beschuldiging
van verraad. Pierre en Marie Curie liggen er, evenals Malraux. En straks komt
er dus Diderot bij te liggen In tegenstelling tot wat velen denken ligt
Napoleon niet daar maar in het Hótcl des Invalides begraven.
Het
Pantheon met zijn 83 meter hoge koepel was tevens de locatie voor de
experimenten met de beroemde slinger van Foucault waardoor werd aangetoond
dat de aarde om haar as draait. Umberto Eco heeft er zelfs een heel boek aan
gewijd. De originele slinger hangt er sinds 1995 opnieuw.
Kardinaal de Rohan had als
gewezen ambassadeur in Wenen geen al te goede indruk nagelaten bij keizerin Maria Theresia van Oostenrijk en dus ook niet bij
haar dochter de Franse koningin Marie-Antoinette. Dit stond haaks op de ambitie van de kardinaal om premier ministre te
worden. En dus probeerde hij weer op goede voet te komen bij Marie-Antoinette.
Dit was ter ore gekomen van Jeanne
de La Motte, een gewiekste boerendochter, die zich door allerlei intriges en
vervalste documenten liet doorgaan als afstammend van Henri II, een
van de laatste koningen uit de Valois-dynastie. Zij maneuvreerde zich in de
entourage van de kardinaal en liet daar uitschijnen dat zij een gunstelinge was
van de koningin. De Rohan trapte in de val en gaf haar belangrijke sommen om
voor hem te lobbyen bij de koningin. Als bewijs van haar succes schreef Jeanne
brieven naar de kardinaal die ze ondertekende als Marie-Antoinette de France.
De toon van die brieven werd steeds intiemer naarmate Jeanne meer geld toegestopt
kreeg en de kardinaal zag zijn dromen bijna verwezenlijkt. De La Motte had een
hoertje gevonden, Nicole Le Guay, die wat bijkluste als actrice en die
opvallend leek op de koningin. Jeanne arrangeerde een afspraakje tussen de
kardinaal en de vermeende koningin, op een donkere avond in het park van
Versailles. De actrice moest niet veel meer doen dan de kardinaal een roos aan
te bieden en hem toe te fluisteren dat hij wel wist wat dat betekende. De
kardinaal was nu als was in de handen van Jeanne de La Motte en zij zag haar
kans schoon voor een van de grootste oplichterijen van de 18de eeuw.
De juweliers Böhmer en
Bassenge hadden destijds een exuberant diamanten halssnoer vervaardigd ten
koste van een astronomisch bedrag in de hoop dat Louis XV het zou aankopen voor
zijn maîtresse, Madame du Barry. Maar de koning stierf voor het klaar was. Nu
trachtten ze het aan Marie-Antoinette te verkopen maar deze weigerde, het
halssnoer leek haar te vulgair en teveel in stijl met du Barry die ze
verafschuwde. De juweliers waren radeloos en de La Motte was daarvan op de
hoogte.
Zij wist de Rohan te
overtuigen dat de koningin dit juweel wenste te kopen maar via een discrete
tussenpersoon om kritiek van het volk over haar hang naar dure juwelen te
vermijden. De kardinaal leek de geknipte persoon daarvoor. Jeanne schreef hem
een brief, vervalst uiteraard, waarin de koningin bevestigde dat ze het juweel
wenste te kopen op voorwaarde dat het direct zou geleverd worden en dat de
betaling later zou volgen gespreid over vier termijnen waarvan de eerste op 1
augustus 1785. De kardinaal liet het juweel bij hem thuis brengen en overtuigde de
juweliers dat de koningin garant stond voor de betaling. Op 29 januari 1785
werd het juweel gebracht en werd meteen
gegeven aan een zogezegde bode van de koningin, in werkelijkheid een minnaar van de La
Motte. Zij ontmantelde het juweel en verkocht de meer dan 500 afzonderlijke
diamanten in Londen. Met de opbrengst kocht ze een landgoed dat paste bij haar
verzonnen adellijke afkomst en liet het inrichten met niet minder dan 42 wagenladingen
met meubels van Adam, tapijten van dAubusson, etc .
Op de vooravond van de eerste
vervaldag was er nog steeds geen geld, en er zou ook geen komen want de
koningin wist van deze hele handel niets af. De volgende dag informeerde de La
Motte de juweliers dat ze bedrogen waren door middel van een vervalste brief.
De juweliers trokken naar de koningin en de waarheid kwam onmiddellijk aan het
licht. De kardinaal, de la Motte, Le Guay en Cagliostro een charlatan die
meegeholpen had aan het komplot werden gearresteerd en het kwam tot een
openbaar proces. De zaak mocht zich verheugen in een enorme belangstelling van
het publiek en er verschenen honderden pamfletten, prenten en pornografische
schotschriften waarvan de algemene teneur was dat de koningin een spilzieke
slet was die voor niets terugdeinsde om haar lusten te bevredigen. Het proces
dat ruim een jaar later volgde was een soort straattheater waar de advocaten
het publiek naar de mond praatten net zoals in sommige recente assisenprocessen bij
ons. Het gevolg laat zich raden : de Rohan werd vrijgesproken, de la Motte
veroordeeld en gebrandmerkt met de grote V van voleuse. Ze wist echter na enige tijd naar Engeland te ontsnappen van
waaruit ze een virulente campagne voerde tegen Marie Antoinette waarvoor ze een
gretig publiek vond bij de bevolking van Parijs. Ze beweerde een lesbische
verhouding te hebben gehad met de koningin die haar gebruikt had om de Rohan
ten val te brengen omdat hij op de oneerbare voorstellen van de koningin niet wilde
ingaan. De wildste verhalen deden de ronde en het gepeupel raakte er van
overtuigd dat de koningin nog steeds tal van diamanten bewaarde in haar
serre-bijoux.
Zo kwam het dat in de nacht
van 5 op 6 oktober 1789 het woedende volk Versailles binnen drong, tot in de
slaapkamer van de koningin. Deze kon op
het laatste nippertje nog ontsnappen via een geheim deurtje van haar alkoof.
Het blijft onduidelijk of de plunderaars daar de serre-bijoux van Ewald of die
van Schwerdfeger aantroffen. In elk geval is sindsdien het meubel van Ewald
spoorloos.
De serre-bijoux en de mythische diamanten van Marie-Antoinette (1)
In 1787 schilderde
Vigée-Lebrun een portret van de koningin en haar kinderen. Op dit portret zien
we de oudste dochter, Marie-Thérèse of Madame Royale, de enige van het gezin
die de revolutionaire moordpartijen zou overleven. Na de executie van haar
ouders bleef ze nog zes jaar gevangen in de Temple tot ze in 1799 werd
uitgewisseld voor Franse gevangenen in Oostenrijk, waarna ze werd opgevangen
aan het Hof in Wenen. De eerstgeboren zoon, de Dauphin, wijst naar het lege
wiegje waar normaal het jongste dochtertje had moeten liggen, maar dat was
gestorven terwijl het portret werd gemaakt.
De Dauphin zelf stierf twee
jaar later, in 1789, aan de ziekte van Pott, een tuberculeuze aandoening van de
wervels. Hij zou TBC hebben opgelopen via zijn min die de toepasselijke naam
droeg van Madame Poitrine. Louis-Charles, het tweejarig knaapje op de schoot van zijn moeder werd dus na de dood van zijn oudere broer nu Dauphin, en na de
executie van zijn vader in 1793 de eigenlijke troonopvolger of Louis XVII. Hij
bleef gevangen in de Temple en zou er in 1795 - hij was toen tien jaar -
gestorven zijn tengevolge van uithongering en de slechte behandeling aldaar. In
royalistische kringen werd beweerd dat hij ontsnapte uit de gevangenis en dat
het lijkje dat men in de Temple vond van iemand anders was. Ïn latere jaren
zouden dan een aantal figuren opduiken die zich uitgaven voor Louis XVII,
sommigen zoals Karl Wilhelm Naundorff zelfs met enig succes. Op het lijkje dat
men in de Temple vond werd destijds sectie verricht en het hart naar buiten
gesmokkeld en bewaard in gemummificeerde toestand. Pas in 2004 zou via DNA-onderzoek
van dat hart, onder andere door Professor Cassiman, in
opdracht van de Franse regering, definitief kunnen worden aangetoond dat het
wel degelijk om Louis XVII ging.
Maar waar het ons eigenlijk
om te doen is in verband met dit schilderij is het meubel dat men rechts op de
achtergrond ziet. Dit is de befaamde serre-bijoux die Marie-Antoinette
aangeboden kreeg van Louis XV ter gelegenheid van haar huwelijk met de dauphin
in 1770 om haar persoonlijke juwelen in op te bergen. Het meubel werd
vervaardigd en geleverd door de ebenist Ewald op basis van een ontwerp van
Belanger, dessinateur du Roi. De bronzen waren van Pierre Gouthière en het
meubel kreeg een soort overtrek van met goud bestikt velours. In 1777 stond het
meubel in de hoek van haar kamer, naast haar bed zoals we kunnen zien op een
gouache van Jean-Baptiste-André Gautier d'Agoty. Marie-Antoinette moet wel van
dat meubel hebben gehouden want in 1787 stond het daar nog steeds, getuige het
doek van Vigée. Het is trouwens mede aan de hand van de gouache van d'Agoty dat
de kamer van de koningin in Versailles recentelijk werd gerestaureerd. De serre bijoux van
Ewald is vandaag spoorloos, maar de ontwerptekening van Belanger, in vroege
neoklassieke stijl, is bewaard gebleven.
In 1787, en die datum staat
vast, werd een nieuwe serre-bijoux geleverd, nu door de ebenist Schwerdfeger.
Men neemt meestal aan dat dit ter vervanging was van het meubel van Ewald. Dat
lijkt ons onwaarschijnlijk. Marie-Antoinette zou zich in 1787 niet met dat oude
meubel hebben laten afbeelden als er al een nieuw was besteld of er al stond.
Meest waarschijnlijk werd dit meubel besteld hetzij voor het Trianon hetzij voor
haar kasteel in Saint-Cloud.
Toen in de nacht van 5 op 6
october 1789 het gepeupel, criminals and fishwives, het paleis van Versailles
bestormde en de slaapkamer van de koningin binnen drong troffen ze daar
waarschijnlijk dus het meubel van Ewald aan en ze moeten hebben gedacht dat
daarin de mythische diamanten van de koningin waren opgeborgen. Sindsdien
ontbreekt elk spoor van dat meubel. Wie nu Versailles bezoekt zal in de Chambre
de la Reine, in de hoek van de alkoof een andere serre-bijoux zien staan,
namelijk die van Schwerdfeger.
Dit meubel met zijn Griekse
kariatiden in verguld brons, geciseleerd door Thomire, de vier seizoenen
voorstellend, zjjn panelen met arabesken, cameeën en plakken van Sèvres-porselein
en een onderstel dat reeds de empire stijl aankondigt, was het culminatiepunt
van de meubel kunst onder Marie-Antoinette. Inderdaad, zij was de gangmaker van de nieuwe trends in de meubelkunst. De mode die zij
lanceerde werd in gans Europa nagevolgd. De trendsettende rol van Frankrijk, of
liever van Parijs, was te wijten aan het gelijktijdig aanwezig zijn, enerzijds
van iemand met een uitstekende smaak en veel geld, en anderzijds van een aantal
uiterst bekwame vaklui: meubelmakers, ebenisten en bronzeurs. Deze grandeur
kostte echter enorme sommen en dat terwijl de staat virtueel failliet was en de
bevolking honger leed. De aankoop van de serre bijoux van Schwerdfeger was
echter een stap te ver en zou onrechtstreeks leiden tot de ondergang van het
Ancien Régime. Die aankoop was buitengewoon slecht getimed en kwam vlak na de
rocamboleske geschiedenis van een diamanten halssnoer waarin een kardinaal, een
prostituée, een gewiekste oplichtster en Cagliostro waren betrokken, en waarin
Marie-Antoinette geheel onschuldig was, maar niet in de perceptie van het volk.
De aankoop van deze
serre-bijoux werd door het volk dan ook geïnterpreteerd als de aanschaf van een
immense coffre-fort om de laatste rijkdommen van het land te roven en op te
bergen. Een ultieme provocatie van de putainAutrichienne. Het gevolg is bekend: in de nacht van 5 op 6
oktober 1789 drong het woedende volk Versailles binnen, tot in de slaapkamer
van de koningin. Ze kon op het laatste nippertje nog ontsnappen via een geheim
deurtje van haar alkoof. Waarschijnlijk troffen ze daar de
serre-bijoux van Ewald aan. ln elk geval is dat meubel sindsdien spoorloos. Dat van Schwerdfeger dook later
achtereenvolgens op in Saint-Cloud en Compiègne bij de successieve echtgenotes
van Napoleon en later van Napoleon III. Nog later kwam het meubel in het Louvre
terecht en uiteindelijk, in 1933, belandde het daar waar d'Agoty en Vigée
Lebrun de serre-bijoux van Ewald hadden geschilderd, in de hoek van de kamer van de
koningin te Versailles.
Vigéé Lebrun, 1787.
Ontwerp van Belanger
Gautier d'Agoty, 1777.
Serre-bijoux van Schwerdfeger
De kamer van Marie-Antoinette in Versailles, vandaag.
Denis
Diderot, een van de meest interessante van de filosofen-schrijvers van de 18de
eeuw, de zogenaamde Lumières, werd bij zijn dood begraven in de kerk van Saint-Roch, in het gezelschap van onder
meer Pierre Corneille en André Le Nôtre. Tijdens de Revolutie werd de kerk
geprofaneerd en de graven geplunderd. Er zou niet veel meer overblijven van de
stoffelijke resten van Diderot.
Eindelijk daagt het de Fransen wat een bijzonder figuur deze man eigenlijk was.
Tot voor kort staarden ze zich blind op Voltaire ondanks de waarschuwingen van
abbé Desfontaines die reeds in 1738 in
een pamflet genaamd La Voltairomanie
Voltaire afschilderde overigens niet
onterecht - als een van zich zelf bezeten figuur, dronken van arrogantie en
trots, schuldig aan bedrog en fraude, een paranoïde en ijdele exhibitionist,
een gewetenloze geldwolf en opportunistische sjoemelaar.
Pas
nu, valt Diderot dus de eer te beurt die hij verdient en wordt hij omstreeks de
300ste verjaardag van zijn geboorte (october 1713) herbegraven, panthéonisé, in de vroegere Eglise Ste
Geneviève, nu mausoleum aux grands hommes la patrie
reconnaissante.
Hij zal er dus liggen in het gezelschap van
Voltaire en diens aartsvijand Rousseau. Benieuwd of hij zal terecht komen in de
crypte zelf of een of andere caveau .