Jacques-Louis David, revolutionair of opportunist ? (1)
Stefan Zweig, de bekende kultuurfilosoof en biograaf die samen met zijn vrouw in 1942 zelfmoord pleegde in Brazilië, schreef over Jacques-Louis David in zijn biografie van Marie-Antoinette : a typical specimen of those who lick the boots of the powerful, always ready to flatter the successful but pitiless towards the vanquished. (in: The Portrait of an Average Woman. 1932. Afb 1).
Ik was, en ben nog steeds, een groot bewonderaar van sommige van zijn werken : het mysterieuze portret van Dokter Leroy, gynecoloog (1783, Afb 2); de mature viriliteit van de Eed der Horatiërs (1784, Afb 3); de subtiliteit van het portret van Lavoisier en zijn jonge vrouw (1788, Afb 4); en natuurlijk de gruwelijke schoonheid van Marat vermoord in zijn bad (1793, Afb 5).
Wij zijn blijkbaar geneigd onze bewondering voor de werken van een kunstenaar uit te breiden naar de persoon zelf van de kunstenaar. Iemand die vermag taferelen te schilderen die ons diep beroeren, die iemand moet toch een persoonlijkheid hebben die ons eveneens diep kan beroeren ? Dit is meestal niet het geval. Bij nader onderzoek blijken sommigen niet alleen eerder banale persoonlijkheden te zijn maar bovendien dikwijls mercantiele en frauduleuze trekjes te vertonen.
Zo ook Jacques-Louis David.
Zijn doek van de door Charlotte Corday vermoorde Marat bracht het revolutionair enthousiasme tot een paroxysme. David deed voor de revolutie met zijn penseel wat Goebbels deed met het woord voor Das dritte Reich. Met dezelfde leugenachtigheid.
De afgebeelde Marat was slechts een fictieve en zeer geïdealiseerde versie van de ware Marat. David schilderde hem als een klassieke held met een huid als van marmer die de innerlijke deugdzaamheid weerspiegelde. De gapende wond door Corday toegebracht werd een fijne incisie zoals men die kan zien op afbeeldingen van Jezus aan het kruis (uit Simon Schama : De kracht van Kunst. Afb 6) . Marat-Martyre was nu geboren en leek in niets meer op de ware Marat met zijn loense blik en een huid bedekt met een onsmakelijke en stinkende schilferige massa.Docteur Marat, L'Ami du Peuple zoals hij zich zelf noemde in zijn revolutionair krantje, leed aan een huidziekte die zich vanuit zijn anus over zijn hele lichaam verspreidde. Hij stonk een uur in de wind. Om die perianale brand te bedwingen bracht hij noodgedwongen zijn dagen door in een bad met antiseptische en kalmerende eigenschappen. Uit frustratie schreef hij daar zijn doodvonissen uit (Bij David, in de Conventie, wordt dat : hij stierf terwijl hij zijn laatste korst brood aan de armen gaf).
Dokter Maratwas inderdaad zeer gefrustreerd, vooral ook omdat zijn kandidatuur voor de Academie des Sciences in het verleden steeds werd afgewezen. Zijn theorie over het flogiston werd door gevestigde wetenschappers van het Ancien Regime, zoals Lavoisier en Franklin, steevast naar het rijk der fabelen verwezen, waar het trouwens ook hoorde.
David, een goede vriend van Marat, was eveneens een gefrustreerde persoonlijkheid. Niet alleen door zijn uiterlijk : zijn gezicht werd ontsierd door een tumor van de linker wang waardoor hij moeilijk kon spreken in het openbaar, hij was praktisch onverstaanbaar en bovendien besproeide zijn speekselvloed de toehoorders (J R Soc Med. 2007 Jul; 100(7): p.341: Jacques-Louis David and his post-traumatic facial pathology). Op zijn vele zelfportretten maskeerde hij dit ontsierend detail overigens zorgvuldig, maar het is wel duidelijk zichtbaar op een buste door François Rude (Afb 7). Maar net zoals bij Marat had zijn frustratie ook diepere gronden dan dit cosmetisch detail. Op voorspraak van Joseph Vien, beroemd geworden door zijn Marchande dAmours (Afb 8) - eindpunt van de rococo en begin van het neoclassicisme in de schilderkunst - werd hij ingeschreven voor een formele opleiding aan de Académie Royale de Peinture et de Sculpture . Een van de hoogtepunten van die opleiding was de jaarlijkse competitie voor de Grand Prix de Rome. De laureaat van deze prijs kreeg een ticket voor een verblijf in Rome aan de prestigieuse Académie de France à Rome. Vier jaar na elkaar greep David naast deze prijs. In 1771 werd de Bruggeling Suvée tot laureaat uitgeroepen, net voor de neus van David. Dit was de oorzaak van een levenslange vijandschap tussen die twee protagonisten van de neoklassieke schilderkunst In 1772 greep hij weer naast de eerste prijs. Hij was zo ontgoocheld over het verdict van de jury dat hij een belachelijke poging tot zelfmoord ondernam (Schnapper en Sérullaz: David. Editions RMN, Paris, 1989).
Pas in 1774 was het eindelijk zo ver. Levenslang zou David, net als Marat, zich rancuneus opstellen tegen het Academisch Establishment van het Ancien Regime. En net als Marat zou hij, wat hij ervoer als een sociale handicap dit trachten te compenseren door aan te schurken bij de proponenten van het Régime, zoals de jongste broer van de Koning, de graaf van Artois, de latere Koning Charles X, voor wie hij in 1788 Les Amours de Paris et Hélène (Afb 9) schilderde, een soft erotisch tafereel, in schril contrast met de ernst en viriliteit van zijn ander zogenaamd republikeins werk.
David hield zich in de pre-revolutionaire jaren 1788-89 helemaal niet bezig met de mensen die toen in Parijs bij bosjes stierven van de honger. Hij was een society schilder geworden, een habitué in de aristocratische milieus en, net als Voltaire destijds, een sluwe geldwolf. Ook Marat bewoog zich vroeger in dezelfde kringen, in 1777 was hij nog aangesteld als arts in de hofhouding van de graaf van Artois, zij het voor zijn paarden.
Toen de revolutie zich aankondigde en duidelijk werd dat het Ancien Regime op apegapen lag verliet David al heel snel de aristocratische milieus en papte nu aan met de voormannen van de revolutie. Marat en David werden epigonen van een revolutie die al wat adellijk was, of sympathiseerde met het Ancien Regime, onverwijld naar de guillotine verwees. Ze zwegen wijselijk over hun royalistisch verleden.
David, intimus niet alleen van Marat maar ook van Robespierre en Danton vrienden die hij vervolgens lafhartig zou verraden of in de steek laten werd een actief lid van het Comité de Salut Public en vervolgens van de beruchte Sûreté Générale waar hij een vlijtige chef werd van de Section des Interrogatoires. Zijn clienten werden genadeloos doorverwezen naar het Tribunal Révolutionnaire en vandaar linea recta naar het schavot. Hij tekende het doodvonnis van ongeveer 3000 mensen, de Koning natuurlijk en vooral ook zijn rivaliserende schildercollegas van de Academie. Ook Lavoisier moest er aan geloven, de man die Marats toetreding tot de Academie des Sciences steeds had belemmerd. Lavoisier was bovendien getrouwd met een voormalige leerlinge van David, Marie-Anne Paulze, de dochter van een schatrijke fermier-général. David had een oogje op deze schatrijke leerlinge maar ze verkoos Lavoisier . In 1788 nog had hij het fameuze portret geschilderd van Lavoisier en zijn jonge vrouw waarvoor hij het fabuleuze bedrag van 7000 livres vroeg, 6 jaar later tekende hij zijn doodvonnis, en ook dat van zijn schoonvader Paulze. Een ander doodvonnis dat hij mee ondertekende was dat van generaal de Beauharnais, de echtgenoot van Joséphine, een bloedmooie creoolse uit Martinique. Normaal moest Joséphine een paar dagen later ook naar de guillotine maar ondertussen ging Robespierre zelf voor de bijl en werden alle verdachten bevrijd. Joséphine werd kort daarop de eerste vrouw van Napoléon, toen nog een eenvoudig generaal.
Nogal wat kunstcritici, voornamelijk uit Angelsaksische hoek, trachten aan de hand van zijn pre-revolutionaire schilderijen aan te tonen dat David al revolutionaire ideeën had, lang voor de eigenlijke Revolutie (we komen daarop terug in een volgende blog). Daarmee willen ze de bewering ontmijnen dat David een pure opportunist was, niet meer dan een lakei van het heersend bewind - zoals Danton zijn gewezen vriend toeschreeuwde toen die hem in de Conventie in de steek liet als duidelijk werd dat Danton naar de guillotine zou worden verwezen. Wat diezelfde dag nog gebeurde.
Kort daarop, toen de Terreur op zijn hoogtepunt was, kwam Robespierre zelf onder vuur te liggen in de Conventie, mede door de megalomane rituelen georkestreerd door David waarin Robespierre als een nieuwe messias voorging in de feesten ter ere van lÊtre Suprême. Toen Robespierre in de Conventie zware kritiek kreeg te verduren, stond David op vermoedelijk in de mening dat Robespierre het tij nog kon doen keren en riep zijn kompaan toe : als jij de gifbeker moet drinken zal ik je volgen. s Avonds in de Club des Jacobins werd echter duidelijk dat Robespierre en zijn aanhang de dag daarop in de Conventie zouden worden gearresteerd, met de gekende gevolgen. David moet dat geweten hebben want hij kwam niet opdagen in de vergadering en liet zich ziek melden. Zo ontliep hij de guillotine. Maar een vijftal dagen later werd hij toch gearresteerd. In de gevangenis zag de gewezen orkestmeester van de Revolutie, de onverschrokken republikein, nu plots het ware licht, hij was misleid geweest verklaarde hij, misleid door machtige mannen, in zijn hart echter was hij steeds zuiver geweest, vol goede bedoelingen. Zo kwam hij vrij en de voormalige republikein werd nu de lakei en hofschilder van een militaire despoot. Het kitscherig portret dat hij schilderde van Napoleon die over de Alpen trekt (Afb 10), door sommigen fel bewonderd, is niet meer dan tenenkrullende propaganda.
Na de val van Napoleon en tijdens de Restauration vluchtte David naar Brussel waar hij tot zijn dood in 1825 zou blijven wonen in een mooi neoklassiek huis in de Leopoldstraat 9. Tegenwoordig is dit het 4-sterren hotel The Dominican. Een herdenkingsplaat herinnert aan Davids verblijf aldaar (Afb 11 en 12). Zijn vraag om naar Parijs te kunnen terugkeren werd steevast verworpen eerst door Koning Louis XVIII en dan door Charles X die niet vergeten waren dat David het doodvonnis van hun broer, Louis XVI, had ondertekend. David werd begraven op het kerkhof van Evere. Een kleine obelisk op zijn graf is een beschermd monument. Op de 4 zijden van de sokkel leest men : ici repose son corps embaumé. Maar zijn hart werd uiteindelijk toch begraven op het kerkhof Père Lachaise te Parijs.
Afb 1
Afb 2. Dr Leroy, Gynecologue. 1783. Musée Fabre, Montpellier.
Afb 3. Le Serment des Horaces, 1784. Louvre, Paris.
Afb 4. Portrait d'Antoine-Laurent Lavoisier et de sa femme, 1788.