In Thérèse
Philosophe, een van die pertinente romans uit de tijd van de Verlichting,
brengt een abbé de middag door in het bed van Madame C. Terwijl ze naderhand
nog wat uitrusten plaagt ze hem een beetje:
'Maar hoe staat het nu met de godsdienst, mijn beste? Die verbiedt ons zeer
beslist de vreugden van de wellust, behalve binnen de huwelijkse staat.'
'Ziet u, mijn lieve dame, antwoordt de abbé, dat is dus mijn sermoen wat betreft
de godsdienst. Het is de vrucht van twintig jaar observatie en nadenken. Ik heb
steeds getracht de waarheid te scheiden van de leugen, zoals de Rede ons dat
opdraagt. Daarom, zo geloof ik, zouden wij tot de conclusie moeten komen dat
het genot dat ons, lieve vriendin, zo teder verbindt, zuiver en schuldeloos is.
Garandeert niet de discretie waarmee wij ons daaraan wijden, dat het God noch
de mensen kwetst? Zonder die discretie, dat is waar, zouden dergelijke
genietingen een groot schandaal kunnen veroorzaken . ... Per slot van rekening
zou ons voorbeeld argeloze jonge zielen in verwarring kunnen brengen en hen
verleiden tot verwaarlozing van de plichten die ze tegenover de maatschappij
hebben.'
'Maar,' zo bracht Madame, daartegenin, 'als onze
genietingen zo schuldeloos zijn, wat ik graag wil geloven, waarom zouden wij
dan niet de hele wereld daarvan op de hoogte stellen? Wat is ertegen als wij de
gouden vruchten van de lust delen met onze naasten . ... Hebt u me zelf niet
telkens weer gezegd dat er geen hoger geluk voor de mens kan bestaan dan
anderen gelukkig maken?'
'Inderdaad heb ik dat gezegd, dierbare dame,' gaf de abbé toe. 'Maar dat
betekent toch niet dat wij het ordinaire volk dergelijke geheimen mogen
onthullen. Weet u niet dat de zinnen van die mensen zo grof zijn dat ze
misbruik maken van wat ons heilig voorkomt? Men mag hen niet vergelijken met
degenen die rationeel kunnen denken ... . Van de tienduizend mensen zijn er
nauwelijks twintig in staat tot logisch denken .... Dat is de reden waarom wij
voorzichtig moeten omgaan met onze ervaringen.'
Stof tot
nadenken...
Bron: Peter Sloterdijk, Kritik der zynischen Vernuft, 1984.
In 1984 was ik in Parijs ter
gelegenheid van een 3-daags congres over anesthesiologie. Op een vrije middag
liep ik eerder toevallig het Hôtel de la Monnaie binnen om te schuilen voor de
regen. Er liep een tentoonstelling over Diderot naar aanleiding van le bicentenaire de la mort de Denis Diderot.
Destijds had ik nog geen enkele interesse voor de Franse 18de eeuw. Van Diderot
wist ik hoogstens dat hij samen met dAlembert een van de bezielers was van de
fameuze Encyclopédie ou Dictionnaire
Raisonné des Sciences, des Arts et des
Métiers. Ik kocht er een mooi uitgegeven catalogus: Diderot & lArt de Boucher à David. Les Salons 1759-1781. Een
dikke, fraai geïllustreerde turf van 550 bladzijden. Ik kon toen niet vermoeden
dat dit boek 25 jaar later het uitgangspunt zou zijn van een boek dat ik zelf
zou schrijven over meubilair op Franse schilderijen ten tijde van Louis XV en
XVI (over schilders, meubels en
maîtresses).
Denis Diderot werd geboren in
october 1713, bijgevolg vieren we dit jaar le tricentenaire de la naissance de Diderot. Het jaar begon al
goed. Het beroemde portret van Diderot door Fragonard dat tot voor kort in het
Louvre hing, en in alle tekstboeken over kunstgeschiedenis werd afgebeeld als
dusdanig, is nu verhuisd naar Louvre/Lens maar voorzien van een nieuw
bijschrift: Fragonard, vers 1769:
Figure de fantaisie. Het is de kunsthistorica Marie-Anne Dupuy-Vachey, die er op wees dat Diderot bruine
ogen had, zoals duidelijk te zien op een portret van Van Loo dat door Diderot
zelf geattesteerd werd. Op het portret van Fragonard wordt iemand afgebeeld met
blauwe ogen. Bijgevolg: Figure de fantaisie.
Dit jaar kunnen we heel wat
evenementen omtrent Diderot verwachten. In het Musée des Beaux-Arts van Rennes
bijvoorbeeld loopt nog tot 28 april een interessant Parcours
Diderot. Men krijgt er een catalogus bij (60 blz.) met zeer fraaie
illustraties op glossy paper van de tentoongestelde werken: La plume et le pinceau. Hommage à Diderot,
critique dArt.
Zopas (januari 2013)
verscheen bij de uitgeverij Perrin van de hand van Gerhardt Stenger een boek
(790 blz.) dat vermoedelijk de
definitieve biografie van Diderot zal worden: Diderot. Le combattant de la liberté.
In deze blog gaan we het nog
dikwijls hebben over Diderot, een van die waarlijk verlichte geesten die door
de Fransen Les Lumières werden
genoemd. Diderot was, samen met Holbach en de la Mettrie, in elk geval een veel
grotere Lumière dan Voltaire die
bijna steeds, maar volkomen onterecht, wordt aanzien als chef de file van de Franse Verlichting.
Spijtig dat we de Tricentaire de la mort de Diderot niet
meer zullen meemaken in 2084. In feite heb ik dus een omgekeerd circuit gemaakt
van 1984 naar 2013, van de dood naar de geboorte van Denis Diderot.
Shakespeare en Voltaire. Geslepen zakenlui en fraudeurs.
Recent
bracht Jayne Archer, docent aan de Aberystwyth University van Wales, in de
openbaarheid iets wat men al geruime tijd wist, maar tot nog toe zedig had
verzwegen om de gedachtenis aan de geniale schrijver niet te bezoedelen,
namelijk dat Shakespeare eigenlijk een graanhandelaar was en een genadeloze
woekeraar. Hij hamsterde bijvoorbeeld graan en verkocht het tijdens de toen
frekwente hongersnoden aan woekerprijzen. Bovendien deed hij aan
belastingontduiking waarvoor hij bijvoorbeeld in 1598 werd vervolgd. Offshore
belastingsparadijzen bestonden toen blijkbaar nog niet.
Voltaire
maakte kennis met de toneelstukken van Shakespeare toen hij in ballingschap in
Engeland verbleef. Voltaire vond van zich zelf dat hij een groot
toneelschrijver was, zoveel beter dan Shakespeare die hij maar een sukkelaar
vond. Maar in tegenstelling tot de werken van Shakespeare wordt vandaag geen
enkel van de melige toneelstukken van Voltaire nog opgevoerd. Maar waar Voltaire
Shakespeare wel in evenaarde, en zelfs overtrof, was zijn mercantiele
instelling en zijn frauduleus gedrag. Maar net als bij Shakespeare werd dit aspect van Voltaire om reden van Franse nationale trots bewust buiten de schijnwerpers gehouden.
Nadat
hij een fortuin had verzameld door de Franse staatsloterij op te lichten samen
met La Condamine, en nadat hij via Richelieu erin geslaagd was leverancier te worden van de kwartiermeesters van het Franse Leger en in
die hoedanigheid voedsel voor paarden en mensen, en stoffen voor de uniformen te leveren, investeerde hij met zijn immense fortuin zwaar in de graanhandel, en zette
daartoe een firma op met graanschuiten in Noord-Afrika. Als er in Marseille
graanoverschotten waren die de prijs drukten liet hij zijn schepen naar havens
in Italië of Spanje varen, waar hij hogere prijzen kon bedingen.
Hij verdiende eveens grof geld met zijn
suikerplantages in Santa Domingo waar negerslaven door zweepslagen tot hogere productiviteit
werden aangezet. Hij heeft daar geen echt probleem mee want de negers behoren
tot een inferieur ras. In zijn Essais sur les
moeurs et lesprit des nations schrijft hij:
Enfin je vois des hommes
qui me paraissent supérieurs à ces nègres, comme ces nègres le sont aux singes,
et comme les singes le sont aux huîtres et aux autres animaux de cette espèce.
Later zal hij zijn geld voornamelijk beleggen in
lijfrenten. Hierbij leent hij, via tussenpersonen, tegen een woekerrente grote
sommen aan zijn adellijke vrienden en kennissen. Levenslang zal deze gladjanus
doen alsof hij de dood nabij is zodat men denkt dat hij vlug zal overlijden en
de lijfrente een goede zaak zal worden. Helaas voor hen, Voltaire zal stokoud
worden.
De verkiezing van Voltaire tot Academicien had opnieuw aanleiding
gegeven tot een bijzonder virulente lastercampagne tegen de kruiperige hoveling. Daarbovenop kwam nu nog dat een al te enthousiast gedicht over de
charmes van Mme de Pompadour natuurlijk geschreven in de hoop de koning te
vleien - bij diens echtgenote in het verkeerde keelgat was geschoten.
Toen Voltaire op een avond ook nog eens de medespelers
aan de kaarttafel van de koningin van valsspelen had beschuldigd, toen was de
maat vol en werd de kamerheer persona non grata in de koninklijke slaapkamer. Het
gerucht ging dat hij uit Parijs zou worden verbannen.
Voltaire wachtte daar niet op en verliet Versailles. Hij zou er nooit meer
terug keren. Hij vluchtte met zijn minnares, Emilie, naar het hof van de ex-koning van Polen, Stanislas, te Lunéville.
Lunéville was aanvankelijk een leuke tijd voor
Voltaire omdat zijn toneelstukken daar steeds opnieuw en enthousiast werden
opgevoerd. Hij kreeg bovendien nog altijd uitnodigingen van Frederik II van
Pruissen om hem in Potsdam te vervoegen, maar Emilie
verzette zich daartegen. Dat belette haar niet hartstochtelijk verliefd te
worden op Saint Lambert, een knappe militair aan het hof van Stanislas.
En op een avond gebeurt het onvermijdelijke : Voltaire
betrapt de geliefden in bed. De grote dichter roept en tiert en St Lambert,
zoals het hoort, stelt hem voor te duelleren bij dageraad. Maar Voltaire, een hazenhart, bedreven eerder met
de pen dan met de degen, besluit stante pede te vertrekken, naar Rijssel, waar
zijn geliefde nichtje woont, de weduwe Denis.
In de loop van de nacht kan Emilie hem
overtuigen toch te blijven. Besefte
hij dan niet - sprak ze hem toe besefte hij dan niet dat dat ze dit alles deed die vermoeiende fysieke
bed-oefeningen met St Lambert, dat ze dat enkel deed om zijn tere gezondheid te
beschermen? Hij wist toch wel hoe onstuimig ze was in bed? ze kon van hem, een invalide, toch niet eisen
aan haar onverzadigbare behoeften te voldoen? Was het dan niet beter die taak
over te laten aan een wederzijdse vriend?
Onze dappere held ging daar maar al te graag
op in en s anderendaags verontschuldigde hij zich bijna bij St Lambert, zo
blij was hij aan dat duel te ontkomen. Het gevolg van deze oefeningen was echter
dat Emilie zwanger werd van St Lambert. Op 43-jarige leeftijd wat in die tijd
zo goed als een doodvonnis betekende. En inderdaad, ze sterft in het kinderbed
op 10 september 1749. En Voltaire schrijft : Lunivers
a perdu la sublime Emilie.
Voltaire in Versailles, vicino al piu puzzolente cacatoio di Versailes.
Voltaire werd verteerd door de dubbele ambitie :
aanvaard te worden in de adellijke kringen rond de koning, en opgenomen te worden in de Académie Française, bij de 40
Onsterfelijken. Beide ambities zou hij uiteindelijk dank zij de relaties van
Emilie du Châtelet, zijn minnares, waarmaken, maar slechts ten koste van misselijkmakende vleierijen aan
het adres van de koning en de Kerk.
Zo schreef hij naar de rector van zijn vroegere College Louis-le-grand dat hij slechts rustig wilde leven en
sterven in de boezem van de rooms-katholieke kerk zonder iemand kwaad te doen. Veel van zijn medestanders in de strijd voor ontvoogding en de suprematie van
de Rede op het bijgeloof, keken dan ook met stil misprijzen naar het kruiperige
gedrag van Voltaire.
Naar aanleiding van een lofdicht op de slag bij Fontenay, waarbij hij s
konings zogezegde heldendaden dik in de verf zette, kreeg hij eindelijk een
postje aan het hof als officiële historiograaf en kamerheer, gentilhomme ordinaire de la chambre du Roi, waarbij
hij het nachthemd van de koning mocht aanrijken en diens pruiken poederen. Hij
was ondertussen vijftig jaar geworden en slippendrager van de paus en van de
koning. Nu hij zijn ultieme doel eindelijk had bereikt, academicien en
hoveling, voelde hij zich echter slechts als een soort hofnar van dienst.
Ondertussen was hij, ondanks zijn verhouding met Emilie, wel druk bezig Marie-Louise, het dochtertje van zijn zus te verleiden die inmiddels weduwe was geworden. Oom François
besefte terdege dat hij niet precies was wat een jonge sensuele weduwe verlangde, maar hij zat er warmpjes in
en Marie-Louise, weduwe Denis, had daar wel oog voor.
Voltaire had als hoveling, een logement gekregen in Versailles, kamer
144. Voor de duizenden hovelingen in Versailles was er onvoldoende sanitair en
de edellieden deden overal hun gevoeg, tot in de bloempotten van de
Spiegelzaal. Voltaire zelf was gelogeerd vlak boven een plaats waar de
adellijke uitwerpselen zich ophoopten en de stank onhoudbaar was.
Uit die periode is een briefje aan zijn nichtje bewaard waarin hij haar
discreet om een afspraakje vraagt in zijn kamer nr 144, vicino al piu puzzolente cacatoio di Versailles.
Zoek de verschillen tussen een houtsnede uit 1696 van Jiao Bingzhen in de Yuzhi gengzhi tu en een sanguine uit ca 1740 van Boucher getiteld : Chinoise assise tenant un plat. (Bron : Perrin Stein)
Déjeuner
dHuîtres,
van J.-F. de Troy. Het doek werd besteld voor de salle à manger in de petits
appartements du Roi in Versailles Er is wellicht geen schilderij dat beter
de geest weergeeft van de vroege 18de eeuw dan Ontbijt met Oesters, en hing
daar samen met zijn pendant Le déjeuner de Jambon van Nicolas Lancret.
Beide doeken dateren van 1735 en worden nu bewaard in het Musée Condé te
Chantilly.
Het doek, Déjeuner dHuîtres, lijkt wel een persiflage van
een Laatste Avondmaal: in plaats van brood en wijn, lichaam en bloed
van Christus, gaat het hier om oesters en champagne, en de ogen van het
gezelschap op de achtergrond zijn niet vroom ten hemel gericht maar volgen
verrast en geamuseerd het omhoogschietend kurk uit een pas ontstopte fles dat
op het doek te zien is als een stip op halve hoogte van de pilaar. Dit is voor
zover bekend de oudste, of eerste, afbeelding van het drinken van champagne,
toen nog maar pas ontdekt door de Benedictijnermonnik Dom Perignon uit
Epernay. In het gezelschap onderscheiden de modieus geklede heren, de
goudvinken van het Régime, zich van de bedienden die de oesters aanbrengen en
openen. Er is geen enkele vrouw te zien maar de grond ligt bezaaid met oesterschelpen.
Oesters waren toen, meer dan nu, symbolen voor het vrouwelijk
geslachtsdeel.
Het tafereel van Déjeuner dhuîtres ademt de
erotische, libertijnse en atheïstische sfeer uit die zo kenmerkend was voor de
Régence. Het stijlzuivere barokke interieur is wellicht ontsproten uit de
fantasie van de schilder, maar de schalen en kommen lijken authentiek.
Intrigerend is het wijnkoelertafeltje op de voorgrond. Het heeft bovenaan twee
zinken of loden bakken waar het ijs in zat om de flessen te koelen en daaronder
lijken er wel compartimenten te zijn om de glazen koel te houden. Die frigo
avant la lettre is niet zomaar aan een fantasietje van de schilder maar
heeft wel degelijk bestaan en wordt in de Mobilier Domestique
beschreven als table rafraîchissoir.
Het exotisme van de rococo, zij het nu Chinoiseries, Singeries ofTurqueries, wordt door kunsthistorici nog dikwijls beschreven als zijnde inherent aan de sprankelende en fantasasierijke creativiteit van de rococokunstenaars waar mandarijnen met een parasol probleemloos konden worden vervangen door een aapje met een gitaar.
Boucher geldt als een soort protagonist van deze mode, niet alleen door zijn enorme productie van "chinese" prenten getekend F Boucher inv. maar ook door het succes van zijn beroemde serie Huit Esquisses de différens sujets Chinois, pour être executez en Tapisserie à la Manufacture de Beauvais. De volledige serie wordt bewaard in het Musée des Beaux-Arts te Besançon en de ontwerpen werden tot voor kort nog geprezen als flights of fantasy, emblematic of Boucber's facility for invention within the rococo idiom, decorative, flippant and deft ... suggesting a generalized, amusing exoticism (Levey : Painting and sculpture in France 1700-1789). Nu blijkt echter dat Boucher voor zijnflights of fantasy zwaar plagieerde uit de gravures van 17de-eeuwse reisverslagen voornamelijk van Montanus'Gedenkwaerdige Gesantschappen. Het origineel van dit boek wordt bewaard in de NYPL, maar een volledige online versie, inclusief de gravures is te vinden op de website van de Soms nam Boucher zo n gravure gewoon over, maar meestal pikte hij details uit verschillende gravures en voegde die samen rol een nieuw geheel. Hij verkocht dan die prenten als zijnde zijn eigen vindingen: F Boucher Inventit. Geheel in lijn met de toenmalige geplogenheid verkreeg hij zelfs van de Académie Royale een copyright voor een serie van zes prenten getiteld Figures chinoises.
Boucher had, behalve Montanus, ook nog een andere belangrijke bron voor zijn chinoiseries: de houtsneden van Jiao Bingzhen besteld door de Kangxi keizer Shengzu (1654-1722) voor een boek, de Yuzhi gengzhi tu, een soort encyclopedie van de rijstkultuur en de zijdeproductie. (Perrin Stein : Bouchers chinoiseries : some new sources. The Burlington Magazine, Sep 1996)
Hoe dan ook, eigen vinding of niet, om het met de woorden van de gebroeders de Goncourt te zeggen: Boucher blijft te bewonderen voor het toevoegen van China als een nieuwe provincie aan rococoland
Antoine
Lavoisier (1743-1794) kan beschouwd worden als de vader van de moderne
scheikunde (rien ne se crée, rien ne se perd). In 1788 schilderde Louis David
een prachtig dubbelportret van hem en zijn vrouw, waarvoor hij aan de
opdrachtgeefster de enorme som vroeg van 7000 livres tournois. Deze
opdrachtgeefster was niemand minder dan de vrouw zelf van Lavoisier,
Marie-Anne, de dochter van een fermier-général, de schatrijke Paulze.
Marie-Arme was een van David's voormalige tekenleerlingen. Hij was toen een beetje
verliefd geworden op haar, alhoewel ze ondertussen al op dertienjarige leeftijd
met Lavoisier was getrouwd. Dat belette David overigens niet, of misschien
juist daarom, een paar jaar later, in volle Terreur, enthousiast in te stemmen
met Marat en Robespierre om Lavoisier te laten onthoofden, samen trouwens met
het quasi volledige korps van fermiers-généraux, waartoe Lavoisier, en
natuurlijk ook zijn schoonvader behoorden. Hun enorme vermogens werden
aangeslagen, wat uiteraard het primum movens was voor hun executie. Marie-Anne
bleef echter van de guillotine gespaard.
Colbert,
minister van financiën onder Louis XIV was op het briljante idee gekomen het
Koninkrijk op te vatten als één grote geldopbrengende onderneming: la Ferme
Generale. Deze "Ferme" werd dan verpacht aan een 60-tal rijke lieden,
les fermiers-generaux, die het recht kregen op hun deelgebied van de Ferme
allerlei belastingen, accijnzen en tol te heffen in ruil voor het zeer hoge
pachtgeld dat ze aan de Schatkist verschuldigd waren. Het spreekt vanzelf dat
ze er wel voor zorgden, overigens met genadeloze efficiëntie, hun pacht te
recupereren en er een uitermate winstgevend "beroep" van te maken.
Men werd fermier-general van vader op zoon, maar men kon zich ook inkopen zoals
Lavoisier had gedaan in 1779. In die functie deed hij het voorstel van een
grote muur rond Parijs, met op elke toegangsweg een barrière of tolpoort, om
het smokkelen van zout, tabak of alcohol tegen te gaan en tol te heffen op
toegang tot de stad. Met dit voorstel had Lavoisier zich uiteraard niet echt
geliefd gemaakt.
Het project
van die tolmuur werd toevertrouwd aan Nicolas Ledoux en werd ondanks gemor en
hevig protest van het volk voltooid in de jaren 1785-88. Sommige tolpoorten
waren prachtige neoklassieke bouwwerken in de typische stijl van Ledoux. Helaas
werden de meeste afgebroken in de 19de eeuw, maar hier en daar staat er nog een
overblijfsel in de oorspronkelijke stijl, zoals bijvoorbeeld de barrière van
St-Martin, beter bekend als de Rotonde de !a Vi!ette.
Alhoewel
Lavoisier in feite een humanist was, een hoog gewaardeerd lid van de Académie
des Sciences, een liberaal en uitgesproken tegenstander van de absolute
monarchie, toch zou hij niet aan de guillotine ontsnappen. Behalve de wrevel
die hij had opgewekt door die "fiskale" muur was de voornaamste reden
van zijn terechtstelling misschien wel de persoonlijk wrok die Marat tegen hem
koesterde omdat Lavoisier met zijn chemische proeven de theorie van het
"flogiston", waarvan Marat een overtuigd aanhanger was, naar het rijk
der fabels had kunnen verwijzen. Telkens Marat zijn kandidatuur
stelde voor de Académie des Sciences werd hij steevast afgewezen, hetgeen zijn
sympathie voor Lavoisier zeker niet had doen toenemen.
Lavoisier werd dus onthoofd samen met een groot aantal andere fermiers
op 8 mei 1793. De belangstelling van het volk voor het bloedig spektakel van
massaterechtstellingen, spektakel dat tijdens de Terreur twee keer daags werd
opgevoerd, en waarbij tot honderd koppen per dag werden afgehakt, was al heel
wat afgenomen en op die druilerige donderdagnamiddag was er maar weinig
publieke belangstelling. Enkele vrienden van Lavoisier en collega's van de
Academie des Sciences, stonden op een hoekje van de Place de la Révolution
toe te kijken. Het waren onder andere Lagrange de bekende wiskundige, de
fysicus Coulomb en Delambre, de astronoom. Direct na Paulze, zijn schoonvader,
klom Lavoisier op het verhoog. Toen zijn kop in de mand viel zou Lagrange gezegd
hebben: Il ne leur a fallu qu'un moment pour faire tomber cette téte et cent
années, peut-être, ne sufftront pas pour en reproduire une semblable.
Toen Lavoisier veroordeeld werd had hij 15 dagen uitstel van executie
gevraagd zodat hij bepaalde experimenten kon beëindigen die wellicht van nut
zouden kunnen zijn voor de Republiek. De rechter, een zekere proleet, genaamd Coffinhal,
verwierp het verzoek met de woorden: létat n'a pas besoin d' hommes de
science. Toen besloot Lavoisier als laatste wetenschappelijk experiment te
bepalen hoe lang zijn hersenen bewust zouden blijven na de onthoofding door zo
lang mogelijk met zijn ogen te blijven knipperen. Hij zou nog twaalf keer met
zijn ogen geknipperd hebben toen zijn hoofd al in de mand gevallen was. (Ref: Benjamin
Crowell: Conceptual physics, Section 1.2 : Conservation of mass, 2007.)
Jeanette
Bécue was de "natuurlijke" dochter van een naaistertje en een pater
en groeide op tot een ravissante schoonheid. Ze kwam dan ook op twintigjarige
leeftijd terecht in het casino - annex bordeel - van graaf Jean du Barry waar
ze de klanten "entertainde". Maar de graaf recupereerde haar al vlug
voor persoonlijk gebruik in zijn huishouden onder de naam van Mademoiselle
Lange. Zo kwam ze terecht in de kringen van de Parijse aristocratie waar ze een
nieuw en uitgebreid cliënteel aanboorde. Jean du Barry, de appetijt van Louis
XV kennende, dacht - niet ten onrechte - in de gunst van de koning te komen
door hem Mademoiselle Lange voor te stellen. De koning hapte toe en in 1769
werd ze de nieuwe maîtresse en titre als Comtesse du Barry na een schijnhuwelijk
met de broer van Jean du Barry H. Ze werd aldus de "wettelijke"
opvolgster van de markiezin van Pompadour die in 1764 gestorven was.
Ze
nam ze haar intrek in het Petit Trianon, door de koning ooit gebouwd voor
Pompadour. Maar toen Louis XV in 1774 op sterven lag werd ze door de
geestelijkheid gedwongen het Petit Trianon te ontruimen omdat haar onkuise
aanwezigheid aldaar een beletsel vormde voor het toedienen van de Heilige
Laatste Sacramenten aan de stervende koning. Haar aartsvijandin, de nieuwe
koningin, Marie Antoinette zou er voortaan haar intrek nemen.
Na
de dood van Louis XV leidde du Barry nog enkele jaren een eerder teruggetrokken
leven in Louveciennes. Door een stom toeval, naar aanleiding van een
juwelendiefstal en een reis naar Londen, trok ze in 1793, in volle Terreur, de
aandacht van het Comité de Salut Public. In feite werd ze verklikt door Zamor,
het slaafje dat ze ooit als persoonlijk geschenk van de koning had
gekregen. Ze werd natuurlijk veroordeeld
en op 8 december onder het slaken van ijselijke kreten naar het plein gesleept
dat vóór de Revolutie naar wijlen haar minnaar werd genoemd en waar diens
ruiterstandbeeld, gemaakt door Edme Bouchardon, kapot geslagen werd en
vervangen door het nieuwe symbool van Egalité & Liberté, namelijk de guillotine
.
François Boucher was ongelooflijk productief en op vele terreinen. Naast zijn beroemde portretten van Pompadour en van haar dochtertje Alexandrine, produceerde hij etsen en cartons voor de tapijtweverijen van Beauvais, maar ook operadecors, modellen in biscuit voor de porseleinfabriek van Sèvres, interieurdecoratie, beelden voor de tuinen van het kasteel van Crécy van de Pompadour, enz. Hij was de succesrijkste rococokunstenaar van zijn tijd. Maar hij moest wel wachten tot de dood van zijn rivaal Carl Van Loo tot hij hem, net voor de opening van het Salon van 1765 kon opvolgen als Premier Peintre du Roi. Met zijn werk bracht hij niet een of andere boodschap, hij produceerde gewoon wat het publiek hem vroeg, en waar hij goed in was, en dat waren vooral des fesses et des tétons, sensualiteit en erotiek.
Bekend in dit opzicht is een werk uit 1752: Louise OMurphy sur un lit. Hiervan bestaan verschillende versies. De versie hier getoond is die van het Wallraf-Richartz museum te Keulen. Toen de koning, Louis XV, dit doek te zien kreeg gebeurde het onvermijdelijke. Het veertienjarig meisje belandde in zijn bed en zou twee jaar lang een van zijn favoriete minnaressen blijven, tot ze kapsones kreeg en probeerde de maîtresse en titre, Mme de Pompadour, buiten te werken. Dit werd haar eigen ondergang, vooral ook toen het hoertje zwanger werd van de koning. Duncan Sprott schreef een boeiende biografie van Louis O'Murphy onder de titel : Our Lady of the Potatoes (Faber & Faber, 1995)