In 1984 was ik in Parijs ter
gelegenheid van een 3-daags congres over anesthesiologie. Op een vrije middag
liep ik eerder toevallig het Hôtel de la Monnaie binnen om te schuilen voor de
regen. Er liep een tentoonstelling over Diderot naar aanleiding van le bicentenaire de la mort de Denis Diderot.
Destijds had ik nog geen enkele interesse voor de Franse 18de eeuw. Van Diderot
wist ik hoogstens dat hij samen met dAlembert een van de bezielers was van de
fameuze Encyclopédie ou Dictionnaire
Raisonné des Sciences, des Arts et des
Métiers. Ik kocht er een mooi uitgegeven catalogus: Diderot & lArt de Boucher à David. Les Salons 1759-1781. Een
dikke, fraai geïllustreerde turf van 550 bladzijden. Ik kon toen niet vermoeden
dat dit boek 25 jaar later het uitgangspunt zou zijn van een boek dat ik zelf
zou schrijven over meubilair op Franse schilderijen ten tijde van Louis XV en
XVI (over schilders, meubels en
maîtresses).
Denis Diderot werd geboren in
october 1713, bijgevolg vieren we dit jaar le tricentenaire de la naissance de Diderot. Het jaar begon al
goed. Het beroemde portret van Diderot door Fragonard dat tot voor kort in het
Louvre hing, en in alle tekstboeken over kunstgeschiedenis werd afgebeeld als
dusdanig, is nu verhuisd naar Louvre/Lens maar voorzien van een nieuw
bijschrift: Fragonard, vers 1769:
Figure de fantaisie. Het is de kunsthistorica Marie-Anne Dupuy-Vachey, die er op wees dat Diderot bruine
ogen had, zoals duidelijk te zien op een portret van Van Loo dat door Diderot
zelf geattesteerd werd. Op het portret van Fragonard wordt iemand afgebeeld met
blauwe ogen. Bijgevolg: Figure de fantaisie.
Dit jaar kunnen we heel wat
evenementen omtrent Diderot verwachten. In het Musée des Beaux-Arts van Rennes
bijvoorbeeld loopt nog tot 28 april een interessant Parcours
Diderot. Men krijgt er een catalogus bij (60 blz.) met zeer fraaie
illustraties op glossy paper van de tentoongestelde werken: La plume et le pinceau. Hommage à Diderot,
critique dArt.
Zopas (januari 2013)
verscheen bij de uitgeverij Perrin van de hand van Gerhardt Stenger een boek
(790 blz.) dat vermoedelijk de
definitieve biografie van Diderot zal worden: Diderot. Le combattant de la liberté.
In deze blog gaan we het nog
dikwijls hebben over Diderot, een van die waarlijk verlichte geesten die door
de Fransen Les Lumières werden
genoemd. Diderot was, samen met Holbach en de la Mettrie, in elk geval een veel
grotere Lumière dan Voltaire die
bijna steeds, maar volkomen onterecht, wordt aanzien als chef de file van de Franse Verlichting.
Spijtig dat we de Tricentaire de la mort de Diderot niet
meer zullen meemaken in 2084. In feite heb ik dus een omgekeerd circuit gemaakt
van 1984 naar 2013, van de dood naar de geboorte van Denis Diderot.
Shakespeare en Voltaire. Geslepen zakenlui en fraudeurs.
Recent
bracht Jayne Archer, docent aan de Aberystwyth University van Wales, in de
openbaarheid iets wat men al geruime tijd wist, maar tot nog toe zedig had
verzwegen om de gedachtenis aan de geniale schrijver niet te bezoedelen,
namelijk dat Shakespeare eigenlijk een graanhandelaar was en een genadeloze
woekeraar. Hij hamsterde bijvoorbeeld graan en verkocht het tijdens de toen
frekwente hongersnoden aan woekerprijzen. Bovendien deed hij aan
belastingontduiking waarvoor hij bijvoorbeeld in 1598 werd vervolgd. Offshore
belastingsparadijzen bestonden toen blijkbaar nog niet.
Voltaire
maakte kennis met de toneelstukken van Shakespeare toen hij in ballingschap in
Engeland verbleef. Voltaire vond van zich zelf dat hij een groot
toneelschrijver was, zoveel beter dan Shakespeare die hij maar een sukkelaar
vond. Maar in tegenstelling tot de werken van Shakespeare wordt vandaag geen
enkel van de melige toneelstukken van Voltaire nog opgevoerd. Maar waar Voltaire
Shakespeare wel in evenaarde, en zelfs overtrof, was zijn mercantiele
instelling en zijn frauduleus gedrag. Maar net als bij Shakespeare werd dit aspect van Voltaire om reden van Franse nationale trots bewust buiten de schijnwerpers gehouden.
Nadat
hij een fortuin had verzameld door de Franse staatsloterij op te lichten samen
met La Condamine, en nadat hij via Richelieu erin geslaagd was leverancier te worden van de kwartiermeesters van het Franse Leger en in
die hoedanigheid voedsel voor paarden en mensen, en stoffen voor de uniformen te leveren, investeerde hij met zijn immense fortuin zwaar in de graanhandel, en zette
daartoe een firma op met graanschuiten in Noord-Afrika. Als er in Marseille
graanoverschotten waren die de prijs drukten liet hij zijn schepen naar havens
in Italië of Spanje varen, waar hij hogere prijzen kon bedingen.
Hij verdiende eveens grof geld met zijn
suikerplantages in Santa Domingo waar negerslaven door zweepslagen tot hogere productiviteit
werden aangezet. Hij heeft daar geen echt probleem mee want de negers behoren
tot een inferieur ras. In zijn Essais sur les
moeurs et lesprit des nations schrijft hij:
Enfin je vois des hommes
qui me paraissent supérieurs à ces nègres, comme ces nègres le sont aux singes,
et comme les singes le sont aux huîtres et aux autres animaux de cette espèce.
Later zal hij zijn geld voornamelijk beleggen in
lijfrenten. Hierbij leent hij, via tussenpersonen, tegen een woekerrente grote
sommen aan zijn adellijke vrienden en kennissen. Levenslang zal deze gladjanus
doen alsof hij de dood nabij is zodat men denkt dat hij vlug zal overlijden en
de lijfrente een goede zaak zal worden. Helaas voor hen, Voltaire zal stokoud
worden.