Voltaire in Versailles, vicino al piu puzzolente cacatoio di Versailes.
Voltaire werd verteerd door de dubbele ambitie :
aanvaard te worden in de adellijke kringen rond de koning, en opgenomen te worden in de Académie Française, bij de 40
Onsterfelijken. Beide ambities zou hij uiteindelijk dank zij de relaties van
Emilie du Châtelet, zijn minnares, waarmaken, maar slechts ten koste van misselijkmakende vleierijen aan
het adres van de koning en de Kerk.
Zo schreef hij naar de rector van zijn vroegere College Louis-le-grand dat hij slechts rustig wilde leven en
sterven in de boezem van de rooms-katholieke kerk zonder iemand kwaad te doen. Veel van zijn medestanders in de strijd voor ontvoogding en de suprematie van
de Rede op het bijgeloof, keken dan ook met stil misprijzen naar het kruiperige
gedrag van Voltaire.
Naar aanleiding van een lofdicht op de slag bij Fontenay, waarbij hij s
konings zogezegde heldendaden dik in de verf zette, kreeg hij eindelijk een
postje aan het hof als officiële historiograaf en kamerheer, gentilhomme ordinaire de la chambre du Roi, waarbij
hij het nachthemd van de koning mocht aanrijken en diens pruiken poederen. Hij
was ondertussen vijftig jaar geworden en slippendrager van de paus en van de
koning. Nu hij zijn ultieme doel eindelijk had bereikt, academicien en
hoveling, voelde hij zich echter slechts als een soort hofnar van dienst.
Ondertussen was hij, ondanks zijn verhouding met Emilie, wel druk bezig Marie-Louise, het dochtertje van zijn zus te verleiden die inmiddels weduwe was geworden. Oom François
besefte terdege dat hij niet precies was wat een jonge sensuele weduwe verlangde, maar hij zat er warmpjes in
en Marie-Louise, weduwe Denis, had daar wel oog voor.
Voltaire had als hoveling, een logement gekregen in Versailles, kamer
144. Voor de duizenden hovelingen in Versailles was er onvoldoende sanitair en
de edellieden deden overal hun gevoeg, tot in de bloempotten van de
Spiegelzaal. Voltaire zelf was gelogeerd vlak boven een plaats waar de
adellijke uitwerpselen zich ophoopten en de stank onhoudbaar was.
Uit die periode is een briefje aan zijn nichtje bewaard waarin hij haar
discreet om een afspraakje vraagt in zijn kamer nr 144, vicino al piu puzzolente cacatoio di Versailles.
Zoek de verschillen tussen een houtsnede uit 1696 van Jiao Bingzhen in de Yuzhi gengzhi tu en een sanguine uit ca 1740 van Boucher getiteld : Chinoise assise tenant un plat. (Bron : Perrin Stein)
Déjeuner
dHuîtres,
van J.-F. de Troy. Het doek werd besteld voor de salle à manger in de petits
appartements du Roi in Versailles Er is wellicht geen schilderij dat beter
de geest weergeeft van de vroege 18de eeuw dan Ontbijt met Oesters, en hing
daar samen met zijn pendant Le déjeuner de Jambon van Nicolas Lancret.
Beide doeken dateren van 1735 en worden nu bewaard in het Musée Condé te
Chantilly.
Het doek, Déjeuner dHuîtres, lijkt wel een persiflage van
een Laatste Avondmaal: in plaats van brood en wijn, lichaam en bloed
van Christus, gaat het hier om oesters en champagne, en de ogen van het
gezelschap op de achtergrond zijn niet vroom ten hemel gericht maar volgen
verrast en geamuseerd het omhoogschietend kurk uit een pas ontstopte fles dat
op het doek te zien is als een stip op halve hoogte van de pilaar. Dit is voor
zover bekend de oudste, of eerste, afbeelding van het drinken van champagne,
toen nog maar pas ontdekt door de Benedictijnermonnik Dom Perignon uit
Epernay. In het gezelschap onderscheiden de modieus geklede heren, de
goudvinken van het Régime, zich van de bedienden die de oesters aanbrengen en
openen. Er is geen enkele vrouw te zien maar de grond ligt bezaaid met oesterschelpen.
Oesters waren toen, meer dan nu, symbolen voor het vrouwelijk
geslachtsdeel.
Het tafereel van Déjeuner dhuîtres ademt de
erotische, libertijnse en atheïstische sfeer uit die zo kenmerkend was voor de
Régence. Het stijlzuivere barokke interieur is wellicht ontsproten uit de
fantasie van de schilder, maar de schalen en kommen lijken authentiek.
Intrigerend is het wijnkoelertafeltje op de voorgrond. Het heeft bovenaan twee
zinken of loden bakken waar het ijs in zat om de flessen te koelen en daaronder
lijken er wel compartimenten te zijn om de glazen koel te houden. Die frigo
avant la lettre is niet zomaar aan een fantasietje van de schilder maar
heeft wel degelijk bestaan en wordt in de Mobilier Domestique
beschreven als table rafraîchissoir.
Het exotisme van de rococo, zij het nu Chinoiseries, Singeries ofTurqueries, wordt door kunsthistorici nog dikwijls beschreven als zijnde inherent aan de sprankelende en fantasasierijke creativiteit van de rococokunstenaars waar mandarijnen met een parasol probleemloos konden worden vervangen door een aapje met een gitaar.
Boucher geldt als een soort protagonist van deze mode, niet alleen door zijn enorme productie van "chinese" prenten getekend F Boucher inv. maar ook door het succes van zijn beroemde serie Huit Esquisses de différens sujets Chinois, pour être executez en Tapisserie à la Manufacture de Beauvais. De volledige serie wordt bewaard in het Musée des Beaux-Arts te Besançon en de ontwerpen werden tot voor kort nog geprezen als flights of fantasy, emblematic of Boucber's facility for invention within the rococo idiom, decorative, flippant and deft ... suggesting a generalized, amusing exoticism (Levey : Painting and sculpture in France 1700-1789). Nu blijkt echter dat Boucher voor zijnflights of fantasy zwaar plagieerde uit de gravures van 17de-eeuwse reisverslagen voornamelijk van Montanus'Gedenkwaerdige Gesantschappen. Het origineel van dit boek wordt bewaard in de NYPL, maar een volledige online versie, inclusief de gravures is te vinden op de website van de Soms nam Boucher zo n gravure gewoon over, maar meestal pikte hij details uit verschillende gravures en voegde die samen rol een nieuw geheel. Hij verkocht dan die prenten als zijnde zijn eigen vindingen: F Boucher Inventit. Geheel in lijn met de toenmalige geplogenheid verkreeg hij zelfs van de Académie Royale een copyright voor een serie van zes prenten getiteld Figures chinoises.
Boucher had, behalve Montanus, ook nog een andere belangrijke bron voor zijn chinoiseries: de houtsneden van Jiao Bingzhen besteld door de Kangxi keizer Shengzu (1654-1722) voor een boek, de Yuzhi gengzhi tu, een soort encyclopedie van de rijstkultuur en de zijdeproductie. (Perrin Stein : Bouchers chinoiseries : some new sources. The Burlington Magazine, Sep 1996)
Hoe dan ook, eigen vinding of niet, om het met de woorden van de gebroeders de Goncourt te zeggen: Boucher blijft te bewonderen voor het toevoegen van China als een nieuwe provincie aan rococoland