Zoek de verschillen tussen een houtsnede uit 1696 van Jiao Bingzhen in de Yuzhi gengzhi tu en een sanguine uit ca 1740 van Boucher getiteld : Chinoise assise tenant un plat. (Bron : Perrin Stein)
Déjeuner
dHuîtres,
van J.-F. de Troy. Het doek werd besteld voor de salle à manger in de petits
appartements du Roi in Versailles Er is wellicht geen schilderij dat beter
de geest weergeeft van de vroege 18de eeuw dan Ontbijt met Oesters, en hing
daar samen met zijn pendant Le déjeuner de Jambon van Nicolas Lancret.
Beide doeken dateren van 1735 en worden nu bewaard in het Musée Condé te
Chantilly.
Het doek, Déjeuner dHuîtres, lijkt wel een persiflage van
een Laatste Avondmaal: in plaats van brood en wijn, lichaam en bloed
van Christus, gaat het hier om oesters en champagne, en de ogen van het
gezelschap op de achtergrond zijn niet vroom ten hemel gericht maar volgen
verrast en geamuseerd het omhoogschietend kurk uit een pas ontstopte fles dat
op het doek te zien is als een stip op halve hoogte van de pilaar. Dit is voor
zover bekend de oudste, of eerste, afbeelding van het drinken van champagne,
toen nog maar pas ontdekt door de Benedictijnermonnik Dom Perignon uit
Epernay. In het gezelschap onderscheiden de modieus geklede heren, de
goudvinken van het Régime, zich van de bedienden die de oesters aanbrengen en
openen. Er is geen enkele vrouw te zien maar de grond ligt bezaaid met oesterschelpen.
Oesters waren toen, meer dan nu, symbolen voor het vrouwelijk
geslachtsdeel.
Het tafereel van Déjeuner dhuîtres ademt de
erotische, libertijnse en atheïstische sfeer uit die zo kenmerkend was voor de
Régence. Het stijlzuivere barokke interieur is wellicht ontsproten uit de
fantasie van de schilder, maar de schalen en kommen lijken authentiek.
Intrigerend is het wijnkoelertafeltje op de voorgrond. Het heeft bovenaan twee
zinken of loden bakken waar het ijs in zat om de flessen te koelen en daaronder
lijken er wel compartimenten te zijn om de glazen koel te houden. Die frigo
avant la lettre is niet zomaar aan een fantasietje van de schilder maar
heeft wel degelijk bestaan en wordt in de Mobilier Domestique
beschreven als table rafraîchissoir.
Het exotisme van de rococo, zij het nu Chinoiseries, Singeries ofTurqueries, wordt door kunsthistorici nog dikwijls beschreven als zijnde inherent aan de sprankelende en fantasasierijke creativiteit van de rococokunstenaars waar mandarijnen met een parasol probleemloos konden worden vervangen door een aapje met een gitaar.
Boucher geldt als een soort protagonist van deze mode, niet alleen door zijn enorme productie van "chinese" prenten getekend F Boucher inv. maar ook door het succes van zijn beroemde serie Huit Esquisses de différens sujets Chinois, pour être executez en Tapisserie à la Manufacture de Beauvais. De volledige serie wordt bewaard in het Musée des Beaux-Arts te Besançon en de ontwerpen werden tot voor kort nog geprezen als flights of fantasy, emblematic of Boucber's facility for invention within the rococo idiom, decorative, flippant and deft ... suggesting a generalized, amusing exoticism (Levey : Painting and sculpture in France 1700-1789). Nu blijkt echter dat Boucher voor zijnflights of fantasy zwaar plagieerde uit de gravures van 17de-eeuwse reisverslagen voornamelijk van Montanus'Gedenkwaerdige Gesantschappen. Het origineel van dit boek wordt bewaard in de NYPL, maar een volledige online versie, inclusief de gravures is te vinden op de website van de Soms nam Boucher zo n gravure gewoon over, maar meestal pikte hij details uit verschillende gravures en voegde die samen rol een nieuw geheel. Hij verkocht dan die prenten als zijnde zijn eigen vindingen: F Boucher Inventit. Geheel in lijn met de toenmalige geplogenheid verkreeg hij zelfs van de Académie Royale een copyright voor een serie van zes prenten getiteld Figures chinoises.
Boucher had, behalve Montanus, ook nog een andere belangrijke bron voor zijn chinoiseries: de houtsneden van Jiao Bingzhen besteld door de Kangxi keizer Shengzu (1654-1722) voor een boek, de Yuzhi gengzhi tu, een soort encyclopedie van de rijstkultuur en de zijdeproductie. (Perrin Stein : Bouchers chinoiseries : some new sources. The Burlington Magazine, Sep 1996)
Hoe dan ook, eigen vinding of niet, om het met de woorden van de gebroeders de Goncourt te zeggen: Boucher blijft te bewonderen voor het toevoegen van China als een nieuwe provincie aan rococoland
Antoine
Lavoisier (1743-1794) kan beschouwd worden als de vader van de moderne
scheikunde (rien ne se crée, rien ne se perd). In 1788 schilderde Louis David
een prachtig dubbelportret van hem en zijn vrouw, waarvoor hij aan de
opdrachtgeefster de enorme som vroeg van 7000 livres tournois. Deze
opdrachtgeefster was niemand minder dan de vrouw zelf van Lavoisier,
Marie-Anne, de dochter van een fermier-général, de schatrijke Paulze.
Marie-Arme was een van David's voormalige tekenleerlingen. Hij was toen een beetje
verliefd geworden op haar, alhoewel ze ondertussen al op dertienjarige leeftijd
met Lavoisier was getrouwd. Dat belette David overigens niet, of misschien
juist daarom, een paar jaar later, in volle Terreur, enthousiast in te stemmen
met Marat en Robespierre om Lavoisier te laten onthoofden, samen trouwens met
het quasi volledige korps van fermiers-généraux, waartoe Lavoisier, en
natuurlijk ook zijn schoonvader behoorden. Hun enorme vermogens werden
aangeslagen, wat uiteraard het primum movens was voor hun executie. Marie-Anne
bleef echter van de guillotine gespaard.
Colbert,
minister van financiën onder Louis XIV was op het briljante idee gekomen het
Koninkrijk op te vatten als één grote geldopbrengende onderneming: la Ferme
Generale. Deze "Ferme" werd dan verpacht aan een 60-tal rijke lieden,
les fermiers-generaux, die het recht kregen op hun deelgebied van de Ferme
allerlei belastingen, accijnzen en tol te heffen in ruil voor het zeer hoge
pachtgeld dat ze aan de Schatkist verschuldigd waren. Het spreekt vanzelf dat
ze er wel voor zorgden, overigens met genadeloze efficiëntie, hun pacht te
recupereren en er een uitermate winstgevend "beroep" van te maken.
Men werd fermier-general van vader op zoon, maar men kon zich ook inkopen zoals
Lavoisier had gedaan in 1779. In die functie deed hij het voorstel van een
grote muur rond Parijs, met op elke toegangsweg een barrière of tolpoort, om
het smokkelen van zout, tabak of alcohol tegen te gaan en tol te heffen op
toegang tot de stad. Met dit voorstel had Lavoisier zich uiteraard niet echt
geliefd gemaakt.
Het project
van die tolmuur werd toevertrouwd aan Nicolas Ledoux en werd ondanks gemor en
hevig protest van het volk voltooid in de jaren 1785-88. Sommige tolpoorten
waren prachtige neoklassieke bouwwerken in de typische stijl van Ledoux. Helaas
werden de meeste afgebroken in de 19de eeuw, maar hier en daar staat er nog een
overblijfsel in de oorspronkelijke stijl, zoals bijvoorbeeld de barrière van
St-Martin, beter bekend als de Rotonde de !a Vi!ette.
Alhoewel
Lavoisier in feite een humanist was, een hoog gewaardeerd lid van de Académie
des Sciences, een liberaal en uitgesproken tegenstander van de absolute
monarchie, toch zou hij niet aan de guillotine ontsnappen. Behalve de wrevel
die hij had opgewekt door die "fiskale" muur was de voornaamste reden
van zijn terechtstelling misschien wel de persoonlijk wrok die Marat tegen hem
koesterde omdat Lavoisier met zijn chemische proeven de theorie van het
"flogiston", waarvan Marat een overtuigd aanhanger was, naar het rijk
der fabels had kunnen verwijzen. Telkens Marat zijn kandidatuur
stelde voor de Académie des Sciences werd hij steevast afgewezen, hetgeen zijn
sympathie voor Lavoisier zeker niet had doen toenemen.
Lavoisier werd dus onthoofd samen met een groot aantal andere fermiers
op 8 mei 1793. De belangstelling van het volk voor het bloedig spektakel van
massaterechtstellingen, spektakel dat tijdens de Terreur twee keer daags werd
opgevoerd, en waarbij tot honderd koppen per dag werden afgehakt, was al heel
wat afgenomen en op die druilerige donderdagnamiddag was er maar weinig
publieke belangstelling. Enkele vrienden van Lavoisier en collega's van de
Academie des Sciences, stonden op een hoekje van de Place de la Révolution
toe te kijken. Het waren onder andere Lagrange de bekende wiskundige, de
fysicus Coulomb en Delambre, de astronoom. Direct na Paulze, zijn schoonvader,
klom Lavoisier op het verhoog. Toen zijn kop in de mand viel zou Lagrange gezegd
hebben: Il ne leur a fallu qu'un moment pour faire tomber cette téte et cent
années, peut-être, ne sufftront pas pour en reproduire une semblable.
Toen Lavoisier veroordeeld werd had hij 15 dagen uitstel van executie
gevraagd zodat hij bepaalde experimenten kon beëindigen die wellicht van nut
zouden kunnen zijn voor de Republiek. De rechter, een zekere proleet, genaamd Coffinhal,
verwierp het verzoek met de woorden: létat n'a pas besoin d' hommes de
science. Toen besloot Lavoisier als laatste wetenschappelijk experiment te
bepalen hoe lang zijn hersenen bewust zouden blijven na de onthoofding door zo
lang mogelijk met zijn ogen te blijven knipperen. Hij zou nog twaalf keer met
zijn ogen geknipperd hebben toen zijn hoofd al in de mand gevallen was. (Ref: Benjamin
Crowell: Conceptual physics, Section 1.2 : Conservation of mass, 2007.)
Jeanette
Bécue was de "natuurlijke" dochter van een naaistertje en een pater
en groeide op tot een ravissante schoonheid. Ze kwam dan ook op twintigjarige
leeftijd terecht in het casino - annex bordeel - van graaf Jean du Barry waar
ze de klanten "entertainde". Maar de graaf recupereerde haar al vlug
voor persoonlijk gebruik in zijn huishouden onder de naam van Mademoiselle
Lange. Zo kwam ze terecht in de kringen van de Parijse aristocratie waar ze een
nieuw en uitgebreid cliënteel aanboorde. Jean du Barry, de appetijt van Louis
XV kennende, dacht - niet ten onrechte - in de gunst van de koning te komen
door hem Mademoiselle Lange voor te stellen. De koning hapte toe en in 1769
werd ze de nieuwe maîtresse en titre als Comtesse du Barry na een schijnhuwelijk
met de broer van Jean du Barry H. Ze werd aldus de "wettelijke"
opvolgster van de markiezin van Pompadour die in 1764 gestorven was.
Ze
nam ze haar intrek in het Petit Trianon, door de koning ooit gebouwd voor
Pompadour. Maar toen Louis XV in 1774 op sterven lag werd ze door de
geestelijkheid gedwongen het Petit Trianon te ontruimen omdat haar onkuise
aanwezigheid aldaar een beletsel vormde voor het toedienen van de Heilige
Laatste Sacramenten aan de stervende koning. Haar aartsvijandin, de nieuwe
koningin, Marie Antoinette zou er voortaan haar intrek nemen.
Na
de dood van Louis XV leidde du Barry nog enkele jaren een eerder teruggetrokken
leven in Louveciennes. Door een stom toeval, naar aanleiding van een
juwelendiefstal en een reis naar Londen, trok ze in 1793, in volle Terreur, de
aandacht van het Comité de Salut Public. In feite werd ze verklikt door Zamor,
het slaafje dat ze ooit als persoonlijk geschenk van de koning had
gekregen. Ze werd natuurlijk veroordeeld
en op 8 december onder het slaken van ijselijke kreten naar het plein gesleept
dat vóór de Revolutie naar wijlen haar minnaar werd genoemd en waar diens
ruiterstandbeeld, gemaakt door Edme Bouchardon, kapot geslagen werd en
vervangen door het nieuwe symbool van Egalité & Liberté, namelijk de guillotine
.
François Boucher was ongelooflijk productief en op vele terreinen. Naast zijn beroemde portretten van Pompadour en van haar dochtertje Alexandrine, produceerde hij etsen en cartons voor de tapijtweverijen van Beauvais, maar ook operadecors, modellen in biscuit voor de porseleinfabriek van Sèvres, interieurdecoratie, beelden voor de tuinen van het kasteel van Crécy van de Pompadour, enz. Hij was de succesrijkste rococokunstenaar van zijn tijd. Maar hij moest wel wachten tot de dood van zijn rivaal Carl Van Loo tot hij hem, net voor de opening van het Salon van 1765 kon opvolgen als Premier Peintre du Roi. Met zijn werk bracht hij niet een of andere boodschap, hij produceerde gewoon wat het publiek hem vroeg, en waar hij goed in was, en dat waren vooral des fesses et des tétons, sensualiteit en erotiek.
Bekend in dit opzicht is een werk uit 1752: Louise OMurphy sur un lit. Hiervan bestaan verschillende versies. De versie hier getoond is die van het Wallraf-Richartz museum te Keulen. Toen de koning, Louis XV, dit doek te zien kreeg gebeurde het onvermijdelijke. Het veertienjarig meisje belandde in zijn bed en zou twee jaar lang een van zijn favoriete minnaressen blijven, tot ze kapsones kreeg en probeerde de maîtresse en titre, Mme de Pompadour, buiten te werken. Dit werd haar eigen ondergang, vooral ook toen het hoertje zwanger werd van de koning. Duncan Sprott schreef een boeiende biografie van Louis O'Murphy onder de titel : Our Lady of the Potatoes (Faber & Faber, 1995)